21 501-31 Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken

Nr. 700 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 april 2023

Op 3 en 4 mei aanstaande vindt de Informele Raad WSBVC plaats te Stockholm. Hierbij zend ik u de Geannoteerde Agenda voor deze Raad toe. Conform de vastgestelde afspraken informeer ik uw Kamer middels de Geannoteerde Agenda tevens over de voortgang van de onderhandelingen inzake het EU-richtlijnvoorstel verbetering van arbeidsvoorwaarden bij platformwerk en de herziening van de Coördinatieverordening Sociale Zekerheid. Bij dit laatste onderwerp informeer ik u tevens over de stand van zaken rond telewerken in de EU.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip

GEANNOTEERDE AGENDA INFORMELE RAAD WERKGELEGENHEID EN SOCIAAL BELEID (WSBVC) 3–4 mei 2023

In deze Geannoteerde Agenda treft u aan:

  • Informatie over de Informele Raad WSBVC van 3–4 mei 2023.

  • Kwartaalrapportage t.a.v. herziening Coördinatieverordening Sociale Zekerheid (COM(2016) 815),

  • Update over Telewerken en sociale zekerheid in Europees verband;

  • Voortgangsrapportage t.a.v. het EU-voorstel Richtlijn Platformwerk (COM(2021)762);

Informatie over de Informele Raad WSBVC, onderdeel Werkgelegenheid en Sociaal Beleid, van 3–4 mei 2023

In het nu volgende informeer ik u over de Informele Raad WSBVC, onderdeel Werkgelegenheid en Sociaal Beleid, van 3–4 mei, waaraan ik voornemens ben deel te nemen. De Informele Raad vindt plaats in Stockholm.

Ten tijde van het opstellen van deze Geannoteerde Agenda zijn nog geen discussiestukken gedeeld door het Zweedse voorzitterschap. U ontvangt de Geannoteerde Agenda vervroegd vanwege het meireces.

Agendapunt: Europees Jaar van de Vaardigheden

Doel Raadsbehandeling

Het Zweedse Voorzitterschap heeft het Europees Jaar van de Vaardigheden geagendeerd voor de Informele WSB-Raad van 3–4 mei 2023. Ten tijde van het opstellen van de Geannoteerde Agenda heeft het Voorzitterschap nog geen stukken gedeeld.

Achtergrond

Op 12 oktober 2022 presenteerde de Europese Commissie het besluit om 2023 uit te roepen tot het Europees Jaar van de Vaardigheden. Dit besluit bouwt voort op eerdere initiatieven zoals de Europese Vaardighedenagenda, de EU-2030 doelen met betrekking tot vaardigheden en de Raadsaanbevelingen over een individuele leerrekening en micro-credentials. Het kabinet heeft deze eerdere initiatieven verwelkomd. Ook verwelkomde het kabinet de aandacht van de Commissie in het Green Deal Industrial Plan voor het belang van ontwikkeling van vaardigheden.1

Het Europees Jaar van de Vaardigheden heeft tot doel om meer aandacht te genereren voor het belang van deelname aan om- en bijscholing in het licht van de digitale en groene transities, met specifieke aandacht voor het adresseren van arbeidsmarktkrapte. Het voorstel omvat vier actielijnen: 1) het bevorderen van meer investeringen in om- en bijscholing om het potentieel van de huidige en toekomstige Europese beroepsbevolking te verzilveren, 2) het vergroten van de relevantie van vaardigheden door intensievere samenwerking tussen sociale partners, publiek en private diensten voor arbeidsvoorziening en onderwijs- en training aanbieders, 3) het benadrukken van het belang van een goede match op de arbeidsmarkt; en 4) het aantrekken van mensen uit derde landen met de vaardigheden waar behoefte aan is binnen de Unie, onder meer door de leermogelijkheden en mobiliteit te versterken en de erkenning van kwalificaties te vergemakkelijken. Het kabinet heeft de eerste drie actielijnen verwelkomd en op de laatste actielijn terughoudend gereageerd. Arbeidsmigratie van buiten de EU, met uitzondering van kennismigratie, wordt door het kabinet gezien als sluitstuk van de aanpak van krapte op de arbeidsmarkt. Op verzoek van Nederland is verhelderd dat deze actielijn een nationale competentie betreft. Tot slot is iedere lidstaat gevraagd een nationale vaardighedencoördinator te benoemen.

