21 501-32 Landbouw- en Visserijraad

Nr. 1294 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 12 mei 2021

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de brief van 13 april 2021 over de geannoteerde agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 26 april 2021 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1284).

De vragen en opmerkingen zijn op 19 april 2021 aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 7 mei 2021 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Kuiken

Adjunct-griffier van de commissie, Goorden

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewinspersonen

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

Pulsvisserij-verbod

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de uitspraak van het Europees Hof voor een verbod op de pulsvisserij. Met de uitspraak worden volgens deze leden innovatie en duurzaamheid binnen de Nederlandse visserijsector afgestraft. Deelt de Minister deze opvatting en is zij bereid dit, aangevuld met haar ongenoegen, te adresseren tijdens de Raad? Hoe ziet de Minister de toekomst voor de pulsvisserij en andere soortgelijke innovaties binnen Europa? Wat gaat de Minister doen om dit blijvend onder de aandacht te brengen?

Antwoord

De verwachting is dat komende zomer de voortgangsrapportage over de Verordening Technische Maatregelen, waar het pulsverbod onderdeel van is, wordt geagendeerd in de Raad. Wanneer deze rapportage op de agenda staat, zal de pulsvisserij onder de aandacht worden gebracht. Hierbij blijven we pleiten voor deze methode van visserij.

De uitspraak van het Europese Hof is ook voor mij een grote teleurstelling. Het pulsverbod is een van de vele uitdagingen die deze visserijsector kent. Daarom is het stimuleren en versnellen van innovaties één van de speerpunten waar de middelen uit het Noordzeeakkoord voor zullen worden ingezet (zie ook Kamerstuk 29 675, nr. 194). De pulstechniek was voornamelijk gericht op de tongvisserij. Verschillende partijen binnen de sector zijn al bezig met het ontwikkelen en testen van alternatieve tongtuigen. Die ontwikkelingen steun ik van harte met de hoop dat hier op termijn een economisch en ecologisch duurzaam tongtuig uit voortkomt.

Van boer tot bord-strategie

De leden van de VVD-fractie hebben eerder kritische vragen gesteld en hun zorgen geuit over de Van boer tot bord-strategie. Wat is op dit moment de stand van zaken? Deze leden zijn verbaasd dat hier nog steeds geen impactanalyse voor is uitgevoerd. Hierdoor is er geen beeld van wat deze strategie betekent voor onze boeren en onze voedselproductie. Is de Minister bereid alsnog deze impactanalyse uit te voeren?

Antwoord

De «Van boer tot bord»-strategie is een politiek koersdocument waarin de Europese Commissie doelen stelt en beleidsinitiatieven aankondigt. De Europese Commissie werkt momenteel deze beleidsinitiatieven uit in concrete voorstellen per aangekondigd beleidsinitiatief, waarbij de Europese Commissie – zoals gebruikelijk bij wetgevende initiatieven – impact assessments zal voegen. Zodra deze worden gepubliceerd, zal ik uw Kamer de kabinetspositie via de gebruikelijke weg doen toekomen. Verder verwacht ik binnenkort een «technische analyse» van de Europese Commissie over de effecten van een aantal in de «Van boer tot bord»-strategie genoemde doelstellingen op de primaire sector. Ik zal deze dan bestuderen en uw Kamer hierover mijn appreciatie doen toekomen.

Vogelgriep

De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd naar de stand van zaken met betrekking tot de vogelgriep. Kan de Minister een update geven over de vogelgriep in Nederland en tevens in andere Europese landen in aanvulling op de brief van 12 april 2021? De Minister heeft eerder aangegeven aan te zullen dringen op een evaluatie in EU-verband van de Europese aanpak van de vogelgriep. Is er al meer bekend over een dergelijke evaluatie en wanneer deze plaats gaat vinden?

Antwoord

In wilde vogels in Nederland circuleert nog steeds HPAI-virus. Op dit moment worden er veel dode vogels, met name brandganzen, maar ook andere vogels gevonden in de provincie Groningen. De vogeltrek is nog steeds in volle gang. In april vinden veel trekbewegingen plaats. In andere Europese landen zijn nog uitbraken bij pluimvee. De afgelopen twee weken waren er met name in Polen nog veel uitbraken (43) en Litouwen (37). Verder waren er nog besmettingen bij pluimveebedrijven in Duitsland (1); Frankrijk (1) en Bulgarije (4). De feitelijke situatie is daarmee niet aanzienlijk veranderd ten aanzien van de laatste risicoanalyse van de deskundigen. Zodra de feitelijke situatie verandert zal ik de deskundigen snel vragen de situatie opnieuw te duiden. Er is nog geen moment gepland voor een Europese evaluatie maar ik ben er alert op dat dit geagendeerd blijft.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

Visserij

De leden van de D66-fractie lezen dat het Europees Parlement wil dat er camera’s op vissersschepen komen om zo te controleren of bijvangstregels in acht worden genomen.1 Deze leden lezen dat de lidstaten zich nog buigen over een gezamenlijk standpunt, maar dat ook hier waarschijnlijk een meerderheid voor de verplichte invoering van cameratoezicht is. Zij lezen dat de Minister «niet tegen» camera’s aan boord is, maar dat zij wel eerst pilotprojecten wil om te onderzoeken of en op welke manier camera’s ook daadwerkelijk een effectief instrument zijn in de handhaving en of het gebruik van camera’s past binnen de kaders van de geldende privacywetgeving.2 Staan deze pilotprojecten op de nabije planning? Zo niet, zal de Minister dan aandacht vragen voor deze pilotprojecten? Is de Minister ook bereid akkoord te gaan met het voorstel om camera’s aan boord in te zetten zonder het vooraf inzetten van deze pilots?

