21 501-33 Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie

Nr. 435 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 13 september 2013

Binnen de vaste commissie voor Economische Zaken hebben enkele fracties de behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de minister van Economische Zaken over de Informele Energieraad, die van 19-20 september 2013 zal plaatsvinden in Vilnius, Litouwen. De volledige agenda is opgenomen aan het einde van het verslag.

De op 10 september 2013 toegezonden vragen en opmerkingen zijn met de door de staatssecretaris bij brief van 12 september 2013 toegezonden antwoorden hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Hamer

De adjunct-griffier van de commissie, Van Bree

Inhoudsopgave

 
     

I.

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

     
 

Vragen van de leden van de VVD-fractie

2

 

Vragen van de leden van de PvdA-fractie

3

 

Vragen van de leden van de D66-fractie

4

     

II.

Antwoord / Reactie van de minister

6

     

III.

Volledige agenda

14

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de stukken behorende bij het schriftelijk overleg over de Informele Energieraad d.d. 19-20 september 2013 in Vilnius. Zij hebben daarover nog een aantal vragen.

Op de eerste dag van de Informele Raad zal worden gesproken over de externe dimensie van het Europese energiebeleid. De minister geeft aan dat Nederland ten aanzien van dit onderwerp een genuanceerdere positie kent dan een aantal andere in het bijzonder Oost-Europese lidstaten, maar dat Nederland achter de conclusies hierover staat van de Europese Raad van mei dit jaar. Die conclusies roepen op tot meer samenhang en een betere afstemming van het externe EU-energiebeleid door onder meer te garanderen dat akkoorden met de belangrijkste leverings- en doorvoerlanden volledig stroken met de wetgeving van de interne markt. Dit draagt ook bij aan de verbetering van de concurrentiepositie van de EU. Daarnaast ziet de minister meerwaarde in acties op Europees niveau bij een energiecrisis, zoals de gascrisis van 2009, of bij het bevorderen van de veiligheid van kerncentrales. Daarbij schrijft de minister dat hij wel hecht aan een goede balans tussen nationale en bilaterale belangen enerzijds en gecoördineerde EU-inzet anderzijds. De minister gaat hier echter niet nader op in. De leden van de VVD-fractie vragen daarom hoe hij die balans denkt te bereiken. Waar ligt wat hem betreft de grens inzake het geven van bevoegdheden aan de EU? Wat zijn op dit moment de belangrijkste verschillen in de opstelling van Nederland en die van de EU? Welke toekomstige knelpunten zijn te voorzien?

De leden van de VVD-fractie lezen dat op de tweede dag van de Informele Raad zal worden gesproken over het vervolmaken van de interne energiemarkt in 2014. Het gaat hierbij over de implementatie van de richtlijnen uit het in 2009 aangenomen «derde energiepakket» door alle lidstaten, maar ook door nog bestaande regionale knelpunten op te lossen in de vorm van Projecten van Gemeenschappelijk Belang (PCI's) waarvoor financiële steun uit de EU beschikbaar komt. De lijst met PCI's, waarvoor Nederlandse netbeheerders drie projecten hebben aangedragen, zal in oktober 2013 worden vastgesteld. Het European Environmental Bureau (EEB) heeft de Commissie in juni 2013 een brief gestuurd met kritiek op het selectieproces voor deze PCI’s, dat in de ogen van het EEB niet transparant genoeg is en dreigt te leiden tot de selectie van enkele projecten die het milieu schade toebrengen. Deze leden vragen de minister hoe hij tegen deze kritiek van het EEB aankijkt. Is de kritiek van het EEB ook van toepassing op de vanuit Nederland ingediende projecten? Passen die projecten in het nationale energiebeleid? Is de minister tevreden over de transparantie van het proces en de deelname vanuit Nederland?

Op de vorige Informele Energieraad van april 2013 was de winning van onconventionele olie en gas (met name schaliegas) een onderwerp van gesprek. Het voorzitterschap concludeerde toen dat er kansen zijn, zoals het versterken van de voorzieningszekerheid en de concurrentiekracht van de EU en het verminderen van de C02-uitstoot (minder import van kolen). Maar dat er ook uitdagingen zijn, zoals de mate van bevolkingsdichtheid, de veiligheid en publieke acceptatie. De Commissie en een aantal andere lidstaten doen momenteel nader onderzoek, net als in Nederland is gebeurd. Is de minister voornemens om zijn Europese collega’s uit de lidstaten en van de Commissie op de hoogte te brengen van de uitkomsten van het Nederlandse onderzoek of is dit wellicht al gebeurd? Is de minister betrokken bij de discussies, die hierover binnen de Commissie en in andere lidstaten worden gevoerd? In hoeverre mengt de minister zich zelf in dit debat? Kan de minister een overzicht geven van de schaliegasplannen en de ontwikkelingen in omringende EU-lidstaten?

De leden van de VVD-fractie lezen verder dat de Commissie een presentatie zal houden over de voorlopige resultaten van de consultatie over het groenboek over het klimaat- en energiebeleid voor 2030. De Nederlandse conceptreactie op dit groenboek, waarvoor de deadline 2 juli 2013 was, is nog niet verstuurd, omdat het kabinet eerst de resultaten van het SER-akkoord erin wil verwerken. Nu het SER-akkoord is ondertekend zijn deze leden benieuwd wanneer de Nederlandse reactie op het groenboek komt. Wordt er nog wel geluisterd naar de Nederlandse reactie nu deze zo ver na de deadline zal worden ingestuurd? Op welke andere wijze zal de minister de komende tijd de dialoog met de Commissie aangaan over de ontwikkeling van de in het groenboek geopperde voorstellen? Op welke manier zal de minister het recent gepresenteerde onderzoek naar de winning van schaliegas in de Nederlandse reactie op het groenboek verwerken?

