21 501-32 Landbouw- en Visserijraad

Nr. 1362 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 16 december 2021

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de brief van 2 december 2021 over de geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad op 12 en 13 december 2021 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1361).

De vragen en opmerkingen zijn op 6 december 2021 aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 8 december 2021 zijn de vragen die direct betrekking hebben op de agenda van de Landbouw- en Visserijraad beantwoord. De overige vragen zullen op een later moment worden beantwoord.

De fungerend voorzitter van de commissie, Kuiken

De adjunct-griffier van de commissie, Nouse

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Minister

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda en de onderliggende stukken van dit schriftelijk overleg over de Landbouw- en Visserijraad 12–13 december. Deze leden hebben daar meerdere vragen en opmerkingen over.

Vangstmogelijkheden voor 2022 in EU en non-EU wateren

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister zich blijft inzetten voor het minimaliseren van (ongewenste) bijvangsten van de bedreigde soorten, zoals dit is beschreven in het Noordzeeakkoord, ook als er voor bepaalde soorten een gebrek aan (vangst)data is. Op welke wijze gaat de Minister prioriteit geven aan het toch verkrijgen van ontbrekende data?

Antwoord

Voor het verkrijgen van ontbrekende data over (ongewenste) bijvangst van onder andere bedreigde soorten zet ik mij in voor een Europees project. Hiervoor heb ik onlangs een projectvoorstel ingediend bij het LIFE programma waarvan beoordeling en eventuele toekenning wordt verwacht in de eerste helft van 2022. Bij dit voorstel zijn 14 landen betrokken, waaronder ook Noorwegen en het VK, en werken ministeries en organisaties van de visserij, wetenschap en natuur- en milieuorganisaties samen. Het project richt zich enerzijds op het mitigeren van ongewenste incidentele bijvangsten en anderzijds op de verbetering van de (bijvangst)data. Daarnaast zet ik mij in voor de verbetering van data over bedreigde, zeldzame en- of kwetsbare soorten onder andere via het onderzoeksprogramma onder het Noordzeeakkoord, het Monitoring en Onderzoek Natuurversterking en Soortenbeschermingsprogramma (MONS).

Daarnaast is er in het Noordzeeakkoord vastgelegd dat er afspraken worden gemaakt over medegebruik van windparken. Kan de Minister aangeven wat de status is van het onderzoek dat het ministerie in samenwerking met Wageningen University & Research (WUR), de visserijsector en windpark operators uitvoert naar de vismethoden rondom de windparken?

Antwoord

Afgelopen najaar is een uitvraag de voor experimenten met passieve visserij in kavel II van windenergiegebied Borssele gepubliceerd (Stcrt. 2021, nr. 37376 n1). Hier is weinig interesse voor gebleken vanuit de sector. Zoals aangegeven in de beantwoording schriftelijk overleg Landbouw- en Visserijraad 5 oktober (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1352) zal LNV, in het geval er bijna geen reacties komen op de uitvraag met de belanghebbenden, in gesprek gaan of er interesse is voor een publiek onderzoek in plaats van een publiek-privaat experiment. Daarom wordt op dit moment met geïnteresseerde partijen bekeken of het publiek-private WUR onderzoek «Vissen met de Wind» kan worden benut de vragen rondom de mogelijkheden van passieve visserij in windparken te beantwoorden (technieken, nautische veiligheid, ecologische- en socio-economische impact). Dit proces loopt momenteel en er wordt verwacht dat een onderzoeksopzet in het eerste kwartaal van 2022 gereed is ter afstemming met belanghebbenden. Dit zullen in eerste instantie de onderzoekspartijen en windpark operator van «Vissen met de Wind» zijn en de vissers die hun interesse kenbaar hebben gemaakt via andere wegen dan de Uitvraag in de Staatscourant.

Oneerlijke handelspraktijken

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de aangekondigde discussie over omzetting en uitvoering van de richtlijn inzake oneerlijke handelspraktijken in de relaties tussen ondernemingen in de landbouw- en voedselvoorzieningsketen. Kan de Minister voorbeelden geven van dergelijke oneerlijke handelspraktijken, nader ingaan op de mate waarin dit in Nederland speelt en beschrijven op welke wijze Nederland zich in deze discussie verhoudt tot de andere Europese lidstaten. Hoe voorkomen we dat Nederland nationale regelgeving vaststelt of handhaaft die verder gaat dan de in de richtlijn vermelde oneerlijke handelspraktijken? Is daar überhaupt sprake van en kan de Minister aangeven op welke wijze zij het gelijk speelveld voor Nederland binnen de Europese Unie waarborgt? Is de Minister bereid het genoemde rapport met de stand van zaken ten aanzien van omzetting en uitvoering van de richtlijn met de Kamer te delen?

Antwoord

Voorbeelden van oneerlijke handelspraktijken die met de inwerkingtreding van de Wet Oneerlijke Handelspraktijken (OHP) in de landbouw- en voedselvoorzieningsketen op 1 november verboden zijn:

  • het op korte termijn annuleren van levering van bederfelijke producten door de afnemer,

  • het te laat betalen van de leverancier door de afnemer,

  • of het eenzijdig wijzigen van de leveringsvoorwaarden door de afnemer.

Uit een onderzoek van Wageningen Economic Research dat in opdracht van het Ministerie van LNV is uitgevoerd naar de positie van de producent in de keten, blijkt dat 10 tot 20 procent van de producenten met handelspraktijken te maken heeft die zij als oneerlijk ervaren (Kamerstuk 28 625, nr. 257). Met de wet implementeert Nederland de Europese Richtlijn 2019/633 inzake oneerlijke handelspraktijken in de relaties tussen ondernemingen in de landbouw- en voedselvoorzieningsketen.

Met de richtlijn, die bindend is voor alle 27 lidstaten, wordt een minimaal harmonisatieniveau bepaald ten behoeve van het gelijke speelveld. Lidstaten hebben het recht om nationale regels vast te stellen of te handhaven die verder gaan dan de in de richtlijn vermelde oneerlijke handelspraktijken, mits dergelijke nationale regels verenigbaar zijn met de regels inzake de werking van de interne markt. Wat het precies betekent voor het gelijke speelveld wanneer een lidstaat strengere normen of maatregelen hanteert dan een andere lidstaat, is nu nog niet te zeggen. Juist gezien deze onzekerheid pleit ik ervoor om in de Raad continue aandacht hiervoor te vragen, en om bij signalen over een ongelijk speelveld op een passende manier te reageren.

Uit het rapport van de Commissie1 blijkt dat 16 van de 27 lidstaten inmiddels de richtlijn hebben omgezet. Een ruime meerderheid van de lidstaten heeft ervoor gekozen om regels vast te stellen die verder gaan dan het minimale beschermingsniveau uit de richtlijn. Zo hebben verschillende lidstaten ervoor gekozen de lijst van oneerlijke handelspraktijken uit te breiden door verbodsbepalingen toe te voegen of verbodsbepalingen uit de richtlijn strenger te maken. De Commissie concludeert dat de lidstaten die voorafgaand aan de omzetting van de richtlijn nog geen wetgeving hadden, doorgaans het toepassingsgebied van de richtlijn volgden. Dat geldt ook voor Nederland. Nederland heeft ervoor gekozen de richtlijn één-op-één over te nemen in nationale wetgeving, dus zonder verbodsbepalingen toe te voegen of strenger te maken, met als enige toevoeging dat de Minister van LNV de mogelijkheid heeft een geschillencommissie aan te wijzen.

Noodplan voedselvoorziening en voedselzekerheid in tijden van crisis

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Nederlandse positie ten opzichte van het zogenaamde noodplan en zijn van mening dat dit onderwerp zich ook goed leent voor politieke behandeling in Nederland. Kan de Minister aangeven op welke manier ook het parlement hierbij wordt, of kan worden betrokken? Bevat het noodplan ook geopolitieke risico’s en kwetsbaarheden ten aanzien van de voedselvoorziening? Zo ja, kan de Minister aangeven op welke wijze dit het geval is? Wanneer kan het parlement het zogenaamde draaiboek voedselzekerheid in crisissituaties tegemoet zien?

Antwoord

Een sleutelrol in het Europese noodplan is weggelegd voor het Europees Mechanisme voor paraatheid en respons bij voedselzekerheidcrises (European Food Security Crisis preparedness and response Mechanism, of EFSCM). Dit mechanisme zal uiterlijk in het tweede kwartaal van 2022 worden ingesteld, en zal bestaan uit een speciale groep van deskundigen bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten. Ik zal uw Kamer informeren over relevante ontwikkelingen ten aanzien van het noodplan.

Het noodplan richt zich met name op het analyseren van zwakheden in de voedselwaardeketen en het versterken van transparantie en communicatie tussen stakeholders in tijden van crisis. Daarmee zie ik geen risico’s of kwetsbaarheden ten aanzien van de voedselvoorziening. Wel is het van belang dat informatie over zwakheden van de voedselwaardeketen zorgvuldig en vertrouwelijk wordt behandeld.

