21 501-32 Landbouw- en Visserijraad

Nr. 1601 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 november 2023

Op 10, 11 en 12 december a.s. vindt de Landbouw- en Visserijraad (hierna: Raad) plaats in Brussel. Met deze brief informeer ik uw Kamer over de agenda van de Raad. Tevens maak ik van de gelegenheid gebruik om uw Kamer te informeren over het beleidsdraaiboek voor bestrijdingsplichtige waterdierziekten en zend ik deze ter informatie aan uw Kamer toe.

I. Agenda Raad 10–12 december

Verordening Nieuwe genomische technieken (NGT’s)

Het Spaanse voorzitterschap is voornemens om tijdens de Raad tot een Raadspositie (algemene oriëntatie) te komen op het voorstel van de Europese Commissie (hierna: Commissie) over de Nieuwe genomische technieken voor plantveredeling (NGT’s). Het is nog onduidelijk of dit daadwerkelijk gaat lukken, omdat er vooralsnog nog geen gekwalificeerde meerderheid voor een compromistekst is gevonden. De Nederlandse inzet met betrekking tot een mogelijke compromistekst zal conform het BNC-fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 3773) zijn.

Verordening Duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen (SUR)

Bij dit agendapunt zal het Spaanse voorzitterschap de Raad informeren over de voortgang van de behandeling van het SUR-voorstel. Betekenisvol is dat het Europees Parlement (hierna: EP) op 22 november jl. in de eerste lezing van het SUR-voorstel een negatief besluit heeft genomen (afwijzing). Volgens het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) is het dan aan de Raad om een besluit te nemen over het wel of niet voortzetten van de behandeling van het SUR-voorstel in de Raad. Op het moment van schrijven van deze geannoteerde agenda is het nog niet duidelijk wat de vervolgstappen zijn omtrent het SUR-voorstel.

Verordening plantaardig uitgangsmateriaal (PRM)

Tijdens de Raad zal het voorzitterschap rapporteren over de voortgang van de besprekingen over het voorstel voor een Verordening plantaardig uitgangsmateriaal. Sinds de publicatie van het voorstel op 5 juli jl. hebben er drie Raadswerkgroepen plaatsgevonden, waarin de eerste 21 artikelen zijn besproken. Op het moment van schrijven consolideert het voorzitterschap de compromisteksten over het eerste deel van het voorstel. Deze finale tekst is nog niet beschikbaar. Tijdens de besprekingen is gebleken dat lidstaten nog veel vragen en onduidelijkheden hebben aangaande het voorstel, met name over het samenvoegen van tien gewasspecifieke richtlijnen in één horizontale verordening. Het is geen makkelijke klus om tot één systeem te komen dat recht doet aan al die specifieke kenmerken.

Voor Nederland is het uitgangspunt ten opzichte van het voorstel niet veranderd: in de grondhouding positief, met een aantal zorgpunten. Zoals in het BNC-fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 3771) is aangegeven, is het huidige systeem goed en worden in het voorstel enkele sterke punten overgenomen en onduidelijkheden weggenomen. Wat betreft import van zaden ziet Nederland geen noodzaak om de bestaande regels aan te passen. Momenteel valt de import niet onder de regels voor marketing. Met het nieuwe voorstel zou dit wel het geval zijn. Hierdoor zou geïmporteerd zaad op het moment van import reeds moeten voldoen aan alle Europese regels. Momenteel vinden na import echter allerlei handelingen en verwerking plaats (schonen, sorteren, pilleren, verpakken, kiemproeven) met speciaal ontwikkelde apparatuur die een groot deel van de waarde toevoegen. In het voorstel van de Commissie staat dat deze handelingen in de landen van herkomst plaats moeten vinden. Dit is fysiek en financieel niet mogelijk en zou niet alleen het bedrijfsmodel van Europese zaadbedrijven ernstig bedreigen, maar ook de beschikbaarheid van zaden voor de telers binnen Europa.

Een ander punt van zorg is het voorstel om verplicht cultuur- en gebruikswaardeonderzoek naar duurzame eigenschappen te gaan doen bij groente en fruitrassen. Dit resulteert in een administratieve lastenverzwaring die naar verwachting zal leiden tot een afname van nieuwe groente- en fruitrassen, door met name het midden- en kleinbedrijf, dat deze lasten niet kan opbrengen. Het is discutabel in hoeverre dit zal leiden tot een verduurzaming bij nieuwe rassen aangezien er zonder deze verscherpte regelgeving ook door het bedrijfsleven veel wordt ingezet op het veredelen op duurzaamheidsaspecten, zoals bijvoorbeeld in de Kennis- en Innovatieagenda voor Tuinbouw en Uitgangsmateriaal en het project PlantXR.