Met belangstelling hebben de leden van de VVD-fractie het BNC-fiche gelezen over het EU-voorstel om de Richtlijn Nucleaire Veiligheid te wijzigen, dat het toezicht op nucleaire installaties onafhankelijker en effectiever moet maken. In het fiche verwijst het kabinet naar de unaniem aangenomen motie van de leden Vos en Leegte (Kamerstuk 32 645, nr. 48), waarin wordt opgeroepen tot instelling van een onafhankelijke autoriteit voor het toezicht op kernenergie. Het voorstel geeft in feite een uitwerking van die motie, zo schrijft de minister. In april 2013 schreef de minister in zijn reactie op de motie van de leden Vos en Leegte dat hij van plan was de Kamer in september 2013 nader te informeren over zijn plannen. Verloopt de uitwerking van de plannen nog volgens deze planning? Leidt dit fiche en/of de onderhandelingen daarover momenteel in Brussel tot bijstelling van zijn plannen?

Vragen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de Informele Energieraad. Deze leden zijn over het algemeen positief over de inzet van de minister. Zij hebben nog enkele opmerkingen en vragen.

Deze leden zijn tevreden over de inzet van Litouwen om tot meer interconnectie te komen. Welke verbindingen tussen Nederland en onze buurlanden acht de minister de komende jaren nog noodzakelijk? Worden deze verbindingen ook concreet gerealiseerd?

Deze leden constateren dat er een presentatie gegeven zal worden over de energie- en klimaatdoelen voor 2030, maar dat hier nog geen gedachtewisseling over plaats gaat vinden. Op welke termijn gaat dit wel gebeuren en op welke termijn moeten doelstellingen uiteindelijk worden vastgesteld? Deze leden hechten eraan te vermelden dat zij graag spoedige voortgang zien op dit terrein.

Deze leden hebben, gezien het SER-akkoord, begrip voor de late reactie van de minister op het groenboek. Op welke termijn kan de Kamer de inzet van de minister verwachten?

De leden van de PvdA-fractie zijn tot slot tevreden over het voorstel van de Europese Commissie met betrekking tot de Wijziging van de Richtlijn Nucleaire Veiligheid. Dit voorstel voor onder meer grotere transparantie en onafhankelijkheid sluit volgens de minister goed aan bij zijn plannen om te komen tot een onafhankelijke autoriteit in Nederland. Wat is daarvan de stand van zaken op dit moment, zo vragen deze leden.

Vragen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de Informele Energieraad in Vilnius. Deze leden benutten dit schriftelijk overleg graag om nog een aantal vragen te stellen over de inzet van de minister in Europees verband.

Externe dimensie van het EU-energiebeleid

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het onderscheid dat de minister aanbrengt tussen «strategische energierelaties», waarbij een duidelijke meerwaarde bestaat voor een gecoördineerd extern energiebeleid en het eigenstandige onderhouden van zelfstandige economische en politieke relaties met derde landen, zeker als bredere (economische) belangen, handelsbelangen en de Nederlandse positie als «Gasland» aan de orde zijn. Deze leden vragen de minister of hij nader in kan gaan op de vraag waar de scheidslijn ligt tussen relaties die primair via gecoördineerd extern energiebeleid ingevuld moeten worden en welke primair nationaal ingevuld zouden moeten worden. Kan de minister aangeven of de relaties met Rusland, Noorwegen, Algerije en Azerbeidzjan in de eerste of de tweede categorie vallen, en wat voor gevolgen dat heeft voor de wijze waarop de relatie wat de minister betreft zou moeten worden ingevuld? Hoe borgt de minister dat dit Europese optreden en de Nederlandse stellingname hand in hand kunnen gaan? Wordt bijvoorbeeld ingezet op de detachering van Nederlandse (hoge) ambtenaren bij de Europese Commissie op gasgebied?

De leden van de D66-fractie vragen de minister of hij de Kamer tijdig nader kan informeren over de mogelijke inhoud van de conceptconclusies van het Voorzitterschap.

De leden van de D66-fractie vragen de minister wat de voor- en nadelen zouden zijn van individueel lidmaatschap van het Internationaal Energie Agentschap (IEA) ten aanzien van een eventueel gemeenschappelijk lidmaatschap via de EU.

Interne energiemarkt

De leden van de D66-fractie vragen de minister hoe Nederland ervoor staat met betrekking tot het implementeren van de relevante Europese wet- en regelgeving. Zijn er naast de Energiebesparingsrichtlijn nog andere voorbeelden waar Nederland op achterloopt?

De leden van de D66-fractie vragen de minister meer helderheid te geven over zijn inzet met betrekking tot de PCI’s. Welke projecten steunt Nederland wel en niet binnen Noordwest-Europa en daarbuiten? Zijn er objectieve en concrete criteria voor een PCI bekend, of criteria die de Nederlandse regering zou willen stellen aan mogelijke projecten? Is er bij de weging van PCI-projecten sprake van een inschatting van Europese Maatschappelijke Kosten en Baten? Wordt er actief ingezet op bijvoorbeeld een Noordzeenet voor wind op zee als PCI? Is een conceptlijst met PCI’s al bekend? Zo ja kan de minister de Kamer hierover informeren? Kan de minister aangeven waarom de interconnector Doetinchem-Wesel bijvoorbeeld in aanmerking zou moeten komen voor de PCI-status?