Uw Kamer kan het draaiboek voedselzekerheid in crisissituaties, voor wanneer de bevolking geen toegang meer heeft of dreigt te hebben tot essentiële voedingsmiddelen, vóór het einde van 2022 tegemoet zien.

Boer-tot-bord conferentie 2021 (AOB)

In het verslag van de Landbouw- en Visserijraad van 15 november 2021 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1360) staat vermeld dat lidstaten over het algemeen positief op de doelen van de Van-Boer-tot-bord-strategie hebben gereageerd en dat zij hun expliciete steun aan de Van-Boer-tot-bord-doelen hebben uitgesproken. Kan de Minister aangeven hoe Nederland in zijn algemeenheid zich heeft uitgesproken over de Van-Boer-tot-bord-doelen? Deze leden ondersteunen het pleidooi van een integrale beoordeling van de diverse ontwikkelingen, maar zien hier ook graag dat Nederland zich uitspreekt tegen een onevenredige regel- en lastendruk voor agrarisch ondernemers. Deelt de Minister deze opvatting en kan zij aangeven op welke wijze zij deze opvatting in Europees verband over zal brengen, dan wel voortdurend zal laten klinken?

Antwoord

Deze vraag heeft niet direct betrekking op de Geannoteerde Agenda. De beantwoording hiervan zal op korte termijn naar uw Kamer gestuurd worden.

Ingebrekestelling voor het toezicht op de aanlandplicht

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Europese Commissie nadrukkelijk heeft gewezen op de mogelijkheden van het verplicht toepassen van cameratoezicht en remote electronic monitoring voor boten met een hoog risico op het niet-naleven van de aanlandplicht. Deze leden lezen dat de Minister twee maanden de tijd wil nemen om de bevindingen van de genoemde toepassingen te bestuderen en een adequate reactie op te stellen. Hoe denkt de Minister voldoende draagvlak binnen de sector te creëren voor de toepassing van de voorgestelde toepassingen zodat het toezicht op de aanlandplicht binnen aanzienlijke tijd verbetert?

Antwoord

Nederland heeft twee maanden de tijd om te reageren op de ingebrekestelling voor het toezicht op de aanlandplicht. Ik wil die tijd nemen om de bevindingen goed te bestuderen en een adequate reactie op te stellen. Deze tijd gebruik ik ook om in gesprek te gaan met verschillende partijen uit de visserijsector over het uitvoeren van het voorgenomen pilotproject met cameratoezicht.

Vierde tussentijdse evaluatie Nederlandse aalbeheerplan

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de vierde tussentijdse evaluatie van het Nederlandse aalbeheerplan. In de evaluatie wordt onder andere het advies van het International Council for Exploration of the Sea (ICES) met betrekking tot de Europese aal aangehaald. Het advies lijkt tegenstrijdig te zijn met de Europese Aalverordening. Kan de Minister aangeven hoe zij dit advies ziet, ook in relatie tot de Europese Aalverordening (EC 1100/2007)?

Deze leden zijn van mening dat het stoppen met de palingvisserij averechts zou werken op de palingstand, mede gelet op het feit dat het vangen van jonge aal bij de Franse kust en uitzetten in Europese wateren dan in het geding komt. Deelt de Minister deze opvatting en kan de Minister aangeven hoe hiermee wordt omgegaan? Tot slot lezen zij dat op dit moment het voorstel voor het nemen van toekomstige aalmaatregelen in Europees verband nog niet bekend is. Zij worden graag op de hoogte gehouden en horen graag op welke wijze de Minister de visserijsector wenst te betrekken bij de totstandkoming ervan.

Antwoord

De Europese Aalverordening geeft het kader voor de bescherming en ook voor de duurzame benutting van de Europese aal. Deze Europese aanpak is door de Europese Commissie geëvalueerd, waarbij is geconcludeerd dat deze aanpak nog steeds relevant en geschikt is als instrument om het Europese aalbestand te helpen herstellen. Ook de uitzet van geïmporteerde glasaal, uit gebieden in Europa waar sprake is van een intrek van glasaal die hoger is dan de draagkracht van het achterliggende water, is één van de Nederlandse maatregelen uit het Nederlandse aalbeheerplan die kan bijdragen aan het aalherstel. Een volledig vangstverbod voor alle stadia van de Europese aal, zoals geadviseerd in het meest recente ICES advies, is daarom wat mij betreft nu ook niet aan de orde.

Ik zet me ervoor in dat maatregelen voor het versterken en verbeteren van de aalpopulatie op Europees niveau worden genomen. De Europese Commissie heeft recent een non-paper gedeeld met lidstaten met de inzet voor aal. Dit voorstel houdt een continuering van de gesloten periode van drie opeenvolgende maanden in. Hierbij is wel toegevoegd dat de lidstaten ervoor dienen te zorgen dat dit verbod geldt voor de periode met de grootste trek van aal. Dit past in de eerder door mij voorgestelde aanscherping hieromtrent. De Europese Commissie is ook voornemens om een brede raadpleging van belanghebbenden te starten om de aanpak vorm te geven om de sterfte van aal verder terug te dringen. Ik ben met de visserijsector in gesprek over de ontwikkelingen en zal uw Kamer over de voortgang informeren.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met veel interesse kennisgenomen van de agenda rondom dit overleg. Zij hebben nog enkele vragen en opmerkingen die zij hierover willen voorleggen.

Soja-industrie en ontbossing

De leden van de D66-fractie zijn verheugd door het wetsvoorstel vanuit de EU om bepaalde producten die bijdragen aan ontbossing te weren. Zij zijn positief te lezen dat het kabinet het voorstel vanuit de Europese Commissie (EC) verwelkomt en zijn benieuwd naar het BNC-fiche. Wanneer kan de Kamer deze precies verwachten? Kan de Minister bovendien terugkomen op het verzoek dat door de leden van de D66-fractie is gedaan tijdens de begroting om in het BNC-fiche mee te nemen dat Nederland zich in Europa zal inzetten om het voorstel uit te breiden naar andere kwetsbare ecosystemen die nu ontbost worden voor soja en andere producten die soja uit ontboste gebieden kan bevatten, zoals vlees en producten met palmolie? Zo nee, waarom niet? Deze leden begrepen dat in het EU-wetsvoorstel staat dat een dergelijke uitbreiding van het toepassingsgebied voorbarig zou zijn, vanwege de effectiviteit en handhaafbaarheid van de hierbij beoordeelde beleidsmaatregelen. Is de Minister bereid na te vragen bij de Europese Commissie op welke manier de handhaafbaarheid wordt bemoeilijkt voor de controlerende instanties door uitbreiding van de ecosystemen? Zo nee, waarom niet? Daarnaast hebben zij nog enkele andere vragen over de huidige soja-industrie en het Europese wetsvoorstel. Ten eerste, veel van de soja die in Nederland voor veevoer wordt gebruikt, wordt geproduceerd naar de FEFAC-richtlijn. Deze richtlijn wordt in Nederland aangemerkt als 100% duurzaam, terwijl bij het produceren van deze producten (legale) ontbossing is toegestaan. Is de Minister van mening dat Nederland deze richtlijn, net zoals onze buurlanden dit hebben gedaan, zo snel mogelijk als gedeeltelijk duurzaam aan moet merken, zodat Nederlandse consumenten niet misleid worden bij hun aankopen? Deze leden hebben daarnaast ook nog een aantal vragen over de Bossenstrategie van de EC. Zo laat de Minister weten dat zij zich op een eerder moment heeft ingezet om ook andere ecosystemen mee te nemen in het voorstel. Echter kreeg zijn geen steun van andere lidstaten. Is de Minister bereid om zich te blijven inzetten in de Raad voor haar standpunt om ook andere ecosystemen mee te nemen in het wetsvoorstel?

Kan de Minister het Europees krachtenveld uiteenzetten en daarnaast ook specifiek aangeven welke lidstaten Nederland wel en niet steunden bij dit standpunt om andere ecosystemen op te nemen in dit wetsvoorstel? Daarnaast constateren deze leden dat lokale en inheemse groepen schade ondervinden door de gevolgen van ontbossing. Kan de Minister ervoor pleiten dat in dit specifieke wetsvoorstel voor «ontbossingsvrije» producten eveneens een heldere definitie wordt opgenomen van de door het internationaal recht erkende mensenrechten?

Antwoord

Het 80 pagina’s omvattende voorstel van wet van de Europese Commissie om het op de interne markt brengen van producten die gerelateerd zijn aan ontbossing en bosdegradatie te vermijden dan wel te minimaliseren roept terecht veel vragen op. Ook bij het kabinet.

