21 501-33 Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie

Nr. 466 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 20 februari 2014

Binnen de vaste commissie voor Economische Zaken hebben de onderstaande fracties de behoefte vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Economische Zaken over de Energieraad die op 4 maart 2014 plaats zal vinden in Brussel.

De op 18 februari 2014 toegezonden vragen en opmerkingen zijn met de door de Minister bij brief van 19 februari 2014 toegezonden antwoorden hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Hamer

Adjunct-griffier van de commissie, Van Bree

Inhoudsopgave

I

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

 

Vragen van de leden van de VVD-fractie

2

 

Vragen van de leden van de PvdA-fractie

4

 

Vragen van de leden van de SP-fractie

5

 

Vragen van de leden van de CDA-fractie

6

 

Vragen van de leden van de GroenLinks-fractie

6

     

II

Antwoord / Reactie van de Minister

8

III

Volledige agenda

23

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de stukken op de agenda van dit schriftelijk overleg over de Energieraad van 4 maart a.s. te Brussel. Zij hebben hierbij nog een aantal observaties en vragen.

Tijdens de Energieraad wordt gesproken over het raamwerk voor het klimaat- en energiebeleid 2020–2030, dat in de Kamer ook aan bod komt tijdens het algemeen overleg hierover. De leden van de VVD-fractie onderschrijven de inzet op één centraal CO2-doel. Zij hebben hier ook altijd voor gepleit. Wat betreft de leden van de VVD-fractie is de 40 procent-reductiedoelstelling dan ook een maximum. Deelt de Minister deze mening? Kan hij zich hiervoor in de Energieraad hard maken? Wat vindt de Minister van het idee het emissiehandelssysteem (ETS) te verbeteren volgens het «oude idee van AKZO», waarbij aan de beste presteerders in de branches 100 procent gratis CO2-rechten wordt verstrekt, die worden betaald door de slechtste presteerders?

Wat betreft de EU-brede doelstelling voor hernieuwbare energie (van 27 procent) vinden de VVD-fractieleden dat dit de werking van het ETS niet mag verstoren. Daarom vinden zij het goed dat dit geen verplicht doel is. Zij lezen dat het kabinet dit EU-doel verder uitgewerkt wil zien. Kan de Minister aangeven hoe hij vindt dat dit doel inhoudelijk moet worden uitgewerkt? Hoe ziet het traject daarvoor eruit? Het parlementair onderzoek «Kosten en effecten klimaat- en energiebeleid» uit november 2012 heeft immers uitgewezen dat energiebeleid de duurste vorm van klimaatbeleid is, terwijl het onduidelijk is of het ook helpt.

Deze leden zijn verder van mening dat het klimaatbeleid als voorzorgsmaatregel zoveel mogelijk op mondiaal niveau moet worden gevoerd. Het kabinet moet niet vergeten dat de Nederlandse klimaatambities weliswaar kansen bieden, maar ook veel geld kunnen kosten. Dit zet de concurrentiepositie van het Nederlandse en Europese bedrijfsleven verder onder druk. Wat betreft de leden van de VVD-fractie wordt er sterk ingezet op het verbeteren van die concurrentiepositie. Deelt de Minister deze mening? Hoe vindt hij dat carbon leakage moet worden tegengegaan? Kan hij in Europa inzetten op een verder uitgewerkte visie op het voorkomen van carbon leakage? Welke verschuivingen in werkgelegenheid zullen plaatsvinden als gevolg van dit pakket van klimaat- en energiebeleid? Wat zijn de effecten op de Nederlandse en Europese (maak-)industrie?

De Europese Commissie stelt voor om nationale energieplannen op te stellen en om regionaal overleg te organiseren ter afstemming van beleid. Het kabinet geeft in de reactie op het pakket aan dat het hier positief tegenover staat. Hoe zien die plannen en dit regionaal overleg wat betreft het kabinet eruit? De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd naar de extra bureaucratie die hiervoor moet worden opgezet. Kan de Minister een toelichting daarop geven? Verder wordt de vraag niet beantwoord wat er gebeurt als de Europese Commissie en een lidstaat het oneens blijven over het energieplan van die lidstaat. Wat zijn opvattingen van de Minister hierover? Hoe moeten eventuele geschillen over de nationale energieplannen worden beslecht?

Volgens het Impact Assessment van de Europese Commissie zijn de kosten van de energietransitie niet veel hoger dan die van het voortzetten van het huidige beleid. De kosten van het energiesysteem zullen naar verwachting de komende tijd stijgen van 12,8 procent van het Europese Unie(EU)-Bruto Nationaal Product (BNP) in 2010, naar ongeveer 14 procent in 2030. Dat lijkt met 1,2 procent EU-BNP inderdaad een kleine stijging procentueel gezien, maar komt in feite neer op vele miljarden euro’s. [Nota bene het EU-BNP in 2012 was 25.500 miljard euro volgens Eurostat, dus een toename van 1,2 procent is meer dan 300 miljard euro.] Bovendien is de groei van deze kosten hoger dan de verwachte groei van de Europese economie. Vindt de Minister dit ook een beperkte kostenstijging? Mogen volgens de Minister de kosten voor het energiesysteem harder stijgen dan de groei van de economie? Het kabinet heeft het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) verzocht om de bevindingen van de Europese Commissie uit het impact assessment te vertalen naar de specifieke effecten voor Nederland. Wanneer kan de Kamer deze analyse verwachten? In hoeverre zullen daarbij andere inzichten naar voren komen dan bij het Energieakkoord, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

De Europese Commissie denkt dat een volledig geïntegreerde en concurrerende interne energiemarkt kostenbesparingen kan realiseren van 40 tot 70 miljard euro in 2030. Hoe verhoudt zich deze besparing ten opzichte van de kosten voor de energietransitie, die bijvoorbeeld voor Duitsland 20 miljard euro per jaar zijn? Hoe wordt over de kostenbesparing verslag gedaan? Hoe groot is het besparingsvoordeel voor Nederland ten opzichte van het energieakkoord? Kan de Minister dit toelichten? De Europese Commissie stelt in dit kader voor om subsidies voor doorontwikkelde technieken uit te faseren. Welke technieken zijn volgens de Minister al uitontwikkeld? Op welke termijn zouden de subsidies daarvoor moeten worden uitgefaseerd volgens de Minister? Heeft dit impact op het energieakkoord?

De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd of de Minister met zijn collega’s wil kijken in hoeverre hernieuwbare energie kan meedoen in het merit order-systeem en elektriciteit moet gaan leveren op basis van een leverplan. Dat zou betekenen dat producenten van hernieuwbare energie moeten plannen wanneer zij welke hoeveelheid elektriciteit leveren, en daarmee verantwoordelijk worden voor de balancering van het net. In Nederland kennen wij dit systeem, maar in Duitsland bijvoorbeeld niet. Denkt de Minister dat dit kan bijdragen om de energievoorziening efficiënter te maken en plaats te laten vinden tegen lagere kosten?

De Europese Commissie vindt dat lidstaten gezamenlijk moeten optreden om de import van fossiele bronnen te diversifiëren, zowel naar brandstoffen als naar routes. De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd naar de zienswijze van de Minister hierop en ontvangen deze graag.

In het BNC-fiche «overheidsinterventie in de elektriciteitsmarkt» lezen de leden van de VVD-fractie dat de Europese Commissie vindt dat stimulering van hernieuwbare energie moet plaatsvinden op basis van marktprincipes en een tijdelijk karakter dient te hebben. Ook vindt de Europese Commissie dat stimulering techniekneutraal moet worden vormgegeven. De leden van de VVD-fractie sluiten zich graag aan bij deze opvattingen van de Europese Commissie. Helaas is het zo dat veel lidstaten niet op deze wijze hun stimuleringsregimes hebben vormgegeven. Kan de Minister een overzicht geven van alle lidstaten en hun stimuleringsregimes voor hernieuwbare energie, met daarin kwalificaties of scores voor de mate waarin die stimuleringsregimes techniekneutraal zijn, marktgebaseerd zijn en de relatieve financiële omvang van de stimulering? Vindt de Minister het een idee om de Europese Commissie aan de hand van deze kwalificaties/scores en/of andere criteria lidstaten aan te laten sporen om voortgang te maken met het marktgebaseerd en techniekneutraal maken van hun stimuleringsregimes? Welke sancties zijn er als landen niet kiezen voor een marktbenadering?

De Europese Commissie stelt dat marktwerking moet zorgen voor voldoende investeringen in productiecapaciteit. Alleen als de leveringszekerheid daarmee niet wordt opgelost kan volgens de Europese Commissie gedacht worden aan het instellen van bijvoorbeeld een marktbreed capaciteitsmechanisme dat technologieneutraal is en ingetrokken kan worden als het capaciteitsprobleem verdwijnt. Ook de Minister wijst op verdere marktverstoring die kan optreden door capaciteitsmechanismen. Desondanks hebben verschillende lidstaten een vorm van capaciteitsmechanisme of werken zij daaraan. Hoe precies ziet de Europese Commissie toe op de vorming van capaciteitsmechanismen? In hoeverre vindt de Europese Commissie dat er momenteel schadelijke effecten optreden? Wat doet de Europese Commissie daaraan? Wat is de aanpak van de Minister in dezen, zo vragen deze leden.