De leden van de D66-fractie vragen de minister of er al meer bekend is over de op hand zijnde nieuwe Mededeling over overheidsingrijpen in de elektriciteitsmarkt, en of de minister een eerste indicatie kan geven van zijn opstelling ten aanzien van de Mededeling? Deze leden vragen de minister of bij de gedachtewisseling over de eigen energiebronnen van de EU ook een discussie over onconventionele olie en gas aan de orde zal zijn. Zo ja, wat is het standpunt inzake schaliegas dat de minister in Europees verband uitdraagt?

Europees klimaat- en energiebeleid 2030

De leden van de D66-fractie vragen de minister of hij kan toezeggen dat hij de Kamer minimaal een week voor het wetgevingsoverleg Energie op 7 oktober 2013 kan informeren over de inhoud van de conceptreactie op het groenboek Europees klimaat- en energiebeleid. Verliest Nederland aan invloed door deze late reactie? Is er in het Pentalateraal Forum overleg geweest over een gemeenschappelijke opstelling met betrekking tot het groenboek?

De leden van de D66-fractie vragen de minister om aan te geven wat bekend is over het krachtenveld met betrekking tot de discussie over een CO2-doelstelling versus doelstellingen voor zowel CO2, hernieuwbare energie als energiebesparing in 2030. Ook vragen deze leden de minister of hij kan aangeven wat de opstelling van diverse landen is ten aanzien van hervorming van het Europese emissiehandelssysteem (ETS) via een hogere lineaire reductiefactor. Welke lidstaten steunen deze insteek expliciet of neigen daarnaar?

Deze leden merken op dat de minister in dit kader geen uitspraken doet over energiebelastingen. Is de minister van mening dat Europese minimumharmonisatie van energiebelastingen, bijvoorbeeld op basis van CO2- inhoud van brandstoffen, een positieve bijdrage kan leveren aan energiebesparing, kosteneffectieve reductie van CO2-uitstoot en een gelijk speelveld binnen de Europese energiemarkt?

Fiche energietechnologieën en innovatie

De leden van de D66-fractie vragen de minister voor welke vormen van duurzame energie het Europese schaalniveau onmisbaar is om onderzoek en innovatie aan te jagen. Deze leden merken op dat voor de ontwikkeling van veel vormen van duurzame energie, zoals het heien voor wind op zee of de inzet van zonnepanelen op daken, de nationale spelregels sterk wisselen tussen de lidstaten. Vindt de minister dat harmonisatie van dergelijke regels een bijdrage zou kunnen leveren aan de totstandkoming van een grensoverschrijdende Europese markt voor energie-innovatie? Zo ja, waarom is dit geen onderdeel van deze beleidsagenda? Deze leden merken tot slot op dat het veilen van rechten om Nederlandse emissierichtlijn lucht (NeR)-projecten te financieren in principe de CO2-prijs in het ETS drukt. Deze leden vragen de minister of het klopt dat er nog geen enkel project onder de NeR-regeling van de tekentafel is gekomen, en of het veilen van extra emissierechten om deze regeling te financieren door het verlagen van de CO2-prijs niet indirect ten koste gaat van het investeringsklimaat voor klimaatvriendelijke investeringen in duurzame energie en innovatie.

II. Antwoord van de minister

Vragen van de leden van de VVD-fractie

Externe dimensie van het EU energiebeleid

De leden van de VVD-fractie vroegen om nadere toelichting op de Nederlandse positie ten aanzien van de externe dimensie van het Europese energiebeleid, waar de grenzen liggen inzake het geven van bevoegdheden aan de EU welke knelpunten zijn te voorzien. Wat zijn op dit moment de belangrijkste verschillen in de opstelling van Nederland en van die van de EU. En welke toekomstige knelpunten zijn te voorzien.

In de geannoteerde agenda heb ik de raadsconclusies van 2011 over het belang van coördinatie van extern EU energiebeleid aangehaald. De Europese Raad van mei 2013 onderstreepte voorts dat akkoorden met de belangrijkste leverings- en doorvoerlanden volledig dienen te stroken met de interne markt wetgeving. De EU onderhoudt om deze redenen relaties met derde landen. Nederland blijft echter ook zelfstandig bilaterale relaties onderhouden met de genoemde landen, zeker als belangen van Nederlandse bedrijven en de Nederlandse positie als «gasland» in het geding zijn. Het Verdrag geeft lidstaten hiertoe ook de ruimte. De scheidslijn ligt dus bij de Nederlandse belangen. Het EU-optreden wordt regelmatig besproken met de lidstaten. In de Raad wordt ook het mandaat van de Commissie vastgesteld voor onderhandelingen met derde landen. Op die manier kan geborgd worden dat het Europees optreden en dat van Nederland hand in hand blijven gaan.

Interne energiemarkt

De leden vroegen naar de kritiek van het EEB (European Environmental Bureau) met betrekking tot het selectieproces van de Projecten van Gemeenschappelijk Belang (PCI’s) en in hoeverre dit ook van toepassing is op de Nederlandse projecten.

Het EEB stelt in haar brief aan de Europese Commissie dat in het selectieproces van de PCI’s onvoldoende rekening zou zijn gehouden met de mogelijke (schadelijke) milieueffecten van de infrastructuurprojecten. Hiernaast zouden haar leden onvoldoende betrokken zijn geweest bij het proces waarin de projecten zijn beoordeeld. Echter, voorafgaand aan de vaststelling van de PCI-lijst zijn er verschillende inspraakrondes geweest voor alle stakeholders waaronder milieuorganisaties. Deze waren georganiseerd door de Europese Commissie, tezamen met de Europese toezichthouders (ACER) en de organisaties van de gezamenlijke transmissiesysteembeheerders (ENTSO-E en ENTSO-G). Uiteindelijk zijn het de lidstaten die verantwoordelijk zijn voor de milieutechnische beoordeling van de energie-infrastructuurprojecten. Indien partijen bezwaren hebben tegen bepaalde projecten dienen zij dit bij de betrokken lidstaten aan de orde te stellen.