De Raad bereikte in december 2022 een akkoord over de tekst van het besluit over het Europees Jaar van de Vaardigheden. Het Europees Parlement stemde in februari 2023 over haar positie waarna de trilogen begonnen. In maart 2023 stemden de Raad en het Europees Parlement in met het onderhandelingsresultaat. Het Europees Jaar van de Vaardigheden heeft een looptijd van 9 mei 2023 (Europadag) tot en met 8 mei 2024. Gedurende het Jaar organiseert de Commissie diverse evenementen over de ontwikkeling van vaardigheden en wordt kennisuitwisseling, onder andere via de nationale vaardighedencoördinatoren, gestimuleerd en gefaciliteerd.

Inzet Nederland

Tijdens de Informele Raad zal ik benadrukken dat ik verheugd ben met de aandacht die de Commissie heeft voor het onderwerp en het initiatief voor het Europees Jaar van de Vaardigheden verwelkomen. Ik hecht veel waarde aan een leven lang ontwikkelen om de beroepsbevolking duurzaam inzetbaar te houden op een dynamische arbeidsmarkt. Hierbij heb ik ook aandacht voor het belang van praktijkleren van statushouders en dat zij snel aan het werk kunnen.2 Wanneer mensen blijven leren en een positieve leerervaring opdoen, ontstaat er een leercultuur waarin mensen ook gemakkelijker vaardigheden verwerven die nodig zijn om de transities te halen. Dat is in lijn met de inspanningen van het kabinet om een brede leercultuur te bevorderen, bijvoorbeeld via het STAP-budget. Leven lang ontwikkelen levert ook een belangrijke bijdrage aan de krapteaanpak3 waarbij het kabinet inzet op om- en bijscholing richting digitale en groene banen.4 Ik zal daarnaast benadrukken dat een goede leercultuur waarin mensen blijven leren en ontwikkelen belangrijk is voor het succes van omscholing richting krapteberoepen. Het vergroten van het arbeidsaanbod met de juiste vaardigheden die nodig zijn om de groene en digitale transities te halen, leidt tot meer innovatie en verbetert het concurrentievermogen van bedrijven. Dit is van groot belang voor een sterke en weerbare Unie.

Agendapunt: High Level Group report on the future of the social welfare state

Doel Raadsbehandeling

Ten tijde van het opstellen van de Geannoteerde Agenda heeft het Voorzitterschap nog geen stukken gedeeld.

Inhoud

Op 7 februari 2023 is een rapport inzake de toekomst van de welvaartsstaat en sociale bescherming gepresenteerd.5 Het rapport is opgesteld door een door de Europese Commissie ingestelde groep academici en wetenschappers. De instelling van deze groep werd aangekondigd in het Actieplan voor de Europese Pijler van Sociale Rechten.

Het rapport beschrijft vier megatrends – de demografische, digitale en groene transities en de veranderende wereld van werk. Vervolgens geeft het rapport suggesties hoe het beleid ten aanzien van de welvaartsstaten in de lidstaten zou kunnen worden aangepast om deze uitdagingen het hoofd te bieden en hoe deze veranderingen kunnen worden gefinancierd. Daartoe bevat het rapport 21 aanbevelingen.

Het rapport benadert de welvaartsstaten en sociale bescherming vanuit een levensloopcyclus, waarin de drie stadia van de levensloop (het vroege leven, het werkend leven en de oude dag) en periodes van economische inactiviteit (kindertijd, school en training, werkloosheid, herscholing, zorgtaken en pensioen) centraal staan. Tijdens deze drie stadia en periodes van economische inactiviteit verschillen de behoeften van personen en worden de kosten en baten van de welvaartsstaat niet evenredig gedistribueerd. Daarbij beschrijft het rapport dat de economische positie van mensen grotendeels gevormd wordt door eerdere investeringen in onderwijs, zorg, gezondheid en levensomstandigheden. Hierbij wordt ook het belang van de sequentie benadrukt: een slechte start in de jeugd is tekenend voor de rest van de levensloop, wat kan leiden tot slechtere baankansen of banen met een slechter pensioen en meer kans op inactiviteit, hetgeen zorgt voor meer druk op de welvaartsstaat.

Het rapport doet daarom een oproep tot investeringen, die zouden moeten leiden tot een toename in productiviteit en betaalbaarheid van socialezekerheidsstelsels. Daarbij wordt benadrukt dat uitkeringen en sociale voorzieningen een vermenigvuldigend effect genereren, waarbij de cumulatieve opbrengsten van investeringen een hoger welzijnsniveau tot gevolg hebben. Zo kan toegang tot kwalitatief hoge kinderopvang zorgen voor een betere en gelijkere start, wat zorgt voor betere baankansen met een beter pensioen en minder kans op inactiviteit, waardoor dit ook voordelen heeft voor de samenleving als geheel.