Momenteel is het kabinet het omvangrijke voorstel aan het bestuderen en analyseren om tot een eerste appreciatie van het voorstel te komen. Deze appreciatie zal u via de gebruikelijke weg van het BNC-fiche volgende maand worden toegezonden. In het fiche zal het kabinet zoveel mogelijk de gestelde vragen van uw fracties met betrekking tot het voorstel meenemen. Ook de wens van de leden van de D66-fractie om het voorstel uit te breiden naar andere kwetsbare ecosystemen zal daarin worden meegenomen. Het fiche is eveneens de basis voor wat Nederland in EU-fora zal uitdragen als het om dit voorstel gaat.

Bij de Landbouw- en Visserijraad zal de Commissie uitsluitend een presentatie geven over het voorstel. Ik zal de Commissie danken voor de presentatie en het voorstel, ook omdat Nederland de afgelopen twee jaar er op aangedrongen heeft bij de Europese Commissie om met een dergelijk voorstel te komen.

EU Bodemstrategie

De leden van de D66-fractie zijn opgetogen dat de Europese Commissie een ambitieuze EU-bodemstrategie heeft geïntroduceerd om te zorgen voor gezonde bodems in Europa. Zij vinden het goed dat hiermee benadrukt wordt hoe belangrijk gezonde bodems zijn voor een goede voedselvoorziening, het klimaat en de biodiversiteit. Het feit dat in 2020, 70% van de bodems zich niet in een goede staat bevindt, is voor deze leden dan ook genoeg reden om als Nederland alleen maar bij te dragen aan de ambitie van de Commissie. Is de Minister het met de leden van de D66-fractie eens dat Nederland koploper zou moeten zijn in Europa voor een ambitieuze bodemstrategie? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Deze vraag heeft niet direct betrekking op de Geannoteerde Agenda. De beantwoording hiervan zal op korte termijn naar uw Kamer gestuurd worden.

De leden van de D66-fractie begrijpen dat de Europese Commissie van plan is om per 2023 met een bodemgezondheidswet te komen, zodat er ook een bindend framework komt voor de doelen. Is de Minister het eens met de leden van de D66-fractie dat Nederland dit volledig zou moeten steunen en zou moeten aansturen op een wet die voldoet aan ook andere klimaat en biodiversiteitsdoelen die in Europa worden gesteld? Is de Minister het eens met de leden van de D66-fractie dat zonder een bindende strategie op bodem, de klimaat- en biodiversiteitsdoelen in Europa in gevaar zouden kunnen komen? Zo nee, waarom niet? Kan de Minister nader duiden wat werd bedoeld met de tweet van de Nederlandse permanente vertegenwoordiging in de EU dat rekening gehouden moet worden met regionale verschillen in het bodemgebruik? Is de Minister het met de leden van de D66-fractie eens dat dat niet zou mogen betekenen dat we over het algemeen minder ambitieus zijn in Europa?

Antwoord

Deze vraag heeft niet direct betrekking op de Geannoteerde Agenda. De beantwoording hiervan zal op korte termijn naar uw Kamer gestuurd worden.

De positie van boeren

De leden van de D66-fractie begrijpen dat recent de deadline is verstreken om de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken in de voedselvoorzieningsketen te implementeren en dat om dit te markeren bij deze Raad een informele discussie zal worden gevoerd. Gezien de discussie ook erg leeft in Nederland, zeker naar aanleiding van het ZEMBLA-item over de positie van supermarkten in de keten en de reactie van de Minister hierop, zijn deze leden benieuwd welke houding de Minister zal aannemen in dit debat en met welke plannen zij zal komen om de positie van de boer in de keten op een Europees niveau verder te versterken, gebruikmakend van de plannen en pakketten die er nu reeds liggen in Europa. Ook vragen deze leden de Minister te reflecteren op hoe Nederland de richtlijn heeft geïmplementeerd en of dit voldoende is. Waar ziet zij nog uitdagingen? Bovendien zijn deze leden benieuwd of de Minister de bestaande EU-wetgeving voldoende acht, of dat zij nog aanvullingen zou willen zien.

Antwoord

Op 19 oktober 2020 zijn door de Raad Landbouw en Visserij de conclusies van de Raad van de Europese Unie over de «Van boer tot bord»-strategie (F2F) goedgekeurd. Daarin wordt nadrukkelijk gesteld dat het waarborgen van een billijk inkomen voor primaire producenten van het allergrootste belang is voor een succesvolle overgang naar een duurzaam voedselsysteem. Tevens wordt het belang beklemtoond van een verdere versterking van de positie van primaire producenten, hun coöperaties en producentenorganisaties in de voedselvoorzieningsketen. Tot slot wordt op het belang gewezen van het voornemen dat de Commissie heeft om toe te zien op de uitvoering van de richtlijn inzake oneerlijke handelspraktijken.

De F2F-strategie biedt daarmee belangrijke aanknopingspunten om de positie van de boer in de keten op een Europees niveau verder te versterken. In de discussies over F2F zal ik dit ook blijven benadrukken, want ik ben ervan overtuigd dat een goed verdienvermogen – en daarmee een sterke positie in de keten – een belangrijke voorwaarde is voor het slagen van de F2F-strategie.

De Europese richtlijn inzake oneerlijke handelspraktijken in de voedselvoorzieningsketen stelt een gemeenschappelijk minimaal beschermingsniveau in de EU voor, waardoor het de lidstaten vrij staat strengere normen of maatregelen ter bestrijding van oneerlijke handelspraktijken toe te passen, mits dergelijke nationale regels verenigbaar zijn met de regels inzake de werking van de interne markt. Ik heb voor een vrijwel zuivere implementatie gekozen, waarbij zo min mogelijk is afgeweken van de Europese richtlijn. Het enige onderdeel van het voorliggende wetsvoorstel dat strikt genomen niet wordt verplicht door de richtlijn, is het artikel waarin de bevoegdheid wordt geregeld om een geschillencommissie aan te wijzen. Hoewel de richtlijn dergelijke alternatieve vormen van geschillenbeslechting expliciet aanmoedigt, is de keuze aan lidstaten om hier al dan niet uitvoering aan te geven. Dat ik er in dit geval tóch voor heb gekozen om dit onderdeel in het wetsvoorstel op te nemen is gelegen in het feit dat het bieden van een laagdrempelige wijze voor leveranciers om hun recht te halen een noodzakelijke toevoeging is om te verzekeren dat het verbod op oneerlijke handelspraktijken op een effectieve wijze in de Nederlandse rechtsorde wordt geïmplementeerd.

Of de huidige implementatie van de richtlijn voldoende is, is op dit moment nog niet te zeggen. Zoals bij de behandeling van het wetsvoorstel is besproken sta ik niet principieel afwijzend tegenover bijvoorbeeld het uitbreiden van de lijst met oneerlijke handelspraktijken. Naar mijn mening is het echter goed om nu eerst ervaring op te doen met de op 1 november jl. in werking getreden wet, en op basis van die ervaringen na verloop van tijd te beoordelen of de lijst van oneerlijke handelspraktijken wellicht uitbreiding dan wel aanvullingen behoeft.

Een moment waarop opnieuw gekeken moet worden of de lijst met oneerlijke handelspraktijken toereikend is, is rond de evaluatie van de richtlijn die de Europese Commissie uiterlijk op 1 november 2025 zal verrichten. De basis hiervoor vormt onder meer de inbreng vanuit de lidstaten. Mede op basis van deze evaluatie kan worden bezien of het wenselijk is om de richtlijn aan te vullen.

Gegevensverzameling voortgang duurzaam verbruik en vermindering pesticiden

De leden van de D66-fractie willen graag het belang onderstrepen van een onderdeel uit de EU-hervorming van landbouwstatistieken. Dit onderdeel betreft de gegevensverzameling over monitoren van onder meer de voortgang in de richting van duurzaam gebruik en vermindering van pesticiden2. Bij het gebruik van bestrijdingsmiddelen lopen de officiële cijfers uiteen met de verkopen ervan. Hoe gaat de Minister het daadwerkelijke gebruik beter monitoren?

Antwoord

Deze vraag heeft niet direct betrekking op de Geannoteerde Agenda. De beantwoording hiervan zal op korte termijn naar uw Kamer gestuurd worden.

Om reductiedoelstellingen voor de «van boer tot bord»-strategie op te stellen en te bereiken is het van cruciaal belang dat dat er relevante, betrouwbare en openbare gegevens zijn om de voortgang te meten. Is de Minister het eens met de leden van de D66-fractie dat de volgende vier punten uit het voorstel van de Europese Commissie volledige steun zouden moeten genieten: de systematische en elektronische jaarlijkse verzameling van de gegevens van alle boeren over hun gebruik van pesticiden, biociden en veterinaire producten, de systematische publicatie van de gegevens over het gebruik van pesticiden en de onbeperkte en gemakkelijke toegang tot de ruwe data voor de Europese en nationale overheden? Zo ja, hoe gaat zij zich hiervoor inzetten? Is zij bereid het punt over gegevensverzameling bij een volgende Raad ter sprake te brengen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Deze vraag heeft niet direct betrekking op de Geannoteerde Agenda. De beantwoording hiervan zal op korte termijn naar uw Kamer gestuurd worden.

