21 501-33 Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie

Nr. 703 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 mei 2018

Hierbij stuur ik uw Kamer de geannoteerde agenda van de Telecomraad die op vrijdag 8 juni a.s. plaatsvindt.

De Raad begint met een beleidsdebat over het voorstel om de huidige e-privacyrichtlijn te vervangen door een nieuwe verordening. Op de agenda staat vervolgens het vaststellen van een algemene oriëntatie over de Verordening inzake ENISA (EU Cybersecurity Agency) en cybersecurity certificering. Daarna volgt een beleidsdebat over de herziening van de Richtlijn hergebruik overheidsinformatie. Het Bulgaarse voorzitterschap zal een ministerslunch organiseren, maar het heeft nog geen thema bekendgemaakt.

De Raad vervolgt met diversenpunten, met eerst informatie van het voorzitterschap over de Herziening van het regelgevend kader voor elektronische communicatie («telecomkader») en de verordening ten aanzien van de organisatie van Europese nationale toezichthouders voor elektronische communicatie: BEREC. Aansluitend geeft het voorzitterschap informatie over het voorstel vrij verkeer van niet-persoonlijke data. De Europese Commissie zal daarna een stand van zaken geven over de digitale interne marktstrategie. Afsluitend zal het inkomende Oostenrijkse voorzitterschap het werkprogramma voor de tweede helft van 2018 delen met de Raad.

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, M.C.G. Keijzer

GEANNOTEERDE AGENDA TELECOMRAAD 8 juni 2018

Herziening regels met betrekking tot e-privacy

Beleidsdebat

Tijdens de Raad zal het voorzitterschap een toelichting geven op de voortgang van het voorstel voor een e-privacy verordening en zal een zogenoemd beleidsdebat plaatsvinden. Over dit voorstel, gepubliceerd op 11 januari 2017, en over de Nederlandse positie is uw Kamer in een BNC-fiche geïnformeerd (Kamerstuk 22 112, nr. 2306). Daarnaast is uw Kamer nader geïnformeerd in de Geannoteerde Agenda voor de Telecomraad van 9 juni 2017 (Kamerstuk 21 501-33, nr. 639) en van 4 december 2017 (Kamerstuk 21501–33, nr. 675), en in de antwoorden op schriftelijke vragen van het CDA in aanloop naar de extra ingelaste Telecomraad van 24 oktober 2017 (Kamerstuk 21 501-33, nr. 670). Het voorstel vervangt de huidige e-privacyrichtlijn door een verordening. Het betreft regels voor het verwerken van gegevens in het kader van het verzorgen van elektronische communicatie. Deze regels moeten met het voorstel voortaan ook gelden voor interpersoonlijke communicatiediensten die over het internet worden aangeboden (zoals WhatsApp en Facebook Messenger). Verder wil de Commissie het geven en weigeren van toestemming voor het plaatsen en lezen van cookies gebruiksvriendelijker maken.

Onder het Bulgaarse voorzitterschap zijn enige vorderingen gemaakt. Zo pleiten enkele lidstaten voor het toevoegen van de grondslag «gerechtvaardigd belang» als extra grondslag om een uitzondering te mogen maken op het communicatiegeheim en bij de zogenoemde cookiebepaling. Inmiddels is gebleken dat er onvoldoende draagvlak is voor gerechtvaardigd belang als extra verwerkingsgrondslag. Wel is er ruimte voor meer specifieke aanvullende grondslagen, zoals de mogelijkheid voor aanbieders van telecommunicatiediensten om onder strikte voorwaarden metadata te verwerken voor statistische doeleinden. Nederland ziet deze ontwikkelingen als positief.

Minder positief zijn de ontwikkelingen op het gebied van de eisen die aan software worden gesteld. In het voorstel van de Europese Commissie werden aanbieders van browsers en apps verplicht de eindgebruiker bij de installatie van de software een keuze te laten maken met betrekking tot de privacy-instellingen. Dit stuitte echter bij veel landen op bezwaren. Daarom is de tekst in het huidige voorstel van het voorzitterschap zodanig afgezwakt dat eindgebruikers niet meer gevraagd hoeven te worden een keuze te maken. Het is alleen nog verplicht dat de gebruiker wordt geïnformeerd over de privacy-instellingen. Het kabinet vindt dit geen goede ontwikkeling en wil dat de eindgebruiker zelf wel een keuze kan maken met betrekking tot de privacy-instellingen bij de installatie van de software. Ik zal dit standpunt in de Raad ook naar voren brengen.

