21 501-34 Raad voor Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sport

Nr. 363 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 7 juni 2021

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over:

  • de brief van de Minister voor Medische Zorg d.d. 28 april 2021 inzake Geannoteerde agenda OCJS-Raad – onderdeel Sport van 18 mei 2021 (Kamerstuk 21 501-34, nr. 360);

  • de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 29 april 2021 inzake Geannoteerde agenda OCJS-Raad – onderdeel Jeugd van 17 mei 2021 (Kamerstuk 21 501-34, nr. 362);

  • de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 22 april 2021 inzake Geannoteerde agenda OCJS-Raad (onderwijs en cultuur/ AV) van 17 en 18 mei 2021 (Kamerstuk 21 501-34, nr. 359);

  • de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 10 februari 2021 inzake Geannoteerde agenda voor de videoconferentie van EU-onderwijsministers van 19 februari 2021 (Kamerstuk 21 501-34, nr. 355);

  • de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 24 maart 2021 inzake Verslag van de informele videoconferentie van EU-onderwijsministers van 19 februari 2021 (Kamerstuk 21 501-34, nr. 357);

  • de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 24 maart 2021 inzake Verslag van de informele videoconferentie van EU-onderwijsministers op 22 januari 2021 (Kamerstuk 21 501-34, nr. 354);

  • de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 5 februari 2021 inzake Verslag videoconferentie van EU cultuurministers 1 december 2020 (Kamerstuk 21 501-34, nr. 356);

  • de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 29 januari 2021 inzake Fiche: Mededeling EU-actieplan media in het digitale decennium (Kamerstuk 22 112, nr. 3034);

  • het voorstel van de Europese Commissie d.d. 10 december 2020 inzake EU-voorstel: EU-strategie voor gelijkheid van lhbtiq’ers 2020–2025 COM (2020) 698.

De vragen en opmerkingen zijn op 12 mei 2021 voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Bij brief van 31 mei 2021 zijn de vragen beantwoord door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mede namens Ministers voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media en voor Medische Zorg en Sport en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

De voorzitter van de commissie, Tellegen

De adjunct-griffier van de commissie, De Vrij

Inhoud

blz.

       

I

Vragen en opmerkingen uit de fracties

2

 

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

2

 

Inbreng van de leden van de D66-fractie

5

 

Inbreng van de leden van de CDA-fractie

7

 

Inbreng van de leden van de Volt-fractie

7

II

Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

9

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de onderliggende documenten van de OJCS-Raad van 17 en 18 mei 2021 en hebben hierover nog enkele vragen.

Concept-Raadsconclusies over kansengelijkheid en inclusie in het onderwijs

De leden van de VVD-fractie lezen in de inzet van Nederland, dat Nederland zich sterk heeft gemaakt om in de tekst op te nemen dat digitale vaardigheden als basisvaardigheden moeten gelden. Wat betekent dit precies? Op welke manier zal digitale vaardigheid als basisvaardigheid op Nederlandse scholen moeten gelden en op welke manier wordt dit binnen het Nederlandse curriculum ingebed? En hoe verhoudt zich deze inzet met de inzet van het kabinet om digitalisering een rol te geven binnen de curriculumherziening?

Daarnaast lezen de leden van deze fractie onder het kopje «indicatie krachtenveld» dat enkele lidstaten bezwaar maakten tegen de aanscherping van de tekst op het gebied van genderidentiteit en seksuele oriëntatie. Op welke manier wilde Nederland deze tekst aanscherpen? Op welke manier gaat het kabinet ervoor zorgen dat dit ook in Nederland wordt gewaarborgd, aangezien we ook in Nederland helaas nog steeds geconfronteerd worden met berichten dat Nederlandse kinderen door hun school «ongevraagd uit de kast worden geduwd», zo vragen deze leden.1

Raadsconclusies over het Europese Universiteiten-initiatief

De leden van de VVD-fractie delen de inzet van Nederland dat gewaakt moet worden dat het initiatief van Europese Universiteiten geen elitair project moet worden. Welke concrete punten zal Nederland hiervoor inbrengen?

Geannoteerde agenda OJCS-raad onderwijs

De leden van de VVD-fractie merken op dat het discussiestuk van het voorzitterschap over de transformatieagenda nog niet bekend is. Heeft het voorzitterschap dit discussiestuk inmiddels gepubliceerd? Zo ja, wat staat daarin en wat is de Nederlandse inzet hierbij?

Beleidsdebat transformatieagenda hoger onderwijs

De leden van de VVD-fractie lezen onder het kopje «inzet Nederland», dat Nederland aandacht vraagt voor brain drain en van te veel concentratie op bepaalde plekken in het hoger onderwijs. Op welke manier wordt de aangenomen motie-Wiersma/Van der Molen over nadere afspraken over studentmobiliteit2 meegenomen in de positie van Nederland over dit onderwerp? Heeft de Europese Commissie inmiddels onderzoek gedaan naar de mobiliteitsstromen binnen het Europese hoger onderwijs, zoals aangegeven in de uitwerking van de motie-Wiersma/Van der Molen?3 Zo ja, kunnen deze uitkomsten gedeeld worden met de Kamer? Zo nee, waarom niet en kan de Minister hier actief naar vragen? De leden lezen dat Nederland zich zal pleiten voor meer inclusieve mobiliteit en een toename van diversiteit in deelnemers. Wat betekent dit precies? Wat houdt «inclusieve mobiliteit» in en wat betekent een «toename van diversiteit van deelnemers»? Hoe uit zich dat in beleid, zo willen de leden weten?

Beleidsdebat over de toegang tot financiering voor de bescherming van erfgoed

De leden van de VVD-fractie lezen dat het Portugese voorzitterschap de discussie wil starten om te komen tot een Europees Agentschap voor Cultureel Erfgoed. Wat is de meerwaarde van een dergelijk agentschap? Zorgt dit niet juist voor een vergroting van de Europese bureaucratie, zonder dat het doel van een betere samenwerking tussen lidstaten op dit gebied wordt bewerkstelligd? De leden steunen dan ook de positie van Nederland dat we moeten inzetten op bestaande netwerken en verbanden in Europa in plaats van het oprichten van een nieuw Europees instituut. Op welke manier heeft Nederland op dit onderwerp like-minded landen om zich heen verzameld? Is er al een indicatie van het krachtenveld op dit thema, zo informeren deze leden.

EU-voorstel: EU-strategie voor gelijkheid van lhbtiq’ers 2020–2025

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de EU-strategie voor gelijkheid van lhbtiq’ers 2020–2025 en het BNC-fiche met daarin de Nederlandse positie.4 De leden vinden het goed dat er Europese aandacht is voor gelijkheid van lhbtiq’ers. Hoewel de positie van lhbtiq’ers in Nederland relatief goed is, zijn de leden van mening dat ook Nederland niet moet verslappen op dit onderwerp. De leden lezen dat de commissie onder andere in 2021 een initiatief zal presenteren om haatmisdrijven en -uitingen, onder meer tegen lhbtiq-personen, toe te voegen aan de lijst van strafbare feiten die in Art. 83 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie zijn vermeld. Hoe kijkt Nederland hier tegenaan in het licht van het WODC-rapport over «speciale behoefte van slachtoffers van hate crime ten aanzien van het strafproces en de slachtofferhulp» uit 2020 en de aanbevelingen die hieruit zijn gekomen? De leden lezen onder meer dat deze toevoeging als doel heeft om de aangiftebereidheid van slachtoffers van anti-lhbtiq-geweld te vergroten, op welke manier denkt de Europese Commissie dit op deze manier te bereiken?