Verordening bosbouwkundig uitgangsmateriaal (FRM)

Het voorzitterschap zal ook rapporteren over de voortgang van de besprekingen over het voorstel voor een Verordening bosbouwkundig uitgangsmateriaal. De huidige richtlijn over bosbouwkundig uitgangsmateriaal kent een aantal onduidelijkheden en tekortkomingen die met dit voorstel worden geadresseerd. Zo zijn er grote verschillen tussen lidstaten bij de implementatie van de regelgeving, zoals het gebruik van verschillende definities en de gehanteerde verplichtingen voor leveranciers en fytosanitaire controles. Verder zijn de bepalingen verouderd waar het de digitale mogelijkheden betreft en werken ze belemmerend bij het behoud van genetische diversiteit. Met het nieuwe voorstel gaat de duurzaamheidsbeoordeling van toekomstige opstanden (locaties met bomen en struiken waaruit zaden of stekken gebruikt kunnen worden als teeltmateriaal) een rol spelen en krijgen bedrijven een duidelijkere rol en verantwoordelijkheid. Zo mogen bedrijven onder voorwaarden hun eigen producten certificeren, mits onder toezicht van een keuringsdienst. Daarnaast schrijft het voorstel voor dat lidstaten een rampenplan opstellen om voorbereid te zijn op situaties waarin er plotseling te weinig plantmateriaal zou zijn.

Er hebben op dit moment twee Raadswerkgroepen plaatsgevonden. Nederland is nog steeds voorstander van het voorstel, maar bij nadere bestudering van de teksten zijn er zorgen naar voren gekomen met betrekking tot de handhaafbaarheid. Het huidige uitgangspunt in de regelgeving is dat uitgangsmateriaal van de specifiek in de regelgeving genoemde boomsoorten in beginsel altijd als bosbouwkundig uitgangsmateriaal wordt beschouwd, tenzij specifiek is bepaald dat het uitgangsmateriaal van de soort ook als sierteeltuitgangsmateriaal kan worden verhandeld. Dit uitgangspunt wordt losgelaten met het nieuwe voorstel. Dit maakt de handhaafbaarheid van de bepalingen in de praktijk veel complexer dan voorheen en brengt volgens de sector en Naktuinbouw (handhavende instantie) risico’s mee ten aanzien van het kunnen garanderen van de kwaliteit van het materiaal. Nederland heeft hierover zorgen geuit in de Raadswerkgroep. De Commissie deelt de zorg niet en heeft aangegeven het uitgangspunt «bosbouwkundig uitgangsmateriaal, tenzij...» juridisch onwenselijk te vinden. De handhaafbaarheid zou onder andere worden verbeterd door nieuwe bepalingen over controles in het voorstel (o.a. het deels van toepassing worden van de EU-controleverordening). De reactie van de Commissie zal nader worden bestudeerd en besproken met Naktuinbouw en de sectorpartijen. Ik ben voornemens om de voorgenoemde zorg over de handhaafbaarheid en het feit dat Nederland de antwoorden van de Commissie nog nader bestudeerd, te benoemen in de Raad.

Tot slot blijkt dat de definities van inheems en autochtoon leiden tot verwarring bij de lidstaten. In Nederland zijn partijen in het veld gewend om met deze definities te werken en is dit onderscheid sterk verankerd in de werkwijze. Daarom zal ik benadrukken dat de huidige definities behouden dienen te worden.

Vangstmogelijkheden in de Atlantische oceaan en de Noordzee voor 2024

Het Spaanse voorzitterschap beoogt om tijdens de aankomende Raad een politiek akkoord te bereiken over de verordening inzake de vaststelling van de vangstmogelijkheden voor 2024. Tijdens de Raad van 18 september jl. vond een eerste, verkennende gedachtewisseling over de vangstmogelijkheden plaats, waarin vooruit werd geblikt op de nog te starten onderhandelingen (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1581). Het Commissievoorstel is vervolgens besproken tijdens de Raad van 20 november jl., zoals met uw Kamer gedeeld via de geannoteerde agenda (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1597). Voorafgaand aan de Raad van december zal het voorzitterschap een eerste compromisvoorstel voorleggen aan de lidstaten. Op het moment van schrijven van deze geannoteerde agenda is dit voorstel nog niet met de Raad gedeeld.