De Europese Commissie vindt dat subsidiesystemen moeten kunnen inspelen op kostprijsdalingen van hernieuwbare energietechnologieën in de markt. Nederland heeft met de Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE+)-regeling al een systeem dat daaraan voldoet en dat door de Europese Commissie ook een voorbeeld is genoemd voor andere lidstaten. Weet de Minister in hoeverre de SDE+ kostenefficiënter is dan stimuleringsregimes in andere lidstaten? Zijn daar overzichten van beschikbaar? Is de Minister bezig met het promoten van de systematiek van de SDE+ over de landgrenzen? Zo ja, hoe precies? Zo nee, zou dat een idee zijn, om op die manier bij te dragen aan meer ratio in het Europese energielandschap?

Wat betreft de Europese Commissie moeten consumenten actiever bij de markt worden betrokken door bijvoorbeeld dynamische prijzen mogelijk te maken. Daarbij moeten gereguleerde prijzen worden afgeschaft. Kan de Minister aangeven welke lidstaten op welke manier hun prijzen reguleren? Hoe is de Europese Commissie van plan die regulering af te schaffen? Verder roept de Europese Commissie lidstaten op om best practices uit te wisselen op het gebied van vraagzijderespons. Welke Nederlandse best practices zal de Minister delen met zijn ambtsgenoten?

Vragen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van de stukken ter voorbereiding op de Energieraad. Deze leden hebben enkele vragen en opmerkingen over de agenda.

Deze leden constateren tot hun spijt dat er geen akkoord is bereikt om te komen tot een ambitieuze limiet voor conventionele biobrandstoffen en verdere eisen op het gebied van bijvoorbeeld Indirect Land Use Change (ILUC). De Minister geeft aan dat er gekeken wordt of een compromis bereikt zou kunnen worden. In beginsel kunnen deze leden dit streven steunen, wel worden ze graag op de hoogte gehouden van de vorderingen op dit terrein.

Deze leden hebben verder kennisgenomen van de EU-Mededeling inzake overheidsinterventie in de energiemarkt. Zij onderschrijven de noodzaak om landen beter met elkaar te verbinden en juichen in dat kader de nieuwe verbindingen met Duitsland toe. Hoe staat het met de verbindingen met België? Deze leden constateren dat de Europese Commissie het capaciteitsmechanisme als laatste redmiddel ziet. Zij onderschrijven dit en vinden het positief dat zowel de Europese Commissie als het kabinet kijken naar oplossingen, zoals vraagsturing en opslag van piekproductie.

Vragen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben met enige verontwaardiging kennisgenomen van de in Brussel ingezette koers. 40 procent CO2-besparing in 2030 klinkt goed, maar waarom wordt tegelijkertijd de verplichting om te voldoen aan de normen voor hernieuwbare energie afgezwakt? De leden van de SP-fractie vernemen graag welke redenering hierachter zit. Wiens belangen zijn hiermee gediend? De houding van het kabinet is hierin ook ambivalent. Enerzijds hecht het groot belang aan hernieuwbare bronnen, anderzijds wil het zo snel mogelijk af van elke vorm van steun hiervoor. Erkent het kabinet wel dat voor de innovatie en toetreding tot een vrije markt van deze duurzame technieken de onrendabele top een belemmering vormt?

Hoe ziet het kabinet een hernieuwbare techniek met een onrendabele top in concurrentie de markt op komen zonder dat daarbij een hard percentage hernieuwbaar wettelijk wordt verplicht? Hoe ziet dit kabinet die markttoetreding zonder overheidssteun en subsidies?

Het moge duidelijk zijn dat de leden van de SP-fractie de hele grondhouding van het kabinet als het gaat om liberalisering van de energiemarkt afwijst. De vrije marktwerking heeft tot op heden niet de beloofde voordelen opgeleverd. Juist in landen waar de overheid zich sterk heeft ingezet voor de hernieuwbare energie zijn grote stappen gezet. Dat zou ons kabinet toch ook te denken moeten geven. Waarom is in ons land, waarin die vrije markt haar goddelijke gang mag gaan, de conventionele energie nog zo dominant aanwezig in de nieuwbouwplannen afgelopen jaren? Deze leden ontvangen hier graag een kritische zelfreflectie op van het kabinet.

De leden van de SP-fractie zien dan ook graag dat het kabinet zijn standpunt ten aanzien van de gekozen koers van de Europese Commissie scherp neerzet. Een harde norm voor hernieuwbare energie is nodig. Dan is 27 procent wel erg magertjes. Dat kan met meer ambitie. Zolang er een onrendabele top is op kansrijke hernieuwbare technieken, moet daar subsidie en steun van de overheid naar toe.

De leden van de SP-fractie delen wel de mening dat een aaneengesloten Europees netwerk voordelen biedt. Slimme netten en eventueel slimme meters zijn hard nodig om de leveringszekerheid in heel Europa te garanderen. Deze leden vragen wel waarom het kabinet in eigen land nog altijd vasthoudt aan splitsing van de netten. Daar is geen enkele aanleiding toe, nu andere landen daar niet in mee gaan. De leden van de SP-fractie gaan er dan ook vanuit dat het kabinet hier verder geen punt van maakt in Brussel en in eigen land de splitsing heroverweegt. Deze leden ontvangen graag een reactie hierop.

Het kabinet maakt zich nogal zorgen over de capaciteitsmechanismen. De leden van de SP-fractie willen graag weten welke scenario’s volgens het kabinet de voorkeur hebben. Daarin zal aandacht moeten zijn voor back-up-vermogen om bij wegvallend vermogen uit hernieuwbare energie de netten stabiel te houden en de levering te garanderen. Op welke wijze worden hier in Europees verband afspraken over gemaakt? Vooral de stabiliteit is immers een lokale of regionale kwestie.

De leden van de SP-fractie vernemen graag in welke richting wordt gedacht als het gaat om dynamische beprijzing. Op 15 mei 2013 is de motie van de leden Paulus Jansen en Leegte (Kamerstuk 31 239, nr. 160) over contractvormen op basis van kwartierprijzen aangenomen. Wordt dit door het kabinet meegenomen in de Europese onderhandelingen?

Vragen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben nog vragen over het klimaat- en energiepakket 2030. Het Commissievoorstel zet in op bindende nationale CO2-doelstellingen en alleen Europese, niet nationaal bindende doelstellingen voor hernieuwbare energie en energiebesparing. De leden van de CDA-fractie willen de opkomende hernieuwbare energiesector zekerheid bieden en vragen hoe het kabinet daar vorm aan wil geven nu het kabinet geen Europees bepaalde nationale doelstelling wil voor hernieuwbare energie in 2030.

De leden van de CDA-fractie zijn voorstanders van het versterken van het ETS. Deze leden vragen wel of de voorgestelde maatregelen van de Europese Commissie voldoende zijn. Hoe denkt het kabinet het Commissievoorstel te kunnen verbeteren zodat het ETS zal functioneren en op die manier de CO2-doelstelling voor 2030 gehaald kan worden?

In hoeverre overweegt het kabinet om voorstellen te doen om het huidige surplus van twee miljard euro aan emissierechten uit de markt te halen naast de stabiliteitsreserve die de Europese Commissie voorstelt? Hoe staat het kabinet tegenover het definitief uit de markt halen van surplus CO2-emissierechten?

Bij de Raad voor Concurrentievermogen van 2 en 3 december 2013 is gesproken over hoge energiekosten, waarmee de industrie binnen de EU wordt geconfronteerd. De leden van de CDA-fractie vragen wat de kern van de discussie was met betrekking tot dit thema en welke conclusies voortkwamen uit deze discussie. Wat is het kabinet voornemens met deze conclusies te gaan doen?

Vragen van de leden van de GroenLinks-fractie

Het verbaast de leden van de GroenLinks-fractie dat het kabinet de EU-Mededeling verwelkomt. Deze leden vragen de Minister of het kabinet en de Europese Commissie zich nog altijd richten op 80 procent tot 95 procent reductie in 2050 ten opzichte van 1995. Denkt de Minister dat dit gerealiseerd kan worden als de doelstelling voor 2030 beperkt blijft tot 40 procent reductie? Hoe ziet de Minister de ontwikkeling van de uitstoot binnen Europa over de komende veertig jaar voor zich? Erkent de Minister dat er momenteel een dusdanig groot overschot is binnen het emissiehandelssysteem dat de daadwerkelijke uitstoot binnen de ETS-sector in 2030 even groot zal zijn als nu? Is de Minister bereid om positieve en negatieve effecten van een bindend doel voor hernieuwbare energie voor Europa en Nederland door de planbureaus te laten onderzoeken? Welke invloed heeft het ontbreken van een doel voor hernieuwbare energie voor de investeringszekerheid? Betekent het feit dat het kabinet een bindend doel voor hernieuwbare energie niet ondersteunt, dat Nederland geen ambitie heeft voor het verder ontwikkelen van het aandeel hernieuwbare energie na 2023? Zo nee, welk aandeel hernieuwbare energie ziet het kabinet voor zich in 2030 binnen Nederland? Houdt het kabinet wel vast aan de Europese verplichting van 14 procent hernieuwbare energie voor 2020 en de nationale doelstelling van 16 procent voor 2023 of is het kabinet van plan om deze doelstellingen ook ter discussie te stellen? Welke stappen heeft het kabinet gezet om tot een structurele versterking van het Europese emissiehandelssysteem te komen? Op welke termijn denkt het kabinet resultaten te boeken? Deelt het kabinet de mening dat zo min mogelijk grootverbruikers moeten worden uitgezonderd van het ETS? Zo ja, welke stappen zet het kabinet om dit te bewerkstelligen?

Uit de EU-Mededeling concluderen de leden van de GroenLinks-fractie dat de kosten voor elektriciteit voor de industrie in Nederland relatief laag zijn. Zijn de voordelen die grootverbruikers genieten ook meegenomen in de statistieken? Kan de Europese Commissie dit ook in kaart brengen? Deelt het kabinet de mening dat voordelen voor industrie en grootverbruikers binnen de EU moeten worden beperkt om concurrentievervalsing te voorkomen?