Daarnaast lezen de leden van de VVD-fractie dat de Europese Commissie aangeeft dat conversiepraktijken op lhbtiq-personen ernstige gevolgen kan hebben voor de lichamelijk en geestelijke gezondheid. De leden onderschrijven dit volledig. Ze lezen onder meer dat de Commissie hierin een uitwisseling van goede praktijken door de lidstaten met het oog op het beëindigen van deze praktijken te bevorderen ondersteunt. Wat zijn hierin «de goede praktijken» van Nederland? Op welke manier heeft het kabinet al invulling gegeven aan meerdere aangenomen moties om te komen tot een wettelijk verbod op conversietherapie? Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de motie van het lid Yeşilgöz-Zegerius die vraagt om een wetsvoorstel om «homogenezing» te bestraffen?5 Wordt dit ook de inzet van Nederland als het gaat om het delen van beste praktijken binnen Europees verband? Zo niet, wat wordt dan de Nederlandse inzet op dit thema?

Daarnaast lezen de leden van de VVD-fractie dat de Commissie ook constateert dat als gevolg van verschillen in de nationale wetgeving van de lidstaten, gezinsbanden niet altijd erkend worden wanneer regenbooggezinnen de binnengrenzen van de EU overschrijven. De leden erkennen dit en vragen wat de inzet van het kabinet hierop is. Ziet de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap binnen deze discussie ook mogelijkheden om de motie van de leden Bergkamp en Yeşilgöz-Zegerius over het naleven van het Coman-arrest6 nogmaals bij andere lidstaten onder de aandacht te brengen? Zo ja, wanneer en op welke manier is de Minister voornemens om dat te doen?

Daarnaast merken de leden van de VVD-fractie op dat de Commissie steun zal verlenen ter bevordering van de uitwisseling van beste praktijken tussen lidstaten en deskundigen op het gebied van veilig en inclusief onderwijs voor alle kinderen, jongeren en volwassenen door middel van onder andere een deskundigengroep die zich buigt over genderstereotypen in het onderwijs. De leden vragen zich af in hoeverre de Europese Unie zich zal uitspreken over het onderwijscurriculum in Nederland? Hoe verhoudt zich dit met de subsidiariteit? De leden vragen zich daarom af welke status de uitkomst van het onderzoek van deze deskundigengroep krijgt.

De leden van de VVD-fractie lezen daarnaast over de uitwisseling van goede praktijken inzake de aanpak van de behoeften van lhbtiq-verzoekers om internationale bescherming tussen de lidstaten bevorderen. De leden vragen zich af in hoeverre de Europese Unie tracht te onderzoeken waarom juist lhbtiq asielzoekers in hun opvang niet veilig zijn, hoe dat komt, wie de daders zijn en waarom zij dader zijn geworden. De leden spreken hun verwachting uit dat juist daar maatregelen op worden getroffen in plaats van op de slachtoffers.

Tot slot lezen de leden van de VVD-fractie dat de Commissie voorstelt om de uitvoering van deze strategie te monitoren. Kan de Minister deze monitoring ook actief met de Kamer delen?

Inbreng van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de agenda voor de aankomende OJCS-Raad. Zij hebben hier nog enkele vragen en opmerkingen over.

Vaststelling raadsconclusies kansengelijkheid en inclusie in het onderwijs

De leden van de D66-fractie vernemen dat op verzoek van Nederland de Raadsconclusies over kansengelijkheid en inclusie in onderwijs nu ook zijn verbreed naar mbo7, ho8 en leven lang leren. Zij zijn hier positief over. Echter signaleren deze leden ook dat op aandringen van Nederland teksten waren opgenomen over seksuele oriëntatie en genderidentiteit, maar dat deze onder druk van andere lidstaten zijn geschrapt. Zij zijn van mening dat het zeer belangrijk is dat deze teksten alsnog worden toegevoegd, omdat elke leerling toegang moet hebben tot goed onderwijs, ongeacht seksualiteit of genderidentiteit. School moet een veilige omgeving zijn, waar elke leerling of student met plezier naartoe gaat. Hoe is de Minister van plan andere lidstaten te overtuigen om de genoemde teksten alsnog toe te voegen aan de Raadsconclusies? Indien het de Minister niet lukt de lidstaten te overtuigen, welke stappen is zij dan voornemens te zetten om alsnog de veiligheid van leerlingen te waarborgen? Zal zij dan kiezen de Raadsconclusies niet te steunen?

Vaststelling raadsconclusies Europese Universiteiten-initiatief

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de ontwikkelingen over het Europese Universiteiten-initiatief. Zij vragen naar de Nederlandse onderhandelingspositie. Hoe staat bijvoorbeeld Nederland tegenover microcredentials en een accreditatie die EU-breed geldt?

Beleidsdebat over transformatieagenda hoger onderwijs

De leden van de D66-fractie vragen aandacht voor de impact van corona op studentmobiliteit. Een deel van je studie in een ander land wonen en studeren is ontzettend waardevol voor de ontwikkeling van een student en het Europees burgerschap. Deze leden vragen naar de status van het Erasmus+-programma. Welke maatregelen treffen de Europese Commissie en lidstaten om uitwisselingen zoveel mogelijk doorgang te laten plaatsvinden? Kan het Europees vaccinatiepaspoort een rol spelen in het bepalen of een bestemming voor een student veilig is voor een uitwisseling? Deelt de Minister het met de leden dat het ontzettend wrang is dat enkele hogescholen en universiteiten (overwegen te) besluiten om uitwisselingen generiek voor alle studenten naar bestemmingen te annuleren, nu er in de Europese Unie (EU) hard gewerkt wordt aan het vaccinatiepaspoort en de snelheid van vaccineren?

EU-strategie voor de rechten van het kind

De leden van de D66-fractie lezen dat de Europese Commissie (EC) recent de EU-strategie voor de rechten van het kind heeft aangenomen. Hoe verhouden de Raadsconclusies met betrekking tot kansengelijkheid en inclusie in het onderwijs zich tot deze EU-strategie? Zij vernemen ook dat de EC ondersteuning wil bieden voor gezond en duurzaam voedsel op scholen in de EU. Deze leden zijn positief dit te lezen, gezien dit aansluit op de rijke schooldag welke zij meermaals hebben voorgesteld. Hierbij krijgen alle kinderen les, opvang, sport, cultuur, muziek, natuur en huiswerkbegeleiding op hun school. Ook krijgen alle leerlingen krijgen een warme lunch, omdat je op een lege maag geen reken- of taalles kan volgen. Kan de Minister uiteenzetten welke kansen zij ziet in het voorstel van de EC voor de implementatie van de rijke schooldag? Hoe wil de EC lidstaten precies ondersteunen om scholen gezond voedsel aan te bieden?

Sportdiplomatie

De leden van de D66-fractie constateren dat sportdiplomatie al langer onderwerp van gesprek is en een belangrijke rol kan spelen om relaties tussen landen te verbeteren. Deze leden zijn het eens met de inzet van het kabinet om dit vooral ook vanuit de Europese Unie te blijven uitdragen. Kan de Minister nader ingaan op de Nederlandse inzet in het debat. Welke voordelen ziet Nederland van een EU-strategie voor sportdiplomatie? Welke vervolgstappen moeten er genomen worden volgens de Minister? Deze leden vragen de Minister hoe het kabinet aankijkt tegen de andere kant van sportdiplomatie, namelijk waar sport onderdeel is van een slechter wordende relatie met andere landen. Het meest recente voorbeeld is namelijk het wereldkampioenschap voetbal in Qatar in 2022. Moet ook deze kant van sportdiplomatie onderdeel worden van de strategie? Is de Minister bereid dit ook te benoemen tijdens de OJCS-Raad zodat dit onderdeel wordt van de strategie? Deze leden vinden het namelijk belangrijk om dit soort diplomatieke onderwerpen ook in Europees verband af te stemmen.

