21 501-31 Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken

Nr. 293 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 2 oktober 2012

Naar aanleiding van de brieven van de staatssecretaris en minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 4 juli 2012(Kamerstukken II, 2011/12, 21 501-31, nr. 286), van 10 juli 2012 (Kamerstukken II, 2011/12, 21 501-31, nr. 288), van 20 augustus 2012 (Kamerstukken II, 2011/12, 21 501-31, nr. 291 en van 19 september 2012, 21 501-31, nr. 292) betreffende de Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid hebben enkele fracties binnen de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid de behoefte om de regering enkele vragen en opmerkingen voor te leggen.

De vragen en opmerkingen zijn op 26 september 2012 aan de regering voorgelegd. Bij brief van 2 oktober 2012 zijn deze vragen beantwoord.

De fungerend voorzitter van de commissie, Van Dijck

Adjunct-griffier van de commissie, Lips

Algemeen

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de fractie van de PvdA hebben kennisgenomen van de verslagen van meest recente bijeenkomsten van de Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid en de geannoteerde agenda voor de aankomende Raad 4 oktober in Luxemburg. Helaas constateren zij dat een aantal documenten ontbreken, bijvoorbeeld op Europa2020, jeugdwerkloosheid en kinderarmoede, waardoor een goede voorbereidende inbreng door Kamer en regering onmogelijk wordt gemaakt. Deze leden zijn van mening dat dit de volgende keer echt beter moet. Kan de regering hierover een toezegging doen?

Antwoord:

Deze vraag heeft betrekking op de discussie die uw Kamer voert met Staatssecretaris Knapen over de wijze waarop de toegang van het parlement tot EU-informatie in Nederland is vormgegeven. De Staatssecretaris heeft u op 28 september jl. hierover geïnformeerd.

1.

De leden van de PvdA-fractie hebben enkele vragen en opmerkingen over de inzet van de Nederlandse regering bij de bijeenkomst van 4 oktober a.s. Deze leden vragen wat de regering precies heeft gedaan met de landenspecifieke aanbevelingen, die Nederland heeft gekregen op het terrein van werkgelegenheid en sociaal beleid. Zo was het advies om de arbeidsparticipatie te vergroten, met name voor ouderen, vrouwen, mensen met een handicap en migranten, onder meer door de negatieve fiscale prikkels om te werken voor verdieners van een twee-inkomen te verminderen, de arbeidsmarktmobiliteit te bevorderen en rigiditeiten aan te pakken. Wat heeft de regering precies met deze aanbevelingen gedaan? Wat is er gedaan om verdieners van een tweede inkomen fiscaal tegemoet te komen?

Antwoord:

Eén van aanbevelingen op het terrein van SZW richt zich op het verhogen van de arbeidsparticipatie. Deze aanbeveling wordt door het kabinet onderschreven. Het arbeidsmarktbeleid van het kabinet richt zich op het bevorderen van de werkgelegenheid en het stimuleren van arbeidsparticipatie. Dit geschiedt met name door het verder activerend maken van de sociale zekerheid en door werk lonender te laten zijn. Zo wordt de dubbele heffingskorting voor kostwinnersgezinnen geleidelijk afgebouwd om een baan aantrekkelijker te maken voor niet werkende partners. Om werken vanuit een uitkeringssituatie te laten lonen wordt de dubbele heffingskorting ook afgebouwd in de minimumuitkeringen (via het referentieminimumloon). Voorts heeft het kabinet voorstellen gedaan op het gebied van de WW en het ontslagrecht, waarmee ondermeer de arbeidsmobiliteit op de Nederlandse arbeidsmarkt wordt versterkt. Het kabinet onderschrijft de oproep van de Europese Commissie voor het bevorderen van de arbeidsparticipatie van mensen met een arbeidsbeperking. We kunnen het ons niet veroorloven om mensen die kunnen werken, aan de kant te laten staan. Daartoe heeft het kabinet een voorstel ingediend bij de Tweede Kamer.

2.

De leden van de PvdA-fractie hebben vernomen dat de sociale partners geen invloed hebben gehad op het Nationaal Hervormingsprogramma en niet zijn betrokken bij het Europese semester. Is dit waar? Wat is de mening van de sociale partners over de standpunten van de regering?

Antwoord:

Net als voorgaande jaren zijn sociale partners uitvoerig geconsulteerd bij het opstellen van het Nationaal Hervormingsprogramma. Tevens hebben sociale partners een eigen bijlage opgesteld waarin wordt aangegeven welk beleid zij hebben gevoerd om bij te dragen aan de Europa 2020-doelstellingen. De betrokkenheid van sociale partners in Nederland wordt Europa breed als best practice beschouwd.

3.

De leden van de PvdA stellen vast dat de regering heeft ingebracht dat er Europabreed behoefte is aan structurele hervormingen. Aan welke hervormingen denkt de regering dan door Europa, als het gaat om duurzame inzetbaarheid, versterken van arbeidsmobiliteit en een betere aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt? Gaat de regering op de Raad van 4 oktober nogmaals in op haar eigen adviezen richting de Europese lidstaten?