Deze leden hebben de volgende vragen over het Essentie voorstel. Waarom gaat de Europese Commissie niet verder in op de overheidsinterventies ten bate van fossiele en nucleaire energie? Deze overstijgen immers de overheidsinterventies ten bate van hernieuwbare energie en hebben aanzienlijke invloed op de doelen ten aanzien van de energievoorziening die de Europese lidstaten hebben gesteld. Is de Minister bereid te vragen of de Europese Commissie hier nader beleid op kan ontwikkelen? Bestaat er binnen de gemeenschappelijke markt geen verplichting om steunprogramma’s voor hernieuwbare energie open te stellen voor producenten uit andere lidstaten? Wat is de reden en wat is het doel van de op handen zijnde herziening van de staatssteunregels voor milieu en energie? De Europese Commissie meent dat een technologieneutrale aanpak belangrijk is. Heeft de Europese Commissie oog voor het verschil in innovatiemogelijkheden tussen de verschillende manieren van hernieuwbare energieopwekking? Waaruit blijkt dit? Op welke wijze maakt Nederland gebruik van de mogelijkheid die de Richtlijn hernieuwbare energie (2009/28/EC) biedt om via flexibele mechanismen de steun voor hernieuwbare energie tussen landen af te stemmen? Welke informatie bevat de regeringsbrief van 24 september 2008 over Groene Stroom (Kamerstuk 31 239, nr. 37) hierover? Hoe wil de Minister hier in de toekomst gebruik van maken? Op welke manier wisselt Nederland best practices uit op het terrein van vraagzijderespons?

Wat is de Nederlandse grondhouding ten aanzien van de bevoegdheidsvaststelling, subsidiariteit en proportionaliteit van deze EU-Mededeling en de eventueel daarin aangekondigde concrete wet- en regelgeving? Hoe schat de Minister de financiële gevolgen in, alsmede de gevolgen op het gebied van regeldruk en administratieve lasten? Hoe beoordeelt de Minister het feit dat de bij de EU-Mededeling uitgebrachte richtsnoeren niet-bindend zijn? Ligt het in de rede om bij de Europese Commissie aan te dringen op meer bindende regelgeving, gezien de beperkte afstemming van het energiebeleid en de negatieve gevolgen hiervan voor de gemeenschappelijke markt en de energievoorziening? Ziet de Minister kansen om de regeldruk te verlagen door het invoeren van Europese regels die in plaats komen van de vele verschillende nationale regels op bepaalde delen van het energiebeleid?

Is de Minister van mening dat, als Europese lidstaten kiezen voor een vorm van capaciteitsvergoeding, dit zo veel mogelijk op Europees niveau zou moeten worden vormgegeven? Welke lidstaten pleiten voor een capaciteitsmechanisme? Hoe zou de faciliterende rol van de Europese Commissie vorm kunnen krijgen in het creëren van een Europese «marktplaats» voor het verhandelen van hernieuwbare energie? Ziet de Minister mogelijkheden om op Europees niveau de grensoverschrijdende netwerkcapaciteit verder te stimuleren, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie.

II Antwoord / Reactie van de Minister

Vragen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie geven aan dat de 40%-reductiedoelstelling wat hun betreft een maximum is. Deelt de Minister deze mening? Kan hij zich hiervoor in de energieraad hard maken?

Een CO2-reductie van 40% in 2030 ten opzichte van 1990 is een goede inzet om het lange termijn EU-doel voor 2050 binnen bereik te houden. De Commissie geeft aan dat 40% CO2-reductie voldoende en kosteneffectief is om op koers te blijven richting de lange termijn klimaatdoelstelling van 80–95% CO2-reductie in 2050. Het kabinet onderschrijft deze analyse. Het voorgestelde bindende doel van 40% emissiereductie, te realiseren binnen Europa, is voor het kabinet acceptabel als minimale uitkomst van de onderhandelingen binnen de EU.

De leden van de VVD-fractie vragen wat de Minister vindt van het idee het ETS te verbeteren volgens het «oude idee van AKZO», waarbij de best performers in de branches 100% gratis CO2-rechten wordt verstrekt, die worden betaald door de slechtste performers.

De afspraken in het SER-Energieakkoord sluiten hierop aan. In het SER-Energieakkoord is afgesproken dat Nederland zich in de EU inzet om 100% gratis rechten toe te delen op basis van reële benchmarks en werkelijke productie, uitgaande van best performers. Hiermee ontvangen bedrijven die de benchmark halen voldoende gratis rechten voor hun CO2-uitstoot. Bedrijven die slechter presteren zullen voor de extra uitstoot ten opzichte van de benchmark rechten moeten aankopen of CO2 reducerende maatregelen moeten nemen.

De leden van de VVD-fractie vinden dat de EU-brede doelstelling voor hernieuwbare energie (van 27%) de werking van het ETS niet mag verstoren. Daarom vinden zij het goed dat dit geen verplicht doel is. Zij lezen dat het kabinet dit EU-doel verder uitgewerkt wil zien. Kan de Minister aangeven hoe hij vindt dat dit doel inhoudelijk moet worden uitgewerkt? Hoe ziet het traject daarvoor eruit?

De Europese Commissie stelt een governance systeem voor dat zou moeten waarborgen dat de doelstelling voor hernieuwbare energie in 2030 gerealiseerd wordt. Lidstaten dienen energieplannen in waaruit zal blijken op welke wijze de lidstaten, gegeven de beleidsvrijheid die hen wordt geboden, denken hun bijdrage aan dat EU-doel te kunnen leveren. Het is echter onduidelijk welke maatregelen de Commissie voor zich ziet indien blijkt dat de gesommeerde beleidsinspanningen van de lidstaten niet leiden tot het beoogde doel. Het kabinet zal dienaangaande nadere vragen stellen aan de Commissie. De uitkomst mag niet zijn dat uiteindelijk toch dwingende doelen per lidstaat worden opgelegd.

De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister de mening deelt dat sterk wordt ingezet op het verbeteren van de concurrentiepositie. Hoe vindt hij dat carbon leakage moet worden tegengegaan? Kan hij in Europa inzetten op een verder uitgewerkte visie op het voorkomen van carbon leakage?

Ik deel de mening dat het verbeteren van de concurrentiepositie belangrijk is. Het kabinet vindt het van belang dat maatregelen worden genomen om uiteenlopende energieprijzen te beperken. Het voltooien van de interne energiemarkt is van groot belang voor Nederland en Europa. Versnippering van beleid en maatregelen per lidstaat gaat ten koste van de concurrentiekracht van individuele lidstaten en Europa als geheel. Zeker nu het prijsverschil tussen Europa en bijvoorbeeld de VS zo groot is, kan Europa zich dit niet veroorloven. Daarnaast is het van belang om internationaal stappen te zetten richting een nieuw mondiaal klimaatakkoord dat in 2020 geïmplementeerd moet worden. Dat zal tevens bijdragen aan de concurrentiepositie van de Europese Unie.

Idealiter wordt carbon leakage tegen gegaan doordat er een wereldwijd klimaatakkoord komt, waarin onze handelspartners vergelijkbare verplichtingen op zich nemen. Zolang er echter geen internationaal level playing field is, wil Nederland zich inzetten om carbon leakage tegen te gaan door middel van de afspraken die gemaakt zijn in het SER-Energieakkoord: 100% gratis rechten toe te delen op basis van reële benchmarks en werkelijke productie en compensatie van indirecte kosten, beiden uitgaande van best performers. Hiervoor zet ik me, net als de andere betrokken partijen bij het SER-Energieakkoord in, in Brussel.

De leden van de VVD-fractie vragen welke verschuivingen in werkgelegenheid zullen plaatsvinden als gevolg van dit pakket van klimaat- en energiebeleid?

De impact assesment van de Europese Commissie1, die tevens op 22 januari is uitgekomen, laat zien dat de werkgelegenheidseffecten gering zullen zijn. Er zijn wel significante verschuivingen in sectoren te verwachten. De mate waarin dat het geval zou zijn, blijkt niet uit de impact assessment.

De leden van de VVD-fractie willen weten hoe het kabinet vindt dat de nationale plannen eruit moeten komen te zien. Deze leden zijn benieuwd naar de extra bureaucratie die hiervoor moet worden opgezet en vragen een toelichting.

Nederland en andere lidstaten zijn er bij gebaat om hun energiebeleid planmatig aan te pakken. Het kabinet is van mening dat de nationale plannen uniform moeten zijn. Dit maakt het mogelijk om de plannen onderling te verbinden en in samenhang te beoordelen. Regionale samenwerking wordt bij een groeiend aandeel hernieuwbare energie steeds belangrijker. De Commissie moet echter duidelijkheid geven hoe zij de governance voor zich ziet. De huidige bevoegdheidsverdeling tussen lidstaten en Commissie mag niet worden aangetast.

De Commissie kondigt in de mededeling een beleidsraamwerk voor klimaat en energie 2020–2030 aan dat de nationale plannen in de plaats zullen komen van de verplichte actieplannen en voortgangsrapportages voor onder andere energie-efficiëntie, hernieuwbare energie en CO2-reductie. Het kabinet is blij met deze vereenvoudiging en stroomlijning. Het kabinet zal bij de Commissie aandringen dat de bureaucratie tot een minimum wordt beperkt.

De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister de kosten van de energietransitie, die niet veel hoger is dan het voortzetten van het huidige beleid, een beperkte kostenstijging vindt. Mogen volgens de Minister de kosten voor het energiesysteem harder stijgen dan de groei van de economie?