Inbreng van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de geannoteerde OJCS-agenda. Naar aanleiding hiervan hebben zij nog enkele vragen.

De leden vragen in hoeverre het bij het initiatief over Europese Universiteiten gaat over nieuwe universiteiten of over samenwerkingen tussen Europese universiteiten? Kan de Minister aangeven wat de interesse vanuit de Nederlandse universiteiten is voor dit initiatief? En in hoeverre zijn hogescholen hier ook bij aangehaakt?

De leden van deze fractie weten dat er in het Bolognaproces afspraken zijn gemaakt over vergelijkbare diploma’s door de bachelor-masterstructuur. Kan de Minister aangeven wat het verschil is tussen vergelijkbare diploma’s door de bachelor- en masterstructuur en een Europees diploma zoals voorgesteld wordt?

De leden van de CDA-fractie vragen wat de ontwikkelingen zijn om meer grip te krijgen op de instroom van EU-studenten aan Nederlandse universiteiten? In hoeverre gaat in het aankomende beleidsdebat over de transformatieagenda hoger onderwijs de grip op de (in- en uit)stroom van EU-studenten een rol spelen, zo willen deze leden weten.

Inbreng van de leden van de Volt-fractie

De leden van de Volt-fractie lezen dat Nederland het van groot belang acht om de rechten van jongeren te beschermen en te bevorderen en om jongeren te betrekken bij besluitvorming. Dit is ingebed in regulier beleid van departementen en gemeenten. De leden vragen waarom dit niet is gebleken in de afgelopen jaren? Huizenmarkt, klimaat, onderwijs, jeugdzorg, etc. Wat gaat er veranderen vergeleken met de periode vóór corona?

De leden van de Volt-fractie constateren dat de Minister met jongeren, gemeenten en diverse departementen een plan aan het ontwikkelen is om jongeren ook op de langere termijn perspectief te bieden en zoveel mogelijk te ondersteunen bij de impact van de crisis. Hierbij zal aandacht zijn voor verschillende leefgebieden van jongeren. De leden vragen hoe dit er concreet uit gaat zien? Hoe gaat dit afgestemd worden met andere lidstaten, die een deel van deze problemen gezamenlijk zouden moeten aanpakken?

De leden van de Volt-fractie merken op dat Nederland daarnaast heeft aangegeven dat bij het idee van een «Europees diploma», zoals voorgesteld in het Commissievoorstel over de Europese Onderwijsruimte 2025, goed aangegeven moet worden wat het nut en de noodzaak daarvan is voordat men overgaat tot een eventuele uitwerking van het idee. De leden vragen wat de mogelijke bezwaren zijn tegen kennisuitwisseling / bundelen van kenniskracht, promoten van een Europese identiteit, toewerken naar convergentie op het gebied van kennis en onderzoek.

De leden van de Volt-fractie merken op dat Nederland in het algemeen positief tegenover de concept-Raadsconclusies staat. Wel heeft Nederland aangegeven dat de status «Europese universiteit» geen doel op zich is en dat de behoefte aan innovaties waarop via het initiatief wordt ingezet voorop staat. Tenslotte heeft het voorzitterschap suggesties van Nederland overgenomen die het belang van de verbinding tussen onderwijs, onderzoek en innovatie binnen het initiatief verder expliciteren en het belang van gebalanceerde mobiliteit benadrukken. De leden vragen hoe dit in verhouding staat tot het idee van een Europees diploma, zo vragen de leden.

De leden van de Volt-fractie lezen dat er meer specifiek een aantal acties uit het actieplan media nader worden benoemd: het voorstel voor Media Invest, het nieuws initiatief en het voorstel voor een Europese ruimte voor mediagegevens en het ontwikkelen van een «gereedschapskist» op het gebied van mediawijsheid. De leden vragen hoe er wordt gekeken naar de creatie van Europese mediakanalen, ter bevordering van de creatie van één publieke Europese ruimte?

De leden van de Volt-fractie lezen dat enkele concrete voorbeelden die lidstaten aandroegen voor het vergroten van kansengelijkheid het verhogen van de internetsnelheid in afgelegen gebieden, het verstrekken van digitale leermiddelen aan scholieren, het gratis maken van het hoger onderwijs en het uitbreiden van de leerplichtige leeftijd waren. Daarnaast hebben enkele landen de vve-leeftijd9 verlaagd en hebben landen nationale databanken voor lesmethodes waar scholen gebruik van kunnen maken.

Een nationale, door de overheid gestimuleerde databank voor lesmethodes past niet bij ons onderwijsstelsel waarin de scholen zelf bepalen hoe zij onderwijs aanbieden en welke lesmethodes ze daar bij gebruiken, aldus de Minister in haar brief van 24 maart 202110.

Waarom zou een dergelijke databank niet gebruikt kunnen worden in Nederland? Het feit dat er een dergelijke databank zou bestaan, betekent niet dat scholen niet meer zelf kunnen bepalen welke lesmethoden zij prefereren.

De leden van de Volt-fractie lezen dat Commissaris Gabriel aangaf dat ze hoopt dat lidstaten minimaal 2% uit de Europese COVID-19-herstelfondsen voor cultuur vrijmaken en dat journalisten en kunstenaars worden uitgesloten van de reisbeperkingen11. Ze gaf verder aan, dat de Europese Commissie de sector in de toekomst beter zal informeren over relevante EU-initiatieven, en noemde de mogelijkheid van het inrichten van een portal daarvoor. De leden vragen hoe het zit met de investeringen in Nederland? Hoe zijn die, al dan niet, veranderd ten opzichte van het pre-coronatijdperk, zo informeren deze leden.

II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Met interesse heb ik kennisgenomen van de vragen van de vragen van de fracties van uw Kamer. Ik dank hen voor hun inbreng. De antwoorden houden dezelfde volgorde aan zoals in de inbreng van de fracties. Ik heb hierbij de vragen cursief overgenomen.

Beantwoording van de inbreng van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie lezen in de inzet van Nederland, dat Nederland zich sterk heeft gemaakt om in de tekst op te nemen dat digitale vaardigheden als basisvaardigheden moeten gelden. Wat betekent dit precies? Op welke manier zal digitale vaardigheid als basisvaardigheid op Nederlandse scholen moeten gelden en op welke manier wordt dit binnen het Nederlandse curriculum ingebed? En hoe verhoudt zich deze inzet met de inzet van het kabinet om digitalisering een rol te geven binnen de curriculumherziening?

Binnen het basis- en voortgezet onderwijs is digitale geletterdheid een van de leergebieden waarvoor wordt voorzien in de ontwikkeling van kerndoelen en eindtermen via de curriculumbijstelling. Daarmee wordt voor iedere leraar duidelijk wat verwacht wordt als het gaat om digitale kennis en vaardigheden aan leerlingen. Op dit moment zijn er nog geen kerndoelen op dit vlak, maar besteden veel scholen al uitgebreid aandacht hieraan. Ook bij de landelijke aanpak van laaggeletterdheid – dat de Ministeries van OCW, SZW, VWS en BZK uitvoeren onder de naam «Tel mee met Taal» – worden digitale vaardigheden gezien als basisvaardigheden, naast taal en rekenen.12 Om zelfstandig mee te kunnen doen in onze maatschappij, ook online, heb je deze digitale vaardigheden namelijk nodig. Bijvoorbeeld om belastingaangifte te doen of om te internetbankieren. De middelen die gemeenten vanuit de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) ontvangen voor volwasseneneducatie, mogen zij inzetten voor het inkopen van opleidingen taal, rekenen én digitale vaardigheden voor hun inwoners met onvoldoende basisvaardigheden.