Antwoord:

Het kabinet onderstreept het belang van het realiseren van de benodigde nationale structurele hervormingen, die op korte en lange termijn een belangrijke bijdrage leveren aan het herstel, het duurzaam versterken van de economie, het voorkomen en terugdringen van macro economische onevenwichtigheden en het vergroten van de houdbaarheid van de overheidsfinanciën in de EU. Daarbij kan worden gedacht aan het flexibiliseren van de arbeidsmarkt, het verhogen van de pensioengerechtigde leeftijd en het activerender maken van sociale zekerheid. Daarnaast is de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt van belang, zie voor dit onderdeel het antwoord op vraag 28.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

4.

De leden van de D66-fractie steunen de inzet van de regering bij de Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid van 4 oktober 2012 op hoofdlijnen. Wel hebben zij een aantal opmerkingen en vragen.

Allereerst danken de leden van de D66-fractie de regering voor het tijdig sturen van de geannoteerde agenda. Wel moeten de leden constateren dat de inhoudelijke voorbereiding wordt gehinderd door het ontbreken van een aantal essentiële documenten bij de onderwerpen Europa 2020, jeugdwerkloosheid en kinderarmoede, zoals de concept Raadsconclusies en de social protection performance monitor. Ook zien de leden van de D66-fractie nergens een weergave van het Europese krachtenveld. Zij verzoeken de regering om een reactie op dit punt.

Antwoord:

Het Europese krachtenveld is niet weergegeven, omdat voor wat betreft de aanname van Raadsconclusies, wordt gezocht naar consensus, zodat ze acceptabel zijn voor alle lidstaten. Dat was ook bij de Raadsconclusies over Jeugdwerkgelegenheid en Kinderarmoede het geval. Voor Europa2020 is het belangrijkste onderdeel de evaluatie van het afgelopen Europese Semester. Hiervoor is een debat geagendeerd en eerst dan zal blijken hoe het krachtenveld op dit terrein ligt. Voor de beide geagendeerd wetgevende onderwerpen – elektromagnetische velden en de associatiebesluiten – bestaat naar het zich laat aanzien brede overeenstemming in de Raad.

5.

De leden van de D66-fractie zijn benieuwd naar de belangrijkste discussies en wetgevingstrajecten, die in Europees verband lopen. Kan de regering hiervan een overzicht geven?

Antwoord:

Elk EU-voorzitterschap kiest de dossiers waaraan het aandacht wil besteden. Op het terrein van sociale zaken en werkgelegenheid heeft het huidige Cypriotische voorzitterschap ervoor gekozen door te gaan met een aantal lopende wetgevende dossiers. Daarnaast heeft het als hoofdthema’s gekozen: 1. versterken van de sociale cohesie, 2. investeren in meer en betere banen en 3. een sterkere rol van de sociale partners in het proces van Europa2020. Daarnaast speelt de discussie rondom het witboek pensioenen. Zie hiervoor het antwoord op vraag 39.

De voorzitterschapsprioriteiten krijgen uiting in Raadsconclusies die het voorzitterschap agendeert en conferenties die het organiseert. Een belangrijk discussiepunt binnen de Raad WSBVC is daarnaast het behalen van de sociale doelstellingen van de Europa2020-strategie. Hieraan zijn gekoppeld: het Europees Semester en de landenspecifieke aanbevelingen. Elders in deze beantwoording vindt u daar meer informatie over.

De stand van zaken op de wetgevende dossiers die dit halfjaar in onderhandeling zijn is als volgt:

Wetgevend voorstel

Stand van Zaken

richtlijnvoorstel «Bescherming werknemers tegen elektromagnetische straling»

beoogd: algemene oriëntatie op Raad WSBVC 4 okt, daarna onderhandelingen met EP

   

Associatiebesluiten met Montenegro, Albanië, San Marino en Turkije

beoogd: vaststelling EU-standpunt voor de onderhandelingen met deze vier landen. Feitelijke onderhandelingen nemen naar verwachting enkele jaren in beslag.

   

Handhavingsrichtlijn

Onderhandelingen lopen: afronding nog niet in zicht

   

Verordening verhouding vrijheid van dienstverlening versus recht op uitoefening van collectieve acties (Monti-2)

De Europese Commissie heeft aangekondigd voornemens te zijn dit voorstel terug te trekken

   

Europees Globaliseringsfonds 2014–2020

Onderhandelingen lopen; afronding moet plaatsvinden voor afronding onderhandelingen over Meerjarig Financieel Kader.

   

Europees Sociaal Fonds 2014–2020

Onderhandelingen lopen; afronding moet plaatsvinden voor afronding onderhandelingen over Meerjarig Financieel Kader.

   

Programma voor Sociale verandering en innovatie (2014–2020)

Algemene oriëntatie vastgesteld op Raad WSBVC 21 juni 2012. Onderhandelingen met EP lopen; afronding moet plaatsvinden voor afronding onderhandelingen over Meerjarig Financieel Kader.

   

Aanpassing van de zwangerschapsrichtlijn

Onderhandelingen liggen vrijwel stil

   

Richtlijn gelijke behandeling buiten de arbeid

Onderhandelingen liggen vrijwel stil

6.

De leden van de D66-fractie constateren in het kader van vraag 6 dat de commissie I&M op dit punt periodiek een voortgangsoverzicht ontvangt bij als bijlage bij de geannoteerde agenda. Deze leden zouden graag in het vervolg bij de geannoteerde agenda van de Raad Werkgelegenheid en Sociale Zaken ook een dergelijk voortgangsoverzicht ontvangen. Kan de regering dat toezeggen?