Antwoord

Op dit moment is nog niet vastgesteld dat cameratoezicht effectief is voor controle op de aanlandplicht. De mogelijkheid om dat met een pilot te onderzoeken en hiermee ervaring op te doen is daarom heel belangrijk. Daarom ben ik van mening dat hier voldoende tijd voor moet worden genomen, vooruitlopend op inwerkingtreding van de nieuwe controleverordening. De controle-experts van de landen in de Scheveningengroep werken samen met de European Fisheries Control Agency (EFCA) aan de opzet van zo’n pilotproject. Het is de bedoeling dat iedere lidstaat afzonderlijk een projectvoorstel indient onder het Europees Maritiem Visserij en Aquacultuur Fonds (EMVAF), maar dat de projecten in de verschillende landen parallel en geharmoniseerd verlopen.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het besluit van het Europees Hof in de pulsvisserijzaak.3 Wat zijn de vervolgstappen van de Minister nu het beroep van de Nederlandse staat is verworpen?

Antwoord

Het Europese Hof heeft geoordeeld dat de Uniewetgever met de vaststelling van het pulsverbod, zoals opgenomen in de Verordening Technische Maatregelen, geen Unierechtelijke bepalingen heeft geschonden. Hierover heb ik uw Kamer geïnformeerd op 15 april jl. (Kamerstuk 29 675, nr. 115).

Deze uitspraak betekent dat het pulsverbod, als onderdeel van de genoemde verordening, in stand blijft. Er is na deze uitspraak geen mogelijkheid om in beroep te gaan. Alleen een wijziging van de Verordening Technische Maatregelen kan soelaas bieden. Een dergelijke wijziging wordt de komende periode niet verwacht.

Bij de voortgangsrapportage komende zomer over de Verordening Technische Maatregelen, waar het pulsverbod onderdeel van is, blijven we pleiten voor deze methode van visserij, die volgens wetenschappelijk onderzoek duurzamer is dan de traditionele boomkor. Helaas is het pulsverbod daar niet mee van tafel.

Bijen

De leden van de D66-fractie nemen kennis van de drie opties voor een beschermdoel voor honingbijen, welke is afgeleid van de natuurlijke variabiliteit.4 Deze leden vragen de Minister welk doel zij zou steunen en waarom. Wat zijn de voordelen van dit specifieke beschermdoel? Wat zijn valkuilen van dit beschermdoel? Hoe vertaalt dit doel zich naar een Nederlandse aanpak? Is de Minister nog voornemens om de verschillende beschermdoelen voor te leggen aan de commissie?

Antwoord

Ik heb uw Kamer op 19 februari 2021 geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nr. 533) over mijn positie over het beschermdoel voor honingbijen. Bij het bepalen van mijn standpunt heb ik mij laten adviseren door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) en ik heb dit advies ook aan uw Kamer toegezonden. Hierbij heeft het Ctgb drie opties voor het Europese beschermdoel voor honingbijen geschetst met daarbij mogelijke voor- en nadelen. Ik heb inmiddels bij de Europese Commissie aangedrongen om met een voorstel te komen dat uitgaat van het meest conservatieve beschermingsniveau conform de versie van het bijenrichtsnoer uit 2013. Ik heb de Europese Commissie hierbij tevens gevraagd zich rekenschap te geven van de wetenschappelijke inzichten die in de afgelopen tijd beschikbaar zijn gekomen.

Bossenstrategie

De leden van de D66-fractie lezen dat de Minister opnieuw steun heeft uitgesproken voor het opstellen van een EU-bossenstrategie.5 Ook lezen deze leden dat de Minister met de nationale Bossenstrategie alvast een voorschot neemt op de plannen van de Europese Bossenstrategie.6 Deze leden vragen zich daarom af op basis waarvan de Minister ervan uitgaat de nationale Bossenstrategie te kunnen financieren met Europees geld wanneer de Europese Bossenstrategie nog niet gerealiseerd is. Heeft de Minister ook alternatieven voor deze verwachte Europese financiering? Wat is het gevolg voor de nationale Bossenstrategie wanneer de plannen van de Europese Commissie voor de Europese Bossenstrategie afwijken van de verwachting van de Minister?

Antwoord

Provincies en Rijk hebben in de bossenstrategie de ambitie geformuleerd de Nederlandse bossen tot en met 2030 met 37.000 hectare uit te breiden. Deze opgave is maar ten dele financieel gedekt. In de Bossenstrategie zijn meerdere mogelijkheden verkend waarop wordt ingezet. Eén daarvan is financiering met geld dat mogelijk beschikbaar komt vanuit de EU-Bossenstrategie. Andere mogelijke financieringsconstructies zijn natuur-inclusieve projectontwikkeling bij woningbouwprojecten of nieuwe landgoederen waarin de bosaanleg in de grondexploitatie wordt meegenomen, de koolstofmarkt die via CO2-certificaten mogelijkheden biedt voor ondersteuning bij bosaanleg, combinaties van bosaanleg met zonneparken of windmolens. Ook het programma Natuur voorziet in financieringsmogelijkheden, bijvoorbeeld voor bosaanleg in bufferzones (agroforestry). Per jaar houden we de voortgang van de doelen uit de strategie in de gaten. Wanneer uitbreidingsmogelijkheden wegvallen of bij onderpresteren, bespreken provincies en Rijk of hierover aanvullende afspraken moeten worden gemaakt.

Biodiversiteitsstrategie

De leden van de D66-fractie vragen de Minister of zij uiteen kan zetten hoe het staat met de Europese Biodiversiteitsstrategie en de doelstelling om 30% beschermde natuur te realiseren in Europa. Is al meer bekend over de precieze invulling van deze doelstelling?

Antwoord

Er vindt nog volop overleg plaats tussen de Europese Commissie, lidstaten en stakeholders over de nadere uitwerking van deze doelstelling. Nederland neemt deel aan deze overleggen. Op dit moment is nog niet te zeggen hoe één en ander precies zal worden ingevuld.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie zijn teleurgesteld dat de Minister geen reactie geeft op de doelstellingen voor natuurherstel van de EU-biodiversiteitsstrategie en roepen de Minister op dit alsnog te doen.