Op welke manier wilde Nederland deze tekst van de Raadsconclusies over kansengelijkheid en inclusie aanscherpen? Op welke manier gaat het kabinet ervoor zorgen dat dit ook in Nederland wordt gewaarborgd, aangezien we ook in Nederland helaas nog steeds geconfronteerd worden met berichten dat Nederlandse kinderen door hun school «ongevraagd uit de kast worden geduwd», zo vragen deze leden.13

In het belang van echte inclusie in het onderwijs had het kabinet liever gezien dat er werd gesproken over «genderidentiteit» in een passage over het voorkomen van discriminatie. Dit is in de huidige tekst beperkt tot «gender». Omdat deze thema’s buiten deze passage wel goed vertegenwoordigd zijn kan het kabinet hiermee instemmen.

Ten aanzien van de nationale ontwikkelingen het volgende. Elke leerling heeft recht op een veilig schoolklimaat. Daarvoor hebben scholen een wettelijke zorgplicht. Dat betekent onder meer dat geen enkele school in Nederland leerlingen mag veroordelen of afwijzen op basis van hun seksuele identiteit. Niet in een identiteitsverklaring, niet in hun toelatingsbeleid en niet in hun schoolcultuur. Leerlingen dwingen om voor hun seksuele oriëntatie of genderidentiteit uit te komen past hier absoluut niet bij. Om die reden doet de inspectie ook onderzoek naar de situatie die in het nieuwsbericht wordt genoemd. De resultaten daarvan worden in juli verwacht.

Ik vind het niet alleen belangrijk dat alle leerlingen zich veilig voelen op school, maar ook dat alle leerlingen de mogelijkheid hebben om zichzelf te kunnen zijn. Ook als het gaat om lhbti-leerlingen en ongeacht waar zij naar school gaan. Zo ondersteun ik diverse activiteiten om de acceptatie van homoseksualiteit binnen het onderwijs te verbeteren. Een aantal van die projecten is gericht op een specifieke groep. Het project Stil Verdriet is bijvoorbeeld opgezet in samenwerking met partijen die zich inzetten voor de bevordering van lhbti-acceptatie op christelijke scholen.

Mede naar aanleiding van de hierboven geschetste situatie ga ik samen met de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media in gesprek met een aantal organisaties om te bezien hoe leerlingen die worstelen met hun oriëntatie en genderidentiteit sneller hulp zouden kunnen krijgen, en hoe we signalen over mogelijke sociale onveiligheid sneller kunnen oppikken.

Welke concrete punten zal Nederland inbrengen om te waken dat het Europese Universiteiten-initiatief een elitair project wordt?

Tijdens het beleidsdebat heeft Nederland aangegeven dat het van belang is dat, naast de universiteiten, ook instellingen voor hoger beroepsonderwijs goed worden meegenomen in het initiatief. Tijdens de onderhandelingen over de Raadsconclusies over het Europese Universiteiten-initiatief heeft Nederland erop ingezet dat in de tekst werd opgenomen dat de resultaten van het initiatief met zoveel mogelijk hogeronderwijsinstellingen worden gedeeld en dat in de evaluatie van het initiatief moet worden meegenomen wat de maatschappelijke impact ervan is. Nederland is voorstander van het Europese Universiteiten-initiatief en hoopt dat het initiatief met de inachtneming van deze aandachtspunten nog beter wordt.

Heeft het voorzitterschap dit discussiestuk voor het beleidsdebat over hoger onderwijs inmiddels gepubliceerd? Zo ja, wat staat daarin en wat is de Nederlandse inzet hierbij?

Het discussiestuk is inmiddels gepubliceerd. Het voorzitterschap vroeg te reflecteren op drie punten: de toekomst van carrières van wetenschappers en docenten in het hoger onderwijs, het mogelijk maken van de accreditatie van «joint degrees» van Europese Universiteiten-allianties en de wijzigingen in nationale wetgeving die nodig zijn voor het mogelijk maken van micro-credentials. Als reactie op het eerste punt heeft Nederland verwezen naar het belang van nieuwe methodes voor erkennen en waarderen en heeft Nederland aangegeven gezamenlijke wervingsprogramma’s alleen te kunnen steunen indien instellingen hiertoe het initiatief nemen en deze geen voorwaarde voor subsidie worden. Als reactie op het tweede punt heeft Nederland aangegeven dat accreditatie van een «joint degree» al mogelijk is in Nederland, en als reactie op het derde punt is aangegeven dat nog verder onderzocht moet worden of de wet aangepast moet worden om het gebruik van micro-credentials mogelijk te maken. In de introductie heeft Nederland het belang onderstreept van gebalanceerde mobiliteit en het meenemen van instellingen voor hoger beroepsonderwijs in de visie voor de toekomst van het hoger onderwijs.

Op welke manier wordt de aangenomen motie-Wiersma/Van der Molen over nadere afspraken over studentmobiliteit14 meegenomen in de positie van Nederland over brain drain enerzijds en concentratie anderzijds? Heeft de Europese Commissie inmiddels onderzoek gedaan naar de mobiliteitsstromen binnen het Europese hoger onderwijs, zoals aangegeven in de uitwerking van de motie-Wiersma/Van der Molen?15 Zo ja, kunnen deze uitkomsten gedeeld worden met de Kamer? Zo nee, waarom niet en kan de Minister hier actief naar vragen? De leden lezen dat Nederland zich zal pleiten voor meer inclusieve mobiliteit en een toename van diversiteit in deelnemers. Wat betekent dit precies? Wat houdt «inclusieve mobiliteit» in en wat betekent een «toename van diversiteit van deelnemers»? Hoe uit zich dat in beleid, zo willen de leden weten?

Nederland blijft in de Europese context bij onderhandelingen of gesprekken aandacht vragen voor gebalanceerde mobiliteit, in lijn met de motie Wiersma/van der Molen. In het kader van het rapport over de stand van zaken van de implementatie van het Bologna-proces in 2020, tot stand gebracht met steun van de Commissie, zijn verschillende aspecten van internationalisering in het hoger onderwijs onderzocht. In dit rapport is informatie te vinden over studentenmobiliteit uit en naar verschillende EU-landen16.

Meer inclusieve mobiliteit kan, zoals in de Geannoteerde Agenda van de OJCS-Raad17 is aangegeven, bereikt worden door toename van diversiteit in deelnemers, diversiteit in de periode van het buitenlandverblijf en diversiteit in bestemmingen. Een toename van diversiteit in deelnemers is gewenst omdat onderzoek laat zien dat een relatief klein aandeel van de studenten ervaring in het buitenland opdoet tijdens de studietijd. De Euro-studentmonitor en de Beleidsmonitor van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap laat op basis van zelfrapportage zien dat eerstegeneratiestudenten, studenten met een migratieachtergrond en studenten met een beperking relatief veel minder deelnemen aan internationale uitwisselingen.

Door in de mobiliteitsprogramma’s zoals Erasmus+ nadrukkelijk aandacht te besteden aan ondervertegenwoordigde groepen, maar ook door «internationalisation@home»-activiteiten, eventueel aangevuld met een korte uitwisseling in combinatie met virtuele mobiliteit (blended mobility), kan de deelname aan internationaliseringsactiviteiten worden verhoogd en tevens de drempel naar (fysieke) mobiliteit worden verlaagd. Gesteld kan worden dat niet elke student naar het buitenland wil, ook als er geen belemmering voor is. Een absolute focus op internationale mobiliteit als internationaliseringsactiviteit gaat voorbij aan de kwalitatieve mogelijkheden van «internationalisation@home». Mits goed ingebed in het curriculum, kan inclusieve mobiliteit daarom ook betekenen dat studenten kwalitatieve vormen van geïnternationaliseerd onderwijs in Nederland volgen, waarbij zij bijvoorbeeld virtueel samenwerken met een student in het buitenland.