Hoewel er voortgang is geboekt lijkt een gemeenschappelijk standpunt binnen de Raad nog niet in zicht. Dit komt omdat diverse grote landen nog geen definitieve posities in hebben genomen. Het lijkt er op dat bij deze landen de vrees bestaat de nieuwe regels te weinig ruimte laten voor innovatie. Nederland is van mening dat er een afgewogen pakket aan regels ligt dat een goede balans geeft tussen privacybescherming en ruimte voor nieuwe dienstverlening. Nederland wil dat verstevigen door in de overwegingen meer uitleg te geven over de in het huidige voorstel opgenomen verwerkingsgrondslagen, zowel bij de uitzonderingen op het communicatiegeheim als bij de cookiebepaling. Zo is er bijvoorbeeld onzekerheid over wie in bepaalde situaties gezien moet worden als eindgebruiker (en dus als degene die toestemming moet geven voor bijvoorbeeld toegang tot het eindapparaat) en wanneer informatie mag worden geplaatst en gelezen op eindapparaten ter uitvoering van een overeenkomst tot levering van een dienst van de informatiemaatschappij. Dit laatste is met name van belang in een Internet of Things omgeving. Vaak zal er daarbij sprake zijn van de afname/levering van een zogenaamde dienst van de informatiemaatschappij. Dit is een dienst die op afstand via elektronische weg wordt geleverd op grond van een contract tussen de aanbieder en de eindgebruiker. Op basis van deze verwerkingsgrondslag hoeft, bijvoorbeeld, de gebruiker van een slimme thermostaat die via internet informatie uitwisselt met server van de fabrikant/leverancier van de thermostaat hiervoor niet (telkens) toestemming te geven. De gebruiker van de thermostaat heeft immers met de fabrikant of leverancier een overeenkomst gesloten om hem via het internet een dienst te leveren (zijnde een dienst van de informatiemaatschappij) die er voor zorgt dat de thermostaat zijn functie naar behoren kan vervullen.

Nederland pleit er daarom voor om hierover meer uitleg te geven. Meer uitleg zal een belangrijk deel van de weerstand bij de industrie weg kunnen nemen. Nederland heeft dan ook aangedrongen bij het voorzitterschap en de Europese Commissie om deze extra duidelijkheid te geven.

Het uitblijven van een gemeenschappelijk Raadsstandpunt is voor het voorzitterschap aanleiding geweest om naast een voortgangsrapportage een zogenoemd beleidsdebat te agenderen. Het is de bedoeling dat de Ministers politieke richting geven zodat spoedig tot een gemeenschappelijk standpunt kan worden gekomen. Nederland zal daarbij aangeven dat de huidige voorstellen van het voorzitterschap daarvoor een goede basis bieden en dat er geen goede gronden lijken te zijn om niet tot een snelle besluitvorming te komen. Daarbij zal worden gewezen op het grote belang van de nieuwe privacyregels.

Verordening inzake ENISA (EU Cybersecurity Agency) en cybersecurity certificering (Cybersecurity Act)

Algemene oriëntatie

Het voorliggende voorstel is een verordening met een nieuw, permanent mandaat voor ENISA (European Union Agency for Network and Information Security) en voor een Europees kader voor cybersecurity certificering (de zogenaamde cyberbeveiligingsverordening). Het maakt deel uit van het zgn. cybersecurity pakket van de Commissie (JOIN 2017/450, COM 2017/476, C 2017/6100). De Telecomraad streeft naar het vaststellen van een algemene oriëntatie op de Verordening inzake ENISA en cybersecurity certificering.