Antwoord

In mijn antwoordbrief naar aanleiding van het verzoek van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit om mijn reactie op de Europese raadpleging «Bescherming van de biodiversiteit: doelstellingen voor natuurherstel van de EU-biodiversiteitsstrategie» met de Kamer te delen, heb ik aangegeven waarom ik niet op deze publieksconsultatie zou reageren (Kamerstuk 22 112, nr. 3063). De genoemde argumenten gelden nog steeds: als lidstaat dragen we onze standpunten uit in de Landbouw- en Visserijraad en Milieuraad.

De leden van de PVV-fractie vrezen dat de Minister toelaat dat Frankrijk nog een keer bij Nederland «de kaas van het brood eet», na het eerdere pulsvisserijdebacle. Frankrijk schijnt alles op alles te zetten om Nederland een deel van zijn 130 miljoen euro Brexitcompensatie voor de visserij afhandig te maken. Deze leden vragen aan de Minister wat ze gaat doen om dit te voorkomen.

Antwoord

Het compromisvoorstel voor de BAR-verordening is door het Portugese voorzitterschap van de Raad op 29 april jl. in Coreper besproken. Hierbij heeft een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten inclusief Nederland, het Portugese EU-voorzitterschap mandaat gegeven om op basis van dit compromisvoorstel de triloog met het Europees Parlement te starten om snel tot een akkoord te kunnen komen. De kabinetsappreciatie van de Raadspositie is op 30 april jl. naar uw Kamer verzonden.

Conform de ER-conclusies van juli 2020 blijft de Raadspositie over de Brexit Adjustment Reserve (BAR) gericht op de zwaarst door Brexit getroffen lidstaten en sectoren, met een verdeelsleutel gebaseerd op relatieve economische verwevenheid van lidstaten met het Verenigd Koninkrijk. Nederland heeft zich hier tijdens de onderhandelingen over de Raadspositie voor ingezet omdat het voor Nederland van belang was dat de Raadspositie de delicate balans in de uitkomst van de Europese Raad van 17-21 juli (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1575) 2020 zou respecteren.

Van de 810 miljoen euro waar Nederland aanspraak op kan maken op basis van de Raadspositie (Nederland is daarmee, na Ierland, de grootste ontvanger uit de BAR), is 128 miljoen gealloceerd op basis van de economische verwevenheid van de visserijsector. Lidstaten zijn flexibel in de besteding van de middelen en zijn niet gebonden aan deze verdeling. Het kabinet onderzoekt hoe de middelen die aan Nederland beschikbaar zullen worden gesteld het meest effectief besteed kunnen worden en heeft daarbij bijzondere aandacht voor de visserijsector, mede gelet op de motie van het lid Bisschop (Kamerstuk 35 393, nr. 20) en de motie van het lid Van der Graaf c.s. (Kamerstuk 35 393, nr. 23).

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie merken op dat het Wereld Natuur Fonds (WNF) vorige week berichtte dat Nederland de grootste aanjager is van ontbossing en de Nederlandse diervoederindustrie aanwees als veroorzaker van ontbossing. Deze leden hebben zich gestoord aan deze eenzijdige en onjuiste berichtgeving. Nederlandse diervoederproducenten staan juist aan de basis van het verduurzamen van de sojateelt. De relatief beperkte hoeveelheid soja die door Nederlandse diervoederbedrijven wordt gebruikt voldoet aan strenge duurzaamheidscriteria en is daarmee een stuk duurzamer dan de soja die in veel andere landen wordt gebruikt. Zij vragen de Minister afstand te nemen van de berichtgeving van het WNF en te bevestigen dat Nederland koploper is qua gebruik van duurzame soja en het circulair gebruiken van grondstoffen.

Antwoord

De wereldwijde ontbossing die het WNF-rapport beschrijft en de rol die niet duurzaam geproduceerde landbouwgrondstoffen daarin spelen zie ik als heel zorgelijk. Ik neem geen afstand van deze boodschap. Zorgen over ontbossing in het bijzonder houden het kabinet al langer bezig. Mede om die redenen is uw Kamer vorig jaar bij brief geïnformeerd over de ambitie voor een coherente en integrale aanpak van het complexe probleem van ontbossing en bosdegradatie (Kamerstukken 30 196 en 31 793, nr. 708).

De conclusies uit het WNF-rapport over de specifiek Nederlandse rol beschouw ik net als de leden van de CDA-fractie genuanceerder. Nederland is vanwege haar ligging een belangrijk doorvoerland van landbouwgrondstoffen naar andere Europese landen. Hier wordt in het rapport maar ten dele rekening mee gehouden. Daarbij wordt de Nederlandse consumptie van onder meer soja voor het overgrote deel afgedekt met behulp van duurzaamheidscertificaten die erop toezien dat deze grondstoffen zonder ontbossing worden geproduceerd. In dit opzicht is Nederland inderdaad verder dan andere landen, binnen en buiten de EU.

Naar aanleiding van de voorgenomen Nederlandse invulling van het Europees Maritiem Visserij en Aquacultuur Fonds (EMVAF) willen de leden van de CDA-fractie graag nog het volgende weten. De Minister schetst dat ongeveer de helft van dit budget gaat naar Europees wettelijke verplichtingen volgend uit het Europees Gemeenschappelijk Visserijbeleid. Wat betekent dan bijvoorbeeld dat 10% van de totale EMVAF-middelen beschikbaar wordt gesteld voor het thema «de verwerkende keten»? Gaat het dan niet om 20% van de vrije ruimte, aangezien de helft van de middelen geoormerkt zijn voor wettelijke taken?

Antwoord

De in de brief genoemde percentages zijn uitgedrukt in percentages van het totale programmabudget. De verdeling van het totale programmabudget van het Europees Maritiem, Visserij en Aquacultuur Fonds (EMVAF) is in principe vrij, met dien verstande dat 15% van de middelen aan controle en handhaving en dataverzameling moeten worden uitgegeven. De vrije ruimte is derhalve 85% van de beschikbare middelen. Het is een nationale keuze om 50% van de middelen aan de wettelijke verplichtingen rond controle en dataverzameling uit te geven. Dit percentage is overigens vergelijkbaar met het deel dat gedurende de EFMZV-tijd uit werd gegeven aan deze onderwerpen.