Wat is de meerwaarde van een Europees agentschap voor cultureel erfgoed? Zorgt dit niet juist voor een vergroting van de Europese bureaucratie, zonder dat het doel van een betere samenwerking tussen lidstaten op dit gebied wordt bewerkstelligd? Op welke manier heeft Nederland op dit onderwerp like-minded landen om zich heen verzameld? Is er al een indicatie van het krachtenveld op dit thema, zo informeren deze leden.

In een bespreking van het discussiedocument op ambtelijk niveau ter voorbereiding op de OJCS-Raad heeft Nederland, samen met een groot aantal lidstaten, aangegeven geen voorstander te zijn van een nieuw op te richten orgaan voor Europees cultureel erfgoed. Naar aanleiding van deze bespreking heeft het voorzitterschap de discussievraag voor het beleidsdebat enigszins aangepast naar een studie naar een mogelijk nieuw op te richten orgaan voor Europees cultureel erfgoed. Tijdens het beleidsdebat op 18 mei 2021 bleek dat maar een klein aantal lidstaten echt voorstander van een nieuw op te richten orgaan is. Een deel van de lidstaten, waaronder Nederland, stond afwijzend tegenover het voorstel van het voorzitterschap en een groot deel heeft nog veel vragen over nut en noodzaak.

Hoe kijkt Nederland aan tegen het toevoegen van haatmisdrijven- en uitingen, onder meer tegen lhbtiq-personen aan de lijst van strafbare feiten onder Art. 83 van het Verdrag in het licht van het WODC-rapport over «speciale behoefte van slachtoffers van hate crime ten aanzien van het strafproces en de slachtofferhulp» uit 2020 en de aanbevelingen die hieruit zijn gekomen. Op welke manier denkt de Europese Commissie de aangiftebereidheid van lhbti-slachtoffers op deze manier te bereiken?

Het voorstel van de Commissie zal t.z.t. beoordeeld worden op rechtsgrondslag, evenredigheid en subsidiariteit. Het is wenselijk dat de definitie van haatzaaiende uitlatingen overeenkomt met artikel 1 van Kaderbesluit 2008/913 / JHA van de Raad. Nederland is van mening dat het hoofddoel moet zijn dat, in lijn met artikel 4 van het Kaderbesluit 2008/913 / JHA, lidstaten de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat nationale rechtbanken rekening kunnen houden met een brede scope voor vooroordelen (d.w.z. op grond van ras, religie of geloof, geslacht, seksuele geaardheid of handicap).

Wat zijn «de goede praktijken» van Nederland met het oog op het beëindigen van deze conversiepraktijken te bevorderen? Op welke manier heeft het kabinet al invulling gegeven aan meerdere aangenomen moties om te komen tot een wettelijk verbod op conversietherapie? Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de motie-Yeşilgöz-Zegerius die vraagt om een wetsvoorstel om «homogenezing» te bestraffen?18 Wordt dit ook de inzet van Nederland als het gaat om het delen van beste praktijken binnen Europees verband? Zo niet, wat wordt dan de Nederlandse inzet op dit thema?

Ik vind dit kwalijke praktijken. Het voorspiegelen dat je kunt genezen van je seksuele gerichtheid of genderidentiteit is schadelijk voor je identiteitsontwikkeling. Naar aanleiding van motie van het lid Bergkamp c.s.19 is onderzoek gedaan naar de mate waarin jongeren en kwetsbare personen worden blootgesteld aan homogenezingstherapieën of conversietherapieën. In het onderzoek worden tevens beleidsaanbevelingen gedaan. Het onderzoek naar conversietherapie is afgerond en zal, samen met de kabinetsreactie daarop, op korte termijn naar uw Kamer gezonden worden.

Ziet de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap binnen de discussie over regenbooggezinnen binnen Europa mogelijkheden om de motie-Bergkamp/Yeşilgöz-Zegerius over het naleven van het Coman-arrest20 nogmaals bij andere lidstaten onder de aandacht te brengen? Zo ja, wanneer en op welke manier is de Minister voornemens om dat te doen?

Het Coman-arrest was een mijlpaal die de erkenning van gezinsbanden iets vergemakkelijkt. Nederland zal waar nodig het arrest onder de aandacht brengen. Bovendien wordt er subsidie verleend aan Europese organisaties als ILGA Europe en Transgender Europe om naast voorlichtingswerk o.a. juridische ondersteuning te bieden aan personen die lhbti-discriminatie ervaren in landen die de regenbooggezinnen niet erkennen. Verder ondersteunt het kabinet de initiatieven van de Commissie zoals verwoord in de EU-lhbtiq-strategie 2020–2025, en van maatschappelijke organisaties om EU-breed erkenning voor regenboogfamilies te verkrijgen.

De leden vragen zich af in hoeverre de Europese Unie zich zal uitspreken over het onderwijscurriculum in Nederland? Hoe verhoudt zich dit met de subsidiariteit? De leden vragen zich daarom af welke status de uitkomst van het onderzoek van deze deskundigengroep krijgt.

De genoemde deskundigengroep zal op basis van de strategie voorstellen uitwerken voor strategieën om een ondersteunende leeromgeving te creëren voor groepen die het risico lopen ondermaats te presteren, en om het welzijn op school te bevorderen, en zal zich buigen over genderstereotypen in het onderwijs, pesten en seksuele intimidatie.

Meer dan deze passage in de strategie is er op dit moment niet bekend over dit initiatief. Ten algemene verwelkomt het kabinet adviezen en best practices met deze doelstellingen en zal er uiteraard voor waken dat dit geen verandering van de competentieverdeling op het vlak onderwijscurricula betekent.

De leden vragen zich af in hoeverre de Europese Unie tracht te onderzoeken waarom juist lhbtiq asielzoekers in hun opvang niet veilig zijn, hoe dat komt, wie de daders zijn en waarom zij dader zijn geworden.

Het is nog onbekend hoe het onderzoek ingericht zal zijn. De Europese Commissie zal dit streven nog nader uitwerken.

Kan de Minister de monitoring van de strategie ook actief met de Kamer delen?

In het kader van dit verzoek verwijs ik u door naar de informatievoorziening die plaatsvindt vanuit uw Bureau van de Parlementaire Vertegenwoordiging van de Staten-Generaal bij de Europese Unie (PVSG).

Beantwoording inbreng van de leden van de D66-fractie

Hoe is de Minister van plan andere lidstaten te overtuigen om de genoemde teksten alsnog toe te voegen aan de Raadsconclusies? Indien het de Minister niet lukt de lidstaten te overtuigen, welke stappen is zij dan voornemens te zetten om alsnog de veiligheid van leerlingen te waarborgen? Zal zij dan kiezen de Raadsconclusies niet te steunen?

In het belang van echte inclusie in het onderwijs heeft het kabinet erop ingezet dat er werd gesproken over «genderidentiteit» in een passage over het voorkomen van discriminatie. Dit is in de huidige tekst beperkt tot «gender». Omdat deze thema’s buiten deze passage wel goed vertegenwoordigd zijn kan het kabinet hiermee instemmen.

Hoe staat bijvoorbeeld Nederland tegenover microcredentials en een accreditatie die EU-breed geldt?

Nederland heeft tijdens de OJCS-Raad aangegeven positief te staan tegenover het concept microcredentials, maar dat verder onderzocht moet worden of de wet aangepast moet worden om deze mogelijk te maken. Verder heeft Nederland aangegeven dat accreditatie van Europese «joint degrees» momenteel al mogelijk is.

Deze leden vragen naar de status van het Erasmus+-programma.