Het voorstel zal nog nader worden ingevuld op basis van de uitkomsten van de onderhandelingen met derde landen (het Verenigd Koninkrijk, Noorwegen en de (overige) kuststaten) en in de Regionale Visserijbeheer Organisaties (RFMO’s). De vangstmogelijkheden voor veel van de voor Nederland belangrijke bestanden staan nog op «pro memorie», omdat deze in de onderhandelingen met derde landen worden vastgesteld. Zoals eerder met uw Kamer gedeeld (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1554, Kamerstuk 21 501-32, nr. 1585, Kamerstuk 21 501-32, nr. 1574 en Kamerstuk 21 501-32, nr. 1597) is mijn inzet in de onderhandelingen gebaseerd op de doelstellingen uit het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB). Zo wordt onder meer beoogd dat bestanden op het niveau van maximale duurzame opbrengst (maximum sustainable yield, MSY) kunnen worden bevist en dat er aandacht is voor de mogelijke sociaaleconomische gevolgen. De verschillende pijlers van het GVB, te weten de ecologische, sociale en economische duurzaamheid, dienen in evenwicht te zijn. Langs deze lijn zal ik ook interveniëren tijdens de Raad.

Aal

Op 1 november jl. heeft de Internationale Raad voor Onderzoek naar de Zee (International Council for the Exploration of the Sea, ICES) het wetenschappelijk vangstadvies voor de Europese aal gepubliceerd. Vanwege de slechte staat van het aalbestand heeft ICES wederom een nulvangstadvies afgegeven. Met betrekking tot aalbeheer is in de jaarvergadering van de regionale beheersorganisatie van de Middellandse Zee (General Fisheries Commission for the Mediterranean, GFCM) van 6–10 november jl. afgesproken om de gesloten periode voor aal in het Middellandse Zeegebied in stand te houden. Eveneens is in dit gremium afgesproken dat de maatregelen ook van toepassing zijn in zoete wateren. De Commissie stelt voor om deze afspraken om te zetten in EU-regelgeving via de TAC en Quotaverordening, en die zullen alleen zien op de Middellandse Zee. Zoete wateren vallen echter buiten de scope van het GVB ten aanzien van de instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee en het beheer van de visserijen en de vloten die dergelijke rijkdommen exploiteren, zoals dat is neergelegd in de basisverordening (verordening (EU) nr. 1380/2013). Daarom zouden regels over vangstmogelijkheden in zoete wateren niet kunnen worden opgenomen in onderliggende verordeningen zoals de TAC en Quotaverordening. Mijn inzet zal hierop gericht zijn.

Vangstmogelijkheden in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee voor 2024

Ook voor de vangstmogelijkheden van de Middellandse Zee en Zwarte Zee voor 2024 beoogt het Spaanse voorzitterschap om tijdens de aankomende Raad een politiek akkoord te bereiken. Hiervoor geldt eveneens dat er op het moment van schrijven nog geen vergaderstuk beschikbaar is. Zoals ik ook eerder heb gedeeld met uw Kamer heeft de Nederlandse visserijsector geen vangstmogelijkheden in deze wateren (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1554). Ik hecht er echter wel waarde aan dat het beheer van visbestanden in alle Europese wateren op uniforme, duurzame wijze geschiedt. Dit houdt onder meer in dat het voorstel in lijn moet zijn met de wetenschappelijke adviezen en conform de relevante meerjarenplannen. Ik zal het voorstel hier dan ook op beoordelen.