Tevens vernemen deze leden graag hoe tot de onderlinge verdeling van de middelen over de verschillende thema’s is gekomen. Kan de Minister in haar antwoord meenemen dat er een enorme innovatieslag nodig is vanwege alle veranderingen op zee. Worden daaraan volgens de Minister voldoende middelen besteed?

Antwoord

De verdeling van middelen binnen het EMVAF is tot stand gekomen door de investeringsbehoefte van alle onderdelen in kaart te brengen. Dit is gedaan door in gesprek te gaan met de betrokken stakeholders. Vervolgens is bezien in hoeverre het mogelijk is om met het EMVAF een zinvolle bijdrage te leveren aan de verschillende investeringsbehoeften. Hierna is door mij het besluit genomen om te komen tot de in de brief genoemde verdeling.

Tal van uitdagingen komen op de visserijsector af. De inzet is om de visserij te helpen in de transitie naar een duurzame toekomst waarin aard en omvang van de vloot wordt aangepast aan de nieuwe situatie op het water. In het kader van het Noordzeeakkoord komt 45 miljoen euro beschikbaar voor innovaties in de kottervisserij, waarvan 35 miljoen euro uit het EMVAF. Ik ga ervanuit dat deze middelen voldoende zijn, zeker tezamen met de nationale middelen uit het regeerakkoord 2017 (Bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34) die dit jaar nog beschikbaar zijn. Ter invulling van de gewijzigde motie van het lid Lodders (Kamerstuk 33 450, nr. 93) zal ik de komende jaren rapporteren of dit inderdaad het geval is.

Mocht er op het EMVAF sprake zijn van overtekening op dit onderdeel, en op andere onderdelen middelen overblijven, dan zal ik heroverwegen of er middelen uit andere onderdelen van het EMVAF worden toegevoegd aan de innovatiemiddelen voor de visserij.

De Minister geeft aan dat de visserij in balans gebracht moet worden met de ecologische draagkracht. Klopt het dat de Minister hiermee zegt dat dit nu niet het geval is? Waarop, op welk onderzoek, is dit gebaseerd?

Antwoord

De ecologische draagkracht is randvoorwaardelijk voor het gebruik van de Noordzee. Dit geldt voor al het gebruik, ook de visserij. Om te bepalen wanneer de draagkracht van het ecosysteem in gevaar komt, is nog veel onderzoek nodig. Onder andere met de EMVAF-middelen voor het Noordzeeakkoord wordt hieraan een impuls gegeven. Wel bekend is dat bodemberoering en bijvangst negatieve gevolgen hebben voor het ecosysteem en te beschermen soorten en habitats. Daarom wordt met de EMVAF-middelen ingezet op het verminderen van deze impact.

De Minister geeft aan dat de EMVAF-verordening relatieve vrijheid geeft bij de uitvoering van het programma, dit in tegenstelling tot de huidige programmaperiode, waar de EU strikte regels hanteerde in de gehele operationele planning van het Fonds. Graag willen de leden van de CDA-fractie weten wat «relatief» in deze zin betekent. Tevens vernemen deze leden graag hoe gewaarborgd is dat gedurende de looptijd optimaal gebruikgemaakt kan worden van de mogelijkheden van het fonds ook als de omstandigheden veranderen, dit zodat de geleerde lessen uit de operationele programma’s van de eerste programma’s European Maritime and Fisheries Fund (EMFF) en Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV) (Kamerstuk 21 501-32, nr. 763) daadwerkelijk gerealiseerd worden.

Antwoord

In tegenstelling tot de afgelopen programmaperiode waarbij alle activiteiten zijn verboden tenzij expliciet beschreven, kan nu steun kan worden verleend voor uiteenlopende maatregelen. De focus van de maatregelen is verschoven van een «nee, tenzij» naar een «ja, mits» benadering. Voorwaarde is dat de maatregelen passen binnen de regels en steungebieden van de EMVAF-verordening en de Verordening gemeenschappelijke bepalingen voor de ESI-fondsen. In de tweede plaats zijn er minder schotten tussen het totaal beschikbare budget dan onder het EFMZV.

Bij het opstellen van het programma proberen we zoveel mogelijk ruimte te houden om verschillende soorten maatregelen te nemen. Een bepaalde mate van flexibiliteit is daarmee al van tevoren ingebouwd. De toegenomen vrijheid vanuit de EMVAF-verordening helpt daarbij. Verder wordt gedurende de looptijd van het programma wordt er constant op gestuurd om een fonds te houden dat zo goed mogelijk aansluit bij de behoeften van de sector. Mochten de omstandigheden gedurende de looptijd van het programma dermate veranderen dat het programma niet meer aansluit bij de ontstane situatie, dan is het mogelijk dat het programma moet worden aangepast. In dat geval zal ik in gesprek gaan met DG MARE over een eventuele aanpassing van het programma.

De leden van de CDA-fractie willen graag weten of de Minister kan aangeven wat de ruimte om innovaties bij garnalenvissers te ondersteunen concreet betekent. Welke behoefte is er, ook uitgedrukt in geld, bij de garnalenvissers aan innovatie, specifiek in relatie tot de enorme uitdaging waar zij voor staan om de stikstofuitstoot drastisch te beperken?

Antwoord

Zoals aangegeven in het Noordzeeakkoord zijn de 45 miljoen euro aan innovatiemiddelen beschikbaar voor de gehele zeevisserij. Dus ook voor de garnalenvisserij. Het is nu nog precies niet te zeggen welke behoefte er precies is bij garnalenvissers aan innovatie in relatie tot de stikstofproblematiek. Het ondersteunen van de ontwikkeling van een emissiearme kotter wordt wel genoemd. De stikstofproblematiek is wel een onderdeel van het dit jaar te ontwikkelen toekomstperspectief (tot 2030) voor de garnalensector.