Verder heeft de Europese Commissie een handleiding opgesteld die lidstaten kunnen gebruiken bij het stroomlijnen van de milieutechnische beoordeling van energie-infrastructuurprojecten. Hierin wordt onder meer aandacht besteed aan de vereisten die volgen uit:

  • de milieueffectbeoordelingsrichtlijn;

  • de richtlijn strategische milieubeoordeling;

  • de vogel- en habitatrichtlijn;

  • Natura 2000;

  • de Espoo en Aarhus Conventies.

De drie Nederlandse projecten die als potentieel project van Europees belang zijn ingediend passen in het nationale energiebeleid. Randvoorwaarde voor realisatie van deze projecten is dat deze projecten voldoen aan de eisen die zijn gesteld in de vigerende wet en regelgeving. De Europese natuur en milieuregelgeving is hier uiteraard onderdeel van. Hierop vindt een toets plaats in het kader van de formele besluitvorming. Het gaat om de volgende projecten:

  • TenneT heeft in het kader van de ontwikkeling van het Noordzeenet het project COBRA, een interconnector met Denemarken ingebracht.

    • TenneT heeft ook het project Doetinchem-Wesel ingediend, een interconnector met Duitsland.

    • GTS heeft een project ingediend gericht op vervanging van compressoren en het daarmee versterken van de transportcapaciteit met België en Duitsland.

Hiermee acht ik dat er voldoende waarborgen zijn ingebouwd om te komen tot een zorgvuldige beoordeling van de projecten die in Europa van gemeenschappelijke belang zijn.

De leden vroegen of de minister voornemens is om zijn Europese collega’s uit de lidstaten en van de Commissie op de hoogte te brengen van de uitkomsten van het Nederlandse onderzoek naar de winning van schaliegas of dat dit wellicht al is gebeurd? Is de minister aangehaakt op de discussie die hierover binnen de Commissie en in andere lidstaten wordt gevoerd? In hoeverre mengt de minister zich zelf in dit debat? Verder vroegen de leden of de minister een overzicht kan geven van de schaliegasplannen en de ontwikkelingen in omringende landen?

De Commissie is op de hoogte van de Kamerbrief en het rapport dat op 26 augustus naar de Tweede Kamer is gestuurd. De Commissie heeft nog geen formeel document naar de Europese Raad gestuurd over schaliegas. De activiteiten van de Commissie bevinden zich op dit moment nog in de onderzoeksfase.

De manier waarop de Europese landen met schaliegas omgaan, laat grote onderlinge verschillen zien. In Polen is men bezig met exploratie, vooral omdat men het niet-conventionele gas ziet als kans om voor de gasvoorziening de afhankelijkheid van Rusland te verminderen. Vier lidstaten hebben momenteel een moratorium op schaliegas (Frankrijk, Luxemburg, Bulgarije en Tsjechië).

In een aantal andere Europese landen wordt de mogelijkheid van schaliegas verkend c.q. de eerste boringen geplaatst. Dit geldt bijvoorbeeld voor het Verenigd Koninkrijk die heeft aangegeven tot winning van schaliegas te willen overgaan.

Europees klimaat- en energiebeleid 2030

De leden van de VVD-fractie vroegen, nu het SER-akkoord is getekend, wanneer de Nederlandse reactie op het groenboek komt. Wordt er nog wel geluisterd naar de Nederlandse reactie nu deze zo ver na de deadline wordt verstuurd, zo vroegen deze leden zich af. Ook vroegen de leden op welke wijze de regering de dialoog met de Commissie over de ontwikkeling van de in het groenboek geopperde voorstellen aangaan. Ten slotte vroegen de leden of de minister het recent gepresenteerde onderzoek naar de winning van schaliegas in de reactie op het groenboek opneemt.

De kabinetsreactie wordt naar verwachting deze week naar uw Kamer verstuurd. Nederland heeft de Europese Commissie in kennis gesteld van het feit dat de reactie op het groenboek later naar hen zal worden verstuurd. Ook veel andere lidstaten zijn later met hun reactie dan de deadline van 2 juli jl. (14 lidstaten hebben een reactie verstuurd). Het kabinet verwacht dat de Commissie de later binnenkomende reacties, waaronder die van Nederland, nog zal meenemen in haar vervolgacties.

Nederland wacht de nadere voorstellen van de Commissie af. De Commissie zal op zijn vroegst in het najaar een impact assessment naar de lidstaten sturen. Bij het uiteindelijke voorstel zal meer dan nu duidelijk worden op welke wijze de Commissie een CO2-reductiedoel voor de periode 2020–2030 zal vertalen naar ETS- en niet-ETS sectoren. Voor het kabinet is het van belang om daarna te laten onderzoeken welke effecten de voorstellen die de Commissie dan doet op Nederland zullen hebben. Op basis van die informatie zal Nederland zijn nadere standpunten bepalen. Kosteneffectiviteit en het gelijke speelveld voor op de export gerichte bedrijven staat bij die standpuntbepaling voorop.

In de reactie op het groenboek wordt niet specifiek ingegaan op de gewenste ontwikkeling van diverse energiedragers. De reactie betreft inhoudelijk met name de hoogte van een CO2-reductiedoel, de rol van ETS om dat doel te halen, en de rol van eventuele aanvullende doelen op het gebied van hernieuwbare energie en energiebesparing zonder specifiek in te zoomen op soorten energie. Een verwijzing naar het onderzoek naar de winning van schaliegas ontbreekt derhalve in deze reactie.