De aanbevelingen van het rapport zien op het creëren van een sterk begin voor iedereen, het waarborgen van inclusieve sociale zekerheid en een leven lang leren, het ondersteunen van langere loopbanen in goede gezondheid, het zorgen voor billijke en hoogwaardige langdurige zorg, bevordering van inclusieve en milieuvriendelijke huisvesting en vervoer, het zorgen voor inclusieve dienstverlening, duurzame financiering, en de mogelijkheden om in de toekomst sociale bescherming te bevorderen.

Inzet Nederland

Het kabinet herkent in algemene zin de boodschappen die zijn opgenomen in het rapport. Het kabinet onderstreept het belang van een betaalbare en moderne welvaartsstaat. Acties die leiden tot nationale hervormingen kunnen opwaartse sociale convergentie binnen de EU bevorderen, wat de sociale samenhang in de Unie versterkt.

Het kabinet herkent veel van de observaties en aanbevelingen uit het rapport. Gelet op de omvangrijkheid van het rapport en de veelheid aan beleidsterreinen die het bestrijkt, beperk ik mij tot het geven van enkele voorbeelden binnen het domein van mijn portefeuille.

Om te komen tot een samenhangende toekomstvisie op de Nederlandse samenleving, waarbij ook migratie uitdrukkelijk wordt betrokken, heb ik de Staatscommissie Demografische ontwikkelingen 2050 ingesteld. Deze Commissie zal naar verwachting eind 2023 met een advies komen. Dit advies van de Staatscommissie zal de basis vormen voor de discussie over de toekomstige vormgeving van de Nederlandse samenleving.

Ook in Nederland wordt het bevorderen van het welzijn van kinderen van groot belang geacht. Alle kinderen moeten kunnen participeren en zich op verschillende vlakken kunnen ontwikkelen, zonder barrières, bijvoorbeeld via de Gelijke Kansen Alliantie6. Het kabinet deelt eveneens de kijk op het waarborgen van inclusieve sociale zekerheid. In het coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) is daarom vastgesteld dat het sociaal minimum iedere vier jaar wordt herijkt om vast te stellen of het toereikend is om van te leven en mee te doen in de samenleving. Daartoe heeft het kabinet advies gevraagd aan de Commissie sociaal minimum, welke haar eindrapport uiterlijk in juni 2023 zal opleveren.7

Tevens wil het kabinet de leer- en ontwikkelcultuur versterken om zo een bijdrage te leveren aan een goed werkende, toekomstbestendige arbeidsmarkt waarin het vanzelfsprekend is dat mensen zich een leven lang blijven ontwikkelen (LLO).8 Naast een leven lang ontwikkelen, zet het kabinet zich ook in om werknemers tijdens hun werkend leven duurzaam inzetbaar te houden. De afspraken uit het Pensioenakkoord tussen het kabinet en sociale partners geven niet alleen een forse impuls aan deze duurzame inzetbaarheid, maar bieden ook ruimte voor eerder uittreden. Voorbeelden hiervan zijn de Regeling Vervroegd Uittreden (RVU) en de Maatwerkregeling Duurzame Inzetbaarheid en Eerder Uittreden (MDIEU).9 Daarbovenop bieden de Regionale Mobiliteitsteams persoonlijke ondersteuning in combinatie met onder andere bij- en omscholing, die hard nodig is om de mensen die zonder werk komen te zitten naar nieuw werk te begeleiden. Ook de inzet zoals opgenomen in de arbeidsmarktbrief bevordert kansengelijkheid op de arbeidsmarkt.10

Op de overige aanbevelingen, die onder meer zien op de zorg, huisvesting, vervoer en financiering, deelt het kabinet in grote lijnen de observaties uit het rapport. Daarbij tekent het kabinet wel aan dat ook veel van deze gebieden een nationale aangelegenheid zijn.

Indicatie krachtenveld Raad

Lidstaten zullen tijdens de Informele Raad naar verwachting een eigen toelichting geven op de belangrijkste uitdagingen voor de toekomst van hun welvaartsstaat en sociale bescherming naar gelang de eigen prioriteiten.