Antwoord:

Het aantal wetgevende EU-dossiers op het terrein van sociale zaken en werkgelegenheid is aanmerkelijk lager dan op het terrein van infrastructuur en milieu. Zoals ik ook heb aangegeven in het AO Europa op 19 april jl., zie ik daarom de meerwaarde van een overzicht niet. De actuele onderwerpen komen ieder Algemeen Overleg met uw Kamer ter voorbereiding van een Raad WSBVC aan de orde.

Arbeidsmigratie

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

7.

De leden van de VVD-fractie wijzen erop dat op 6 juli j.l door het Verenigd Koninkrijk een ministeriële conferentie is georganiseerd met als thema «Future Sustainability of Social Security for Migrants». Tijdens deze conferentie gaf de Britse minister Gralying aan dat de houdbaarheid van sociale zekerheidstelsels onder druk kan komen te staan door arbeidsmigratie. De leden van de VVD-fractie delen deze mening. In de visie van deze leden moet arbeidsmigratie zelf – zoals de Britse minister ook al terecht aangaf – niet ter discussie staan, omdat dit een van de kernelementen van de interne markt is. Wel moet er wat de leden van de VVD-fractie betreft goed bekeken worden wat de negatieve effecten hiervan kunnen zijn. Een onevenredig beroep van arbeidsmigranten op de sociale zekerheid is in de visie van deze leden niet gewenst. De stijging van bijvoorbeeld de arbeidsmigranten uit Midden en Oost-Europa in de sociale zekerheid laat zien dat dit probleem niet onderschat dient te worden. Kan de regering toelichten wat concreet de mogelijkheden zijn om hiermee rekening te houden? Aan welke opties denkt de regering? Is er bijvoorbeeld iets te doen aan voorwaarden waar arbeidsmigranten aan moeten voldoen om recht te krijgen op een uitkering? Is het bijvoorbeeld mogelijk om een aantal jaar werken als eis te stellen voordat iemand recht heeft op een uitkering? Of is het mogelijk om bij een werkloosheidsuitkering niet alleen kijken naar de opbouwperiode (referteperiode), maar ook naar de betaalde premies?

8.

Evenals de Britse regering spreken de leden van de VVD-fractie de hoop uit dat het Ierse voorzitterschap dit onderwerp zal oppakken en uitwerken. De leden van de VVD-fractie verzoeken de regering dan ook om zich hiervoor hard te maken. Kan de regering dit toezeggen?

9.

Evenals de Britse regering spreken de leden van de VVD-fractie de hoop uit dat het Ierse voorzitterschap dit onderwerp zal oppakken en uitwerken. De leden van de VVD-fractie verzoeken de regering dan ook om zich hiervoor hard te maken. Kan de regering dit toezeggen?

Antwoord op vraag 8 en vraag 9:

De leden van de VVD-fractie attenderen op de ministeriële conferentie «Future Sustainability of Social Security for Migrants», die op 6 juli in Londen heeft plaatsgevonden. Aan deze door het Verenigd Koninkrijk georganiseerde conferentie heb ik namens Nederland deelgenomen. Ik heb daar aan de orde gesteld dat Europese regelgeving het mogelijk maakt dat mobiele EU-werknemers die in een gastland hun baan verliezen al na één jaar werken een onbeperkt verblijfsrecht krijgen, en vervolgens in theorie ook langjarig aanspraak op sociale bijstand kunnen doen gelden. Dit is een probleem, in het licht van grote welvaartsverschillen binnen de EU en toenemende arbeidsmobiliteit en vraagt om aanpassing van de richtlijn Vrij verkeer van personen . Ik heb de conferentie benut om dit probleem te agenderen. De conferentie concludeerde dat het vrij verkeer van werknemers in de EU van groot belang is en behouden dient te blijven. Tegelijkertijd is gesteld dat van het vrij verkeer voor personen geen prikkels mogen uitgaan naar economisch níet-actieve EU-burgers, die niet voornemens zijn om te werken en een bijdrage te leveren aan het land waar zij naartoe verhuizen. Dit uitgangspunt dient in de EU-coördinatie van de sociale zekerheidsstelsels centraal te staan. De EU-Coördinatieverordening sociale zekerheid dient derhalve een onderscheid te maken tussen personen die gebruik maken van het vrij werknemersverkeer en personen die migreren als economisch níet-actieven. De EU-coördinatie van sociale zekerheidsstelsels dient ondersteunend te zijn aan het vrij werknemersverkeer, terwijl de regelingen voor economisch níet-actieven aan de lidstaten dienen te worden overgelaten. Daarbij werd tijdens de conferentie ook onder meer gedoeld op het verschijnsel dat níet-actieve EU-burgers op dit moment via een beroep op zogenaamde «non-contributieve uitkeringen» (in het kader van de Coördinatieverordening sociale zekerheid – V 883/04) een verblijfsrecht in een gastland kunnen verwerven, omdat zij na toekenning van die uitkering voldoen aan het zogenaamde «middelenvereiste» voor legaal verblijf van de richtlijn Vrij verkeer van personen (RL 2004/38).