BNC-fiche nucleaire veiligheid

In april schreef de minister in zijn reactie op de motie Vos/Leegte, die oproept tot instelling van een onafhankelijke autoriteit voor het toezicht op kernenergie, dat hij van plan was de Kamer in september nader te informeren over zijn plannen. De leden van de VVD fractie wilden weten of de uitwerking van de plannen nog volgens deze planning verloopt? Leidt dit fiche en/of de onderhandelingen daarover momenteel in Brussel tot bijstelling van zijn plannen?

Zoals toegezegd ontwikkel ik een plan voor een sterke onafhankelijke autoriteit en stel ik alles in het werk om in het voorstel te anticiperen op de voorstellen vanuit de EU en tevens tempo te blijven maken. Naar verwachting zal in september interdepartementale besluitvorming plaatsvinden. Zo spoedig mogelijk na besluitvorming in de Ministerraad zal ik de Tweede Kamer informeren.

Vragen van de leden van de PvdA-fractie

Interne energiemarkt

De leden van de fractie van de Partij van de Arbeid vroegen welke verbindingen met buurlanden de regering de komende jaren noodzakelijk acht en of deze verbindingen ook concreet worden gerealiseerd.

Het kabinet hecht veel waarde aan uitbreiding van de grensoverschrijdende verbindingen in de komende jaren. Met de nieuwe 380 kV verbinding Doetinchem-Wesel zal de interconnectiecapaciteit met Duitsland worden uitgebreid. De realisatie van deze verbinding is gepland in 2016. Hiermee zullen de mogelijkheden voor grensoverschrijdende elektriciteitshandel en bijbehorend transport aanzienlijk worden uitgebreid. Daarnaast worden de mogelijkheden onderzocht voor een nieuwe verbinding met Denemarken (Cobra-lijn). Het is echter nog onzeker of en wanneer deze verbinding zal worden gerealiseerd. Verder bekijkt de landelijk netbeheerder TenneT nadere mogelijkheden voor verdere uitbreiding van interconnectiecapaciteit met Duitsland.

Europees klimaat- en energiebeleid 2030

De leden van de PvdA-fractie vroegen wanneer een gedachtewisseling over de energie- en klimaatdoelen voor 2030 zal plaatsvinden en op welke termijn doelstellingen uiteindelijk moeten worden vastgesteld. De leden van de PvdA-fractie vroegen tevens, nu het SER-akkoord is getekend, op welke termijn de Kamer de inzet van de regering kan verwachten.

De Commissie zal op zijn vroegst in het najaar een impact assessment naar de lidstaten sturen en beoogt voor de Energieraad van 12 december een voorstel uit te brengen. De vorm van het voorstel (mededeling of richtlijn) is vooralsnog niet bepaald.

Dan zal meer dan nu duidelijk worden op welke wijze de Commissie een CO2-reductiedoel voor de periode 2020–2030 wil vertalen naar ETS- en niet-ETS sectoren. Voor het kabinet is het van belang om daarna te laten onderzoeken welke effecten de voorstellen die de Commissie dan doet op Nederland zullen hebben. Op basis van die informatie zal Nederland zijn nadere standpunten bepalen. Op de Europese Raad in maart 2014 zal dit onderwerp opnieuw aan de orde komen, mede met het oog op de klimaattop in Parijs in 2015. De kabinetsreactie wordt naar verwachting deze week naar uw Kamer verstuurd.

BNC-fiche nucleaire veiligheid

De leden van de PvdA-fractie zijn tevreden over het voorstel van de Europese Commissie m.b.t. de wijziging van de richtlijn nucleaire veiligheid. Dit voorstel voor onder meer grotere transparantie en onafhankelijkheid sluit volgens de regering goed aan bij de plannen van de PvdA-fractie om te komen tot een onafhankelijke autoriteit in Nederland. De leden vroegen wat de stand van zaken is op dit moment?

Zoals toegezegd ontwikkel ik een plan voor een sterke onafhankelijke autoriteit en stel ik alles in het werk om in het voorstel te anticiperen op de voorstellen vanuit de EU en tevens tempo te blijven maken. Naar verwachting zal in september interdepartementale besluitvorming plaatsvinden. Zo spoedig mogelijk na besluitvorming in de Ministerraad zal ik de Tweede Kamer informeren.

Vragen van de leden van de D66-fractie

Externe dimensie van het EU energiebeleid

De leden van de D66-fractie vroegen waar de scheidslijn ligt tussen relaties die primair nationaal ingevuld zouden moeten worden ofwel via gecoördineerd extern energiebeleid en in welke categorie de relaties met Rusland, Noorwegen, Algerije en Azerbeidjan vallen. De leden van de D66-fractie vroegen verder hoe de regering borgt dat dit Europese optreden en de Nederlandse stellingname hand in hand kunnen gaan.

In de geannoteerde agenda heb ik de raadsconclusies van 2011 over het belang van coördinatie van extern EU energiebeleid aangehaald. De Europese raad van mei 2013 onderstreepte voorts dat akkoorden met de belangrijkste leverings- en doorvoerlanden volledig dienen te stroken met de interne markt wetgeving. De EU onderhoudt om deze redenen relaties met Rusland, Noorwegen, Algerije en Azerbeidjan. Nederland blijft echter ook zelfstandig bilaterale relaties onderhouden met de genoemde landen, zeker als belangen van Nederlandse bedrijven en de Nederlandse positie als «gasland» in het geding zijn. De scheidslijn ligt dus bij de Nederlandse belangen. Het EU-optreden wordt regelmatig besproken met de lidstaten. In de Raad wordt ook het mandaat van de Commissie vastgesteld voor onderhandelingen met derde landen. Op die manier kan geborgd worden dat het Europees optreden en dat van Nederland hand in hand blijven gaan.