Voor ENISA zal een permanent mandaat worden ingesteld. Dit is in lijn is met de ontwikkelingen op EU-niveau die sinds vaststelling van het vorige tijdelijke mandaat hebben plaatsgevonden, zoals het in werking treden van de Netwerk- en Informatiebeveiliging (NIB)-richtlijn (Kamerstuk 34 883). Er zijn in de onderhandelingen ook wijzigingen in de tekst aangenomen die verder verduidelijken dat ENISA zich primair richt op ondersteuning van de lidstaten, op basis van vrijwilligheid, en geen eigenstandige operationele positie heeft. Dit is in lijn met de Nederlandse inzet.

Nederland heeft het voorstel voor een verordening van de inrichting van een Europees kader voor cybersecuritycertificering verwelkomd, omdat het een eerste stap is op weg naar betere beveiliging van processen, producten en diensten in Europa. De Verordening levert een bijdrage aan het versterken van vertrouwen van burgers en bedrijven in de veiligheid van producten en diensten.

Op dit moment is deze markt sterk versnipperd en functioneert daardoor niet effectief. De schaalvergroting die optreedt door ontwikkeling van Europees geharmoniseerde certificeringsschema’s kan certificering op EU-niveau efficiënter en goedkoper maken. Daarmee is het een kans voor Nederlandse certificeringsinstanties, omdat hun markt nu in potentie groter wordt.

In de onderhandelingen tijdens het Bulgaarse voorzitterschap is goede voortgang geboekt over het voorstel en is de inzet van Nederland op nagenoeg alle belangrijke punten die genoemd zijn in het BNC-fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 2408) volledig gerealiseerd, zowel wat betreft ENISA als certificering. De punten zijn onder andere dat nationale veiligheid een bevoegdheid van de lidstaten betreft, dat ten aanzien van certificering voortgebouwd moet worden op in Europa reeds bestaande certificeringsstructuren en dat hierin een centrale rol voor lidstaten moet worden gewaarborgd.

In de onderhandelingen wordt gestreefd naar een gezamenlijke Raadspositie te komen op deze Telecomraad. Nederland steunt dat streven, maar heeft ook een tweetal specifieke aandachtpunten:

1.Er moet voor worden gewaakt dat wederzijdse erkenning van certificaten niet leidt tot een verlaging van het beschermingsniveau. Een manier om dat te borgen is door lidstaten een prominente rol te geven bij het proces van de opstelling van certificeringsschema’s, zowel bij de opdrachtverlening aan ENISA om schema’s op te stellen als bij de uiteindelijke vaststelling van deze schema’s. Daarbij moet ook voortgebouwd worden op de bestaande Europese samenwerking ten aanzien van certificering. Essentieel daarvoor is ook dat onderscheid wordt gemaakt tussen drie niveaus van beveiligingszekerheid, nl. basis, substantieel en hoog. Voor het hoge niveau gelden de hoogste eisen en kunnen certificaten alleen door of onder strikt overheidstoezicht worden uitgegeven. Voor de andere twee niveaus geven geaccrediteerde conformiteitsbeoordelingsinstanties de certificaten uit. Dit is nu naar tevredenheid van Nederland opgenomen in de voorstellen.

2.In overeenstemming met de motie van het lid Paternotte c.s. over verplichte certificering (Kamerstuk 21 501-30, nr. 422) pleit Nederland ervoor om in de Verordening de mogelijkheid te creëren om in de toekomst verplichte certificering mogelijk te maken, voor producten, processen en/of diensten die in bijzonder kwetsbaar blijken vanwege zwakke veiligheid. De bespreking in de Raadswerkgroep heeft tot nu toe niet geleid tot steun voor het Nederlandse voorstel om voor kwetsbare producten de mogelijkheid van verplichte certificering op te nemen. Nederland staat hierin geïsoleerd.

Herziening Richtlijn Hergebruik Overheidsinformatie

Beleidsdebat

De herziening van de richtlijn voor het hergebruik van overheidsinformatie («Proposal for a directive of the European Parliament an of the Council on the re-use of public sector information (recast)» COM 2018/234 beoogt overheidsdata beter en sneller beschikbaar te maken voor burgers en bedrijven. De Europese Commissie stelt in dit herziene richtlijnvoorstel voor de reikwijdte uit te breiden naar publieke informatie van overheidsbedrijven en onderzoeks-data alsmede door de bepalingen over kosten en over exclusieve overeenkomsten (informatie die alleen aan één partij ter beschikking wordt gesteld voor hergebruik) aan te scherpen.