Ik deel de opvatting van de leden van de VVD-fractie dat een onevenredig beroep van arbeidsmigranten uit de EU op sociale zekerheid onwenselijk is. Het kabinet neemt dit zeer serieus. Verschillende brieven aan de Tweede Kamer over het onderwerp «arbeidsmigratie in de EU» getuigen hiervan. De stijging van het beroep van arbeidsmigranten uit Midden- en Oost-Europa op sociale zekerheid is inderdaad zorgelijk, al hoewel de omvang thans beperkt is. Hoewel het in absolute zin nog om bescheiden aantallen gaat, moet dit probleem zeker met het oog op eventuele ontwikkelingen in de toekomst niet onderschat worden. Het kabinet heeft zich er in de afgelopen periode sterk voor gemaakt om het beroep van arbeidsmigranten op de sociale bijstand in Nederland te beperken. In de brief «Maatregelen inzake arbeidsmigratie uit Midden- en Oost-Europa» (14 april 2011) worden de beleidsvoorstellen in dit verband uiteengezet.

In principe zijn er in EU-kader twee regelingen die – na aanpassing – het beroep van migrerende EU-werknemers op sociale zekerheid in een gastland zouden kunnen beperken. Het betreft de richtlijn Vrij verkeer van personen (RL 2004/38) en de Coördinatieverordening sociale zekerheid (V883/04).

In het verlengde van de brief aan de TK (van 14 april 2011) is actief geprobeerd om het onderwerp «aanzuigende werking van bijstandsregelingen» in de Europese Unie op de agenda te plaatsen. De Nederlandse zorgen om in dit verband de richtlijn Vrij verkeer van personen (RL 2004/38) aan te passen vergt voortdurende inspanning.

Naast de «aanzuigende werking van sociale bijstandsregelingen» speelt het beroep op werkloosheidsuitkeringen. Migrerende EU-werknemers, die na een periode van werken hun baan verliezen, kunnen in het gastland recht op een uitkering in het kader van de werkloosheidsverzekering hebben. Dit recht wordt mede bepaald door de zogenaamde samentellingsbepalingen en berekeningssystematiek voor werkloosheidsuitkeringen van migrerende EU-werknemers in de Europese Coördinatieverordening sociale zekerheid (V 883/04). Het recht op samentelling (d.w.z. dat in het buitenland gewerkte perioden moeten worden meegeteld bij het bepalen van het recht op uitkering) ligt verankerd in het EU-Verdrag.

In EU-verband wordt de komende periode het hoofdstuk «werkloosheid» van de Coördinatieverordening integraal bekeken. Tijdens de evaluatie van dit hoofdstuk is de Nederlandse inzet om te bezien of de berekeningssystematiek voor werkloosheidsuitkeringen van migrerende EU-werknemers, die in een gastland werkloos zijn geworden, kan worden aangepast. Dit om te bevorderen dat de werkloosheidsuitkering een reële afspiegeling is van de verrichte arbeid en het verdiende loon in de achterliggende periode, ook als dat in een andere lidstaat was.

Tijdens de ministeriële conferentie «Future Sustainability of Social Security for Migrants» in het VK (6 juli 2012) heeft Nederland aandacht gevraagd voor de «aanzuigende werking van bijstandsregelingen». Andere deelnemende lidstaten waren tevens georiënteerd op de problematiek met betrekking tot de zogenaamde niet-actieven. Zij maken zich zorgen over het feit dat de huidige EU-regelgeving níet-actieven stimuleert om binnen de Europese Unie mobiel te worden, terwijl deze personen niet de bedoeling hebben in het gastland te werken of aan de publieke middelen van het gastland bij te dragen.

Bij wijze van follow-up van de conferentie «Future Sustainability of Social Security for Migrants» zullen een aantal algemene principes voor coördinatie van sociale zekerheid binnen de Europese Unie geformuleerd worden. Deze principes zijn bedoeld om op politiek niveau in de Europese Unie een discussie op gang te brengen. Bedoeling is dat dit tijdens het Ierse EU-Voorzitterschap (eerste helft van 2013) gebeurt. Het VK heeft het initiatief genomen om, met een aantal lidstaten die aan de 6 juli ministeriële conferentie hebben deelgenomen, waaronder Nederland, deze principes op te stellen, en bespreekt de follow up met Ierland. Nederland draagt hier actief aan bij.

Quota van vrouwen in raden van bestuur

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

10.

De leden van de VVD-fractie hebben in het verleden al meerdere malen aangegeven niets te voelen voor Europese wetgeving met betrekking tot een quotum voor vrouwen in raden van bestuur. Dit is ook al in meerdere Raden besproken, waar telkens bleek dat er bij een groot aantal lidstaten weerstand bestaat tegen de plannen van Commissaris Reding. De leden van de VVD-fractie zijn verbaasd dat de Commissaris ondanks duidelijke weerstand van de lidstaten toch haar voorstel lijkt te willen doorzetten. Deze leden zijn verheugd dat op 14 september 2012 door maar liefst negen van deze lidstaten een brief is ondertekend aan de Commissarissen Reding en Barroso waarin bezwaren worden geuit tegen een dergelijke richtlijn. Ook Denemarken heeft in een aparte brief de Commissaris gewezen op deze bezwaren. Deze tien landen hebben samen genoeg stemkracht om het voorstel in de Raad tegen te houden. De leden van de VVD-fractie rekenen erop dat ook tijdens de Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid dit punt door Nederland weer naar voren wordt gebracht. Graag willen de leden van de VVD-fractie op de hoogte blijven van de vervolgstappen op dit prioritaire dossier. Kan de regering dit toezeggen?