Kostenstijgingen, en vooral uiteenlopende kostenstijgingen tussen lidstaten, zijn een voortdurend punt van zorg, omdat deze kosten uiteindelijk moeten worden opgebracht door burgers en bedrijven. Daarom benadrukt het kabinet bij het formuleren van doelen voor na 2020 telkens weer de kosteneffectiviteit van maatregelen.

De leden van de VVD-fractie vragen wanneer de Kamer de analyse van PBL en ECN, waarom het kabinet heeft verzocht, kan verwachten met daarin een vertaling naar de specifieke effecten van het Commissievoorstel voor Nederland. Wanneer kan de Kamer deze analyse verwachten? In hoeverre zullen daarbij andere inzichten naar voren komen dan bij het Energieakkoord?

De analyse van PBL en ECN zal naar verwachting gereed zijn voor het zomerreces. Het inzicht dat deze analyse biedt kan het kabinet benutten om haar positie te bepalen bij de nadere invulling van het gehele pakket, bijvoorbeeld wat de verdeling van lasten over lidstaten voor niet-ETS bedrijven betreft. Of daarbij andere inzichten naar voren komen dan bij het SER-Energieakkoord, kan ik op dit moment niet beoordelen. Ik zal de Kamer voor het zomerreces informeren over de analyse van PBL en ECN en de conclusies die het kabinet daaraan verbindt.

De leden van de VVD-fractie vragen hoe de kostenbesparingen van een volledig geïntegreerde en concurrerende interne energiemarkt zich verhouden ten opzichte van de kosten voor de energietransitie. Tevens vragen deze leden naar het besparingsvoordeel voor Nederland ten opzichte van het energieakkoord.

De Commissie heeft in haar impact assessment geen inzicht gegeven in hoe de kostenbesparingen van een volledig geïntegreerde en concurrerende interne energiemarkt zich verhouden ten opzichte van de kosten voor de energietransitie. In het algemeen geldt dat een volledig geïntegreerde en concurrerende energiemarkt de kosten beperkt van de energietransitie. Dit beperkt immers verstoringen tussen lidstaten die het gevolg kunnen zijn van de energietransitie en hoe dit wordt opgepakt in de verschillende lidstaten. Het is van belang de interne energiemarkt te voltooien en energiebeleid kosteneffectief vorm te gegeven, zoals subsidiebeleid voor hernieuwbare energie. Tevens is energie-efficiëntie van belang om de kosten te drukken. Met de afspraken uit het SER-Energieakkoord zet Nederland fors in op energiebesparing. Bovendien onderschrijft het SER-Energieakkoord de SDE+ regeling, als kosteneffectief instrument om het aandeel hernieuwbare energie te laten toenemen.

De leden van de VVD-fractie vragen naar de technieken die al zijn uitontwikkeld. Daarnaast vragen deze leden op welke termijn de subsidies daarvoor moeten worden uitgefaseerd en of dat dit impact heeft op het energieakkoord.

Er zijn vrijwel altijd verdere verbeteringen van technieken mogelijk. Echter, op het moment dat technieken kunnen concurreren op de markt, is subsidiëring niet meer nodig. De SDE+ werkt ook volgens dit principe. Alleen de meerkosten ten opzichte van conventionele energieopwekking worden vergoed (de zogenaamde «onrendabele top»). Zodra er geen meerkosten meer zijn, wordt er geen SDE+ meer verstrekt. Dit kan doordat hernieuwbare technologieën in de toekomst goedkoper worden, of doordat fossiele alternatieven duurder worden, bijvoorbeeld door adequate beprijzing van CO2-emissies. Des te meer hernieuwbare energietechnologieën rendabel zijn, des te minder subsidie er nodig is. In het SER-Energieakkoord is rekening gehouden met een kostprijsreductie van hernieuwbare energie en hier zijn ook afspraken over gemaakt, bijvoorbeeld bij 40% kostenreductie wind op zee.

De leden van de VVD-fractie vroegen in hoeverre hernieuwbare energie ook in andere landen, met name Duitsland, meedoet in het merit order-systeem en elektriciteit moet gaan leveren op basis van een leverplan waardoor producenten verantwoordelijk worden voor de elektriciteit die op het net wordt gezet zoals in Nederland gebruikelijk is. Denkt de Minister dat dit kan bijdragen om de energievoorziening efficiënter te maken en plaats te laten vinden tegen lagere kosten?

De marktintegratie van duurzame energie in Duitsland is het afgelopen jaar een belangrijk onderwerp van gesprek geweest met Duitsland. Nederland en Duitsland hebben in gesprekken informatie uitgewisseld over het systeem van programmaverantwoordelijkheid en gezamenlijk geanalyseerd hoe duurzame energie echt onderdeel van de markt kan worden. In Nederland zorgt de programmaverantwoordelijkheid er voor dat leveranciers de verantwoordelijkheid hebben om de dagelijkse productie, transport en het verbruik van elektriciteit te plannen, zodat vraag en aanbod precies op elkaar aansluiten. In het verleden kende Duitsland een dergelijk systeem wel voor conventionele energie, maar niet voor duurzame energie. In 2012 is een vrijwillig systeem van programmaverantwoordelijkheid voor duurzame energieproducenten ingevoerd. In het Duitse coalitieakkoord is nu het voornemen dit systeem wettelijk verplicht te maken voor alle nieuwe duurzame installaties. Samen met de aangekondigde, meer kostenefficiënte benadering van stimulering van duurzame energie in Duitsland is dit een belangrijke stap in het streven naar vermindering van verschillen op de regionale elektriciteitsmarkt. Ook in pentalateraal verband staat marktintegratie van duurzame energie op de agenda.

De leden van de VVD-fractie vragen om een reactie op het standpunt van de Commissie dat lidstaten gezamenlijk moeten optreden om de import van fossiele bronnen te diversifiëren, zowel naar brandstoffen als naar routes.

Nederland is voorstander van een krachtig Europees extern energiebeleid, dat leidt tot een goede marktwerking tussen Europese en derde landen. Met name bij diversificatie van routes, waarbij het gaat om infrastructuur, speelt de EU via de Commissie een belangrijke rol in de gesprekken met derde landen. De Commissie krijgt per geval mandaat van de lidstaten om onderhandelingen met derde landen hierover te voeren. De inspanningen van de EU richting derde landen moeten vooral gaan over het bepleiten van energiebeleid dat gelijke concurrentievoorwaarden garandeert, het bevorderen van marktwerking en het bepleiten van de duurzame ontwikkeling van energiesectoren. Het zijn de marktpartijen die met derde landen of bedrijven uit derde landen contracten sluiten over import van energie. De EU stelt de kaders voor de interne energiemarkt via regelgeving waarbinnen de marktpartijen opereren. Ten slotte moeten lidstaten zelfstandige energierelaties kunnen blijven onderhouden met derde landen.

De leden van de VVD-fractie vragen naar een overzicht van lidstaten en hun stimuleringsregimes voor hernieuwbare energie, met daarin kwalificaties of scores voor de mate waarin die stimuleringsregimes techniek neutraal zijn, marktgebaseerd zijn en de relatieve financiële omvang van de stimulering. Deze leden vragen ook of kwalificaties/scores en/of andere criteria lidstaten moeten aansporen om voortgang te maken met het marktgebaseerd en techniekneutraal maken van hun stimuleringsregimes. Daarnaast vragen deze leden naar de sancties voor lidstaten als zij niet kiezen voor een marktbenadering.

Voor een overzicht van lidstaten en hun stimuleringsregimes wil ik u verwijzen naar de bijlage bij de mededeling van de Europese Commissie betreffende richtsnoeren voor het ontwerp van stimuleringsregimes 2. Voor de financiële omvang van de stimulering wil ik verwijzen naar de verplichte voortgangsrapportages die lidstaten in het kader van de richtlijn hernieuwbare energie eind 2013 hebben aangeleverd3.

De Commissie heeft nieuwe richtsnoeren voor staatssteun voor energie en milieu in voorbereiding. In deze richtsnoeren staan een marktgebaseerde aanpak en technologieneutraliteit centraal. De SDE+ voldoet aan deze eisen. Nederland ziet een belangrijke rol weggelegd voor het nieuwe staatssteunkader in het verminderen van marktverstorende overheidsmaatregelen. Stimuleringsregimes worden in de toekomst daaraan getoetst. Als lidstaten dit nalaten, kunnen zij indien nodig via de inbreukprocedure worden aangepakt.

De leden van de VVD-fractie vragen hoe de Commissie toeziet op de vorming van capaciteitsmechanismen, wat zij doet om schadelijke effecten daarvan te voorkomen en welke aanpak de Minister daarin kiest.

In haar mededeling over overheidsingrijpen op de elektriciteitsmarkt en het daaraan gekoppelde richtsnoer over leveringszekerheid en capaciteitsmechanismen adviseert de Commissie de lidstaten om een aantal belangrijke uitgangspunten voor capaciteitsmechanismen in acht te nemen. Capaciteitsmechanismen moeten zo veel mogelijk worden voorkomen en mogen er volgens de Commissie niet toe leiden dat inefficiënte centrales kunstmatig in bedrijf worden gehouden of dat onnodig nieuwe productiecapaciteit wordt gebouwd. Alleen wanneer marktoplossingen niet afdoende zijn om een geconstateerd leveringszekerheidprobleem het hoofd te bieden kan gedacht worden aan de inzet van een capaciteitsmechanisme. Schadelijke effecten daarvan moeten zo veel mogelijk worden voorkomen door voldoende transparantie en door te kiezen voor een technologieneutraal instrument dat ook open staat voor producenten uit andere lidstaten. Ook zou een maatregel automatisch ingetrokken moeten worden wanneer het capaciteitsprobleem verdwijnt, aldus de Commissie. Daarnaast werkt de Commissie aan een herziening van het staatssteunkader voor milieu en energie, waarover de afgelopen maanden een consultatie heeft plaatsgevonden. De voorgenomen herziening bevat ondermeer criteria die de Commissie zal hanteren bij de beoordeling van nationale capaciteitsmechanismen in het kader van haar staatssteuntoets.