Doel daarvan is om onder meer de ontwikkeling van kunstmatige intelligentie (artificial intelligence, AI) en big data analyse te vereenvoudigen en daarmee de data-economie te stimuleren. Het herzieningsvoorstel ziet op een minimum aan harmonisatie van de regelgeving in de lidstaten.

De Commissie heeft deze herziening van de Richtlijn Hergebruik Overheidsinformatie op 25 april 2018 gepubliceerd. De onderhandelingen in de raadswerkgroep zijn nog niet begonnen. Verwacht kan worden dat lidstaten met een goed doorontwikkeld open data beleid positief zullen staan tegenover het doel van deze herziening maar net als Nederland mogelijk ook kritisch ten opzichte van de wijze waarop deze is uitgewerkt.

Uw Kamer zal via de gebruikelijk weg van een BNC-fiche worden geïnformeerd over de Nederlandse positie. De planning is dat dit BNC-fiche naar uw Kamer wordt gestuurd volgens de gebruikelijke termijn. Uw Kamer ontvangt het BNC-fiche dan op vrijdag 1 juni a.s., dus vóór het algemeen overleg Telecomraad dat op dinsdag 5 juni a.s. gepland staat. Hieronder volgt een eerste indruk van het kabinet van de herziening van de Richtlijn hergebruik overheidsinformatie, in afwachting van het BNC-fiche.

De doelstelling van de richtlijn hergebruik overheidsinformatie, het zoveel mogelijk voor hergebruik beschikbaar maken van overheidsdata, sluit zonder meer aan op het kabinetsbeleid gericht op het actief beschikbaar stellen van open data. Dat geldt ook voor «Open Science»: het werken aan een infrastructuur om wetenschap open toegankelijk en transparant te maken, waarbij onderzoeksresultaten die uit publieke middelen zijn betaald via «Open Access» vrij toegankelijk en herbruikbaar worden gemaakt.

Verdere harmonisatie op Europees niveau kan er aan bij dragen dat Nederlandse burgers en bedrijven vrijelijk de beschikbare data van overheden in lidstaten kunnen benutten en hun producten op Europese schaal kunnen ontwikkelen en aanbieden. Om die reden heeft Nederland belang bij een heldere en duidelijke richtlijn hergebruik overheidsinformatie.

Nederland steunt het doel van de herziening. Echter, met de voorgestelde wijzigingen zal naar eerste inschatting van het kabinet bovengenoemde ambitie waarschijnlijk onvoldoende worden gerealiseerd. De formuleringen in het voorstel zijn in veel bepalingen niet erg duidelijk, soms tegenstrijdig en vaak onnodig complex. Dit maakt het voorstel dat er nu ligt waarschijnlijk niet alleen lastig te implementeren, maar het zal naar verwachting ook leiden tot grote variatie in implementatie tussen de lidstaten. Het kabinet is van mening dat de herziening van de richtlijn de mogelijkheid biedt om de bestaande richtlijn op enkele punten te verduidelijken en heldere keuzes te maken. Nederland heeft bij de evaluatie van de huidige richtlijn hierop gewezen. Het kabinet constateert dat de Commissie dit onvoldoende heeft opgepakt. De eerste inzet van Nederland is er daarom, juist met het oog op het beter bereiken van het doel (versterking van de data-economie) op gericht om dit herzieningsvoorstel zodanig vorm te geven dat er een slag wordt gemaakt naar duidelijkere en beter werkbare regelgeving. Dit zal uiteindelijk bijdragen aan meer zekerheid en daarmee een betere uitvoeringspraktijk.