Kwartaalrapportage: herziening Coördinatieverordening Sociale Zekerheid (883/2004)

Op 13 december 2016 publiceerde de Europese Commissie een voorstel tot de herziening van Verordening 883/2004 inzake de coördinatie van sociale zekerheidssystemen van de lidstaten. Hieronder vindt u de voortgangsrapportage over de onderhandelingen betreffende dit herzieningsvoorstel. Het herzieningsvoorstel staat niet op de agenda van deze Informele Raad.

Terugblik trilogen

Tot nu toe is het verschillende Voorzitterschappen van de Raad niet gelukt om in de triloogfase een akkoord te bereiken over het herzieningsvoorstel van Verordening 883/2004. Voor de twee voorlopige politieke akkoorden onder het Roemeense en Sloveense voorzitterschap bestond geen gekwalificeerde meerderheid in de Raad. Nederland kon in beide gevallen het voorlopige politieke akkoord niet steunen, vanwege bezwaren tegen aanpassingen van het werkloosheidshoofdstuk.

Stand van zaken

Op 29 maart 2023 heeft onder het Zweedse Voorzitterschap een tweede Raadswerkgroep plaatsgevonden om de herziening van de Verordening 883/2004 te bespreken. Het Zweedse Voorzitterschap beraadt zich nu op vervolgstappen en heeft aangegeven te verwachten dit onderwerp te agenderen voor een Coreper vergadering in de week van 24 april. Het Zweedse Voorzitterschap zal mogelijk een voorstel doen tot wijziging van het Raadsmandaat. Als de ontwikkelingen daar aanleiding voor geven zal ik uw Kamer daar nader over informeren.

Inzet Nederland

De herziening van Verordening 883/2004 is een belangrijk dossier voor Nederland en heeft mijn volle aandacht. Uiteraard zal ik mij op verschillende fronten blijven inzetten voor de Nederlandse belangen op dit dossier. Vanzelfsprekend zal Nederland stelling nemen tijdens de formele onderhandelingsmomenten. Daarnaast vind ik het belangrijk om constructieve samenwerking te zoeken met een zo ruim mogelijke groep lidstaten.

Een aantal thema’s heeft mijn aandacht in het bijzonder. Mijn inzet op het gebied van werkloosheid blijft onder meer gericht op het bereiken van een zo kort mogelijke exportduur van de uitkering, gecombineerd met maatregelen gericht op activering richting arbeid en verbetering van de handhaving. Wat betreft toepasselijke wetgeving vind ik het belangrijk om situaties van premieshoppen tegen te gaan. Nieuwe wetgeving op dit terrein moet daadwerkelijk bijdragen aan een betere handhaving en geen zware administratieve lasten meebrengen voor het bedrijfsleven, werknemers of voor de uitvoering.

Zoals ik in de voorgaande voortgangsrapportages aangaf, blijft het mijn inzet om een reflectieperiode te introduceren, die de Commissie de gelegenheid biedt om een geheel nieuw herzieningsvoorstel te formuleren. Sinds de introductie van het herzieningsvoorstel in 2016 hebben er namelijk fundamentele veranderingen plaatsgevonden op de arbeidsmarkt. Voorbeelden daarvan zijn toegenomen digitalisering van het arbeidsdomein en een toename in het thuis en op afstand werken. Het huidige wijzigingsvoorstel is hierop onvoldoende toegerust en leidt dus niet tot de benodigde modernisering.

Update Telewerken en sociale zekerheid in Europees verband

Parallel aan de onderhandelingen over de herziening van de coördinatieverordening, is in Europa de afgelopen maanden mede op mijn initiatief onderhandeld over een Kaderovereenkomst die het mogelijk maakt dat werknemers die in hun woonstaat telewerken in hun werkstaat verzekerd blijven. Mijn inzet is er altijd op gericht geweest om ervoor te zorgen dat grenswerkers kunnen thuiswerken en ik wil onnodige belemmeringen op het terrein van de sociale zekerheid zoveel mogelijk wegnemen. Op dit gebied is belangrijke voortgang te melden. Eind maart is een werkgroep een concept-Kaderovereenkomst overeengekomen.

In de Europese Unie heb ik mij op verschillende momenten hard gemaakt voor een oplossing voor mensen die in een andere EU-lidstaat wonen of verblijven en daar telewerken. Terugkeer naar de huidige regels uit de Verordening is voor veel van deze mensen geen goede optie. Na maanden van inspanning, biedt deze Kaderovereenkomst de gewenste duidelijkheid op het gebied van sociale zekerheid voor zowel werkgevers als werknemers die werken en wonen in verschillende lidstaten. Ik ben dan ook zeer tevreden met het resultaat en ik ben van plan om de Kaderovereenkomst te ondertekenen. Hieronder vindt u meer informatie over de inhoud van deze overeenkomst op hoofdlijnen.