Antwoord:

De Europese Commissie heeft nog geen voorstel van een dergelijke richtlijn gedaan, maar de Tweede Kamer zal op de hoogte gehouden worden van de voortgang van dit dossier.

Vragen van de leden van de PvdA-fractie

11.

Komt voor het onderwerp «vrouwen aan de top» nu een Europese richtlijn en wat zullen de vereisten daarin zijn?

Antwoord:

Een mogelijk voorstel is nog een interne aangelegenheid binnen de Europese Commissie. Welk besluit de Commissie gaat nemen ten aanzien van het uitbrengen van een mogelijk voorstel is op dit moment niet bekend.

12.

Wat is het standpunt van de regering over een eventuele richtlijn?

Antwoord:

De Nederlandse regering is geen voorstander van een quotumregeling voor vrouwen. Nederland is van mening dat diversiteit in de Raad van Commissarissen van beursgenoteerde ondernemingen niet op Europees niveau geregeld behoeft te worden, zeker niet als daarbij wordt gedacht aan het opleggen van quota. Nederland geeft de voorkeur aan het bevorderen van diversiteit op nationaal niveau door steun te geven aan initiatieven vanuit de betrokken organisaties en door de verantwoordelijkheid daar te leggen waar ze naar ons oordeel behoort te liggen, namelijk bij de bedrijven zelf.

13.

Wat zijn de vervolgstappen op dit onderwerp in Europa?

Antwoord:

Eventuele vervolgstappen zullen sterk afhankelijk zijn van de inhoud van een mogelijk voorstel van de Europese Commissie. Op dit moment valt daar weinig van te zeggen aangezien er dus nog geen voorstel door de Commissie uitgebracht is.

Richtlijn elektromagnetische velden

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

14.

De leden van de VVD-fractie stellen vast dat mogelijk, maar niet zeker, de Raad overeenstemming zal bereiken over de wijziging van de richtlijn elektromagnetische velden. Dit richtlijnvoorstel uit 2011 beoogt werknemers te beschermen tegen de ongewenste effecten van blootstelling aan elektromagnetische velden. In de geannoteerde agenda wordt geen Nederlandse positie gegeven. Waarom niet? Mocht er inmiddels wel een definitief oordeel zijn, wat luidt deze dan?

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

15.

Nederland heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan totstandkoming van de wijziging van het richtlijnvoorstel om werknemers te beschermen tegen elektromagnetische velden. Hoe ziet deze belangrijke bijdrage eruit? Is inmiddels duidelijk wat het definitieve Nederlandse oordeel is over dit voorstel?

Antwoord op vragen 13 en 14:

Nadat de medische sector in 2006 haar bezorgdheid had geuit over beperking voor MRI toepassing ten gevolge van de blootstellinglimieten in richtlijn 2004/40/EG heeft Nederland samen met Duitsland en het Verenigd Koninkrijk deelgenomen aan de voorbereiding van een nieuwe richtlijnvoorstel. Nederland heeft aan de tripartiete ad hoc werkgroep van de Europese Commissie deelgenomen en heeft daar samen met Duitsland en het Verenigd Koninkrijk belangrijke technisch-inhoudelijke bijdragen geleverd.

In dit gewijzigde richtlijnvoorstel is beter rekening gehouden met de laatste wetenschappelijke inzichten. Het bevat een stelsel van blootstellinglimieten dat enerzijds bescherming biedt aan werknemers en anderzijds ruimte biedt voor ondermeer de toepassing en ontwikkeling van MRI, een belangrijk hulpmiddel voor diagnose en behandeling van een groot aantal ziektes.

Nederland heeft zich er in het bijzonder sterk voor gemaakt dat het nieuwe voorstel een uitzondering voor MRI scanners – onder bepaalde voorwaarden, waarbij de bescherming van werknemers gewaarborgd blijft – zou bevatten. Ook was een uitzondering voor de strijdkrachten voor Nederland belangrijk.

Deze voor Nederland belangrijke elementen maken een onderdeel uit van de ontwerp-richtlijn, zoals die voorligt aan de Raad ter besluitvorming. Nederland kan er dan ook mee instemmen.

Europa 2020-strategie:

Vragen van de leden van de CDA-fractie

16.

Wat zal inzet zijn van Nederland in debat over Europa2020 strategie?

17.

De leden van de CDA-fractie constateren dat wordt toegelicht dat de regering nog een aantal verbeteringen voor het proces nodig acht. Welke verbeteringen heeft de regering precies voor ogen?

18.

De leden van de CDA-fractie stellen vast dat er meer ruimte voor discussie zou moeten komen over de aanbevelingen. Is die er nu dan niet?

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

19.

De leden van de D66-fractie constateren dat de Europa2020-strategie op de agenda staat. Deze leden zien grote toegevoegde waarde in deze strategie. Zij menen echter dat deze strategie alleen succesvol kan zijn als de lidstaten de aanbevelingen ook daadwerkelijk uitvoeren. In dat kader zijn de leden van de D66-fractie benieuwd in hoeverre er wordt gecontroleerd op daadwerkelijke invoering.

20.

Zijn er lidstaten, die onvoldoende voortgang hebben geboekt ten aanzien van de Europa2020-strategie? Zo ja, in hoeverre is dit of kan dit worden gesanctioneerd?

21.

Wil de regering zich tijdens deze Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid inzetten voor stringente naleving op de voortgang van de aanbevelingen uit de Europa2020 strategie?