Diversen

Herziening regelgevend kader voor elektronische communicatie

Informatie van het voorzitterschap

Het voorzitterschap zal een toelichting geven op de voortgang van de onderhandelingen tussen de Raad en het Europees Parlement over de richtlijn ter vaststelling van het Europees wetboek voor elektronische communicatie (COM 2016/590). Uw Kamer heeft hierover zoals gebruikelijk een BNC-fiche ontvangen (Kamerstuk 22 112, nr. 2235). Deze richtlijn vervangt vier richtlijnen uit het huidig Europees Telecomkader. Het voorstel van de Commissie dateert van 14 september 2016. Uw Kamer werd in een brief van 11 oktober jl. geïnformeerd over de Raadspositie (Kamerstuk 21 501-33, nr. 667). Vanaf eind oktober hebben het voorzitterschap van de Raad, het Europees Parlement en de Commissie onderhandeld over deze richtlijn met het streven om voor de zomer een akkoord te bereiken. Hierover bent u ook geïnformeerd in het verslag van de Telecomraad van 4 december 2017 (Kamerstuk 21 501-33, nr. 690). De voornaamste nog openstaande punten zijn de ruimte die toezichthouders krijgen voor regulering van toegang tot vaste telecomnetwerken, en het reguleren van de tarieven voor internationaal bellen tussen lidstaten. Op andere onderdelen, zoals spectrumbeleid, de verdeling van bevoegdheden en eindgebruikersbescherming is de inhoud van het voorlopig compromis al wel duidelijk.

De richtlijn heeft als doel om regelgeving in de EU verder te harmoniseren en het investeringsklimaat voor snelle internetverbindingen in de EU te verbeteren. Onder meer 5G speelt hierin een belangrijke rol. Daarnaast speelt de richtlijn in op nieuwe ontwikkelingen zoals de opkomst van communicatie over het internet en van bundels van diensten. Op verzoek van de Raad zijn er in het Commissievoorstel aanpassingen gedaan om in te kunnen blijven spelen op nationale omstandigheden en doelen.

Het beleid van de lidstaten voor de verdeling van radiospectrum zal op diverse manieren verder worden geharmoniseerd. Zo zullen spectrumveilingen onderling worden beoordeeld om de consistentie binnen de EU te vergroten. Het moment van vrijgeven van spectrumbanden zal beter worden gecoördineerd, onder andere door een sterkere rol van de zogenaamde «Radio Spectrum Policy Group» (RSPG). In de RSPG adviseren de lidstaten de Europese Commissie met betrekking tot het te voeren Europese spectrumbeleid. Lidstaten moeten dit uitvoeren binnen 2,5 jaar nadat technische afspraken over het gebruik zijn gemaakt. De investeringszekerheid zal bovendien toenemen door een minimumduur van spectrumvergunningen die in principe 20 jaar zal zijn.

De lijst van taken die verplicht bij de onafhankelijke toezichthouder (in Nederland ACM) moeten worden belegd zal op aandringen van diverse lidstaten beperkter worden dan in het oorspronkelijke Commissievoorstel. Er zullen echter wel taken naar de onafhankelijke toezichthouder en BEREC verschuiven. Nederland vindt het belangrijk dat er politieke verantwoordelijkheid blijft voor taken zoals de verdeling van schaars spectrum en toewijzing van nummers. Dit zal zo blijven. De toezichthouder moet voortaan wel een advies uitbrengen over de mededingingsaspecten van voorgenomen spectrumveilingen. Dit is in Nederland al de praktijk. De rol van de organisatie van Europese nationale toezichthouders voor elektronische communicatie (BEREC) bij bijvoorbeeld de onderlinge beoordeling van spectrumveilingen, blijft beperkt. Hiermee zal het eindresultaat tegemoet komen aan de wens van uw Kamer om geen bevoegdheden over te dragen naar onafhankelijke toezichthouders en BEREC (motie van het lid Remco Bosma, Kamerstuk 21 501-33, nr. 624).