De leden van de D66-fractie vroegen om wat de voordelen en nadelen kunnen zijn van een gemeenschappelijk lidmaatschap bij het IEA via de Unie.

Het Internationaal Energie Agentschap (IEA) is de mondiale organisatie op het terrein van analyses van de regionale en mondiale energieontwikkelingen, zowel op het gebied van fossiele brandstoffen als van duurzame energie. Het IEA is daarnaast bij uitstek het platform van de aangesloten landen om kennis te delen. Het IEA geeft inzicht in de ontwikkeling van de energiemarkten, maar ontwikkelt geen beleid.

Van de 27 lidstaten zijn er 19 ook lid van de EU. De EU heeft de status van deelnemer en participeert als alle anderen in de discussies. Lidmaatschap van de EU namens de lidstaten heeft geen meerwaarde. Integendeel, de rol en positie van het IEA als mondiale energie denktank is gebaat bij diversiteit.

De leden van de D66-fractie vroegen of zij tijdig geïnformeerd kunnen worden over de inhoud van de voorzitterschapsconclusies.

Voorzitterschapsconclusies hebben geen formele status en kunnen door het Voorzitterschap worden getrokken, ook zonder dat daarover overeenstemming bestaat in de Raad. Naar verwachting zullen deze op de energieraad in december worden gepresenteerd. Op dat moment zal uw Kamer via de geannoteerde agenda op de hoogte worden gesteld van de strekking van de voorzitterschapsconclusies.

Interne energiemarkt

De leden van de D66-fractie vroegen de regering hoe Nederland ervoor staat met betrekking tot het implementeren van de relevante Europese wet en regelgeving? Zijn naast de Energiebesparingsrichtlijn nog andere voorbeelden waar Nederland op achterloopt?

Behalve richtlijn 2012/27 betreffende energie-efficiënte, die op 5 juni 2014 moet zijn geïmplementeerd en waarvoor op dit moment een wetsvoorstel in voorbereiding is, bestaat een kleine achterstand met betrekking tot de Euratom-richtlijn 2011/70 inzake veilig beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval. Deze richtlijn moest op 23 augustus jl. zijn omgezet. De implementatie bevindt zich in een afrondend stadium, de voor de implementatie benodigde algemene maatregel van bestuur ligt in het kader van de wettelijk voorgeschreven nahangprocedure tot eind september bij de Tweede en Eerste Kamer (Kamerstuk 25 422, nr. 106).

De leden van de D66 fractie vroegen de regering meer helderheid te geven over haar inzet met betrekking tot de Projects of Common Interest. Welke projecten steunt Nederland wel en niet binnen Noord West Europa en daarbuiten? Zijn er objectieve en concrete criteria voor een PCI bekend, of criteria die de Nederlandse regering zou willen stellen aan mogelijke projecten? Is er bij de weging van PCI projecten sprake van een inschatting van Europese maatschappelijke kosten en baten? Wordt er actief ingezet op bijvoorbeeld een Noordzee net voor wind op zee als PCI? Is een conceptlijst met PCI's al bekend, en zo ja kan de regering de Kamer hierover informeren? Kan de regering aangeven waarom de interconnector Doetinchem-Wesel bijvoorbeeld in aanmerking zou moeten komen voor de PCI status?

De leden van de D66 hebben om meer helderheid gevraagd over de inzet van Nederland met betrekking tot (de selectie van) de projecten van gemeenschappelijk belang (PCI’s).

Vanuit Nederland zijn alleen door de landelijke netbeheerders projecten ingediend als kandidaat PCI’s. Het gaat om twee projecten van Tennet, te weten Doetinchem-Wesel (een interconnector met Duitsland) en COBRA (een interconnector met Denemarken) en een project van GTS. Dit laatste behelst het optimaliseren van gascompressoren om de transportcapaciteit met de België en Duitsland te versterken.

Deze projecten zijn besproken in de volgende regionale groepen die in het kader van het PCI-proces zijn opgericht: de Noordwest Europese elektriciteitscorridor, de Noordwest Europese gascorridor en de North Sea Grid elektriciteitscorridor. De North Sea Grid corridor vormt hierbij dus een aparte regionale groep waarin verschillende projecten zijn opgenomen door de betrokken lidstaten om infrastructuur op de Noordzee mogelijk te maken. In al deze groepen was de Nederlandse overheid vertegenwoordigd.

Binnen deze en de andere regionale groepen is in samenspraak met de Europese Commissie een inschatting gemaakt van de toegevoegde waarde van alle ingediende projecten en daarnaast is beoordeeld of zij voldoen aan de criteria die zijn vastgelegd in de verordening over energie-infrastructuur. Het gaat dan onder meer om het versterken van de voorzieningszekerheid, het verbeteren van de marktintegratie, de bijdrage aan een meer duurzame energiehuishouding en het grensoverschrijdend effect op tenminste twee lidstaten. Deze criteria sluiten aan bij de Nederlandse inzet t.a.v. de ontwikkeling van de Europese energie-infrastructuur.

Hierop heeft ACER een uiteindelijke toets uitgevoerd waarna de regionale groepen de conceptlijst in juli 2013 hebben vastgesteld. De door Nederland ingediende projecten voldoen aan de criteria en zijn onderdeel van deze lijst. In het najaar zal de Europese Commissie de regionale lijsten samenvoegen tot een definitieve Europese lijst van projecten van Europees belang.