Pesticiden

De leden van de D66-fractie hebben waargenomen dat de substitutie van pesticiden voor natuurlijke bestrijdingsmiddelen trager verloopt dan verwacht. Zij hebben enkele vragen aan de Minister over dit proces. Is de Minister het eens met de leden van de D66-fractie dat het apart is dat lidstaten de EPPO-guidance gebruiken om te beslissen of pesticiden en andere substituten worden toegelaten in de landbouwsector, terwijl deze richtlijn is ontworpen en georganiseerd door de pesticide-industrie? Zo ja, wat gaat de Minister doen om dit probleem op te lossen en een onafhankelijke richtlijn te ontwerpen? Zo nee, wat zijn de redenen van de Minister hiervoor? Ziet de Minister verder in dat het gebruik van pesticiden leidt tot resistentie wat de vraag naar nieuwe en verbeterde pesticiden alleen maar groter maakt en dat dit dus niet natuurlijk leidt tot afbouw van het gebruik van pesticiden? Wat gaat de Minister doen om het afbouwen en vervangen van pesticiden voor natuurlijke hulpmiddelen te stimuleren en makkelijker te maken? Wat is de inzet van Nederland in Europa wat betreft dit onderwerp? Wat vindt de Minister van het idee om een Europese verplichting in te voeren dat boeren een bepaalde niet-chemische methode van gewasbescherming moeten gebruiken voor een bepaald type gewas?

Antwoord

Deze vraag heeft niet direct betrekking op de Geannoteerde Agenda. De beantwoording hiervan zal op korte termijn naar uw Kamer gestuurd worden.

Bijen

De leden van de D66-fractie constateren dat bijen en andere belangrijke bestuivers van groot belang zijn. Zij hebben daarom nog enkele vragen over dit onderwerp. Het voorzitterschap stelde in de afgelopen Landbouw- en visserijraad dat lidstaten harder aan de slag moeten om een betere bescherming van bestuivers te garanderen. Hierbij wordt genoemd dat 4% van het beschikbare landbouwareaal gebruikt zou moeten worden voor het beheer van natuurlijke randen. Wat gaat de Minister doen om hier gehoor aan te geven? Daarnaast zal 23 november een informatiebijeenkomst plaatsvinden over de bescherming van bijen en andere belangrijke bestuivers. Wanneer kan de Kamer een verslag verwachten van de Minister over deze bijeenkomst? Wanneer zullen de daadwerkelijke conceptvoorstellen voor beschermdoelen worden gedeeld met de lidstaten? Is hier al duidelijkheid over? Tot slot heeft de Minister aangegeven n.a.v. de vorige Landbouw- en visserijraad dat zij in overleg is met meerdere organisaties om de bescherming van bijen op nationaal niveau te realiseren. Is hier al enige voortgang in te bespeuren? Zo ja, welke?

Antwoord

Deze vraag heeft niet direct betrekking op de Geannoteerde Agenda. De beantwoording hiervan zal op korte termijn naar uw Kamer gestuurd worden.

Visserij

De leden van de D66-fractie hebben vernomen dat Nederland in november officieel in gebreke is gesteld door de Europese Commissie op de naleving van de aanlandplicht. Kan de Minister bevestigen dat dit zo is? Kan de Minister aangeven wanneer zij de Kamer heeft geïnformeerd over deze ingebrekestelling? De leden van de D66-fractie willen benadrukken dat zij het een ernstig feit vinden dat Nederland niet voldoet aan de aanlandplicht. Kan de Minister nader toelichten hoe deze situatie is ontstaan? Kan zij tevens aangeven welke stappen zij gaat zetten om te zorgen dat Nederland gaat voldoen aan de aanlandplicht? Hoe wil zij sancties uit Europa gaan voorkomen?

Antwoord

Uw Kamer is op 29 november met het Verslag van de Landbouw- en Visserijraad geïnformeerd over de ingebrekestelling op het toezicht op de aanlandplicht (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1360). Daarin heb ik aangegeven dat de Europese Commissie constateert dat Nederland alleen gebruik maakt van conventionele controlemiddelen en oordeelt dat dit onvoldoende is. Nederland zou hiermee niet voldoen aan de verplichting om controle en toezicht op de naleving van de aanlandplicht en volledige registratie van de vangst en teruggooi op een effectieve manier vorm te geven. De Commissie wijst hierbij nadrukkelijk op de mogelijkheden van remote electronic monitoring en cameratoezicht. Nederland heeft twee maanden de tijd om te reageren op de ingebrekestelling. Ik wil die tijd nemen om de bevindingen goed te bestuderen en een adequate reactie op te stellen. De vier andere landen waar de Europese Commissie een audit heeft uitgevoerd (Spanje, Frankrijk, België en Ierland) zijn dit najaar ook in gebreke gesteld. Ik wil bezien in hoeverre deze landen samen kunnen optrekken bij het opstellen van de reactie aan de Europese Commissie.

De leden van de D66-fractie lezen dat bij deze Raad ook gesproken zal worden over de voortgang van de wijziging van de controleverordening. Voor het cameratoezicht dat in deze wijziging zal worden meegenomen om beter te controleren op de aanlandplicht, zei de Minister eerder genoeg tijd te willen voor pilots. Kan de Minister toelichten wat de status is van deze pilots en of deze reeds gestart zijn? Zo nee, waarom niet? Is de Minister het met de leden van de D66-fractie eens dat de ingebrekestelling van de Europese Commissie een aanleiding zou moeten zijn om deze pilots versneld te starten, zodat het toezicht op de aanlandplicht versterkt kan worden? Zo nee, waarom niet? Kan de Minister een tijdspad geven voor wanneer de pilots afgerond zijn en cameratoezicht volledig ingevoerd is op alle boten met een hoog risico op niet-naleven van de aanlandplicht?

Antwoord

Het pilotproject is de afgelopen maanden verder uitgewerkt door de controle experts van de verschillende lidstaten. Tegelijkertijd zijn er gesprekken gevoerd met de Nederlandse visserijsector over het belang van deelname aan het pilotproject. De komende weken zullen de gesprekken hierover worden voortgezet. Ik streef ernaar om komend voorjaar met een pilot te kunnen starten. De uitrol van cameratoezicht en planning daarvan acht ik afhankelijk van de resultaten van de pilot.

De leden van de D66-fractie waren verheugd te vernemen dat Nederland in Europa hun zorgen proactief uit over de palingstand. Deze leden maken zich net als de Minister ernstige zorgen om het herstel van de paling en hopen dat de Minister zich hard blijft maken voor het in lijn brengen van de vangstmogelijkheden met ICES-adviezen en het oplossen van migratie barrières. Kan de Minister toezeggen de Kamer goed op de hoogte te houden van de ontwikkelingen rondom de maatregelen voor aalherstel in Europa?

Antwoord

In de beantwoording van de vragen van de VVD-fractie heb ik de laatste Europese ontwikkelingen hieromtrent medegedeeld. Uiteraard houd ik uw Kamer op de hoogte.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie merken op dat er vanuit het Noordzeeakkoord € 74 miljoen beschikbaar is voor sanering van de kottervloot. Zij horen geluiden dat de Europese Commissie vanuit het oogpunt van ongeoorloofde staatssteun het voor Nederland niet mogelijk zal maken om deze sanering door te voeren. Naar verluidt mag er alleen gesaneerd worden op basis van biologische (visstand) argumenten. Het aanpassen van de omvang van de vloot aan het verkleinde visgebied zou volgens de Europese Commissie niet binnen de regels voor staatssteun passen. Deze leden vragen de Minister om aan te geven of deze geruchten kloppen en, indien dat het geval is, te beschrijven wat zij eraan doet om de voor sanering beschikbare middelen toch in te zetten ten bate van de visserij in de volle breedte van de vloot? Legt de Minister zich neer bij de hierboven beschreven opstelling van de Commissie of zoekt zij een manier om sanering juist wel mogelijk te maken?

Deze leden vragen de Minister tevens om te reageren op het aanbod tot hulp vanuit de sector, waar de nodige creatieve (maar beredeneerd en onderbouwde) ideeën leven, om sanering op basis van afnemend visgebied toch mogelijk te maken. Is zij bereid om daar samen met de sector aan te werken en met de sector niet alleen te overleggen over de voortgang, maar ook over hun ideeën en mogelijke oplossingen?

Antwoord

De besteding van de € 74 mln. uit het Noordzeeakkoord wordt besproken in het Noordzeeoverleg. In het Noordzeeakkoord is afgesproken dat indien bij de uitwerking blijkt dat er meer behoefte is aan innovatiebudget dan aan saneringsbudget, geschoven kan worden tussen de budgetten.