Kan de Minister aangeven op welke manier het Noordzeeakkoord en het EMVAF al dan niet met elkaar te maken hebben, vragen de leden van de CDA-fractie. Kan zij tevens aangeven wat de reden is dat het onderzoek van de werkgroep Monitoring Onderzoek Natuurversterking en Soortenbescherming (MONS), dat voortkomt uit het Noordzeeakkoord, gefinancierd gaat worden uit het EMVAF en niet vanuit andere middelen? Klopt het dat de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KMR) behoort tot het beleidsterrein van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat? Zo ja, kan de Minister aangeven wat de reden is dat voorgesteld wordt om middelen vanuit LNV, via het EMVAF, hiervoor te bestemmen?

Antwoord

In het Noordzeeakkoord zijn afspraken gemaakt over het Noordzeebeleid voor de komende jaren. Het EMVAF is een instrument dat bijdraagt aan de binnen het akkoord gemaakte afspraken. Daarnaast richt het EMVAF zich op zaken die losstaan van het Noordzeeakkoord, zoals bijvoorbeeld datacollectie of aquacultuur.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) en ik hebben een gezamenlijke opgave rond het natuurbeleid op de Noordzee. Dit uit zich bijvoorbeeld in de gezamenlijke uitvoering van het MONS-programma. Gezien de omvang van de opgave, is ervoor gekozen om een substantieel deel van de EMVAF-middelen hieraan te besteden. Het is onjuist om te stellen dat het MONS-programma niet uit andere middelen dan het EMVAF wordt gefinancierd. De totale omvang van het MONS-programma is 55 miljoen euro; hiervan zal 10 miljoen euro met EMVAF-middelen worden gedekt.

Het klopt dat de Minister van IenW primair verantwoordelijk is voor de implementatie van de KRM. Onder het EFMZV werd circa 2,5% van de beschikbare middelen voor de KRM bestemd. Dit was in deze programmaperiode nog een verplichting. Gezien de hierboven geschetste gedeelde opgave rond het natuurbeleid op de Noordzee, is er wederom voor gekozen om middelen vrij te maken voor onderzoek en beschermingsmaatregelen in het kader van de KRM.

Tevens vernemen de leden van de CDA-fractie graag wat de stand van zaken is van de uitvoering van de motie van het lid Agnes Mulder die oproept om Europese gelden voor de visserij naar voren te halen (Kamerstuk 33 450, nr. 69).

Antwoord

Voor dit jaar zijn er nog voldoende nationale middelen beschikbaar. Hoewel we hiervoor afhankelijk zijn van Europese procedures, ligt het in de lijn der verwachting dat eind dit jaar tevens EMVAF-middelen beschikbaar komen. Daarom verwacht ik niet dat er tekorten zullen ontstaan. Ik zal monitoren of de beschikbare middelen daadwerkelijk voldoende zijn en uw Kamer hierover informeren conform de gewijzigde motie van het lid Lodders (Kamerstuk 33 450, nr. 93).

De leden van de CDA-fractie constateren dat op 23 februari jl. een Europese bijeenkomst plaatsvond over honingbijen. Graag horen deze leden wat de uitkomsten zijn van deze bijeenkomst.

Antwoord

Ik heb uw Kamer op 8 april geïnformeerd (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1282) over de uitkomsten van de bijeenkomst van 23 februari 2021. Tijdens de bijeenkomst van 23 februari heeft de Europese Commissie teruggeblikt op de bijeenkomst over het bijenrichtsnoer van 13 januari 2021 (Kamerstuk 27 858, nr. 528) en heeft EFSA de antwoorden op aanvullende vragen van lidstaten (waaronder Nederland) toelicht. Ik heb uw Kamer op 19 februari 2021 geïnformeerd over de bijeenkomst van 23 februari 2021 en over de beantwoording van de Nederlandse vragen door EFSA (Kamerstuk 27 858, nr. 533).

Verder heeft de Europese Commissie de lidstaten bevraagd op de voorkeur voor het maximaal aanvaardbare effect van blootstelling aan een gewasbeschermingsmiddel op de omvang van een honingbijenkolonie, het zogenaamde beschermdoel. In lijn met de brief aan uw Kamer van 19 februari 2021 heb ik de Europese Commissie opgeroepen om met een voorstel te komen uitgaande van het meest conservatieve beschermingsniveau conform de versie van het bijenrichtsnoer uit 2013. Ook heb ik de Europese Commissie gevraagd zich rekenschap te geven van de wetenschappelijke inzichten die in de afgelopen tijd beschikbaar zijn gekomen. Daarnaast heb ik de Europese Commissie opgeroepen om zo snel mogelijk voorstellen te doen voor de beschermdoelen voor hommels en solitaire bijen.

Tijdens de rondgang langs de lidstaten kwam naar voren dat een groot deel van de lidstaten voorstander is van een beschermdoel van een maximaal effect van 12,8% op de omvang van een honingbijenkolonie. Dit percentage komt overeen met het meest conservatieve beschermdoel uit het advies van het Ctgb dat ik op 19 februari 2021 naar uw Kamer heb gestuurd. Verder is een klein aantal lidstaten voorstander van een maximaal effect van 7% (gelijk aan de versie van het bijenrichtsnoer uit 2013). Een vergelijkbaar klein aantal lidstaten is voorstander van een maximaal effect variërend van 15 tot 25%.

De Europese Commissie heeft toegezegd om binnenkort met een definitief voorstel te komen voor het beschermdoel voor honingbijen. Vervolgens zullen EFSA en de Europese Commissie met voorstellen komen over de wijze waarop hommels en solitaire bijen zullen worden beschermd binnen het bijenrichtsnoer.