Daarna zal deze lijst openbaar worden gemaakt. In het daarop volgende traject is onder meer voorzien in een kosten-baten analyse, een methodologie daarvoor wordt thans in opdracht van de Europese Commissie ontwikkeld door de organisaties van de gezamenlijke transmissiesysteembeheerders (ENTSO-E en ENTSO-G).

De leden van de D66 fractie vroegen naar de op handen zijnde mededeling over overheidsingrijpen in de elektriciteitsmarkt en of de regering een indicatie kan geven van haar opstelling.

Volgens de laatste berichten zal de Europese Commissie in de loop van september een nieuwe mededeling uitbrengen over overheidsinterventies in de elektriciteitsmarkt. In het verlengde van de mededeling zal de Commissie naar verwachting ook richtsnoeren uitbrengen over capaciteitsmechanismen, stimuleringsmechanismen voor hernieuwbare energie en vraagzijde management. Na het uitkomen van deze mededeling zal ik uw Kamer hierover nader informeren en daarbij ingaan op de opstelling van het kabinet.

De leden vroegen of er ook een discussie over onconventionele olie en gas aan de orde zal zijn, en zo ja wat het schaliegas standpunt is dat de regering in Europees verband uitdraagt?

Op 26 augustus is het onderzoeksrapport van Witteveen+Bos met betrekking tot het onderzoek naar de mogelijke gevolgen en risico’s van de opsporing en winning van schaliegas in Nederland in termen van veiligheid voor mens, natuur en milieu naar de Tweede Kamer gezonden (Kamerstuk 28 982, nr. 132). Bij dit onderzoek is tevens de vigerende wet- en regelgeving tegen het licht gehouden. In die Kamerbrief heb ik aangegeven dat ik het advies van de Commissie MER afwacht, alvorens ik een besluit neem over de mogelijk vervolgstappen. Dit advies verwacht ik eind september. Zodra er een kabinetsstandpunt over schaliegas is, zal dit ook in Europees verband gedeeld worden. Tot die tijd is de vigerende Nederlandse opstelling in Europa dat er in Nederland geen exploratie van schaliegas zal plaatsvinden.

Europees klimaat- en energiebeleid 2030

De leden van de D66-fractie vroegen of de regering de Kamer voor het wetgevingsoverleg Energie kan informeren over de conceptreactie op het groenboek. De leden vroegen zich af of Nederland aan invloed verliest door deze late reactie. Verder vroegen de leden of er in het Pentalateraal Forum overlegd is geweest over een gemeenschappelijke opstelling met betrekking tot het groenboek.

De kabinetsreactie wordt naar verwachting deze week naar uw Kamer verstuurd. Nederland heeft de Europese Commissie in kennis gesteld van het feit dat de reactie op het groenboek later naar hen zal worden verstuurd. Ook veel andere lidstaten zijn later met hun reactie dan de deadline van 2 juli jl. (14 lidstaten hebben een reactie verstuurd). Het kabinet verwacht dat de Commissie de later binnenkomende reacties, waaronder die van Nederland, nog zal meenemen in haar vervolgacties.

Dit onderwerp is tot op heden niet geagendeerd in het Pentalateraal Forum. Wel zijn er bilaterale contacten geweest over het groenboek met een aantal buurlanden, waaronder Duitsland.

De leden van de D66-fractie vroegen of iets bekend is over het krachtenveld met betrekking tot de discussie over een CO2-doelstelling versus doelstellingen voor zowel CO2, hernieuwbare energie als energiebesparing in 2030.

De Europese Commissie heeft 595 reacties gekregen op het groenboek, waaronder van 14 lidstaten. Uw Kamer kan de reacties vinden op http://ec.europa.eu/energy/consultations/20130702_green_paper_2030_en.htm. De Commissie zal deze reacties tijdens de informele energieraad in Vilnius presenteren.

Zonder uitputtend te willen zijn, laten de reacties van de lidstaten eenduidigheid zien over de noodzaak van nieuwe CO2-doelen. Over het ambitieniveau en de voorwaardelijkheid van het doel, bijvoorbeeld de afhankelijkheid van het bereiken van een mondiaal akkoord of het verlies aan concurrentiekracht verschillen de meningen. Ten aanzien van een energie-efficiëntie doelstelling is vooralsnog Denemarken uitgesproken voorstander van het stellen van een bindende doelstelling voor 2030. Vrijwel alle andere lidstaten pleiten hetzij voor het uitblijven van een bindende energie-efficiëntie doelstelling voor 2030 of voor uitstel van deze keuze, door bijvoorbeeld eerst de evaluatie van de energie-efficiëntie richtlijn in 2014 af te wachten. Ook ten aanzien van een duurzame energiedoelstelling voor 2030 is er sprake van verdeeldheid. Een aantal lidstaten is voorstander, een ander deel wenst alleen een CO2-doelstelling om daarmee flexibiliteit te creëren om op de meest kosteneffectieve wijze de klimaatdoelstelling in te vullen. Voor bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk speelt de inzet van nucleaire energie daarbij een belangrijke rol.

Meerdere lidstaten geven aan dat publieke belangen van voorzieningszekerheid en betaalbaarheid van de energievoorziening even belangrijk zijn als de verduurzaming van de energiehuishouding en meer aandacht dienen te krijgen. Portugal en Spanje stellen bijvoorbeeld dat eerst aan de noodzakelijke randvoorwaarden van een goede interne energiemarkt met voldoende interconnectiecapaciteit moet worden voldaan.