Het klopt dat op grond van Europese regelgeving sanering alleen mogelijk is als de balans tussen vangstmogelijkheden en vangstcapaciteit verstoord is. Een verlies aan visgronden is momenteel niet als grondslag opgenomen voor sanering. Ik heb daarom in verschillende Europese gremia aangegeven dat het Gemeenschappelijk Visserijbeleid adequater moet worden uitgerust om invulling te geven aan de ambities van de Europese Green Deal. De Europese Commissie is tot nu toe nog niet op dit verzoek ingegaan. Ik sta open voor ideeën en mogelijke oplossingen die de sector hierin aandraagt en ga daarover graag het gesprek aan.

De leden van de CDA-fractie merken op dat er nu zou worden gewerkt aan een Brexit gerelateerde sanering, maar dat daarover kennelijk veel vragen zijn gekomen vanuit de Europese Commissie. Zij vragen de Minister of dat juist is en welke vragen er vanuit de Commissie worden gesteld. Is het juist dat de sector ook op dit gebied hulp en expertise heeft aangeboden, maar dat daarop (vooralsnog) door haar niet is in gegaan? Waarom maakt de Minister geen gebruik van de expertise vanuit de sector zelf, zo vragen deze leden.

Antwoord

De vragen van de Europese Commissie gaan over de mate waarin een sanering marktverstorend werkt, de uit te nemen capaciteit, de bepaling van de uitkoopwaarde en de directe Brexit-link voor vissers die onder de regeling vallen. De vragen zijn inmiddels beantwoord en teruggezonden aan de Commissie. Ik voer regelmatig overleg met de visserijsector over de invulling van deze regeling. Ook voorafgaand aan de beantwoording van de vragen van de EC heb ik met de visserijsector gesproken. De door hen ingebrachte suggesties heb ik meegenomen in de beantwoording van de vragen.

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister tevens om aan te geven of het juist is dat er bij het overhevelen van vangstquota als gevolg van Brexit grote nadelen ontstaan voor Nederlandse bedrijven (in de kottersector wordt gesproken over een vermogensverlies tot wel € 300.000 voor sommige bedrijven). Is het juist dat er vanuit de visserij sector voorstellen zijn gedaan om de hierdoor getroffen bedrijven te compenseren, maar dat deze voorstellen volgens het Ministerie van LNV ongewenst dan wel (vanuit de Europese Commissie) onmogelijk zouden zijn? Deze leden vragen de Minister of zij op de hoogte is van de Deense werkwijze op dit gebied, waaruit blijkt dat compensatie wel degelijk mogelijk is. Is de Minister voornemens om eenzelfde werkwijze als Denemarken te hanteren? Zo nee, wat zijn daarvoor haar argumenten en welke stappen ter compensatie gaat zij dan wel zetten?

Antwoord

Als gevolg van Brexit is quotum overgeheveld naar het Verenigd Koninkrijk. De visserijsector heeft begin van dit jaar gevraagd om directe compensatie voor het verlies aan quotum. Ik heb na overleg met de visserijsector besloten in te zetten op drie regelingen onder de Brexit Adjustment Reserve: een saneringsregeling, een stilligregeling en een liquiditeitsregeling. Die laatste regeling is bedoeld om vissers tegemoet te komen in misgelopen inkomsten in het eerste kwartaal van 2021.

De Deense overheid heeft de Europese Commissie gevraagd of het mogelijk is vissers te compenseren voor het verlies aan quota. Daarop heeft de Commissie bevestigend geantwoord. De Deense overheid werkt nog aan een regeling en heeft aangegeven dat het nog onduidelijk is hoe zij een dergelijke compensatie vorm gaat geven en onder welke voorwaarden vissers een compensatie kunnen ontvangen.

De Nederlandse inzet is om zo snel mogelijk de reeds ingezette regelingen open te stellen en hier toestemming voor te krijgen van de Commissie. Op die manier kunnen vissers die direct getroffen zijn door Brexit door middel van stilliggen of liquiditeitssteun een vergoeding ontvangen om hun bedrijfsvoering aan te passen op de huidige situatie waarin minder quotum beschikbaar is. Voor de vissers die willen stoppen met vissen wil ik een saneringsregeling openstellen.

De leden van de CDA-fractie merken op dat het aantal onder- en bovengrondse kabels en leidingen toeneemt als gevolg van de verschillende opgaven op het gebied van o.a. woningbouw, energietransitie waar we in Nederland mee te maken hebben. Dit betekent ook dat veel agrariërs maken zullen krijgen met deze kabels en leidingen op of door hun grond. Deze leden menen dat het daarom belangrijk is dat daar goede afspraken over worden gemaakt. Zij constateren dat het vooralsnog in de praktijk echter lastig blijkt om tot goede afspraken te komen. Vanuit de landbouwsector horen zij dat onderhandelingen tussen leidingleggers en agrariërs vaak lang duren. Hierdoor duurt het lang voordat kabels of leidingen kunnen worden aangelegd en worden projecten afgeremd. Vaak is het sluiten van de Zakelijk Recht Overeenkomst (ZRO) het belangrijkste discussiepunt binnen de onderhandelingen. Met name de voorwaarden van deze ZRO en de vergoedingen worden door agrariërs als ondermaats gezien. Deze leden vragen de Minister welke mogelijkheden zij ziet om op landelijk niveau afspraken te maken over de inhoud van de ZRO en over de adviestarieven die daarbij gelden. Hoe kijkt zij aan tegen het oprichten van een projectbureau om de landelijke afstemming tussen leidingleggers, grondeigenaren en bevoegd gezag te faciliteren, onderhandelingen in het veld soepeler te laten verlopen, en daarmee uiteindelijk ook projecten sneller te realiseren?

Antwoord

Deze vraag heeft niet direct betrekking op de Geannoteerde Agenda. De beantwoording hiervan zal op korte termijn naar uw Kamer gestuurd worden.

Tevens vragen deze leden de Minister of het klopt dat jaarlijkse vergoedingen die boeren ontvangen voor inkomensschade, die ontstaat doordat hoogspanningsmasten die op hun land zijn geplaatst de normale bedrijfsvoering beperken en bemoeilijken, in sommige gevallen zijn gebaseerd op 50 jaar oude contracten. Indien dat het geval is, welke stappen worden er gezet om deze vergoedingen te actualiseren, zodat er recht wordt gedaan aan de daadwerkelijke inkomensschade voor deze boeren?

Antwoord

Deze vraag heeft niet direct betrekking op de Geannoteerde Agenda. De beantwoording hiervan zal op korte termijn naar uw Kamer gestuurd worden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

De Leden van de GroenLinks-fractie zijn blij te constateren dat ook de eerste maatregelen tegen corona de voedselvoorziening nergens in gevaar gebracht hebben. Toch zit de oplossing voor mogelijke toekomstige knelpunten wat deze leden betreft niet in meer nadruk op logistiek, maar meer nadruk op lokaal voedsel. Door productie en consumptie dicht bij elkaar, «voedsel van hier», kunnen we naast voedselzekerheid voor alle regio’s ook enorm veel transportkilometers uitsparen. Dat scheelt energie en vervuiling, minder noodzaak van wegen etc. Dit kan en hoeft uiteraard niet voor alles, maar het kan wel voor een veel groter deel dan nu het geval is. De leden van de GroenLinks-fractie vragen de Minister om het streven naar een groter aandeel lokale productie als doel in te brengen in de Europese discussie.

Antwoord

Ik span mij al geruime tijd in voor voedsel van dichtbij of korte ketens. Korte ketens zijn daarbij geen doel op zich, maar een instrument dat moet bijdragen aan een duurzaam voedselsysteem.

Ik verwijs uw Kamer graag naar de Kamerbrief over regionale voedsel strategieën die ik op 24 november (Kamerstuk 31 532, nr. 269) naar uw Kamer heb gestuurd. In deze brief heb ik uw Kamer geïnformeerd over stand van zaken van de inzet van LNV op het stimuleren van zowel korte ketens als regionale voedselstrategieën. Zo breng ik onder andere met een inventarisatie de reeds bestaande initiatieven, coöperatieve samenwerkingen, food hubs en voedselstrategieën in kaart.

Met betrekking tot de borstbeenbreuken bij leghennen constateren de WUR en de Minister dat nader onderzoek nodig is. Komt dat er ook? Gaat Nederland hier nu eigen onderzoek naar doen?

Antwoord

Ik ondersteun de oproep van Denemarken waarin zij hun bezorgdheid uiten over borstbeenfracturen bij leghennen en de roep om dat in Europees verband op te pakken. Inzicht in risicofactoren, anders dan fokkerij, zou daarbij toegevoegde waarde hebben. Voorts wil ik bezien wat de mogelijkheden zijn om voor de Nederlandse situatie meer inzicht te krijgen in de plaatsen van de borstbeenbreuken.