Marktsituatie

Tijdens de Raad agendeert het Spaanse voorzitterschap opnieuw een gedachtewisseling over de ontwikkelingen op de landbouwmarkten als gevolg van de oorlog in Oekraïne. De Commissie zal daarbij een overzicht geven van de marktsituatie in de diverse landbouwsectoren. Net als tijdens de Raad van oktober jl. zal de Commissie naar verwachting aangeven dat de situatie in de meeste sectoren is gestabiliseerd en dat prijzen, ook van inputfactoren als kunstmest en energie, zijn gedaald in vergelijking tot een jaar geleden. Desondanks blijft de Commissie de landbouwmarkten goed monitoren, omdat extreme weeromstandigheden en geopolitieke ontwikkelingen kunnen leiden tot nieuwe onzekerheden. Naar verwachting zal de Commissie ook ingaan op de uitvoer van landbouwproducten uit Oekraïne via de Zwarte Zee en de solidariteitscorridors naar de EU. De unilaterale invoerbeperkingen die door een aantal EU-lidstaten is ingesteld voor een aantal landbouwproducten uit Oekraïne zijn ondanks druk vanuit de Commissie en vele lidstaten, waaronder Nederland, nog niet allemaal ingetrokken. De Commissie voert hierover nog gesprekken met de betreffende lidstaten en Oekraïne. Afhankelijk van de discussie tijdens de Raad zal ik waar nodig opnieuw de unilaterale invoerbeperkingen veroordelen en aandacht vragen voor het belang van de solidariteitscorridors voor het faciliteren van de uitvoer van Oekraïne en het belang van eenheid binnen de interne markt.

Inventarisatie van het eerste uitvoeringsjaar van de Nationaal Strategische Plannen van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB-NSP’s)

Tijdens de Raad zullen de lidstaten ervaringen delen met het eerste uitvoeringsjaar van de GLB-NSP’s. Het Spaans voorzitterschap heeft nog geen aanvullende documenten gepubliceerd over dit agendapunt. In eerdere vergaderingen gaven lidstaten aan dat ze tegen veel obstakels zijn aangelopen, mede vanwege de late goedkeuring van de strategische plannen en de late publicatie van secundaire wetgeving. Ook werd de procedure voor het aanpassen van het GLB-NSP besproken. Nederland steunt de breed gedragen wens om deze procedure te versimpelen en zal dit ook weer benadrukken.

Diversenpunt: Stand van zaken herziening ontbijtrichtlijnen – landbouwproducten

Het Spaanse voorzitterschap zal de lidstaten informeren over de stand van zaken rond het proces van de wijziging van de zogenoemde «ontbijtrichtlijnen» (richtlijnen 2001/110/EG (honing), 2001/112/EG (vruchtensappen), 2001/113/EG (jams), 2001/114/EG (gecondenseerde melk)) en zijn werkzaamheden overdragen aan het Belgische voorzitterschap. Ondanks uiteenlopende posities had het voorzitterschap 14 november jl. steun van een meerderheid van de lidstaten om met het compromisvoorstel de onderhandelingen te starten met de Commissie en het EP om te komen tot een gedragen wijzigingsbesluit (de triloog-fase). Het EP zal naar verwachting in de zitting van 11–14 december a.s. stemmen over zijn positie.

Het grootste verschil in standpunten van lidstaten betreft de mate van vermelding van percentages van oorsprong op etiketten van gemengde honing, het fruitgehalte in jam en extra jam en het gebruik van de naam jam en (citrus) marmalade. De Nederlandse positie blijft ongewijzigd: voor Nederland is het belangrijk dat de voorstellen bijdragen aan het vergroten van de transparantie voor de consument, maar dat zij ook uitvoerbaar, controleerbaar en handhaafbaar blijven (Kamerstuk 21 501-32 nr. 1563). Voor het Nederlandse standpunt was weinig steun bij andere lidstaten.

Diversenpunt: Dierenwelzijnspakket

De Commissie heeft een diversenpunt aangevraagd over het dierenwelzijnspakket. De inhoud van dit diversenpunt is op het moment van schrijven nog niet bekend, maar de verwachting is dat de Commissie hierin zal ingaan op de publicatie van de herziening van de Transportverordening die rond 6 december a.s. wordt verwacht. Daarnaast is het mogelijk dat de Commissie meer informatie zal geven over de publicatie van andere voorstellen op het gebied van dierenwelzijn. Zoals ik al eerder heb aangegeven in de Raad verwelkom ik de aangekondigde herziening van de Transportverordening en kijk ik uit naar de spoedige publicatie van andere voorstellen op het gebied van dierenwelzijn.

Diversenpunt: Dwangarbeid in de Chinese visserijsector

Ik zal onder diversen een agendapunt over gedwongen arbeid in de Chinese visserijsector aanvragen, zoals verzocht door uw Kamer in de motie van het lid Eppink (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1588). Ik zal hierbij aandacht vragen voor visserijproducten die op de Europese markt verschijnen en waarbij gebruik is gemaakt van dwangarbeid en ik zal de Commissie om informatie vragen over ontwikkelingen in Europese wetgeving op dit terrein.