Nederland heeft het afgelopen jaar in Europees en regionaal verband gewezen op de marktverstorende effecten van capaciteitsmechanismen en onderstreept dat leveringszekerheid een regionaal vraagstuk is. Bij nationale leveringszekerheidanalyses dient rekening te worden gehouden met grensoverschrijdende capaciteit. Indien toch gekozen wordt voor de inzet van een capaciteitsmechanismen moeten de marktverstorende effecten daarvan worden voorkomen op de manier zoals de Commissie voorstelt in haar mededeling. Voor Nederland is het daarbij van belang om de mogelijkheid te creëren voor deelname door producenten uit omringende landen aan het in te stellen capaciteitsmechanisme. Ik zal deze vraagstukken aan de orde blijven stellen in Europees en pentalateraal verband. Daarnaast heb ik ACM en TenneT gevraagd om in beeld te brengen welke infrastructurele- en marktbelemmeringen er nu zijn om enerzijds verdere prijsconvergentie tot stand te brengen en anderzijds de productiecapaciteit die in Nederland beschikbaar is maar niet wordt benut beschikbaar te stellen aan de ons omringende landen op die momenten dat deze landen hier vraag naar hebben.

De leden van de VVD fractie vragen in hoeverre de SDE+ kostenefficiënter is dan stimuleringsregimes in andere lidstaten en of hier overzichten van beschikbaar zijn. Deze leden vragen ook of Nederland de SDE+ promoot over de landgrenzen en zo ja hoe. Zo nee, zou dit een goede manier zijn om bij te dragen aan meer ratio in het Europese energielandschap?

Er zijn geen vergelijkingen beschikbaar van de kosteneffectiviteit van alle nationale stimuleringsregimes in Europa. Wel kan een beeld worden gegeven van de kosteneffectiviteit van de SDE+ regeling ten opzichte van het Duitse stimuleringsregime, de EEG. De gemiddelde kostprijs van hernieuwbare energie die wordt gestimuleerd in de Duitse EEG bedraagt ca. 17 euro ct/kWh. In de SDE+ is de maximum kostprijs waarvoor kan worden ingediend 15 euro ct/kWh en is er een prikkel om tegen zo laag mogelijke kostprijs in een zo vroeg mogelijke fase in te dienen.

Nederland wordt regelmatig gevraagd om een presentatie te geven over de werking van de SDE+, onder andere door verschillende lidstaten, de Commissie en het IEA. Zo heeft er tussen Duitse en Nederlandse beleidsexperts een gezamenlijke workshop plaatsgevonden over het kosteneffectiever maken van stimuleringsregimes. Er is intensief informatie gewisseld met Poolse beleidsexperts over de hervorming van het Poolse verplichtingensysteem naar een veilingsysteem, zoals de SDE+. Daarnaast is er intensief contact met DG Competition van de Europese Commissie, die verantwoordelijk is voor de staatssteunregels, over de vormgeving van de SDE+ en is de SDE+ als best practice genoemd door het IEA. Ten slotte heeft Nederland de SDE+ gepresenteerd tijdens een workshop van de Internationale Feed-in Cooperation (IFIC) over hervormingen van steunregimes.

De leden van de VVD-fractie vragen de Minister aan te geven welke lidstaten op welke manier hun prijzen reguleren. Hoe is de Commissie van plan die regulering af te schaffen? Verder roept de Commissie lidstaten op om best practices uit te wisselen op het gebied van vraagzijderespons. Welke Nederlandse best practices zal de Minister delen met zijn ambtsgenoten?

In het achtergronddocument bij de Commissiemededeling over energieprijzen van 22 januari (COM/2014/021) is in kaart gebracht welke lidstaten op welke wijze prijzen in retailmarkten reguleren. De Commissie heeft hiernaast aangekondigd om in de zomer van dit jaar met een nieuwe mededeling te komen over de werking van Europese retailmarkten voor energie. Als lidstaten de Europese regelgeving (derde energiepakket) goed implementeren dan zou er al geen sprake meer mogen zijn van prijsregulering. De Commissie ziet daarop toe.

Nederland kan verschillende best practices inbrengen. In Nederland zijn in 2012 in twaalf proeftuinen intelligente netten opgestart. Vraagzijderespons komt bij verschillende van die proeftuinen aan de orde. De PowerMatching City proeftuin in Groningen is daar een goed voorbeeld van. Daarnaast is in het SER-Energieakkoord met energieleveranciers en met netbeheerders afgesproken om experimenten uit te voeren met variabele tarieven.

Vragen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie vragen naar de stand van zaken met de verbindingen met België.

Begin 2013 hebben TenneT en ACM in overleg met de Belgische landelijk netbeheerder Elia en de Belgische toezichthouder CREG de voor de markt beschikbare capaciteit op de bestaande interconnectoren verhoogd van 1400 MW naar 1700 MW. Momenteel wordt door betrokken partijen bezien of er nog verdere mogelijkheden zijn om deze capaciteit te verhogen. Er is onder meer een aanvullende verruiming van de verbinding met België in 2017 voorzien als uitvloeisel van door Elia voorgenomen investeringen in dwarsregelformatoren. De gevolgen van deze verruiming voor de beschikbare interconnectiecapaciteit moeten nog nader bepaald worden. Ook de toezichthouders aan beide zijden van de grens zijn hierbij betrokken.

Vragen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie vragen waarom de verplichting om te voldoen aan de normen voor hernieuwbare energie wordt afgezwakt. Welke redenering zit hierachter en wiens belangen zijn hiermee gediend?

Het meest kosteneffectief is een CO2-doel gepaard gaand met een versterkt ETS. Een apart doel voor hernieuwbare energie moet passen binnen die CO2-inspanning. Een bindend Europees doel voor hernieuwbare energie is in het belang van lidstaten en investeerders: het geeft lidstaten de vereiste flexibiliteit om rekening te houden met specifieke omstandigheden, terwijl er tegelijkertijd een signaal van investeringszekerheid vanuit gaat.

De leden van de SP-fractie vragen of de regering wel erkent dat voor de innovatie en toetreding tot een vrije markt van deze duurzame technieken de onrendabele top een belemmering vormen.

Het kabinet is zich er terdege van bewust dat de meerkosten («onrendabele top») van technologie voor het opwekken van energie uit hernieuwbare bronnen een belemmering vormen voor de concurrentie van deze opties in de energiemarkt. Het innovatiebeleid op energieterrein is dan ook gericht op het versneld reduceren van deze meerkosten door bijvoorbeeld het verhogen van de efficiëntie, verminderen van materiaalgebruik en slimmere constructie- en onderhoudsconcepten.

De leden van de SP-fractie vragen hoe een hernieuwbare techniek met een onrendabele top in concurrentie de markt op kan komen zonder dat daarbij een hard percentage hernieuwbaar wettelijk wordt verplicht. Daarnaast vragen deze leden hoe de markttoetreding zonder overheidssteun en subsidies eruit zal zien.

Het Europese hernieuwbare energiedoel is bindend. Alle lidstaten zullen een bijdrage leveren aan het realiseren van deze bindende doelstelling. De Commissie zal op het realiseren van het doel toezien met een nieuw te ontwikkelen governance structuur. Het voordeel van deze aanpak is dat lidstaten meer flexibiliteit krijgen om rekening te houden met specifieke omstandigheden. Bovendien geeft deze aanpak meer ruimte voor (regionale) samenwerking. Dat betekent dat voor Nederland de markttoetreding van hernieuwbare energietechnieken op basis van de afspraken uit het SER-Energieakkoord kunnen worden bevorderd. In het akkoord zijn onder andere afspraken gemaakt over overheidssteun en subsidies, zoals de SDE+ regeling voor hernieuwbare energietechnieken met een onrendabele top.

De leden van de SP-fractie vragen om zelfreflectie van de regering over de dominante aanwezigheid van conventionele energie in de nieuwbouwplannen van de afgelopen jaren.

Het kabinet wil de transitie maken naar een volledig duurzame energievoorziening die betrouwbaar is en blijft en die onderdeel is van een goed functionerende markt. Doelstelling is dat in 2023 het aandeel duurzaam 16% is. In het SER-Energieakkoord voor duurzame groei zijn door ruim 40 stakeholders afspraken gemaakt over de wijze waarop de transitie naar een duurzame, betaalbare en betrouwbare energievoorziening de komende jaren in Nederland zal plaatsvinden. Dit akkoord legt de maatschappelijke basis voor een meer consistente regelgeving en financiering die noodzakelijk is om investeringen in infrastructuur, (duurzame) energieproductie, CO2-reductie en energie-efficiëntie te realiseren. Op weg naar een volledig duurzame energiehuishouding speelt conventionele energie een belangrijke rol.

De leden van de SP-fractie vragen naar de reden dat Nederland vasthoudt aan de splitsing van de netten en of de regering bereid is de splitsing te heroverwegen.