22.

De leden van de D66-fractie vragen welke mogelijkheden de regering ziet om het verloop van het Europees semester te verbeteren?

23.

De leden van de D66-fractie zijn van mening dat peer pressure niet genoeg is en willen meer bindende afspraken in het kader van het Europees semester. Hoe denkt de regering hierover en wat wordt de inzet hierop in de Raad?

Antwoord vragen 16 t/m 23:

In het debat over de Europa2020 strategie zal de nadruk liggen op de evaluatie van het tweede Europese semester. Wat betreft de evaluatie van het tweede Europese semester, is Nederland in het algemeen tevreden met het verloop van de cyclus van het Europees Semester. Lidstaten worden meer dan voorheen stevig door de Commissie aangespoord de nodige structurele hervormingen daadwerkelijk te implementeren. De landenspecifieke aanbevelingen leveren een belangrijke impuls voor het realiseren van nationale structurele hervormingen, die op korte en lange termijn een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan herstel en duurzame versterking van de economie, het voorkomen en terugdringen van macro-economische onevenwichtigheden en het vergroten van de houdbaarheid van de overheidsfinanciën in de EU. Na de bekrachtiging door de Europese Raad van afgelopen juni van de landenspecifieke aanbevelingen, moeten alle lidstaten de aanbevelingen nu in acht nemen bij het opstellen van hun nationale begroting, bij het doorvoeren van structurele hervormingen en bij hun werkgelegenheidsbeleid. De Europese Commissie is bevoegd om op financieel-budgettair terrein bij lidstaten die onvoldoende presteren terrein passende maatregelen voor te stellen.

Nederland is van mening dat een aantal verbeteringen in het proces mogelijk zijn. Zo moet naar het tijdpad en de fasering worden gekeken om te bezien of het mogelijk is meer gelegenheid te bieden voor discussie over de aanbevelingen. Dit kan zowel bijdragen aan een betere bilaterale dialoog tussen Commissie en afzonderlijke lidstaten als aan een sterkere peer pressure tussen lidstaten onderling. Hierbij moet wel rekening worden gehouden met nationale processen: zo is het voorstel van de Commissie om de nationale hervormingsprogramma’s (NHP) en de stabiliteits- en convergentieprogramma’s (SCP) half april reeds in te dienen. Dit is momenteel voor het SCP niet haalbaar, omdat de benodigde CPB cijfers dan nog niet beschikbaar zijn. Nederland is wel bereid ernaar te streven het komend NHP midden april 2013 in te dienen. Verder kan beter onderbouwd worden hoe tot de aanbevelingen in het kader van de macro-economische onevenwichtighedenprocedure is gekomen. Tot slot verdient de afstemming tussen de verschillende comités aandacht, bijvoorbeeld door het aanwijzen van één leidend comité per aanbeveling met mogelijkheid om andere comités schriftelijke bijdragen te laten leveren.

Jeugdwerkloosheid en kinderarmoede

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

24.

De leden van de PvdA-fractie willen de regering twee boodschappen meegeven als het gaat om jeugdwerkloosheid en armoede onder kinderen. Kan de regering aandacht vragen om de hoge jeugdwerkloosheid in Europa – vooral in de zuidelijke lidstaten – en vragen hoe deze wordt bestreden? Zijn er extra maatregelen nodig?

Antwoord:

Op Europees niveau is er veel aandacht voor jeugdwerkloosheid en voor kinderarmoede, wat o.a. blijkt uit de geagendeerde raadsconclusies en de prominente plaats die deze onderwerpen innemen in de Europa 2020 strategie. Maatregelen in dit kader moeten vooral op nationaal niveau genomen worden. Voor de maatregelen die in Nederland genomen worden verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 25 en 28.

25.

De leden van de PvdA-fractie verzoeken de regering om steun uit te spreken voor de prioriteit om armoede onder kinderen aan te pakken. Tevens vragen zij de regering om toe te lichten welke maatregelen er voor deze doelstelling in Nederland zijn genomen en nog genomen zullen worden.

Antwoord:

Nederland is voornemens met de raadsconclusies in te stemmen. Daarmee spreekt de regering steun uit voor de aanpak van armoede onder kinderen.

Nederland heeft een van de laagste armoedecijfers van heel Europa. Ook heerst in Nederland gelukkig geen armoedecultuur. Volgens het Sociaal en Cultureel Planbureau («Voorbestemd tot achterstand?» SCP, 2011) is 93% van de arme kinderen later als volwassene niet arm. Dit laat onverlet dat het niet wenselijk is dat kinderen in een arm gezin kansen mislopen. De regering neemt verschillende maatregelen om het welzijn van kinderen te bevorderen.

Uit het onderzoek van het SCP blijkt dat de arbeidsparticipatie en opleiding van ouders belangrijk is om armoede en sociale uitsluiting onder kinderen te voorkomen. De Nederlandse regering zet daarom actief in op het bevorderen van de arbeidsparticipatie van ouders. De nationale doelstelling om het aantal «jobless households» met 100 000 te verminderen, is tevens de Nederlandse bijdrage aan de EU2020 strategie op het terrein van armoede.