In het finale compromis zullen toezichthouders bovendien waarschijnlijk meer ruimte krijgen om toegang tot netwerkonderdelen op te leggen op grond van niet-repliceerbaarheid. Niet-repliceerbaarheid houdt in dat netwerkonderdelen te duur of praktisch ongeschikt zijn om opnieuw aangelegd te worden door een alternatieve aanbieder. Dit biedt toezichthouders meer opties om toegang te reguleren ten behoeve van de concurrentie wat uiteindelijk resulteert in meer keuze en lagere prijzen voor consumenten. Nederland heeft hier vanaf het begin van de onderhandelingen op ingezet, om het eenvoudiger te maken om in een marktsituatie met twee vaste telecomnetwerkspelers (in Nederland KPN en VodafoneZiggo) gereguleerde toegang op te leggen aan beide netwerkspelers. Ondertussen heeft de ACM aangegeven het netwerk van zowel KPN als VodafoneZiggo te willen reguleren op grond van het huidig Europees regelgevend kader. Het ontwerpbesluit wordt momenteel geconsulteerd en zal waarschijnlijk voor de zomer aan de Europese Commissie worden voorgelegd ter goedkeuring. Deze ontwikkeling laat onverlet dat meer instrumenten in het nieuwe telecomkader welkom zijn om toegang te reguleren indien de concurrentiesituatie daarom vraagt. Dit biedt extra zekerheden voor de toekomst. Over de invulling van dit instrument wordt nog onderhandeld.

Gebruikers van communicatiediensten zullen voortaan nog beter worden beschermd. Contracten worden bijvoorbeeld beter leesbaar en het wordt eenvoudiger om over te stappen bij het afnemen van een bundel van diensten. Zo zal de maximale contractduur van twee jaar en het recht om een verlengd contract maandelijks op te zeggen voor alle diensten in een bundel gelden. Gebruikers zijn straks ook overal in de EU op dezelfde manier beschermd, doordat lidstaten geen nationale kop meer mogen plaatsen op de EU-regels. Conform de huidige Nederlandse situatie krijgen ook zakelijke gebruikers het recht om een contract maandelijks op te zeggen als dat stilzwijgend is verlengd. Tenslotte zullen consumentenregels zoveel mogelijk gaan gelden voor alle aanbieders, dus ook voor moderne interpersoonlijke communicatiediensten die over het internet worden aangeboden (WhatsApp, Facebook Messenger).

Er bestaat momenteel nog discussie met het Europees Parlement over de tarieven voor internationaal bellen binnen de EU. Nederland steunt, in lijn met de motie van het lid Paternotte (Kamerstuk 21 501-30, nr. 414), de wens om deze tarieven te reguleren en heeft een actieve rol in de onderhandelingen hierover.

BEREC

Informatie van het voorzitterschap

Het voorzitterschap zal een toelichting geven op de voortgang van de onderhandelingen tussen de Raad en het Europees Parlement over een verordening ten aanzien van de organisatie van Europese nationale toezichthouders voor elektronische communicatie (BEREC: Body of European Regulators for Electronic Communications). Ik heb in het algemeen overleg voor de Raad voor Concurrentievermogen (Kamerstuk 21 501-30, nr. 427) aangekondigd u te informeren over de voortgang van deze onderhandelingen. BEREC speelt een belangrijke rol bij de geharmoniseerde implementatie van Europese telecomregelgeving. Zij adviseert, onder leiding van een bestuur van nationale toezichthouders, nationale toezichthouders en de Europese Commissie en vaardigt richtsnoeren uit over de toepassing van EU- wetgeving. BEREC wordt ondersteund door een bureau, gevestigd in Riga (Letland).

Met haar voorstel (COM 2016/591) wil de Commissie het bestuur en het ondersteunend bureau van BEREC samenbrengen in één organisatie met rechtspersoonlijkheid en haar de status geven van een EU-agentschap. In het compromis zal waarschijnlijk alleen aan het ondersteunend bureau onafhankelijke rechtspersoonlijkheid en de status van EU-agentschap worden verleend. De reden hiervoor is dat lidstaten groot belang hechten aan BEREC als samenwerkingsverband van nationale toezichthouders. Daar hoort geen zelfstandige status als EU-agentschap bij. Het ondersteunend bureau van BEREC heeft nu ook al de status van EU-agentschap.