Tenslotte willen de leden van de GroenLinks-fractie nogmaals benoemen dat de schadelijkheid van glyfosaat voor mens en milieu uit talloze onafhankelijke onderzoeken is gebleken. De vraag of iets een onaanvaardbaar risico is of een onnodig risico is uiteindelijk ook een waardendiscussie. Dat de chemiesector er geld mee wil verdienen, dat boeren naar maximalisatie van hun productie tegen minimalisatie van hun (korte termijn) kosten nastreven, kan geen doorslaggevend onderdeel zijn van dit debat. De onvervangbare waarden van gezondheid van mens en natuur zouden van de leden van de GroenLinks-fractie betreft veel zwaarder moeten meetellen. Deze leden roepen de Minister op om zich hard te maken voor een veel verdere beperking van het gebruik van glyfosaat en zo snel als mogelijk een algemeen verbod op productie en gebruik ervan.

Antwoord

Deze vraag heeft niet direct betrekking op de Geannoteerde Agenda. De beantwoording hiervan zal op korte termijn naar uw Kamer gestuurd worden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

Landbouwgif

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren lezen in het Jaarplan 2021 van het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie Gewasbescherming 2030 dat de regering een position paper heeft opgesteld in samenwerking met de belangenbehartigers Nefyto, LTO Nederland en Artemis, over de Nederlandse positie voor de REFIT van Verordening (EG) 1107/2009 over het op de markt brengen van landbouwgif. Kan de regering deze position paper met de Kamer delen? Kan zij aangeven waarom zij deze inzet van Nederland in Europese onderhandelingen samen met sectororganisaties heeft opgesteld, die private belangen op dit onderwerp vertegenwoordigen? En kan zij aangeven waarom deze inzet niet, ook niet ter informatie, met de Kamer is gedeeld?

Antwoord

Deze vraag heeft niet direct betrekking op de Geannoteerde Agenda. De beantwoording hiervan zal op korte termijn naar uw Kamer gestuurd worden.

Aalscholvers

De leden van de Partij voor de Dierenfractie hebben vernomen dat verscheidene Europarlementariërs, waaronder leden van CDA, SGP en CU, vorige week hebben gepleit om de beschermde status van de aalscholver op te heffen en om broedparen in de Oostzee te reduceren. Deze Europarlementariërs menen dat aalscholvers de vissers benadelen, omdat ze vis eten die dan niet meer door de vissers gevangen kan worden.

De leden van de Partij voor de Dierenfractie vinden dat de aalscholver zijn beschermde status moet behouden. Onderzoek toont aan dat er geen verband is tussen de aantallen aalscholvers en de visstand. [1] Daarbij komt het aantal aalscholver-broedparen in Nederland de laatste jaren juist achteruit is gegaan, waardoor de instandhoudingsdoelen in gevaar komen. [2]

Nu de Europese Commissie heeft laten weten niets aan de status van de aalscholver te willen wijzigen, gaat de visserijcommissie zich beraden op een «actieplan». [3] Kan de Minister aangeven wat het doel van dit actieplan is?

Kan de Minister het actieplan, zodra het klaar is, delen met de Kamer?

Deelt de Minister het inzicht dat aalscholvers geen bedreiging zijn voor de vissers en dat overbevissing de vispopulaties bedreigt? Zo nee, waarom niet?

Is de Minister bereid zich in Europa te blijven inzetten voor het behoud van de beschermde status van de aalscholver? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Deze vraag heeft niet direct betrekking op de Geannoteerde Agenda. De beantwoording hiervan zal op korte termijn naar uw Kamer gestuurd worden.

Visserijvangstbepalingen

Elk jaar worden tijdens de Landbouw- en Visserijraad in december de vangstmogelijkheden voor het volgende kalenderjaar vastgesteld in de vorm van de Total Allowable Catch (TAC) en de Quota Verordening. De lidstaten voeren deze onderhandelingen achter gesloten deuren, waardoor niet duidelijk wordt welk land welk voorstel doet of welk voorstel ondersteunt. Alleen de uitkomst van het achterkamertjesoverleg wordt bekend gemaakt. Onderzoek uit 2020, gedaan door de New Economics Foundation[4], vond dat van de overeengekomen TAC's voor EU-wateren er tussen 2001 en 2019 gemiddeld 60% hoger waren dan de wetenschappelijke adviezen.

Ander onderzoek [5] laat nog een zorgelijk punt zien, namelijk dat het wetenschappelijke adviesorgaan (ICES) hogere vangstsuggesties voorstelt aan de Europese Commissie, dan zou mogen volgens het ICES voorzorgsprincipe. In het zogenaamde «Administrative Agreement (Administratief Akkoord)» tussen ICES en EC is namelijk vastgesteld dat slechts voor iets minder dan de helft van de vispopulaties (49,5%) een TAC moest worden vastgesteld in lijn met ICES’s voorzorgsprincipe.

Los van het feit dat Europa het kennelijk in orde vindt om slechts voor de helft van de vispopulaties het voorzorgsprincipe te hanteren, blijkt ook nog eens dat het voorzorgsprincipe van ICES en andere gehanteerde begrippen niet meer gebaseerd zijn op het voorzorgsprincipe dat de Verenigde Naties hanteert. Is de Minister op de hoogte van dit onderzoek [5]? Zo ja, kan de Minister er een reactie op geven? Deelt de Minister het inzicht dat het voor ecologisch herstel onwenselijk is dat voor meer dan de helft van de vispopulaties TACs worden voorgesteld, die niet in lijn zijn met het voorzorgsprincipe? Zo nee, waarom niet? Is de Minister bereid om in Europa op te roepen tot het openbreken van het Administrative Agreement? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Ik heb kennisgenomen van dit onderzoek. De aanpak beschreven in dit onderzoek is één van de invalshoeken om te kijken naar visstand beheer, overbevissing en hoe dit te monitoren. Waar een gedegen inhoudelijke reactie meer tijd zou vragen, kan ik wel aangeven dat bijvoorbeeld wat betreft de monitoring van overbevissing op de Noordzee de International Council for the Exploration for the Sea (ICES) in haar visserij-overzichten aangeeft dat de visserijdruk in de Noordzee voor grote groepen bestanden sinds 1990 steeds lager is en dat de visserijdruk steeds meer in lijn is met bevissing op het niveau van Maximum Sustainable Yield (MSY).

De ICES-aanpak voor advies over vangstmogelijkheden integreert de voorzorgsbenadering met het bereiken van MSY. De 49,5% van de visbestanden waarvoor ICES alleen de voorzorgsbenadering toepast betreft bestanden waarvoor onvoldoende data beschikbaar zijn om de ICES MSY-benadering toe te passen. Bijlage 2 van de UN Fish Stocks Agreement (1995) schrijft voor hoe een voorzorgsbenadering binnen een MSY-framework moet worden toegepast. Hierin staat dat populaties binnen veilige biologische limieten moeten blijven om een duurzaam beheer op MSY-niveau mogelijk te maken. Binnen veilige biologische grenzen is een MSY-benadering noodzakelijk om lange termijn opbrengsten te realiseren binnen een duurzaam en optimaal niveau van de bestanden. Deze benadering wordt door ICES toegepast waardoor ik geen reden zie om het Administrative Agreement open te breken.

Daarnaast merken de leden van de Partij voor de Dieren-fractie op dat er soorten zijn, waar gericht op wordt gevist, maar die ook als bijvangst wordt gevangen. Kabeljauw is zo’n soort, die bij de visserij op schol en langoustines als bijvangst wordt gevangen. In de aanstaande L&V-Raad zal voor kabeljauw in het Kattegat een bijvangstquotum worden opgesteld, terwijl een nul-advies geldt voor de gerichte visserij. Deelt de Minister het inzicht dat voor soorten waar een nul-vangst advies voor geldt, geen bijvangstquotum zou moeten worden opgesteld? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Een bijvangstquotum wordt vastgesteld wanneer een nul-advies van een bepaald bestand het een choke soort maakt. Om een evenwicht te vinden tussen het in stand houden van de visserij (met het oog op de potentieel ernstige sociaaleconomische gevolgen als dit niet gebeurt) en de noodzaak om een goede biologische toestand voor die bestanden te bereiken, is het voor specifieke TACs nodig om bijvangsten voor die bestanden toe te staan. Dit is in lijn met de uitgangspunten van het Gemeenschappelijke Visserij beleid (GVB). Het beleid is erop gericht een ecologisch, economisch en sociaal duurzame visserij te bereiken. Dit wordt door Nederland gesteund.

Hoe kan de Minister nu al aangeven dat ze niet kan instemmen met een lagere vangst van schol ten behoeve van het herstel van kabeljauw[6]?