Zonder deze voorwaarden zal verdere uitbouw van duurzame energie het energiesysteem op het Iberische schiereiland kwetsbaar maken. Een aantal lidstaten wijst op de hoge kosten die gepaard gaan met de opbouw van meer hernieuwbare energie en wijzen op een eerlijke kostenverdeling binnen Europa.

De leden vroegen wat de opstelling van diverse landen is ten aanzien van hervorming van het ETS via een hogere lineaire reductiefactor.

Veel landen lijken bereid om ETS als belangrijkste instrument voor CO2-reductie te behouden inclusief aanscherping van het ETS-plafond. De positie van energie-intensieve bedrijven speelt daarbij voor veel lidstaten een rol. Ook voor de Nederlandse inzet op dit terrein is deze voorwaarde belangrijk.

De leden vroegen de mening van de regering over Europese minimumharmonisatie van energiebelastingen, bijvoorbeeld op basis van CO2-inhoud van brandstoffen, waardoor een positieve bijdrage kan worden geleverd aan energiebesparing, kosteneffectieve reductie van CO2-uitstoot en een gelijk speelveld binnen de Europese Energiemarkt.

De Europese Commissie heeft in 2011 een wijzigingsvoorstel voor de richtlijn energiebelastingen gepubliceerd. Belangrijk onderdeel van het voorstel was het baseren van de minimumtarieven op een CO2- en een energiedeel. Over het voorstel is een BNC-fiche opgesteld (Kamerstuk 22 112, nr. 1170). Kern van de beoordeling was dat het kabinet gemengde gevoelens heeft over het voorstel. Enerzijds biedt een aanpassing van de richtlijn energiebelastingen kansen. Het kabinet is namelijk met de Europese Commissie van mening dat er aanleiding is tot modernisering van de richtlijn energiebelastingen, met name indien dit het functioneren van de interne markt kan verbeteren. Ook biedt het de mogelijkheid om een discussie te voeren over de huidige belastingen op energieproducten en elektriciteit en te pleiten voor het verhogen van minimumtarieven. Anderzijds heeft het kabinet sterke twijfels bij de verschillende elementen van het richtlijnvoorstel. De herziening van deze richtlijn en de implementatie daarna in nationale wet- en regelgeving vergt een lange adem. De besluitvorming over dit voorstel in de Raad vindt plaats op basis van unanimiteit. Op de korte termijn verwachten wij geen aanpassingen op dit vlak.

BNC-fiche energietechnologieën en innovatie

De leden van de D66-fractie vroegen de regering voor welke vormen van duurzame energie het Europese schaalniveau onmisbaar is om onderzoek en innovatie aan te jagen. Vindt de regering dat harmonisatie van regels aangaande de ontwikkeling van duurzame energie een bijdrage zou kunnen leveren aan de totstandkoming van een grensoverschrijdende Europese markt voor energie-innovatie. Zo ja, waarom is dit geen onderdeel van de beleidsagenda.

In principe kan samenwerking op Europese schaal bij onderzoek en innovatie voordelen bieden voor elke vorm van duurzame energie, door het bundelen van krachten en voorkomen van dubbel werk. Ook kan het schaalniveau van onderzoeksprojecten de capaciteiten van een lidstaat te boven gaan en is samenwerking met andere lidstaten en de Europese Commissie noodzakelijk.

Dit is bijvoorbeeld denkbaar bij grootschalige demonstratieprojecten voor CCS (afvang en opslag van CO2). Harmonisatie van regels kan vooral voordelen bieden bij de ontwikkeling van duurzame energie bij de uitrol ervan, niet zozeer bij het stimuleren van onderzoek en innovatie.

De leden van de D66-fractie merken op dat het veilen van rechten om NER projecten te financieren in principe de CO2 prijst in het ETS drukt. Deze leden vragen de regering of het klopt dat er nog geen enkel project onder de NER regeling van de tekentafel is gekomen, en of het veilen van extra emissierechten om deze regeling te financieren door het verlagen van de CO2 prijs niet indirect ten koste gaat van het investeringsklimaat voor klimaatvriendelijke investeringen in duurzame energie en innovatie?

Het veilen van de NER 300 rechten heeft geen invloed op de prijs van CO2-emissies. Deze rechten zijn afkomstig uit de reservepot voor nieuwe bedrijven. Overgebleven rechten zouden alsnog worden geveild. Er worden in totaal 300 miljoen CO2-rechten geveild om de projecten onder de NER 300 te financieren.

Op dit moment is er nog geen NER 300 project gerealiseerd. Volgens de NER 300 regeling moeten de projecten uit de eerste ronde pas uiterlijk 18 december 2014 hun definitieve investeringsbesluit nemen en uiterlijk 18 december 2016 in productie gaan. In de eerste ronde hebben in totaal 23 hernieuwbare projecten financiering vanuit de NER gekregen.

III. Volledige agenda

Brief regering – minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp – 5 september 2013 – Informele Energieraad 19-20 september 2013/ Geannoteerde agenda (Kamerstuk 21 501–33, nr. 433).

Brief regering – minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp – 24 juni 2013 – Verslag van de Energieraad van 7 juni 2013 (Kamerstuk 21501–33, nr. 428).

Brief regering – minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans – 7 juni 2013 – Fiche inzake Mededeling energietechnologieën en innovatie (Kamerstuk 22 112, nr. 1633).

Brief regering – minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans – 30 augustus 2013 – Fiche: Wijziging Richtlijn Nucleaire Veiligheid (Kamerstuk 22 112, nr. 1672).

Naar boven