Terugblik

Tijdens de COVID-pandemie zijn mensen massaal gaan thuiswerken. EU-lidstaten hebben toen met elkaar afgesproken dat het toegenomen thuiswerken niet zou leiden tot een wijziging van de toepasselijke socialezekerheidswetgeving. Dit «Coronabeleid» liep eind juni 2022 af en momenteel geldt een transitieperiode. In deze transitieperiode heeft thuiswerken evenmin gevolgen voor de sociale zekerheidspositie van grenswerkers. De transitieperiode loopt 1 juli aanstaande af. Om het toegenomen telewerken ook na die datum te faciliteren, heeft Nederland zich in EU-verband ingezet voor de totstandkoming van een multilaterale overeenkomst.

Stand van zaken

Eind maart heeft een werkgroep van de zogeheten «Administratieve Commissie voor de sociale zekerheid van migrerende werknemers» een concept-Kaderovereenkomst opgeleverd. De Kaderovereenkomst kan op 1 juli in werking treden wanneer minimaal twee lidstaten de overeenkomst voor die datum ondertekenen. Er is afgesproken dat lidstaten elkaar uiterlijk 17 april informeren of ze de Kaderovereenkomst willen ondertekenen.

De Kaderovereenkomst maakt telewerken door werknemers in de woonlidstaat mogelijk tot 50% van de arbeidsduur, zonder dat dit leidt tot een wijziging van de toepasselijke socialezekerheidswetgeving (indien zowel de werkstaat als de woonstaat de Kaderovereenkomst ondertekenen). Er is, mede op voorspraak van Nederland, gekozen voor dit percentage zodat ook parttimers die bijvoorbeeld vier dagen werken de mogelijkheid hebben om regelmatig thuis te werken. Indien voldaan wordt aan de voorwaarden uit de Kaderovereenkomst, kunnen uitvoeringsorganen van de lidstaten door middel van een vereenvoudigde procedure een zogeheten «artikel 16-overeenkomst» sluiten. Met een dergelijke artikel 16-overeenkomst wordt afgeweken van de reguliere aanwijsregels van Verordening 883/2004. Werknemers of werkgevers moeten hiervoor een aanvraag indienen in de lidstaat van de werkgever. Het sociale zekerheidsorgaan in die lidstaat geeft vervolgens na een beoordeling of aan de voorwaarden is voldaan – ter bevestiging dat de wetgeving van die lidstaat van toepassing is – een verklaring af zonder dat er instemming nodig is vanuit de andere lidstaat die de Kaderovereenkomst heeft ondertekend.

In Nederland is de Sociale Verzekeringsbank (SVB) belast met de uitvoering van de Kaderovereenkomst. De verwachting is dat werknemers of hun werkgevers in de grensstreek in grote getalen een aanvraag zullen indienen. De uitvoering van de overeenkomst vraagt dan ook veel van de SVB. De implementatieperiode – tot 1 juli 2023 – is echter zeer kort. De SVB zou normaal gesproken een jaar nodig hebben om de overeenkomst goed te kunnen uitvoeren. Zoals ik heb geschreven in de stand van de uitvoering van december 202211 is een Europese oplossing voor de SVB onuitvoerbaar bij minder dan een jaar voorbereidingstijd. Omdat dit jaar er niet is, is afgesproken dat de SVB zal werken met een noodscenario, waarbij de SVB onder meer gebruik gaat maken van externe inhuur. De SVB is reeds begonnen met de noodzakelijke voorbereidingen.

In april vinden nog technische gesprekken plaats over de implementatie van de overeenkomst door de lidstaten. Ik verwacht na het afronden van deze gesprekken uw Kamer meer gedetailleerde informatie te kunnen verstrekken over de inhoud van de overeenkomst, de uitvoering van het noodscenario door de SVB en de gevolgen daarvan voor de burger. In die brief kan ik ook bekendmaken welke lidstaten het voornemen hebben om de overeenkomst te ondertekenen.

Voortgangsrapportage t.a.v. het EU-voorstel Verbetering van Arbeidsvoorwaarden bij Platformwerk (COM, 2021, 762)

Conform de informatieafspraken over het Richtlijnvoorstel verbetering van arbeidsvoorwaarden bij platformwerk (hierna «het richtlijnvoorstel») informeer ik u hierbij over de stand van zaken rond de behandeling van dit voorstel.