Antwoord

Voor kabeljauw in het Kattegat geldt een nul-advies. Voor kabeljauw in de Noordzee geldt geen nul-advies, hoewel het al enkele jaren niet goed gaat met dit bestand. Nederland is daarom voorstander van het voortzetten van de beschermingsmaatregelen voor kabeljauw in de Noordzee. Tegelijkertijd worden voor bestanden (o.a. schelvis en wijting) die veel samen gevangen worden met kabeljauw in de Noordzee al enkele jaren lagere TACs voorgesteld om kabeljauw te ontzien. Zoals ik eerder heb aangegeven (zie Kamerstuk 21 501-32, nr. 1344), wordt kabeljauw nauwelijks bijgevangen in de gerichte visserij op schol in de Noordzee. Daarom zie ik beperking van de scholvisserij niet als de oplossing om het herstel van kabeljauw te bevorderen en kan ik niet instemmen met een lagere TAC van schol in de Noordzee.

Hoe kan een soort herstellen als de bijvangst niet wordt stopgezet?

Antwoord

Om de bijvangsten van de bestanden waarvoor bijvangst-TAC's zijn vastgesteld te verminderen, moeten de vangstmogelijkheden voor de visserijen waarin vis uit die bestanden wordt gevangen, worden vastgesteld op een niveau waarbij de biomassa van kwetsbare bestanden de mogelijkheid heeft om zich te herstellen tot een duurzaam niveau. Het niveau van vangstmogelijkheden is slechts één van de mogelijkheden om een bestand te beschermen. Zo is het ook mogelijk om technische maatregelen in te voeren waarbij bijvoorbeeld juveniele exemplaren niet worden meegevangen om zo het herstel van een bestand te bevorderen.

Is de Minister bereid om er in Europa op aan te dringen dat de interacties tussen en binnen soorten, evenals klimaatverandering, worden betrokken bij ICES-beoordelingen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

ICES produceert reeds ecosysteem- en visserijoverzichten als aanvulling op de adviezen per soort. Hierin worden de belangrijkste menselijke drukfactoren beschreven en op welke manier deze van invloed zijn op het ecosysteem. Hoewel deze overzichten niet de adviezen per soort vervangen, geven deze overzichten informatie om bijvoorbeeld de gevolgen van sectorale beslissingen in de context van een ecosysteem te bezien en ook om de technische interacties die voorkomen in verschillende visserijen per gebied en per soort in kaart te brengen. Deze overzichten zijn bedoeld om de integrale advisering te bevorderen.

WTO-onderhandelingen visserijsubsidies

De leden van de Partij voor de Dierenfractie lezen dat de WTO-leden het nog niet eens zijn over de (niet-specifieke) brandstofsubsidies in het kader van de onderhandelingen over visserijsubsidies. De inzet van de EU (met steun van Nederland) is om brandstofsubsidies voor visserij op internationale wateren aan banden te leggen. Klopt het dat het aan banden leggen van de brandstofsubsidies voor visserij op internationale wateren niet zal gelden voor Europese wateren, of voor de eigen exclusieve economische zone (EEZ) (een gebied dat zich uitstrekt tot 200 zeemijl buiten de kust van een staat)? Zo nee, waarom niet?

De leden merken op dat, parallel aan de WTO-onderhandelingen in Europa, gesproken wordt over de herziening van de Richtlijn Energiebelastingen in het kader van het Fit-for-55 pakket. In de onderhandelingen wordt erover gesproken om de richtlijn te verbreden naar intra-EU binnenvaart en zeevaart (inclusief visserij en waterbouw). Binnen de richtlijn wordt voorgesteld om verplicht energiebelasting en accijns te heffen over de brandstoffen en elektriciteit gebruikt in vaartuigen. Daarnaast kunnen accijns en energiebelasting geheven worden op scheepvaart van en naar havens buiten Europa. Het onderhandelingsproces over de Fit-for-55 voorstellen is echter nog in een vroeg stadium en het is mogelijk dat de voorstellen nog zullen worden aangepast. Voor de leden van de Partij voor de Dierenfractie is het onduidelijk of er energiebelasting geheven gaat worden over scheepvaart en of de richtlijn uitgebreid gaat worden. Kan de Minister aangeven hoeveel de energiebelasting zal kunnen bedragen per liter?

De leden stellen vast dat Europa, met steun van Nederland, erop aandringt dat sommige maatregelen, zoals accijnsvrijstellingen, niet als subsidies moeten worden beschouwd. Europa propageert zelfs [7] dat belastingvrijstellingen gezien moeten worden als niet-schadelijke steun. De leden van de Partij voor de Dierenfractie spreken zich hier krachtig tegen uit. Volgens de leden komt een accijnsvrijstelling neer op een schadelijke en perverse financiële prikkel, die bijdraagt aan de klimaatcrisis en aan het toebrengen van schade aan het milieu. Want deze stimuleert het gebruik van fossiele brandstoffen, zodat er meer gevist kan worden. Ook het OECD stelt dat «fuel tax exemptions» (vrijstellingen op brandstofbelasting) beschouwd moeten worden als visserijsubsidies. Op basis van welk wetenschappelijk onderzoek rechtvaardigt de Minister de stelling dat een accijnsvrijstelling geen schadelijke subsidie is voor het milieu en/of het klimaat? Hoeveel is de accijnsvrijstelling per liter? Is het mogelijk dat er zowel een accijnsvrijstelling in het leven geroepen kan worden als een energiebelasting? Kan de Minister aangeven of de accijnsvrijstelling op brandstof alleen gaat gelden voor brandstof gebruikt in EU-wateren of in de economische zone? Zo ja, hoe zal hierop worden toegezien? Deelt de Minister het inzicht dat Europa moet inzetten op het stopen van elke vorm van belasting- en accijnsvrijstelling en subsidies op fossiele brandstoffen, ongeacht de uitkomst van de onderhandelingen met betrekking tot de Richtlijn Energiebelastingen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Deze vraag heeft niet direct betrekking op de Geannoteerde Agenda. De beantwoording hiervan zal op korte termijn naar uw Kamer gestuurd worden.

Europese wetsvoorstel voor ontbossingsvrije producten

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben een aantal vragen over het voorstel voor een Verordening over ontbossingsvrije producten. De leden maken zich zorgen om het feit dat het wetsvoorstel slechts bosgebied beschermd en cruciale natuurgebieden zoals savannes, moerasgebieden en veegronden niet. Hierdoor dreigt bijvoorbeeld de Braziliaanse Cerrado buiten het voorstel te vallen, terwijl maar liefst 70% van de Europese ontbossingsvoetafdruk gelinkt aan de import van soja zich bevindt in de Braziliaanse Cerrado [8], de meest biologisch diverse bossavanne ter wereld. De helft van de natuurlijke begroeiing in de Cerrado is al verloren gegaan door de aanleg van sojaplantages en grasland voor vee. Daar komt elke dag nog eens 2.000 hectare bij. [9] Door dergelijke natuurgebieden niet in het wetsvoorstel op te nemen wordt het voorstel tandeloos gemaakt en zal de productie van soja en de daarmee gepaarde ontbossing zich nog verder verplaatsen naar andere natuurgebieden, in plaats van dat het een halt wordt toegeroepen. Is de Minister het met de leden eens dat het huidige voorstel ontbossing niet stopt?

De Minister van LNV gaf in eerdere beantwoording van Kamervragen aan dat zij zich heeft ingezet om ook andere ecosystemen in het voorstel mee te nemen, maar hier geen steun voor heeft gekregen van andere lidstaten. [10] Kan de Minister aangeven op welke momenten en met welke frequentie zij hiervoor heeft gepleit?

Kan de Minister toelichten op basis waarvan zij concludeert dat er geen medestanders zijn in de Raad? Zijn er ook landen die hebben uitgedrukt wel voor het opnemen van andere natuurgebieden in de wet te zijn? Zo ja, welke landen zijn dit?

Ziet de Minister de mogelijkheid met deze landen op te trekken?

Is de Minister, gezien de verklaring die Nederland tijdens de COP26 heeft ondertekend om zich in te zetten voor een wereldwijde stop op ontbossing voor 2030, bereid om van het opnemen van andere natuurgebieden het speerpunt van Nederland te maken in de verdere onderhandelingen over het voorstel? Zo ja, hoe gaat de Minister dit doen? Zo nee, waarom niet?

Voorts wijzen de leden erop dat de wet ook andere belangrijke tekortkomingen kent. Zo vallen lang niet alle grondstoffen en producten die bossen en ecosystemen in gevaar brengen nu onder de wet. Dit geldt voor rubber en mais, maar ook kippenvlees en varkensvlees ontbreken uit het wetsvoorstel, terwijl hier veel met ontbossing gepaarde soja productie voor plaatsvindt. Ook de rechten van inheemse volkeren zijn onvoldoende verankerd in de wet, doordat bedrijven hun producten niet hoeven te controleren op naleving van inheemse rechten, landrechten en internationale mensenrechtenafspraken. Wat is de zienswijze van de Minister op het ontbreken van deze grondstoffen, producten en afspraken?