De BEREC-verordening somt ook de taken en bevoegdheden van BEREC op. Deze vinden hun oorsprong in de EU-telecomwetgeving, zoals het Europees wetboek voor elektronische communicatie (telecomkader) en de verordening voor de Europese interne markt voor telecomcommunicatie («TSM») met regels over netneutraliteit en roaming. Waar in het telecomkader enkele taken van BEREC zijn teruggeschroefd ten opzichte van het Commissievoorstel, is dit ook vertaald naar de BEREC-verordening. Over enkele onderdelen van de verordening vindt echter nog discussie plaatst tussen raad en parlement en het is vooralsnog onduidelijk of dit voor de Telecomraad zal worden beslecht. Zo zijn lidstaten, waaronder Nederland, er voorstander van dat expliciet opgenomen wordt dat BEREC geen bevoegdheid heeft om bindende beslissingen te nemen. Bovendien is er discussie over met welke meerderheid BEREC documenten kan vaststellen.

Tot slot worden met de verordening diverse interne regels vastgelegd, zoals die voor de benoeming van de voorzitter van het bestuur en de directeur van het bureau; de vaststelling van de begroting en het jaarprogramma; en het functioneren van werkgroepen. Deze zorgden niet voor veel discussie tussen Raad en Europees Parlement en de discussie lijkt hier al over te zijn beslecht.

Vrij verkeer van niet-persoonlijke data

Informatie van het voorzitterschap

In september 2017 heeft de commissie een voorstel voor een verordening «vrij verkeer van niet-persoonlijke data» gepubliceerd (zie ook het BNC-fiche, Kamerstuk 22 112, nr. 2405). Belangrijk onderdeel van deze verordening was het verbod op datalocatie-eisen binnen de Europese Unie voor data die niet naar personen herleidbaar is. Hierdoor wordt een barrière voor vrij verkeer van niet-persoonlijke data van bedrijven en consumenten weggenomen. De Raad heeft op 4 december 2017 een algemene oriëntatie bereikt over dit voorstel naar tevredenheid van Nederland. De onderhandelingen met het Europees Parlement en de Commissie over dit voorstel zijn nog niet gestart, omdat het Europees Parlement nog geen positie heeft bepaald. Naar verwachting zal het voorzitterschap informatie geven over wanneer deze onderhandelingen van start zullen gaan. Ik zal uw Kamer hierover informeren in het verslag.

Digitale interne markt

Informatie van de Europese Commissie

Voorzitter van de Europese Commissie Juncker heeft de digitale interne markt tot één van zijn kernprioriteiten benoemd. In de digitale interne markstrategie van de Europese Commissie wordt sinds 2015 in drie pijlers aan digitalisering gewerkt:

  • 1. Betere toegang tot digitale goederen en diensten voor consumenten en bedrijven;

  • 1. Randvoorwaarden creëren die bevorderlijk zijn voor digitale netwerken en diensten;

  • 2. Een Europese digitale economie en samenleving met groeipotentieel op de lange termijn.

Eind april jl. zijn de laatste voorstellen die uit deze strategie voortvloeien gepubliceerd, waaronder het bovengenoemde voorstel voor een herziening van de richtlijn inzake het hergebruik van overheidsinformatie. Over deze voorstellen ontvangt uw Kamer binnenkort BNC-fiches (de planning is dat deze op vrijdag 1 juni a.s., dus vóór het aankomende algemeen overleg Telecomraad, naar uw Kamer worden verzonden). De andere voorstellen die op deze Raad behandeld worden maken ook deel uit van de digitale interne marktstrategie, maar deze zijn al eerder door de Commissie uitgebracht.

De Europese Raad heeft opgeroepen om de voorstellen uit de digitale interne marktstrategie vóór eind 2018 te voltooien. Naar verwachting zal de Commissie bij dit agendapunt ook het belang benadrukken van spoedige afronding van alle nog lopende voorstellen. Nederland steunt dit streven. Daarnaast vindt Nederland het belangrijk om verder te kijken dan de voorstellen die nu op tafel liggen en in Europees verband te spreken over de inzet die nodig is om digitalisering van de economie en maatschappij voor burgers, bedrijven en overheden optimaal te laten verlopen, waarbij publieke belangen en het concurrentievermogen worden geborgd.

Presentatie van het Oostenrijkse werkprogramma

Het inkomende Oostenrijkse voorzitterschap zal haar werkprogramma voor de tweede helft van 2018 presenteren. In het verslag van de Telecomraad zal ik uw Kamer hierover informeren.

Naar boven