De regels omtrent de ontvlechting op het niveau van de landelijke netbeheerder komen voort uit de Europese richtlijnen. Op nationaal niveau omvat de Wet Onafhankelijk Netbeheer (WON) bepalingen over de ontvlechting op niveau van de distributiebedrijven. De kern van de WON wordt gevormd door het groepsverbod. Het doel van de WON is het beschermen van het netbeheer tegen commerciële risico’s en het garanderen van vrije toegang tot het net. Over het nut en noodzaak van de WON, en meer in het bijzonder over de vraag of inwerkingtreding van het groepsverbod wel of niet nodig zou zijn, is in het verleden uitgebreid gesproken in beide Kamers. Daarbij is ook aan de orde geweest dat splitsing in Nederland wenselijk is, ongeacht wat er op Europees niveau zou worden besloten. De WON is vervolgens aangenomen door beide Kamers. Heroverweging van de WON is op dit moment niet aan de orde. Zoals eerder met uw Kamer gedeeld, is de WON onderwerp van een cassatiezaak, die thans nog loopt. Het is nu aan de Hoge Raad om tot een definitief oordeel te komen. Ik acht het daarom niet zorgvuldig om op dit moment verdere uitspraken te doen over de WON. Ik zal, conform het verzoek van de Kamer, na de uitspraak van de Hoge Raad bij de beantwoording van de vragen van de Kamercommissie Economische Zaken van 30 oktober 2013 ingaan op de vraag of verplichte volledige splitsing in het licht van de huidige marktverhoudingen nog steeds noodzakelijk is.

De leden van de SP-fractie vragen naar voorkeursscenario’s aangaande capaciteitsmechanismen en naar de wijze waarop hier in Europees verband afspraken over worden gemaakt.

Nederland heeft het afgelopen jaar in Europees en regionaal verband gewezen op de marktverstorende effecten van capaciteitsmechanismen en onderstreept dat leveringszekerheid een regionaal vraagstuk is. Indien toch gekozen wordt voor de inzet van een capaciteitsmechanisme moeten de marktverstorende effecten daarvan worden voorkomen op de manier zoals de Commissie voorstelt in haar mededeling. Voor Nederland is het daarbij van belang om de mogelijkheid te creëren voor deelname door producenten uit omringende landen aan het in te stellen capaciteitsmechanisme. Ik zal deze vraagstukken aan de orde blijven stellen in Europees en pentalateraal verband.

De Commissie heeft in haar recente mededeling over overheidsingrijpen op de elektriciteitsmarkt en het daaraan gekoppelde richtsnoer over leveringszekerheid en capaciteitsmechanismen de lidstaten geadviseerd over de belangrijkste uitgangspunten voor capaciteitsmechanismen. Daarnaast werkt de Commissie aan een herziening van het staatssteunkader voor milieu en energie, waarover de lidstaten in de afgelopen maanden zijn geconsulteerd. De voorgenomen herziening bevat ondermeer criteria die de Commissie zal hanteren bij de beoordeling van nationale capaciteitsmechanismen in het kader van haar staatssteuntoets.

De leden van de SP-fractie horen graag in welke richting wordt gedacht als het gaat om dynamische beprijzing. Eerder werd een motie Jansen-Leegte (31 239-160) aangenomen over kwartierprijzen. Wordt dit door de regering meegenomen in de Europese onderhandelingen?

Zoals besproken tijdens het Algemeen Overleg over energie op 18 februari heb ik overleg gevoerd met energieleveranciers en daarnaast ook gesproken met netbeheerders, kennisinstellingen en partijen die de afgelopen jaren betrokken waren bij innovatieve proeftuinen. Dit overleg heeft meer inzicht gegeven in de wenselijkheid, mogelijkheden en belemmeringen voor het invoeren van kwartierwaarden.

Alle partijen zijn het erover eens dat flexibele prijzen een belangrijke en interessante mogelijkheid voor kleinverbruikers kunnen zijn in combinatie met de slimme meter. Tegelijkertijd is het op dit moment niet een toepassing die direct en breed toegepast kan worden, zowel vanuit de aanbieders als vanuit de afnemers.

Ik vind het van belang dat de randvoorwaarden om dit zinvol mogelijk te maken zo snel mogelijk worden ingevuld en dat komende tijd nog meer ervaring wordt opgedaan in proeftuinen en experimenten. Zo is in het SER-Energieakkoord afgesproken dat marktpartijen in 2014 experimenten gaan doen op het gebied van variabele leveringstarieven. Wanneer dit van toepassing is, zal ik dit ook meenemen in de Europese onderhandelingen.

Vragen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie willen de opkomende hernieuwbare energiesector zekerheid bieden en vragen zich af hoe het kabinet daar vorm aan wil geven nu het kabinet geen Europees bepaalde nationale doelstelling wil voor hernieuwbare energie in 2030. Welke invloed heeft het ontbreken van een doel voor hernieuwbare energie voor de investeringszekerheid?

Het Europese doel van 27% hernieuwbare energie in 2030 geeft de sector op zichzelf al de zekerheid dat EU-breed de inzet blijft op de verdere ontwikkeling van hernieuwbare energie. Ook een doelstelling van 40% CO2-reductie in 2030 biedt een belangrijke stimulans voor hernieuwbare energie, wat immers een van de mogelijkheden is om CO2-reductie te realiseren. Op nationale schaal biedt het SER-Energieakkoord zekerheid. Conform het SER-Energieakkoord zal Nederland in 2023 een aandeel hernieuwbare energie van 16% realiseren. In het SER-Energieakkoord is afgesproken dat met het oog op de investeringszekerheid Nederland tijdig en passend in de Europese context een uitrolscenario voor de periode 2023–2030 zal opstellen.

De leden van de CDA-fractie zijn voorstander van het versterken van het ETS. Deze leden vragen zich wel af of de voorgestelde maatregelen van de Europese Commissie voldoende zijn. Hoe denkt het kabinet het Commissievoorstel te kunnen verbeteren zodat het ETS systeem gaat functioneren en zo de CO2 doelstelling voor 2030 gehaald kan worden?

Het kabinet acht de voorgestelde Commissiemaatregelen op het terrein van ETS een eerste goede stap. Nederland deelt het standpunt van de Europese Commissie dat het ETS de hoeksteen van het klimaatbeleid is en moet worden versterkt. De verhoging van de jaarlijkse reductiefactor na 2020 van 1.74% naar 2.2% leidt tot een reductie in het ETS van 43% in 2030 ten opzichte van 2005. De stabiliteitsreserve is de moeite van het bestuderen waard. Verdere versterking van het ETS is denkbaar door het aandeel emissierechten in de markt te corrigeren voor extra investeringen in hernieuwbare energie of energiebesparing. Nederland denkt het Commissievoorstel voorts te kunnen verbeteren door aandacht te vragen voor het borgen van de internationale concurrentiepositie van de industrie, zoals ook afgesproken in het SER-Energieakkoord.

De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre de regering voorstellen overweegt om het huidige surplus van 2 miljard aan emissierechten uit de markt te halen naast de stabiliteitsreserve die de Commissie voorstelt. Hoe staat het kabinet tegenover het definitief uit de markt halen van surplus CO2 emissierechten?

Nederland zet zich in voor het ETS-verbeterpakket uit het SER-Energieakkoord: aanscherpen van het ETS-reductiepad in samenhang met borging van de concurrentiepositie van de internationaal opererende bedrijven («carbon leakage») door 100% gratis rechten op basis van benchmarks en werkelijke productie en het Europees regelen van compensatie voor indirecte emissies, beiden op basis van best performance.

De Europese Commissie doet nu geen voorstel om CO2-rechten definitief uit de markt te halen, maar stelt een stabiliteitsreserve voor. Het definitief uit de markt halen kan later alsnog aan de orde komen als onderdeel van de discussie en vormgeving van het ETS na 2020. Indien dat gebeurt, zal Nederland het beoordelen in de context van het totale pakket en het verbeterpakket conform het Energieakkoord.

De leden van de CDA-fractie vragen wat de kern van de discussie tijdens de Raad voor Concurrentievermogen van 2 en 3 december 2013 was met betrekking tot hoge energiekosten voor de Europese industrie en welke conclusies voortkwamen uit deze discussie. Wat is het kabinet voornemens met deze conclusies te gaan doen?

Tijdens een discussie over het Europees Semester tijdens de Raad voor Concurrentievermogen van 2 en 3 december jl. waar ondermeer werd gesproken over de interne markt, betere regelgeving en industriebeleid is door een aantal lidstaten aandacht gevraagd voor de hoge energiekosten waarmee de industrie binnen de EU geconfronteerd wordt. Uit deze discussie zijn geen conclusies voortgekomen.

Vragen van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het kabinet en de Commissie zich nog steeds richten op 80% tot 95% CO2-reductie in 2050 ten opzichte van 1990. Daarnaast vragen deze leden of dat dit doel gerealiseerd kan worden bij een CO2-reductiedoel van 40% in 2030. Ook vragen deze leden naar de ontwikkeling van de uitstoot binnen Europa over de komende veertig jaar.

Het kabinet richt zich nog steeds op het lange termijn klimaatdoel van 80 tot 95% CO2-reductie in 2050 ten opzichte van 1990. De Commissie geeft aan dat 40% CO2-reductie voldoende en kosteneffectief is om op koers te blijven richting deze lange termijn klimaatdoelstelling. Het kabinet onderschrijft deze analyse. Het voorgestelde bindende doel van 40% emissiereductie, te realiseren binnen Europa, is voor het kabinet acceptabel als minimale uitkomst van de onderhandelingen binnen de EU.