Is zij het met de leden eens dat de impact van Nederland als grootste Europese importeur van soja voor veevoer een grote is, Nederland daarom een grote rol zou moeten en kunnen spelen bij de onderhandelingen over het wetsvoorstel en het dus de plicht heeft zich in te zetten voor een zo ambitieus mogelijke wet op alle fronten? Is de Minister bereid zich in te zetten om alle ontbossingsgrondstoffen en producten die bossen en ecosystemen in gevaar brengen en de bescherming van inheemse volkeren alsnog in de wet op te nemen?

Antwoord

Ten aanzien van de verordening inzake producten die gerelateerd zijn aan ontbossing verwijs ik uw Kamer naar het antwoord op de vraag van de D66 fractie over deze verordening (en naar het BNC-fiche dat het kabinet hierover naar uw Kamer zal sturen).

Vragen en opmerkingen van de leden van de Volt-fractie

De leden van de Volt fractie hebben kennis genomen van de geannoteerde agenda voor de landbouw en visserijraad van 12 en 13 december en de volgende vragen voor de bewindspersoon.

De Minister geeft aan dat op initiatief van Nederland vertegenwoordigers van Amsterdam Declarations Partnership landen bij de Europese Commissie hebben aangedrongen tot een mix van effectieve en ambitieuze maatregelen, inclusief wetgeving, die bijdragen aan het voorkomen van ontbossing. Kunt u aangeven voor welke maatregelen er is gepleit? Kunt u aangeven op welke manier zich dit verhoudt tot de onderhandelingen over wetgeving voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen? Zowel voor mogelijke nationale als Europese wetgeving.

Onder het Amsterdam Declarations Partnership nemen de volgende Europese landen deel: België, Denemarken, Frankrijk, Duitsland, Italië, Nederland, Noorwegen, Spanje en het Verenigd koninkrijk. Welke stappen heeft de Minister gezet om ook andere Europese lidstaten zich te laten voegen bij deze lijst landen?

Kan de Minister een verklaring geven voor het ontberingen van de Baltische en Oost-Europese lidstaten? En wat doet dit met de effectiviteit van het voorstel?

Daarnaast geeft de Minister aan dat het doel is om tot effectieve EU-maatregelen te komen die gericht zijn op het vermijden, dan wel minimaliseren, van het op de interne markt brengen van producten die gerelateerd zijn aan ontbossing. Dit zal EU-externe handelsrelaties raken. Op welke manier verwacht de Minister dat deze handelsrelaties zullen worden geraakt?

En welke kansen ziet de Minister hier voor Nederland om bij te dragen aan het tegen gaan van ontbossing, specifiek met het oog op de te ontwikkelen IMVO wetgeving en grote internationale handelsverdragen (bv. EU-Mercosur)?

Volgens het Amsterdam Declarations Partnership is gecertificeerde RTRS soja duurzaam en bestaat 72% van de soja in het Nederlandse veevoer uit deze RTRS gecertificeerde soja. Het WNF, een van de initiatiefnemers van het soja keurmerk Round Table of Responsible Soy (RTRS), zei in Zembla niet langer vertrouwen in het label te hebben. Welke rol speelt het RTRS label in de voorgestelde maatregelen die de Nederlandse vertegenwoordigers hebben bepleit in Brussel voor de Europese ontbossing strategie?

Antwoord

Ten aanzien van de verordening inzake producten die gerelateerd zijn aan ontbossing verwijs ik uw Kamer naar het antwoord op de vraag van de D66-fractie over deze verordening (en naar het BNC-fiche dat het kabinet hierover naar uw Kamer zal sturen).

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben een vraag over het voorstel voor een Ontbossingsverordening. Zij delen de wens om ontbossing op deze wijze te voorkomen. Zij willen er wel op wijzen dat betrokken ketenpartijen waarschuwen voor het risico op uitsluiting van kleine boeren door de inzet op fysieke scheiding in de toeleveringsketen en door de hoge eisen aan traceerbaarheid. Zij willen er ook op wijzen dat de landen specifieke benadering ertoe kan leiden dat duurzame producenten in risicolanden het nakijken hebben en dat in risicolanden de inzet op aanpak van ontbossing verslapt. Deze leden vragen of de Minister bereid is deze kanttekeningen mee te nemen in haar eerste reactie in de Raad en deze nader te bekijken bij het opstellen van het BNC-fiche.

Antwoord

Ten aanzien van de verordening inzake producten die gerelateerd zijn aan ontbossing verwijs ik uw Kamer naar het antwoord op de vraag van de D66 fractie over deze verordening (en naar het BNC-fiche dat het kabinet hierover naar uw Kamer zal sturen).

Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie

Het lid van de BBB fractie heeft kennisgenomen van de agenda voor de Landbouw en Visserijraad op 12 en 13 december aanstaande en heeft daarbij wat opmerkingen.

Het lid van de BBB maakt zich in het bijzonder zorgen over de maatregelen die inzake de Europese Aal genomen zullen worden. Uit het ICES-rapport blijkt dat er nog on voldoende data beschikbaar is om harde uitspraken te kunnen doen over de palingstand. Kan de Minister zich ervoor inzetten dat er bij de uitzet van jonge palingen een klein merkteken gebruikt kan worden, zodat in de toekomst de positieve bijdrage op de palingstand van het uitzetten van jonge paling kan worden aangetoond?

Antwoord

De uitzet van glas- en pootaal is een belangrijke maatregelen uit het Nederlandse aalbeheerplan. Hierbij wordt glasaal- en pootaal uitgezet in geschikte wateren om bij te dragen tot het bereiken van de doelstelling. Binnen het nieuwe Europese visserijfonds (EMFAF), maakt de uitzet van deze jonge alen onderdeel uit van het Nederlandse programma hieromtrent. Het gevraagde budget biedt de mogelijkheid om naast de uitzet zelf ook meer kennis te verkrijgen over beheermaatregelen en factoren die de achteruitgang in de aalstand veroorzaken. Nadere invulling hiervan, en dus ook de vraag of inzet op merktekens hier onderdeel van uitmaakt, dient nog plaats te vinden.

Voor wat betreft de ingebrekestelling met betrekking tot het toezicht op de aanlandingsplicht het volgende: de aanlandplicht is voor gemengde visserij niet naleefbaar en daardoor ook niet handhaafbaar, dergelijke regelgeving werkt niet voor gemengde visserij. Daarom vraagt het lid van de BBB of de Minister, wellicht met de andere lidstaten die in gebreke gesteld zijn met betrekking tot het toezicht, bij de EU-commissie te pleiten voor een herziening van de aanlandplicht?

Antwoord

Voor een aanpassing van de aanlandplicht is een herziening van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid nodig. Vooralsnog vindt de Europese Commissie het te vroeg voor zo’n herziening. Ik heb hier in verschillende Europese gremia aandacht voor gevraagd en zal mij hiervoor blijven inzetten. Ik bekijk in hoeverre het mogelijk is om hierin samen op te trekken met de andere lidstaten die in gebreke zijn gesteld voor het toezicht op de aanlandplicht.

Het lid van de BBB is blij om te lezen dat er meer lidstaten zijn die inbrengen dat zij level playing field belangrijk achten in het kader van Europees beleid, iets dat BBB onderschrijft. Kan de Minister aangeven welke aanvullende maatregelen zij nodig ziet om de markpositie van boeren en tuinders te versterken?

Antwoord

Deze vraag heeft niet direct betrekking op de Geannoteerde Agenda. De beantwoording hiervan zal op korte termijn naar uw Kamer gestuurd worden.

En hoe ziet de Minister dat in het licht van de verschillende Nationaal Strategische Plannen, die zullen worden opgeleverd door verschillende lidstaten. Is de Minister het met BBB eens dat ook daar ongelijkheid in de positie van boeren op kan treden?

Antwoord

Deze vraag heeft niet direct betrekking op de Geannoteerde Agenda. De beantwoording hiervan zal op korte termijn naar uw Kamer gestuurd worden.

En is zij bereid om met andere lidstaten ervoor te pleiten integraal, dus daar waar het gaat om oneerlijke handelspraktijken maar óók het level playing field tussen lidstaten, de positie van boeren te versterken? Kan de Minister haar antwoord toelichten?

Antwoord

Ten aanzien van de positie van boeren, gelijk speelveld en oneerlijke handelspraktijken verwijs ik uw Kamer naar het antwoord op de vragen van de D66-fractie over de positie van boeren en het antwoord op de vragen van de VVD-fractie over de richtlijn oneerlijke handelspraktijken.


X Noot
2

Richtlijn 2009/128/EC of the European Parliament and of the Council of 21 October 2009 establishing a framework for Community action to achieve the sustainable use of pesticides, OJ L 309, 24.11.2009, p. 71.

Naar boven