Vragen en opmerkingen van de leden van de FvD-fractie

In het kader van het SO Landbouw- en Visserijraad zouden de leden van de FvD-fractie graag de volgende vragen willen stellen aan de Minister. Hoe beoordeelt zij de invloed van het huidige EU-landbouwbeleid op de Nederlandse landbouwsector, in relatie tot de productiviteit van de Nederlandse landbouw, de voorsprong op het gebied van technische vooruitgang van de Nederlandse landbouw, de levensstandaard van de Nederlandse boeren en de administratieve lasten voor Nederlandse boeren? Hoe beoordeelt zij de trend dat steeds meer aspecten van het landbouwbeleid door de EU worden geregeld? Zijn er aspecten van het landbouwbeleid die naar haar oordeel beter door Nederland zelf, dan door de EU kunnen (blijven) worden geregeld? Zo ja, welke aspecten zijn dat? Op welke momenten en op welke wijze kan Nederland invloed uitoefenen op de totstandkoming van het nieuwe EU-landbouwbeleid? Deelt zij de mening dat haar inzet ten aanzien van het nieuwe EU-landbouwbeleid, vooral moet zijn dat Nederland weer meer soevereiniteit terugkrijgt om naar eigen inzicht regels te maken? Deelt zij de mening dat haar inzet ten aanzien van het nieuwe EU-landbouwbeleid, tevens moet zijn dat Nederlandse boeren meer vrijheid moeten terugkrijgen om naar eigen inzicht hun beroep uit te oefenen, en minder tijd kwijt zijn aan administratieve lasten om aan verstikkende regels te kunnen voldoen?

Antwoord

Bijna zestig jaar Europees Landbouwbeleid is één van de stuwende factoren geweest voor de productiviteit van de Nederlandse landbouw. De subsidie-instrumenten van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid hebben bijgedragen aan de levensstandaard en technische vooruitgang van Nederlandse boeren. Elke zeven jaar wordt er in het kader van de vaststelling van het Meerjarig Financieel Kader onderhandeld over de herziening van de GLB-verordeningen. Met deze wijzigingen wordt beoogd het GLB steeds beter in te richten op de dan voorliggende uitdagingen. Inherent hieraan is dat de uitvoering van het GLB in de jaren zeker complexer is geworden. De inzet van het kabinet bij lopende herziening van het GLB blijft echter onverminderd om daar waar mogelijk het GLB in de vormgeving en uitvoering te vereenvoudigen.

Tijdens de lopende onderhandelingen over de herziening van het EU-landbouwbeleid is Nederland in de Raad direct betrokken, worden standpunten ingebracht en daarmee invloed uitgeoefend. Het eindproduct is er echter een resultaat van de gezamenlijke inspanning van 27 lidstaten, het Europees Parlement en de Europese Commissie om tot een akkoord te komen. In het nieuwe GLB is er meer ruimte voor subsidiariteit. Lidstaten dienen zelf een Nationaal Strategisch Plan (NSP) op te stellen om het GLB meer toe te snijden op de nationale situatie, zonder dat collectieve uitdagingen waar we in de EU voor staan uit beeld raken.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

Bijenrichtsnoer

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vernemen graag van de Minister wat de planning van de Europese Commissie is betreffende het bijenrichtsnoer, zoals dat gepresenteerd zou zijn tijdens de vergadering van het Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed (SCoPAFF) van afgelopen maart. Kan de Minister bevestigen dat er tijdens die SCoPAFF-vergadering niet inhoudelijk is ingegaan op het bijenrichtsnoer en de beschermdoelen? Indien dat wel zo is, vernemen deze leden graag wat daar de inhoud van was. Verwacht de Minister dat de Europese Commissie tijdens de SCoPAFF-vergadering van april met een voorstel zal komen voor een beschermdoel voor honingbijen? Kan de Minister bevestigen dat zij tijdens de vergadering in februari, toen de Europese Commissie de lidstaten bevroeg op hun voorkeur, wel heeft gepleit voor het «meest conservatieve beschermingsniveau», maar daarbij niet het percentage van 7% heeft uitgesproken? Zo ja, kan zij uiteenzetten waarom zij dat zo formuleert? De Minister schrijft in het verslag van het schriftelijk overleg over de Landbouw- en Visserijraad van 22 en 23 maart dat enkele lidstaten hebben gepleit voor een maximaal effect van 7%.7 Heeft de Minister duidelijk aangegeven dat Nederland zich voegt bij deze groep vooruitstrevende lidstaten, in uitvoering van de motie van het lid Wassenberg c.s. (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 50)? Zo nee, waarom niet? Kan de Minister bevestigen dat zij ook voor wilde solitaire bijen en hommels geen maximaal aanvaardbare sterfte zal accepteren die hoger is dan 7%, ter uitvoering van diezelfde motie?

Antwoord

Tijdens de SCoPAFF-vergadering van afgelopen maart heeft Nederland de positie over het beschermdoel voor honingbijen, waarover uw Kamer op 19 februari 2021 is geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nr. 533), nogmaals bevestigd. Het bijenrichtsnoer is verder niet inhoudelijk besproken. Inmiddels heeft het Europees Parlement de Europese Commissie verzocht om het te hanteren beschermdoel voor honingbijen te agenderen voor de Landbouw- en Visserijraad. De Europese Commissie beraadt zich momenteel op dit verzoek.

Zoals verwoord in mijn brief aan uw Kamer van 19 februari 2021 (Kamerstuk 27 858, nr. 533) heb ik bij de Europese Commissie aangedrongen op een voorstel uitgaande van het meest conservatieve beschermingsniveau conform de versie van het bijenrichtsnoer uit 2013. Hiermee schaart de Europese Commissie Nederland in hetzelfde kamp als de lidstaten die expliciet voor een maximaal effect van 7% hebben gepleit. Ik heb de Europese Commissie ook verzocht om zich rekenschap te geven van de wetenschappelijke inzichten die in de afgelopen jaren beschikbaar zijn gekomen.

Wanneer de lidstaten overeenstemming hebben bereikt over het beschermdoel voor honingbijen zullen EFSA en de Europese Commissie met voorstellen komen voor beschermdoelen voor hommels en solitaire bijen. Het beschermingsniveau voor de honingbij werd en wordt uitgedrukt in een acceptabel effect op de omvang van de kolonie. Voor solitaire bijen, waarbij geen sprake is van kolonievorming, kan het zijn dat een ander type beschermdoel nodig zijn. Daarom wacht ik eerst het wetenschappelijke werk van EFSA af waar ik mij vervolgens op zal laten adviseren door het Ctgb alvorens ik hier een standpunt op inneem.