De verantwoordelijkheid voor armoedebeleid ligt primair bij gemeenten. Gemeenten kunnen met de WWB (met name de bijzondere bijstand) ondersteuning bieden aan kinderen uit gezinnen met een laag inkomen. Daarnaast zijn gemeenten verplicht om in een verordening aan te geven hoe zij de maatschappelijke participatie van kinderen ondersteunen. De Rijksoverheid subsidieert verder een aantal organisaties die de maatschappelijke participatie van kinderen bevorderen (zoals het Jeugdsportfonds en het Jeugdcultuurfonds).

De Rijksoverheid besteedt verder aandacht aan de bredere aspecten van het welzijn van kinderen zoals op het terrein van onderwijs en zorg. U kunt hierbij denken aan Voor- en Vroegschoolse educatie, Brede scholen, Centra voor Jeugd en Gezin, Decentralisatie van de Jeugdzorg, instellen van een Kinderombudsman.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

26.

De leden van de CDA-fractie constateren dat lidstaten worden opgeroepen om de jeugdwerkloosheid te bestrijden en gestimuleerd om gebruik te maken van EU-middelen (Europees Sociaal Fonds (ESF)) en andere Europese initiatieven. In welke mate maakt Nederland gebruik van ESF-middelen om de jeugdwerkloosheid te bestrijden?

Antwoord:

Voor de periode 2007–2013 is het ESF budget voor Nederland ruim € 830 miljoen. De inzet van deze fondsen is vastgelegd in het ESF beleidskader, het Operationeel Programma (OP). De belangrijkste subsidielijnen (acties) op het terrein van jeugd zijn Acties C en Jeugd. Actie C richt zich op projecten in het Praktijk Onderwijs en het Voortgezet Speciaal onderwijs om leerlingen voor te bereiden op deelname aan de arbeidsmarkt. Actie Jeugd is gericht op het voorkomen en bestrijden van jeugdwerkloosheid in brede zin. Deze subsidielijn was onderdeel van het nationale Actieplan jeugdwerkloosheid 2009–2011. De looptijd van gemeentelijke projecten vanuit de ESF Actie Jeugd is in mei 2012 verlengd tot maart 2013. Voor beide acties is voor de gehele programmaperiode € 194 miljoen gealloceerd in het Operationeel Programma.

Andere acties die niet specifiek voor jongeren zijn opgezet, maar in de praktijk wel een sterke focus hebben op deze groep, zijn Acties A en B. Met Actie A worden projecten gefinancierd voor mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt, waaronder veel jongeren. Actie B financiert een programma om de arbeidsmarktpositie van voormalig gedetineerden, tbs-gestelden en jongeren in een jeugdinrichting te versterken. In de praktijk nemen vooral jongeren deel aan projecten in het kader van Actie B. Voor beide acties is in totaal € 227 miljoen gealloceerd in het Operationeel Programma.

27.

Kan de regering een overzicht geven worden van het gebruik van ESF-middelen door Nederland over de jaren 2009, 2010 en 2011?

Antwoord:

In onderstaande tabel is aangegeven welk budget in welk jaar is toegekend voor de verschillende programmaonderdelen. Het gaat hierbij om subsidietoekenningen. Dat wil zeggen dat een aanvrager, bijvoorbeeld een gemeente, een projectvoorstel heeft ingediend dat is goedgekeurd. De werkelijke vaststelling van de hoogte van de subsidie gebeurt pas achteraf, nadat een einddeclaratie is ingediend. De gemiddelde looptijd van een ESF project inclusief het opstellen van een einddeclaratie bedraagt circa twee jaar. Daarna vindt controle plaats van de einddeclaratie plus een hoor- en wederhoorprocedure. Er zijn daarom nog geen definitieve cijfers beschikbaar over de bestedingen in de jaren 2009–2011. De ervaring leert dat gedurende een programmaperiode gemiddeld circa 55% van de aangevraagde subsidie ook echt wordt gerealiseerd. Er wordt dus meer geld aangevraagd dan uiteindelijk wordt besteed. Op basis van deze ervaring wordt daarom voor elke aanvraagperiode meer geld beschikbaar gesteld dan er feitelijk aan subsidie beschikbaar is. In de Voortgangsbrief van 15 juni 2012 is de ontwikkeling van het gebruik van ESF middelen per programmaonderdeel nader toegelicht (TK, kamerstukken 26 642, nr. 120).

Programmaonderdeel

toegekend budget 2009

toegekend budget 2010

toegekend budget 2011

Actie A: re-integratie gemeenten en UWV

€ 122 682 462

€ 64 906 743

geen budget

Actie Jeugd: Bestrijding Jeugdwerkloosheid

€ 44 593 810

€ 57 256 414

geen budget

Actie B: Arbeidstoeleiding gedetineerden, Tbs-gestelden en jongeren in jeugdinrichting

€ 15 000 000

€ 15 000 000

€ 15 000 000

Actie C: Arbeidstoeleiding leerlingen Praktijkonderwijs en VSO-scholen

€ 40 078 968

€ 23 998 048

€ 24 264 117

Actie D: Scholing van werkenden

€ 121 505 413

€ 134 241 075

€ 222 132 125

Actie E: Sociale innovatie in bedrijven

€ 6 999 864

€ 12 073 144

€ 77 200 000

Totaal toegekend per jaar

€ 350 860 517

€ 307 475 424

€ 338 596 242

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

28.