Op 18–19 mei jl. is de definitieve juridische tekst van de verordening voor het nieuwe Erasmus+-programma in het Europees Parlement besproken en akkoord bevonden. Eerder was al een politiek akkoord bereikt over de verordening. De verwachting is dat de definitieve tekst van de verordening in juni gepubliceerd zal worden en daarmee officieel van kracht zal gaan. De Kamer zal separaat nog een appreciatie van het definitieve akkoord ontvangen.

Welke maatregelen treffen de Europese Commissie en lidstaten om uitwisselingen zoveel mogelijk doorgang te laten plaatsvinden?

Sinds het uitbreken van de COVID-19-pandemie zijn de lidstaten, de Europese Commissie, de Nationale Agentschappen Erasmus+ en het veld in nauw contact geweest over de mogelijkheden en onmogelijkheden van grensoverschrijdende mobiliteit vanwege de reisbeperkingen en COVID-maatregelen. Binnen het Erasmus+-programma heeft Nederland met andere lidstaten bij de Commissie gepleit voor meer flexibiliteit in de uitvoering van Erasmus+. Zo kunnen de contracten van mobiliteitsprojecten worden verlengd en zijn de regels rond mogelijkheden voor virtuele mobiliteit verruimd.

Daarnaast heeft het Nationaal Agentschap Erasmus+ voor het Nederlandse onderwijsveld een groot aantal online bijeenkomsten georganiseerd waarbij instellingen onderling hun ervaringen met en kennis van online internationale activiteiten konden uitwisselen. Bovendien werd het veld geïnformeerd over de ontwikkelingen rond mobiliteit i.r.t. de reisbeperkingen. Het reisadvies vanuit Buitenlandse Zaken en de bredere Europese afspraken over reizen zijn hierbij leidend. Tot slot is het aan de onderwijsinstellingen zelf om te bepalen of mobiliteitsprojecten, binnen de kaders, doorgang kunnen vinden of niet.

Kan het Europees vaccinatiepaspoort een rol spelen in het bepalen of een bestemming voor een student veilig is voor een uitwisseling?

Het vaccinatiepaspoort kan een rol spelen bij het stimuleren van internationale uitwisseling in de context van reisbeperkingen vanwege de COVID-19 pandemie. Voor inkomende en uitgaande reizigers zou het kunnen dienen als mogelijke vrijstelling op de quarantaineplicht en daarmee internationale mobiliteit op veilige wijze weer makkelijker en aantrekkelijker maken.

Deelt de Minister het met de leden dat het ontzettend wrang is dat enkele hogescholen en universiteiten (overwegen te) besluiten om uitwisselingen generiek voor alle studenten naar bestemmingen te annuleren, nu er in de Europese Unie (EU) hard gewerkt wordt aan het vaccinatiepaspoort en de snelheid van vaccineren?

Ik kan me voorstellen dat het voor studenten een teleurstelling is als uitwisselingsprogramma’s voor het eerste semester van het studiejaar 2021–2022 worden geannuleerd. Zeker als zij hun uitwisseling al een jaar hebben moeten uitstellen of als zij lang hebben moeten sparen hiervoor. In deze tijden, waarin het virus nog zo onvoorspelbaar is, is het lastig om zekerheden te bieden of vooruit te lopen op de situatie over een aantal maanden. Instellingen maken daarbij hun eigen afweging over wat zij als veilig beschouwen voor hun studenten. Bij internationale uitwisselingen speelt deze onzekerheid des te meer, omdat het, naast de reisadviezen van het kabinet, gaat om de regels van andere landen. In die zin begrijp ik dus de afwegingen die instellingen moeten maken. Hierbij is het ook van belang om studenten tijdig duidelijkheid te bieden, zodat zij zich kunnen gaan voorbereiden op een alternatief voor het eerste semester. Daarnaast wordt er door instellingen ook gewerkt aan alternatieven, zoals hybride uitwisselingen (combinatie van virtuele en fysieke mobiliteit), die mogelijk uitkomst kunnen bieden voor deze studenten om later in het eerste semester alsnog naar het buitenland te kunnen gaan.

Hoe verhouden de Raadsconclusies met betrekking tot kansengelijkheid en inclusie in het onderwijs zich tot de EU-strategie voor de rechten van het kind?

De Europese strategie voor de rechten van het kind omvat meer terreinen dan de Raadsconclusies over kansengelijkheid en inclusie. De EU-strategie voor de rechten van het kind heeft o.a. ook betrekking op kindvriendelijke justitiële procedures en ontwikkelingssamenwerking in het kader van kinderrechten wereldwijd. Tegelijkertijd zijn er ook zeker raakvlakken. De strategie en de Raadsconclusies hebben beiden aandacht voor onderwerpen zoals passend onderwijs, de sociaal-economische situatie van kinderen en sociale veiligheid, en doen beiden aanbevelingen op deze vlakken.

Kan de Minister uiteenzetten welke kansen zij ziet in het voorstel van de EC voor de implementatie van de rijke schooldag?

Als onderdeel van de Kinderrechtenstrategie heeft de Commissie een voorstel voor een Kindergarantie gepubliceerd. Hierin wordt aangegeven dat schoolactiviteiten toegankelijk dienen te zijn voor alle kinderen. In Nederland is de afgelopen tijd al een grote stap in het kader van de toegankelijkheid van schoolactiviteiten gezet door in de wet te expliciteren dat de bijdrage voor alle (extra-curriculaire) activiteiten die de school organiseert vrijwillig moet zijn en dat kinderen niet uitgesloten mogen worden van deze activiteiten als hun ouders de bijdrage niet (kunnen) betalen.

Daarnaast zet Nederland zich al langer in voor het bevorderen van een gezonde leefstijl en gezonde voeding bij leerlingen op scholen en is positief over de aandacht voor dit onderwerp in EU-verband. Het nationale programma Gezonde School biedt scholen ondersteuning bij het stimuleren van een gezond eetpatroon en een gezonde leefstijl bij de leerlingen. Onlangs heeft er een verkenning plaatsgevonden over de verschillende mogelijkheden voor invoering van een gezonde schoollunch en extra beweegaanbod op de basisschool.21 Ook neemt Nederland deel aan het EU-Schoolfruit- en groenteprogramma waarbij 3000 basisscholen in Nederland voor een periode van 20 weken van gratis groenten en fruit worden voorzien.

Hoe wil de EC lidstaten precies ondersteunen om scholen gezond voedsel aan te bieden?

De Europese Commissie zet zich in om het belang van een gezonde levensstijl en gezonde voeding vanaf jonge leeftijd onder de aandacht te brengen. Hierbij richt zij zich onder meer op etikettering, verbetering van productsamentelling, een voedselkeuze logo, en restricties voor marketing gericht op kinderen van producten met hoge vet, suiker en zoutgehaltes. Met het oog op gezonde voeding op scholen heeft de Commissie in 2017 een instrument ontwikkeld dat scholen ondersteunt bij het opstellen van catering contracten. Eveneens is het Europese-schoolfruit- en groenteprogramma gelanceerd dat scholen subsidie biedt voor het verstrekken van fruit en groente. In 2023 zal de Commissie dit programma herzien om gezonde producten beter beschikbaar te maken voor kinderen en hun kennis over de voordelen van gezond en duurzaam voedsel te verbeteren.

Kan de Minister nader ingaan op de Nederlandse inzet in het debat over sportdiplomatie. Welke voordelen ziet Nederland van een EU-strategie voor sportdiplomatie? Welke vervolgstappen moeten er genomen worden volgens de Minister? Deze leden vragen de Minister hoe het kabinet aankijkt tegen de andere kant van sportdiplomatie, namelijk waar sport onderdeel is van een slechter wordende relatie met andere landen. Moet ook deze kant van sportdiplomatie onderdeel worden van de strategie? Is de Minister bereid dit ook te benoemen tijdens de OJCS-Raad zodat dit onderdeel wordt van de strategie?