Diertransporten

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie willen opnieuw benadrukken dat het onaanvaardbaar is om levende dieren voor de vee-industrie over lange afstanden te transporteren, zeker naar landen buiten de Europese Unie. Deelt de Minister de mening van de Nieuw-Zeelandse Landbouwminister dat de lange transporttijden voor dieren op zee «altijd gepaard gaan met dierenwelzijnsuitdagingen»?8 Deelt de Minister de mening dat dat op het Europese vasteland niet alleen geldt voor zeetransport, maar net zo goed voor transport over land? Deze leden vragen de Minister om spoedige beantwoording van hun schriftelijke vragen over het transport van duizenden Nederlandse koeien naar landen in het Midden-Oosten.9

Antwoord

Bij zowel lange transporten van dieren over de weg, als dit soort lange transporten over zee zijn er risico’s voor het dierenwelzijn en de gezondheid van de dieren. Het borgen van dit soort risico’s is extra lastig buiten EU-grenzen, waar weinig inzicht is in de omstandigheden en er geen mogelijkheden zijn om in te grijpen bij calamiteiten. Ik pleit daarom in EU-verband voor het verbieden van lange transporten van dieren naar niet-EU landen, uitgezonderd het Verenigd Koninkrijk, omdat daar EU-equivalente wetgeving ten aanzien van dierenwelzijn (en diertransporten) geldt.

De beantwoording op de schriftelijke vragen zijn op 6 mei naar uw Kamer verzonden (Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 2620).

En alsof de «gewone» transporttijden nog niet erg genoeg zijn, hebben de leden van de Partij voor de Dieren-fractie recentelijk gezien – bij de blokkade van het Suezkanaal – dat een infarct in de wereldhandel snel kan leiden tot een dierenwelzijnsramp. Tijdens de blokkade van het Suezkanaal eind maart jl. zijn naar schatting 200.000 levende dieren vast komen te zitten op de vertraagde schepen. Kan de Minister aangeven hoe lang de schepen met deze dieren uiteindelijk onderweg zijn geweest en wat hun bestemmingen waren? Kan de Minister uitsluiten dat zich daar Nederlandse dieren tussen bevonden, of dat de eindbestemming Nederland was? Hoe gaat de Minister zich inzetten om te voorkomen dat een dergelijke dierenwelzijnsramp zich ooit weer kan voordoen? Deze leden vragen de Minister tevens om spoedige beantwoording van hun schriftelijke vragen over de 200.000 dieren die vastzaten aan boord van transportschepen door de blokkade van het Suezkanaal, zoals ook verzocht in de vragen zelf.10

Antwoord

De beantwoording op de schriftelijke vragen over de 200.000 dieren die vastzaten aan boord van transportschepen door de blokkade van het Suezkanaal zijn op 6 mei naar uw Kamer verzonden (Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 2620).

Zoals ik in mijn beantwoording van deze vragen aangeef, kunnen we in Nederland geen gegevens inzien van exporten vanaf andere landen, behalve als Nederland een doorvoerland is. Ik heb uitsluitend informatie ontvangen over schepen uit Roemenië en Spanje. Uit de informatie uit Roemenië blijkt dat de elf betrokken veeschepen op de dag van het opheffen van de blokkade tussen de vijf en dertien dagen onderweg waren. Van de twee betrokken veeschepen uit Spanje is mij geen vertrekdatum bekend. Van de elf schepen uit Roemenië waren er zeven op weg naar Saoedi-Arabië en vier naar Jordanië. Van de twee veeschepen uit Spanje heb ik geen gegevens over de bestemmingen.

Er waren in ieder geval geen dieren aan boord van deze schepen die rechtstreeks vanuit Nederland zijn geëxporteerd. Het is mogelijk dat er alsnog dieren met een oorspronkelijk in Nederland aangebracht oormerk aan boord van betrokken veeschepen waren, maar deze dieren zijn dan eerder al naar een andere lidstaat verhandeld, alvorens ze naar het Midden-Oosten werden geëxporteerd. Daar heb ik geen inzicht in. Er waren, voor zover de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit uit beschikbare systemen kan terugzoeken, geen dieren betrokken die als eindbestemming Nederland hadden.

Ik pleit, zoals ik in antwoord op de vorige vraag aangeef, voor een EU-breed verbod op verre transporten van levend vee naar niet-EU-landen, met uitzondering van het Verenigd Koninkrijk. Totdat dit gerealiseerd is, moet maximaal worden ingezet op de naleving van de huidige voorschriften uit de transportverordening om het welzijn te borgen.

Toch kan het altijd nog gekker: Ierland heeft voorgesteld de overtollige kalfjes uit de melkvee-industrie per vliegtuig naar Nederland te transporteren om de transporttijd te verkorten. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zijn positief over de antwoorden van de Minister dat zij de pilots hiervoor geen goed idee vindt.11 Kan de Minister toezeggen dat Nederland daarom ook niet mee zal werken aan de pilots of de proefvluchten die zullen worden uitgevoerd? Volgens de Ierse landbouworganisatie Teagasc is Wageningen University and Research (WUR) betrokken bij het onderzoek dat zal worden gedaan naar het effect van transport per vliegtuig op het welzijn van kalfjes. In het dagblad Trouw stelde een woordvoerder van de WUR hier niets van af te weten.12 Kan de Minister uitsluitsel geven over de vraag of de WUR nu wel of niet bij dit project is betrokken? Indien de WUR hier wel bij is betrokken, kan de Minister dan uitsluiten dat dit (mede) wordt gefinancierd met overheidsgeld? Heeft er inmiddels al een proefvlucht plaatsgevonden? Zo ja, waar is deze geland? Is het mogelijk dat de vliegtuigen naar België vliegen en dat de kalfjes vervolgens per vrachtwagen naar Nederland komen? Gaat de Minister zich ervoor inzetten dat ook dit niet zal gebeuren? Zo ja, hoe?