Voor een inschatting van de ontwikkeling van de uitstoot binnen Europa tot en met 2050 wil ik u verwijzen naar de mededeling van de Commissie «Routekaart naar een concurrerende koolstofarme economie in 2050»4.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister erkent dat er momenteel een dusdanig groot overschot binnen het emissiehandelssysteem is dat de daadwerkelijke uitstoot binnen de ETS-sector in 2030 even groot zal zijn als nu.

Het is juist dat bedrijven emissierechten kunnen opsparen om later, bijvoorbeeld in 2030, hun emissies te compenseren. Of gezien het huidige overschot binnen het ETS-systeem de uitstoot in 2030 even groot zal zijn als in 2014 is niet te zeggen, want dit is afhankelijk van de ontwikkeling van vraag naar en aanbod van emissierechten. Aangezien het ETS-plafond elk jaar krimpt zal uiteindelijk het surplus opgebruikt worden en zullen de emissies binnen het ETS-plafond moeten blijven. Het overschot wordt fors verminderd door de aanscherping vanaf 2020 van de jaarlijkse reductiefactor van 1.74% naar 2.2%. Daarnaast zal de mogelijke invoering van een stabiliteitsreserve ook invloed hebben op het beschikbare aanbod van emissierechten en het surplus op de markt.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister bereid is om de positieve en negatieve effecten van een bindend doel voor hernieuwbare energie voor Europa en Nederland door de planbureaus te laten onderzoeken.

ECN en PBL gaan de effecten specifiek voor Nederland in kaart brengen. Het inzicht dat deze analyse biedt, kan het kabinet benutten om haar positie te bepalen bij de nadere invulling van het gehele pakket, bijvoorbeeld wat de verdeling van lasten over lidstaten voor niet-ETS bedrijven betreft. Of daarbij andere inzichten naar voren komen dan bij het SER-Energieakkoord, kan ik op dit moment niet beoordelen.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen naar de invloed van het ontbreken van een doel voor hernieuwbare energie voor de investeringszekerheid. Deze leden vragen of Nederland geen ambitie heeft voor het verder ontwikkelen van het aandeel hernieuwbare energie na 2023. Zo nee, willen deze leden weten welk aandeel hernieuwbare energie het kabinet voor zich ziet in 2030 binnen Nederland.

Het Europese bindende doel voor hernieuwbare energie biedt lidstaten een grotere mate van vrijheid om hun energiemix samen te stellen, rekening houdend met hun specifieke omstandigheden, terwijl van het Europese doel tegelijkertijd een positief signaal uitgaat voor investeringszekerheid.

Conform het SER-Energieakkoord wil Nederland in 2023 een aandeel hernieuwbare energie van 16% realiseren. Het kabinet heeft ook ambitie voor de periode na 2023. In het SER-Energieakkoord is ook afgesproken dat met het oog op investeringszekerheid Nederland tijdig en passend in de Europese context een uitrolscenario voor de periode 2023–2030 zal opstellen.

De leden van de GroenLinks-fractie willen weten of de regering vasthoudt aan de Europese verplichting van 14% hernieuwbare energie voor 2020 en de nationale doelstelling van 16% in 2023.

Ja, het kabinet houdt vast aan deze doelstellingen.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen welke stappen het kabinet heeft gezet om tot een structurele versterking van het Europese ETS te komen. Op welke termijn denkt het kabinet resultaten te boeken? Deelt het kabinet de mening dat zo min mogelijk grootverbruikers moeten worden uitgezonderd van het ETS? Zo ja, welke stappen zet het kabinet om dit te bewerkstelligen?

Nederland maakt zich in Europa sterk voor een structurele versterking van het ETS. Conform het SER-Energieakkoord, zetten partijen binnen het SER-Energieakkoord zich in voor een gezamenlijke lobby in Brussel om per 2020 een ETS verbeterpakket te implementeren. Dat pakket moet enerzijds zorgen voor een aanscherping van het ETS plafond en anderzijds zorgen dat de concurrentiepositie van internationaal concurrerende bedrijven geborgd wordt op basis van best performance criteria.

Het kabinet wil zo snel mogelijk resultaat boeken om het ETS te versterken. Daarbij kan een stabiliteitsreserve, zoals voorgesteld door de Commissie, de huidige disbalans tussen vraag en aanbod wegnemen. Verdere versterking van het ETS is denkbaar door het aandeel emissierechten in de markt te corrigeren voor extra investeringen in hernieuwbare energie of energiebesparing. U ontvangt hierover nog een separaat BNC-fiche met toelichting op het Nederlandse standpunt.

Het uitzonderen van grootgebruikers van het ETS is niet aan de orde en het kabinet deelt inderdaad de mening dat dit niet moet gebeuren. Door in te zetten op het ETS verbeterpakket uit het SER-Energieakkoord, waarmee de concurrentiepositie van internationaal concurrerende bedrijven (zogenaamde carbon leakage bedrijven) geborgd wordt door op EU niveau afspraken te maken om 100% gratis rechten en compensatie voor indirecte ETS kosten aan de best presterende bedrijven te geven, is er ook geen reden om grootgebruikers van het ETS uit te zonderen.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of uit de Commissiemededeling over energieprijzen geconcludeerd kan worden dat de kosten voor elektriciteit voor de industrie in Nederland relatief laag zijn, of voordelen die grootverbruikers genieten ook zijn meegenomen in de statistiek en of de Commissie dit ook in kaart kan brengen.

De Commissie heeft in zijn prijsvergelijking industriële afnemers vergeleken met een verbruik tussen de 500 en 2.000 MWh. Voor deze categorie afnemers concludeert de Commissie dat de Nederlandse gas- en elektriciteitsprijs iets onder het Europese gemiddelde liggen. Deze cijfers zijn niet op grootverbruikers (de energie-intensieve industrie) van toepassing. Grootverbruikers hebben een aanzienlijk hoger verbruik dan de bandbreedte gehanteerd door de Commissie. In het onderzoek naar elektriciteitsprijzen van PWC dat ik op 8 november aan de Kamer heb gestuurd, wordt een «kleine» grootverbruiker gedefinieerd als een afnemer met een verbruik van 100.000 MWh en een «grote» grootverbruiker gedefinieerd als een afnemer met een verbruik van 2.500.000 MWh.

De Commissie heeft de Europese energie-intensieve industrie in de mededeling separaat op grond van een aantal case studies onderzocht. Daarbij heeft zij gekeken naar energieprijzen in een aantal specifieke energie-intensieve sectoren zoals papier, cement, staal en aluminium. Uit de case studies blijkt dat tussen de verschillende sectoren en lidstaten zowel de opbouw als hoogte van energieprijzen uiteenloopt. Het aantal bedrijven dat in de studies is meegenomen, is echter beperkt en de informatie is niet per individuele lidstaat beschikbaar. De resultaten kunnen daarom niet gebruikt worden om conclusies te trekken over gemiddelde prijzen binnen Europa of prijsverschillen tussen individuele lidstaten voor de betreffende sectoren. De Commissie heeft niet aangekondigd dat zij haar analyse van energieprijzen voor de energie-intensieve industrie verder gaat uitbreiden.

Uit het onderzoek van PWC blijkt dat Nederlandse grootverbruikers in 2013 een 3–12% hogere elektriciteitsprijs betaalden dan hun Duitse concurrenten. Het kabinet heeft het voornemen om deze vergelijking te verbreden naar andere ons omringende landen.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering het met deze leden eens is dat voordelen voor industrie en grootverbruikers binnen de EU moeten worden beperkt om concurrentievervalsing te voorkomen.

Binnen Europa moet voltooiing van de interne energiemarkt prioriteit hebben. Dit draagt bij aan meer gelijke prijzen binnen Europa en een efficiënt concurrerend Europees bedrijfsleven. Speciale regelingen voor energie-intensieve sectoren (zoals bijvoorbeeld de compensatie voor ETS) moeten met name ingezet worden om prijsverschillen met derde landen te beperken. Voorwaarde is wel dat speciale regelingen in overeenstemming zijn met geldende staatssteunregels en geharmoniseerd worden ingezet, zodat zij de markt binnen Europa niet verstoren.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen waarom de Europese Commissie niet verder ingaat op de overheidsinterventies ten bate van fossiele en nucleaire energie. Is de Minister bereid te vragen of de Europese Commissie hier nader beleid op kan ontwikkelen?

De Commissie neemt in haar mededeling over overheidsinterventies in de energiemarkt van november 2013 het standpunt in dat marktverstoringen in de energiemarkt zo veel mogelijk voorkomen moeten worden. Daarbij geldt, zowel bij steun aan hernieuwbaar als conventioneel, dat eerst geprobeerd wordt problemen via de markt op te lossen. Alleen wanneer dat niet mogelijk is, zouden lidstaten over moeten kunnen gaan tot interventies. Voorwaarden zijn dat deze mechanismen zo efficiënt en marktconform mogelijk worden vormgegeven en passen binnen de relevante Europese kaders. Nederland sluit zich aan bij dit standpunt: Europa is het meest gebaat bij een efficiënt werkende, geïntegreerde energiemarkt met zo min mogelijk marktverstoring. Ten slotte merk ik op dat de Commissie heeft aangekondigd in het najaar van 2014 met een nieuwe mededeling te komen over energiesubsidies voor hernieuwbare en conventionele energie.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of er binnen de gemeenschappelijke markt geen verplichting bestaat om steunprogramma’s voor hernieuwbare energie open te stellen voor producenten uit andere lidstaten.