Tijdens het debat is aangegeven dat Nederland de meerwaarde ziet van een strategie op sportdiplomatie, waarbij vanuit de Europese waarden contact is met andere landen. Ook heeft Nederland aangegeven in het debat dat vervolgstappen zich moeten richten op het doel van de strategie, beoogde doelgroepen en instrumenten. Hierbij staan de Europese waarden centraal. Eén van deze waarden is ethiek.

In januari hebben de EU ministers van Sport een gezamenlijke brief gestuurd aan de Europese Commissie waarin de Commissie werd opgeroepen om in gesprekken met internationale federaties te benadrukken dat het respecteren van mensenrechten een randvoorwaarde hoort te zijn bij het toekennen van internationale topsportevenementen. Nederland gaf samen met andere lidstaten tijdens het debat aan dat bij het gezamenlijk ontwikkelen van een strategie, mensenrechten een thema is dat moet worden besproken.

Beantwoording van de inbreng van de leden van de CDA-fractie

De leden vragen in hoeverre het bij het initiatief over Europese Universiteiten gaat over nieuwe universiteiten of over samenwerkingen tussen Europese universiteiten? Kan de Minister aangeven wat de interesse vanuit de Nederlandse universiteiten is voor dit initiatief? En in hoeverre zijn hogescholen hier ook bij aangehaakt?

De Europese Universiteiten allianties zijn vergaande samenwerkingsvormen van reeds bestaande hogeronderwijsinstellingen uit de EU. De inzet van de Europese Commissie is om de komende jaren de mogelijkheden voor Europese Universiteiten-allianties verder uit te breiden, o.a. door het aantal deelnemende hogeronderwijsinstellingen in de huidige allianties te vergroten om zo een groter aandeel van Europese hogeronderwijsinstellingen bij het initiatief te betrekken. Het Nederlandse ho-veld heeft veel interesse getoond in de twee pilotfases. Zo zijn er inmiddels elf Nederlandse universiteiten en twee Nederlandse HO-scholen aangesloten bij de verschillende allianties. Dit laat zien dat ook hogescholen aangehaakt zijn op het initiatief, maar tevens dat zij nog minder vaak geselecteerd zijn. Nederland (en andere lidstaten) benadrukt het belang van toegepast onderzoek en een hogere deelname van de hogescholen. Naar verwachting wordt in 2024 een derde call gestart waaraan nieuwe allianties kunnen deelnemen.

Kan de Minister aangeven wat het verschil is tussen vergelijkbare diploma’s door de bachelor- en masterstructuur en een Europees diploma zoals voorgesteld wordt?

Tijdens het Bologna-proces zijn afspraken gemaakt over de invoering van het bachelor-mastersysteem ter bevordering van de vergelijkbaarheid van diploma’s. Het kabinet heeft om die reden nog vragen over de meerwaarde van een Europees diploma, aangezien de vergelijkbaarheid als gevolg van het eerdergenoemde Bolognaproces al wordt bevorderd en er nog niet veel bekend is over de mogelijke status en toegevoegde waarde van een Europees diploma.

De leden van de CDA-fractie vragen wat de ontwikkelingen zijn om meer grip te krijgen op de instroom van EU-studenten aan Nederlandse universiteiten? In hoeverre gaat in het aankomende beleidsdebat over de transformatieagenda hoger onderwijs de grip op de (in- en uit)stroom van EU-studenten een rol spelen, zo willen deze leden weten.

Nederland blijft aandacht houden voor het belang van gebalanceerde mobiliteit en blijft in gesprek met de Commissie en lidstaten over manieren om gebalanceerde mobiliteit te bevorderen. Vanwege het vrije verkeer van personen binnen de Europese Unie is het echter niet eenvoudig om hier concrete maatregelen voor te formuleren. Het onderwerp was geen onderdeel van het beleidsdebat over de toekomst van het hoger onderwijs.

Beantwoording van de inbreng van de leden van de Volt-fractie

De leden vragen waarom het belang dat het kabinet hecht aan kinderrechten niet is gebleken in de afgelopen jaren? Wat gaat er veranderen vergeleken met de periode vóór corona?

De coronacrisis heeft het belang van het betrekken van jongeren sterk benadrukt. Om jongerenparticipatie op een duurzame manier in te zetten, financiert het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport verschillende jongerenorganisaties die participatie niet alleen uitdragen, maar ook regelmatig met verschillende departementen het gesprek aan gaan over de thema’s die hen raken. Zo betrekt VWS actief jongeren bij beleidsvormingstrajecten. Dit vindt plaats door bijvoorbeeld rondetafelgesprekken te organiseren waar jongeren kunnen delen tegen welke problemen zij aan lopen en welke oplossingsrichtingen zij voor zich zien. Ook worden beleidsvoorstellen met deze jongeren besproken. De Nationale Jeugdraad (NJR) wordt daarnaast betrokken bij de vormgeving van plannen om de gevolgen van Covid-19 te beperken.

Daarnaast is de Maatschappelijke Diensttijd (MDt) natuurlijk een mooi voorbeeld van jongerenparticipatie, waarbij jongeren zich voor een periode vrijwillig inzetten voor een ander of de samenleving. De Ministeries VWS, OCW en SZW hebben de MDt in co-creatie met jongeren ontwikkeld, zodat dit goed aansluit bij de interesses en motivaties van jongeren. Een jongerenpanel adviseert bijvoorbeeld over de doorontwikkeling van MDt, te betrekken organisaties, en over subsidieaanvragen.

Jongeren zijn eveneens nauw betrokken bij de vormgeving en uitvoering van het Actieprogramma Dak- en Thuisloze Jongeren. Een ander voorbeeld is dat jongeren vanaf dag één betrokken worden bij het opstellen van het Nationaal Milieuprogramma (Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat) op een manier die bij hun past. Vanuit de gedachte «voor jongeren door jongeren» hebben zij een voorstel gedaan hoe ze willen participeren en hebben daarvoor nu de Jongerenmilieuraad (JMR) opgericht.22 De JMR heeft als doel om breed de mening van jongeren op te halen en op basis hiervan input te leveren op het milieubeleid van de toekomst.

Recent heeft de Minister van BZK de Kamers per brief uitgebreid geïnformeerd over het traject Democratie en Jongeren om de positie van jongeren in de democratie te versterken.23 In de periode tot maart jl. is dit traject onafhankelijk begeleid door de Number 5 Foundation, die zijn bevindingen hierover recentelijk in een rapport heeft gepresenteerd. Het Ministerie van BZK werkt nu samen met bestuurders en een diverse mix van jongeren aan het opzetten en versterken van verschillende initiatieven, waaronder diverse jongereninspraak-pilots, om de opgedane inzichten en aanbevelingen in de praktijk te brengen.

Voor inbedding in regulier beleid van departementen en gemeenten wijs ik u verder nog op het Nationaal Actieplan Mensenrechten, waarin ook wordt verwezen naar jongeren.24 Het Ministerie van BZK is trekker van dit plan.

Op Europees niveau heeft de Europese Commissie op 24 maart jl. een voorstel uitgebracht voor een eerste EU-Kinderrechtenstrategie. Het kabinet vindt het positief dat de Commissie met deze Kinderrechtenstrategie aandacht vraagt voor kinderrechten en dat deze strategie kan helpen bij het beter betrekken van kinderrechten bij het opstellen van (EU-)beleid.25

De leden vragen hoe het plan om jongeren een langetermijnperspectief te bieden er concreet uit gaat zien? Hoe gaat dit afgestemd worden met andere lidstaten, die een deel van deze problemen gezamenlijk zouden moeten aanpakken?