In het Verslag van de Formele Raad van 8 december 202212 informeerde ik uw Kamer dat onder het Tsjechisch Voorzitterschap helaas geen algemene oriëntatie is bereikt. Het huidige Zweeds Voorzitterschap is voornemens het richtlijnvoorstel te agenderen op de Raad als een gekwalificeerde meerderheid voor een algemene oriëntatie haalbaar lijkt. Hoewel het richtlijnvoorstel niet op de agenda van deze Informele Raad staat, zal ik het onderwerp wel ter sprake brengen tijdens de gesprekken die ik en marge van de Raad zal hebben.

Stand van zaken

Het Zweeds Voorzitterschap heeft de behandeling van het richtlijnvoorstel hervat met de compromistekst die voorlag in de Formele Raad van 8 december jl.13 als vertrekpunt. De Raadswerkgroep is in februari bij elkaar gekomen voor een technische bespreking over het weerlegbaar rechtsvermoeden. Op basis van die bespreking en de schriftelijke inbreng van de lidstaten heeft het Voorzitterschap een nieuwe compromistekst14 opgesteld. Deze is eind maart besproken in de Raadswerkgroep.

Tijdens deze Raadswerkgroep werd een brede oproep gedaan om onder Zweeds Voorzitterschap te komen tot een algemene oriëntatie. Het grootste discussiepunt blijft het rechtsvermoeden van werknemerschap. Een deel van de lidstaten wenst meer flexibiliteit ten aanzien van het rechtsvermoeden. Lidstaten zoals Nederland en de ons gelijkgezinde lidstaten zien graag een effectief, toekomstbestendig rechtsvermoeden met een goede publiekrechtelijke inbedding. Het huidige compromisvoorstel is op dit punt minder ambitieus dan de tekst die in de Formele Raad WSB van 8 december jl. ter stemming voorlag, maar op een enkel punt wel een verbetering ten opzichte van de vorige compromistekst. Het Voorzitterschap zal eind april een aangepaste compromistekst voorleggen aan de Raadswerkgroep.

Inzet Nederland

Mijn inzet blijft gericht op een sterk en effectief weerlegbaar rechtsvermoeden en een (ook voor publiekrechtelijke instanties) zo effectief mogelijke uitwerking daarvan. Ik blijf me in EU-verband inzetten voor een effectieve richtlijn die platformwerkers daadwerkelijk ondersteunt, en een verbetering vormt ten opzichte van de bestaande situatie. Ik vind het van belang dat er sprake is van een goede balans tussen de duurzame ontwikkeling van platformbedrijven en de bescherming van werknemers. Ik blijf er bij het voorzitterschap op aandringen om niet het momentum van de Formele Raad van 8 december jl. te verliezen en snel de discussie op politiek niveau voort te zetten.

Zoals ik aangaf in het Commissiedebat van 9 maart jl. over de Formele Raad, vraagt dit flexibiliteit van alle lidstaten, van lidstaten die bedenkingen hebben bij het Commissievoorstel maar ook van Nederland en de ons gelijkgezinde lidstaten. Nederland kijkt in dat kader ook actief met gelijkgestemde lidstaten naar alternatieve formuleringen, onder andere ten aanzien van het rechtsvermoeden, om tot een gekwalificeerde meerderheid in de Raad te komen.

Ik zal Uw Kamer nader informeren indien de onderhandelingen hier aanleiding toe geven.


X Noot
1

Kamerstuk 22 112, nr. 3607.

X Noot
2

Kamerstuk 32 824, nr. 381.

X Noot
3

Kamerstuk 29 544, nr. 1115.

X Noot
4

Kamerstuk 29 544, nr. 1120.

X Noot
6

Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 660.

X Noot
7

Kamerstuk 35 925 XV, nr. 153.

X Noot
8

Kamerstuk 30 012, nr. 147.

X Noot
9

Kamerstukken 25 883 en 32 043, nr. 433.

X Noot
10

Kamerstuk 29 544, nr. 1176.

X Noot
11

Kamerstuk 26 448, nr. 693.

X Noot
12

Kamerstuk 21 501-31, nr. 692.

X Noot
13

Document nr. 15338/1/22 REV 1. Dit document is te vinden op het Delegates Portal.

X Noot
14

Document nr. st07491. Dit document heeft de markering «LIMITE».

Naar boven