Antwoord

Ik heb inderdaad in mijn beantwoording op eerdere vragen aangegeven dat ik vanuit het oogpunt van dierenwelzijn vraagtekens zet bij het plan om Ierse kalveren in de toekomst met het vliegtuig naar Nederland te vervoeren. De Ierse autoriteiten zijn op de hoogte van mijn zorgen hierover. De EU-transportverordening staat echter het transport van dieren met het vliegtuig onder bepaalde voorwaarden toe. Volgens de informatie die ik nu heb, zullen eventuele proefvluchten volgens de geldende EU-regels worden uitgevoerd. In dat geval is er geen mogelijkheid om deze transporten te weigeren. Ook niet als de kalveren naar België worden gevlogen en vervolgens per vrachtwagen naar Nederland komen. De Ierse autoriteiten hebben recent laten weten dat de proefvluchten in het kader van onderzoek zijn uitgesteld en in ieder geval niet dit jaar zullen plaatsvinden.

Uit navraag blijkt dat WUR-onderzoekers zijn betrokken bij het bredere Ierse project dat gaat over beter welzijn voor kalveren, ter voorbereiding op lange afstand transporten, maar niet specifiek bij deze proefvluchten. Financiering hiervoor vanuit de Nederlandse overheid is niet aan de orde.

Burgerinitiatief End the Cage Age

Bijna 1,5 miljoen Europeanen ondertekenden het Europese burgerinitiatief «Stop de kooien/End the Cage Age». Honderden miljoenen dieren worden in Europa hun leven lang, of een groot deel van hun leven, in kooien gehuisvest ten behoeve van de vlees- en eierindustrie. In deze kooien is geen ruimte voor natuurlijk gedrag: de dieren kunnen niet op een normale manier voedsel zoeken, konijnen kunnen niet graven, kippen kunnen niet stofbaden, zeugen kunnen hun biggetjes niet verzorgen. Dieren leven hierdoor met continue stress en frustratie, waardoor het leed dat hen wordt aangedaan enorm groot is. Kan de Minister toezeggen dat zij zich in gaat zetten om zo snel mogelijk een einde te maken aan kooihuisvesting voor dieren, waar dit initiatief om vraagt? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Rondom dit thema speelt op Europees niveau een aantal ontwikkelingen die ik nauwlettend in de gaten houd. Zo heeft het Europese Parlement naar aanleiding van het burgerinitiatief End the Cage Age een adviesrapport laten opstellen over de mogelijkheden voor het afschaffen van kooihuisvesting en is medio april door het Europees Parlement een openbare hoorzitting gehouden over betreffend burgerinitiatief. De Europese Commissie zal eind juni met een reactie komen op het burgerinitiatief.

Daarnaast lopen er actualisaties van wetenschappelijke opinies van de European Food Safety Authority (EFSA) met betrekking tot dierenwelzijn, waarbij onder andere ingegaan zal worden op de huisvesting voor bijvoorbeeld leghennen, varkens en kalveren. Op basis van uitkomsten hiervan zal ik binnen Europa een standpunt innemen over de uitfasering van kooihuisvesting. Dit standpunt zal ook worden ingebracht in het kader van de herziening van de Europese dierenwelzijnsregelgeving waaraan, in het kader van de «Van boer tot bord»-strategie, de komende jaren zal worden gewerkt. De Europese Commissie verwacht in het vierde kwartaal 2023 met een wetgevingsvoorstel te komen voor eventuele herziening van de dierenwelzijnswetgeving.

UN Food Systems Summit 2021

Zal Nederland aanwezig zijn bij de top van de Verenigde Naties over voedselsystemen in september 2021?13 Zo ja, wat wordt de inzet van Nederland bij deze top?

Antwoord

Nederland zal aanwezig zijn bij de VN-top over voedselsystemen. Sinds vier jaar neemt het aantal mensen dat geen toegang heeft tot een gezonde en betaalbare maaltijd toe. COVID-19 verergert deze situatie en brengt het behalen van SDG 2 «zero hunger» in 2030, nog verder buiten bereik.

Nederland ondersteunt de top financieel en is actief betrokken bij de voorbereidingen. De top beoogt landen, organisaties en bedrijven samen te brengen achter concrete initiatieven die het behalen van de SDG 2-doelen dichterbij brengen en toewerken naar duurzame en veerkrachtige voedselsystemen. Nederland bepleit daarom dat de top een inclusief karakter moet hebben, met betrokkenheid van alle landen, bedrijfsleven en maatschappelijk middenveld. Daarnaast wil Nederland het gebruik in beleid van wetenschappelijke kennis voor het bereiken van voedselzekerheid en duurzame voedselsystemen verder verbeteren.

Wereldwijd vinden er nationale dialogen plaats over de werking en gewenste uitkomsten van de nationale voedselsystemen. De Nederlandse dialoog zal op 1 juni a.s. plaatsvinden in Amsterdam.


X Noot
1

NOS, 10 maart 2021, «Brussel wil camera's op schepen om vissers in de gaten te houden» (https://nos.nl/artikel/2372133-brussel-wil-camera-s-op-schepen-om-vissers-in-de-gaten-te-houden.html)

X Noot
2

Kamerstuk 21 501-32, nr. 1281

X Noot
3

NOS, 16 april 2021, «Nederlandse pulsvissers vangen bot bij Hof van Justitie van de EU» (https://nos.nl/artikel/2376807-nederlandse-pulsvissers-vangen-bot-bij-hof-van-justitie-van-de-eu.html)

X Noot
4

Kamerstuk 27 858, nr. 533

X Noot
5

Kamerstuk 21 501-32, nr. 1283

X Noot
6

Kamerstuk 33 576, nr. 225

X Noot
7

Kamerstuk 21 501-32, nr. 1280

X Noot
9

Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 2620

X Noot
10

Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 2621

X Noot
11

Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 2170

Naar boven