Voor het zomerreces zal de Staatssecretaris van VWS een brief naar de Tweede Kamer sturen over het plan voor het bieden van langeretermijnperspectief aan jongeren en het ondersteunen van jongeren bij de impact van de coronacrisis. Dit plan over perspectief, herstel en zeggenschap voor de jeugd betreft voornamelijk een nationale aangelegenheid. Jeugdbeleid is namelijk een nationale competentie. EU-initiatieven kunnen slechts ondersteunend zijn aan nationaal beleid en de meerwaarde van Europese samenwerking zit vooral in uitwisseling van ervaringen met goede praktijkvoorbeelden en beleidsinitiatieven. Zo houden de lidstaten elkaar op de hoogte van inspanningen op het gebied van jeugdbeleid gerelateerd aan de Coronacrisis via het door Portugal opgerichte «COVID-19-Platform». Ook zijn er halfjaarlijks debatten in de OJCS-Raad en is er overleg met lidstaten in bijvoorbeeld de raadswerkgroep Jeugd en spreken jongeren en beleidsmedewerkers elkaar gedurende EU- jongerenconferenties.

De leden vragen wat de mogelijke bezwaren zijn tegen kennisuitwisseling / bundelen van kenniskracht, promoten van een Europese identiteit, toewerken naar convergentie op het gebied van kennis en onderzoek. Tenslotte heeft het voorzitterschap suggesties van Nederland overgenomen die het belang van de verbinding tussen onderwijs, onderzoek en innovatie binnen het initiatief verder expliciteren en het belang van gebalanceerde mobiliteit benadrukken. De leden vragen hoe dit in verhouding staat tot het idee van een Europees diploma, zo vragen de leden.

Het kabinet is voorstander van kennisuitwisseling en het bundelen van kenniskracht, promoten van gedeelde Europese waarden en het toewerken naar convergentie op het gebied van kennis en onderzoek. Dit zijn doelen die Nederland onderschrijft en waaraan binnen de Europese Hoger Onderwijsruimte en de Europese Onderzoeksruimte aan wordt gewerkt, onder andere via de pilot van de Europese Universiteiten allianties. Met het oog hierop steunt Nederland het Europese Universiteiten-initiatief. De vraag is of een Europees diploma zou bijdragen aan die doelen, ook omdat nog niet duidelijk is wat precies zou worden verstaan onder een Europees diploma en wat de juridische status daarvan is. Voor Nederland is het daarom van belang om eerst die vragen beantwoord te hebben voordat verdere stappen gezet kunnen worden. Daarnaast onderstreept het kabinet dat een Nederlands diploma al een Europees diploma is en dankzij de Lissabon erkenningsconventie in andere landen wordt erkend.

De leden vragen hoe er wordt gekeken naar de creatie van Europese mediakanalen, ter bevordering van de creatie van één publieke Europese ruimte?

Met het Media en Audiovisueel Actieplan wil de Europese Commissie onder meer zorgen dat de audiovisuele sector kan profiteren van Europa als thuismarkt en van nieuwe consumptietrends. Dit door te stimuleren meer Europese audiovisuele werken online beschikbaar te laten zijn in de verschillende lidstaten. Uit onderzoek blijkt namelijk dat films gemaakt binnen de EU gemiddeld in niet meer dan drie EU-landen beschikbaar worden gesteld op video-op-aanvraagplatforms. Het gaat derhalve niet om het creëren van Europese mediakanalen maar om de circulatie van Europese audiovisuele werken in de EU te vergroten op de bestaande platforms. Het kabinet verwelkomt dit plan.

Waarom zou een databank zoals genoemd in het verslag van de vorige OJCS-Raad niet gebruikt kunnen worden in Nederland?

De Nederlandse Grondwet borgt de vrijheid van onderwijs en daarbij ook de vrijheid van scholen om zelf hun leermiddelen te kiezen (art 23, lid 6 GW). De markt voor lesmateriaal is een vrije markt waar vraag en aanbod bij elkaar komen en scholen vrij zijn om lesmethodes of leermiddelen te kiezen die zij voor hun onderwijs passend vinden. Een nationale databank waarin door de overheid (digitaal) lesmateriaal wordt ontsloten ten behoeve van afstandsonderwijs past daarom niet bij het Nederlandse onderwijsstelsel.

Het kabinet ondersteunt daarentegen wel initiatieven die het beschikbare aanbod van (digitaal) lesmateriaal beter inzichtelijk maken voor scholen. Scholen kunnen dan alsnog zelf kiezen welke leermiddelen ze gebruiken. Voorbeelden daarvan zijn www.wikiwijs.nl, www.lesopafstand.nl en www.lerenvoorhetexamen.nl. Wikiwijs is een platform waar docenten open lesmateriaal kunnen creëren, maken, vinden, bekijken en downloaden. Op www.lesopafstand.nl worden handige tips en protocollen gedeeld om de kwaliteit van het (hybride) thuisonderwijs te verbeteren en op www.lerenvoorhetexamen.nl is gratis informatie beschikbaar over het eindexamen zoals kennisclips en goede opgaven. Zo wordt gestimuleerd dat alle docenten en leerlingen kennis hebben over en toegang hebben tot kwalitatief hoogstand lesmateriaal.

De leden vragen hoe het zit met de investeringen in cultuur via de herstelfondsen in Nederland? Hoe zijn die, al dan niet, veranderd ten opzichte van het pre-coronatijdperk, zo informeren deze leden.

Omdat het kabinet een stevig en ambitieus plan wil indienen voor het Nederlandse Recovery and Resilience Plan, is ervoor gekozen de RRF in de formatie mee te nemen en het nieuwe kabinet het definitieve besluit te laten nemen over het in te dienen herstelplan.26 Zo behoudt een volgend kabinet de ruimte om te kiezen welke additionele hervormingen en investeringen een plek krijgen in het nationale plan voor de komende jaren.

Voor de COVID-19-pandemie konden de Nederlandse culturele, creatieve en mediasectoren aanvragen doen voor een subsidie uit het Creative Europe-programma. Daarvoor was in het vorige Meerjarig financieel kader (MFK) van 2014–2020 1.46 miljard euro beschikbaar. In het huidige MFK van 2021–2027 is het budget van het Creative Europe-programma opgehoogd naar 2.4 miljard euro.


X Noot
2

Kamerstuk 35 282, nr. 32.

X Noot
3

Kamerstuk 21 501-34, nr. 325: Verslag OCJS-Raad van 20 februari 2020.

X Noot
4

Kamerstuk 22 112, nr. 3002.

X Noot
5

Kamerstuk 30 420, nr. 311.

X Noot
6

Kamerstuk 30 420, nr. 309.

X Noot
7

Mbo: middelbaar beroepsonderwijs.

X Noot
8

Ho: hoger onderwijs.

X Noot
9

Vve: voor- en vroegschoolse educatie.

X Noot
10

Kamerstuk 21 501-34, nr. 357.

X Noot
11

Kamerstuk 21 501-34, nr. 356.

X Noot
12

Kamerstuk 28 760, nr. 84.

X Noot
14

Kamerstuk 35 282, nr. 32.

X Noot
15

Kamerstuk 21 501-34, nr. 325.

X Noot
16

The European Higher Education Area in 2020: Bologna Process Implementation Report.

X Noot
17

Kamerstuk 21 501-34, nr. 359.

X Noot
18

Kamerstuk 30 420, nr. 311.

X Noot
19

Kamerstuk 28 345, nr. 219.

X Noot
20

Kamerstuk 30 420, nr. 309.

X Noot
21

Kamerstuk 32 793, nr. 548.

X Noot
23

Kamerstuk 35 570 VII, nr. 93.

X Noot
25

Kamerstuk 22 112, nr. 3099.

X Noot
26

Kamerstuk 21 501-20, nr. 1626.

Naar boven