Diversenpunt: Greater North Sea Basin Initiative (GNSBI)]

Verder zal ik, samen met Frankrijk, een diversenpunt over het Greater North Sea Basin Initiative (GNSBI) agenderen. Het GNSBI is een initiatief dat vorig jaar door Nederland, in samenwerking met Frankrijk, is gestart voor een verkenning naar versterkte samenwerking tussen landen op de Noordzee met als doel om integraal de energietransitie, natuurbescherming en het creëren van voldoende ruimte voor transport en duurzame voedselproductie op te pakken. Tijdens dit punt zal er een terugkoppeling worden gegeven van de ministeriële top over maritieme ruimtelijke ordening (MSP) van 21 november jl., waar de Ministers van de Noordzeelanden (inclusief het Verenigd Koninkrijk en Noorwegen) zich hebben gecommitteerd aan versterkte samenwerking om de zee op duurzame wijze beter te kunnen gebruiken.

II. Publicatie van het beleidsdraaiboek voor bestrijdingsplichtige waterdierziekten

Een uitbraak van een dierziekte heeft ernstige gevolgen voor de getroffen dieren en tevens voor de houder van de dieren en/of het milieu. Het voorkomen van een dierziekte is daarom de prioriteit maar ondanks de preventieve maatregelen die genomen worden, bestaat er altijd het risico dat we geconfronteerd worden met de uitbraak van een dierziekte. Voor een aantal dierziekten van waterdieren geldt na vaststelling een onmiddelijke bestrijdingsplicht, zoals opgenomen in de Europese regelgeving (Verordening (EU) nr. 2016/429, hierna: Diergezondheidsverordening). Dit zijn bestrijdingsplichtige dierziekten, zogenaamde categorie A-ziekten. Een voorbeeld hiervan is infectieuze hematopoëtische necrose waarvoor onder meer de regenboogforel gevoelig is.

Om voorbereid te zijn op de uitbraak van een bestrijdingsplichtige ziekte voor waterdieren en om inzichtelijk te maken wat er bij een dergelijke uitbraak moet gebeuren, is het van belang een draaiboek te hebben voor bestrijdingsplichtige waterdierziekten. In dit beleidsdraaiboek staan de bestrijdingsmaatregelen die getroffen moeten worden wanneer een uitbraak plaatsvindt in een aquacultuurinrichting of in de Nederlandse wateren. Deze bestrijdingsmaatregelen zijn conform de Europese regelgeving. Gedurende een crisis wordt dit draaiboek als leidraad gebruikt en geldt in ieder geval de vigerende Europese wet- en regelgeving. De in te stellen nationale maatregelen worden door middel van maatwerk en proportionaliteit altijd afgestemd op de specifieke veterinaire situatie. De aanpak van de crisis wordt daarnaast altijd afgestemd op de recente stand van de (wetenschappelijke) kennis en de actuele situatie. Dit betekent dus dat er, waar dat kan binnen de Europese regelgeving, bij een concrete uitbraak kan worden afgeweken van dit beleidsdraaiboek. De bestrijding van uitbraken wordt altijd geëvalueerd. Wanneer een bestrijding van een waterdierziekte heeft plaatsgevonden, zullen de conclusies en resultaten van die evaluaties worden verwerkt in toekomstige draaiboeken.

Op 17 april jl. is uw Kamer geïnformeerd over de actualisatie en publicatie van een aantal bestaande beleidsdraaiboeken voor bestrijdingsplichtige ziekten bij landdieren (Kamerbrief 29 683, nr. 274). Middels deze brief zend ik uw Kamer hierbij tevens het beleidsdraaiboek voor bestrijdingsplichtige waterdierziekten. Daarnaast wil ik uw Kamer informeren dat dit beleidsdraaiboek toegevoegd wordt op de internetpagina van de Rijksoverheid.1 Hiermee geef ik verdere uitvoering aan de motie van het lid Van der Plas (BBB) (Kamerstuk 35 398, nr. 19) en de toezegging van mijn ambtsvoorganger aan uw Kamer om alle beleids- en uitvoeringsdraaiboeken zo spoedig mogelijk openbaar te plaatsen op rijksoverheid.nl.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema


X Noot
1

Beleidsdraaiboeken dierziekten | Diergezondheid | Rijksoverheid.nl.

Naar boven