Een dergelijke verplichting bestaat nu nog niet. In beginsel is het EU lidstaten toegestaan om steunregelingen voor duurzame energie te beperken tot productie in eigen land. Iedere producent die in een lidstaat met zo'n steunregeling wil investeren, kan wel gebruik maken van de steunregeling. Daarnaast geldt op basis van de richtlijn duurzame energie een samenwerkingsmogelijkheid tussen lidstaten bij het realiseren van de doelstelling voor duurzame energie door gebruik te maken van de zogenaamde flexibele mechanismes. Daarmee wordt een deel van de doelstelling van een lidstaat in een andere lidstaat gerealiseerd. Dit is een facultatieve mogelijkheid.

In het concept-staatssteunkader voor milieu en energie heeft de Europese Commissie daarnaast het uitgangspunt opgenomen dat steunregelingen voor de exploitatie van duurzame energie in principe open moeten staan voor andere landen binnen de Europese Economische Ruimte en partijen die aangesloten zijn bij de Energie Gemeenschap, dit zijn ook landen van buiten de EU. Deze productie zou dan wel mee moeten tellen voor het halen van de doelstelling van duurzame energie.

Tot slot loopt momenteel de zaak Alands Vindkraft (C-573/12) bij het Hof van Justitie van de EU. In deze zaak stelt een Fins energiebedrijf dat de Zweedse regeling voor groene stroom certificaten in strijd is met het EU-recht, omdat alleen ondernemingen die in Zweden groene stroom produceren in aanmerking komen voor groencertificaten. De conclusie van de Advocaat-Generaal wijst voorlopig in de richting dat nationale steunregelingen voor duurzame energie productie opengesteld zou moeten worden voor andere EU producenten gevestigd in andere lidstaten. De uitspraak van de rechters wordt nog verwacht.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat de reden is en wat het doel is van de op handen zijnde herziening van de staatssteunregels voor milieu en energie.

Het huidige staatssteunkader voor milieusteun dateert van 2008 en heeft een looptijd tot eind 2014. Sinds mei 2012 is de Europese Commissie bezig met de modernisering van het staatssteunbeleid, een omvangrijke exercitie, gericht op vereenvoudiging van de vele regels, versnelling van procedures, en meer focus van de Europese Commissie op grote, verstorende steunzaken. In de loop van 2012 en 2013 heeft de Europese Commissie lidstaten en belanghebbenden geconsulteerd in verband met de herziening van de steunkaders. Ten slotte heeft de Europese Commissie in december 2013 een concepttekst van het nieuwe steunkader voor milieu- en energiesteun ter consultatie voorgelegd. Commissaris Almunia streeft naar afronding van het hele pakket per 1 juli 2014.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Commissie oog heeft voor het verschil in innovatiemogelijkheden tussen de verschillende manieren van hernieuwbare energieopwekking.

De Commissie heeft oog voor het verschil in innovatiemogelijkheden tussen de verschillende hernieuwbare energietechnologieën. De Commissie zal naar verwachting dit voorjaar een routekaart prioriteiten EU-energietechnologie en innovatiestrategie publiceren, waarin ze het Europese beleid op dit punt uiteen zal zetten.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen op welke wijze Nederland gebruik maakt van de mogelijkheid die de richtlijn hernieuwbare energie (2009/28/EC) biedt om via flexibele mechanismen de steun voor hernieuwbare energie tussen landen af te stemmen? Welke informatie bevat het genoemde Kamerstuk 31 239, nr. 37 hierover? Hoe wil de Minister de inzet van Nederland hier in de toekomst gebruik van maken?

De Europese Commissie is groot voorstander van het gebruik van flexibele mechanismen. Ook ECN en PBL hebben tijdens de onderhandelingen over het SER-Energieakkoord geadviseerd om gebruik te maken van de Europese samenwerkingsmechanismes, die de richtlijn biedt. In het Kamerstuk 31 239, nr. 171 (d.d. 31 oktober 2013) heb ik aangegeven voornemens te zijn deze optie verder uit te werken en het besluit over de SDE+ aan te passen, zodat de samenwerkingsmechanismes eventueel gebruikt kunnen worden om het doel te realiseren.

Dit kan mogelijk worden per 1 januari 2015. Mogelijke aandachtspunten bij de vormgeving zijn reeds aangestipt in het debat waar het Kamerstuk 31 239, nr. 37 naar verwijst. Het inzetten van flexibele mechanismen kan tot gevolg hebben dat de afstemming tussen landen over steun voor hernieuwbare energie verbetert. De afstemming tussen de steunprogramma’s van verschillende lidstaten heeft reeds de aandacht van de Commissie.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen op welke manier Nederland best practices uitwisselt op het terrein van vraagzijderespons?

Op dit moment is er geen specifiek Europees gremium tussen lidstaten waarin dit soort best practices worden uitgewisseld. Wel zijn Nederland en een aantal Europese landen, als ook de Europse Commissie, lid van het International Smart Grids Action Network (ISGAN), waarbinnen best practices op onder andere het gebied van vraagzijderespons worden uitgewisseld.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen waarom de bij de mededeling over overheidsinterventie op de elektriciteitsmarkt uitgebrachte richtsnoeren niet-bindend zijn en of meer bindende regelgeving gelet op de beperkte afstemming van het energiebeleid binnen Europa niet meer in de rede zou liggen. In dat kader vragen de leden van de GroenLinks-fractie of de Minister kansen ziet tot verlaging van de regeldruk door de invoering van Europese regels.

De mededeling en richtsnoeren hebben tot doel lidstaten te adviseren hoe zij hun interventies in de markt kunnen vormgeven op een wijze die bijdraagt aan de werking van de interne markt. Voor een deel gaat het hierbij om volledige implementatie van bestaande EU regelgeving (het derde EU-energiepakket, het Europese infrastructuurpakket en de EU-richtlijn voor hernieuwbare energie). Daarnaast zullen er medio 2014 richtsnoeren vastgesteld worden binnen het staatssteunkader voor milieu en energie die ondermeer betrekking hebben op steunregimes voor hernieuwbare energie en capaciteitsmechanismen. Bindende Europese regels zullen er ook komen in de vorm van Europese netcodes voor elektriciteit. Deze codes beogen een harmonisatie van spelregels op de elektriciteitsmarkt en het beheer van de netten. Deze Europese netcodes kunnen door het formuleren van gemeenschappelijke regels bijdragen aan een verlaging van de regeldruk. Dit juich ik zeer toe.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen welke lidstaten pleiten voor een capaciteitsmechanisme en of, in geval door Europese lidstaten wordt gekozen voor een capaciteitsvergoeding, dit zoveel mogelijk op Europees niveau zou moeten worden vormgegeven.

Van de ons omringende landen hebben het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en België reeds besloten tot de instelling van een capaciteitsmechanisme, andere lidstaten waaronder ook Duitsland hebben dit nog in beraad. Nederland hecht groot belang aan een goed werkende interne energiemarkt. Capaciteitsmechanismen zorgen voor een verdere verstoring van de Europese elektriciteitsmarkt en zullen de betaalbaarheid van energie voor de consument niet ten goede komen. Om die reden ziet Nederland de invoer van capaciteitsmechanismen als een «second best» optie. Door in te zetten op verbetering van de werking van de energiemarkt zullen de juiste prijssignalen ontstaan om de leveringszekerheid op efficiënte wijze te waarborgen. Indien ondanks de inzet van deze alternatieven de situatie niet verbetert en toch besloten wordt tot een vorm van capaciteitsvergoeding is Nederland, net als de Europese Commissie, voorstander van een kosteneffectief en technologieneutraal systeem dat open staat voor producenten uit andere lidstaten en dat tijdelijk van aard is. In dat geval ligt ook een goede afstemming op regionaal en Europees niveau voor de hand.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe de faciliterende rol van de Commissie vorm zou kunnen krijgen in het creëren van een Europese «marktplaats» voor het verhandelen van hernieuwbare energie?

De Europese Commissie stimuleert flexibele mechanismen door het uitbrengen van richtsnoeren en het organiseren van workshops. In praktijk wordt op dit moment nog weinig gebruik gemaakt van deze flexibele mechanismen. Het is belangrijk dat de Commissie blijvend initiatieven stimuleert en geïnteresseerde partijen bij elkaar brengt.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen daarnaast of de Minister mogelijkheden ziet om op Europees niveau de grensoverschrijdende netwerkcapaciteit verder te stimuleren?

Ik zie deze mogelijkheden en hiervoor zijn op Europees niveau reeds initiatieven genomen. Vorig jaar is het Europese infrastructuurpakket vastgesteld met als belangrijkste doel om de aanleg van grensoverschrijdende verbindingen te bevorderen. In dit verband is eind vorig jaar een Europese lijst van verbindingen van gemeenschappelijk Europees belang (Projects of Common Interest) aangenomen, waaronder drie Nederlandse projecten. De Europese infrastructuurverordening verplicht lidstaten er onder andere toe om hun vergunningverleningprocedures voor de aanleg van deze projecten te bespoedigen en heeft een fonds opgericht om projecten zo nodig financieel te ondersteunen.

III Volledige agenda

Brief regering d.d. 20-12-2013, Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp – Verslag van de Energieraad van 12 december 2013 (Kamerstuk 21 501-33, nr.454 )

Brief regering d.d. 06-02-2014, Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp -Geannoteerde agenda van de Energieraad op 4 maart 2014, (Kamerstuk 21 501-33, nr.463)

Brief regering d.d. 13-12-2013, Minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans – Fiche: Mededeling overheidsinterventie op de elektriciteitsmarkt (Kamerstuk 22 112-1754)

Brief regering d.d. 14-02-2014, Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp – Kabinetsreactie op de mededeling van de Europese Commissie over energieprijzen in Europa (Energy Prices and Costs in Europe), (Kamerstuk 33 858, nr.3)


X Noot
2

SWD(2013)439 final

X Noot
4

COM(2011) 112

Naar boven