De leden van de D66-fractie constateren dat de jeugdwerkgelegenheid op de agenda staat. Deze leden delen de Nederlandse inzet op het belang van activerende sociale zekerheid en een florerend bedrijfsleven. Voorts menen deze leden dat goed onderwijs essentieel is om de kansen van jongeren op een baan te vergroten. Daarbij wijzen zij met name op het bestrijden van voortijdige schooluitval en de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt. De leden van de D66-fractie vragen of de regering het belang van onderwijs als belangrijke Nederlandse notie wil overnemen. Wil de regering zich, indien deze Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid daartoe gelegenheid biedt, daarvoor inzetten?

Antwoord:

Met de fractie van D66 is het kabinet van mening dat de aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt belangrijk is bij het voorkomen van jeugdwerkloosheid. In dat kader wordt er door het kabinet zowel op het terrein van onderwijs als arbeidsmarkt een flink aantal maatregelen genomen. Voor de maatregelen die het kabinet op dit terrein neemt, wordt verwezen naar mijn brief van 16 april jl. (Kamerstuk 29 544, nr. 393).

Ook op Europees niveau wordt het belang van het bestrijden van voortijdige schooluitval en een goede aansluiting tussen onderwijs-arbeidsmarkt door Nederland (in de Onderwijsraad) regelmatig naar voren gebracht. Daar waar mogelijk en relevant zal dit ook in de Raad voor Werkgelegenheid en Sociaal Beleid worden ingebracht.

29.

De leden van de D66-fractie wijzen erop dat in Griekenland, Ierland, Italië, Letland, Litouwen, Portugal, Slowakije en Spanje de jeugdwerkloosheid hoog is. De EU-lidstaten werken samen met een taskforce vanuit de Europese Commissie om hiervoor een oplossing te vinden. Zijn hiervan al resultaten bekend? Wordt dit onderwerp besproken in de Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid?

Antwoord:

De taskforce waar in de vraag naar verwezen wordt bestaat uit acht bilaterale samenwerkingsverbanden tussen de Europese Commissie en acht lidstaten (Griekenland, Ierland, Italië, Letland, Litouwen, Portugal, Slowakije en Spanje) met hoge jeugdwerkloosheid. Dit initiatief was onderdeel van het Youth Opportunities Initiative. Het doel van deze samenwerking was om te bepalen of en hoe aan deze lidstaten gealloceerde maar nog niet gebruikte ESF middelen ingezet kunnen worden voor het bestrijden van jeugdwerkloosheid. Dit heeft er in het voorjaar in geresulteerd dat er in totaal voor deze acht lidstaten € 7.3 miljard is gereserveerd voor dit doel.

De taskforce staat niet geagendeerd tijdens de Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid.

30.

De leden van de D66-fractie constateren dat de Raadsconclusies over kinderarmoede op de agenda staan. Worden deze Raadsconclusies ook inhoudelijk besproken? Indien dat het geval is, dan vragen deze leden of de regering wil benadrukken dat kinderarmoede het beste kan worden voorkomen door ervoor te zorgen dat de ouders een baan hebben. Kan de regering in het kader van de Raad benadrukken dat het noodzakelijk is dat landen de werkgelegenheid stimuleren en inzetten op economische groei?

Antwoord:

Tijdens de Raad zullen de raadsconclusies over bestrijding kinderarmoede naar verwachting worden aangenomen. Het is niet de verwachting dat deze inhoudelijk besproken gaan worden. De Raadsconclusies nodigen lidstaten uit om de situatie van kinderen, ook in tijden van crisis, niet uit het oog te verliezen. Verder wordt een lans gebroken voor het blijvend investeren in de toekomst van kinderen door op uiteenlopende beleidsterreinen aandacht te besteden aan de ontwikkeling van kinderen.

Nederland heeft tijdens de onderhandelingen al benadrukt dat kinderarmoede het best kan worden voorkomen door ervoor te zorgen dat ouders actief deelnemen aan de arbeidsmarkt. Het Sociaal Beschermingscomité (SPC) heeft op verzoek van de lidstaten een adviserend rapport opgesteld waaruit de raadsconclusies voortvloeien. In dit rapport worden de lidstaten expliciet opgeroepen in te zetten op de arbeidsparticipatie van ouders. Ook in andere Europese gremia verkondigt Nederland het belang van de arbeidsparticipatie van ouders. Het kabinet is het met de D66-fractie eens dat het van belang is dat lidstaten inzetten op economische groei als belangrijkste motor voor de werkgelegenheid.

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

31.

Met enige teleurstelling hebben de leden van de GroenLinks fractie kennisgenomen van de Nederlandse inzet op het agenda punt jeugdwerkloosheid. Deze leden wijzen erop dat in Europa de jeugdwerkloosheid stijgt: op dit moment is nu al ruim 22,8% van alle Europese jongeren werkloos. Zowel het Europees Parlement en de Europese Commissie hebben aanbevelingen gedaan voor een jeugdgarantie. In de beantwoording op eerder gestelde schriftelijke vragen van de leden van de GroenLinks-fractie, rondom gelijksoortige aanbevelingen van de ILO (International Labour Organisation), reageerde de regering afwijzend. De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering of zij de aanbevelingen van zowel het Europees Parlement als de Europese Commissie nu wel gaat overnemen. Zo nee, kan de regering toelichten welke extra maatregelen er volgens de regering binnen Europa dan wel doorgevoerd zouden moeten worden om de stijgende jeugdwerkloosheid aan te pakken?

Antwoord:

Het is goed om jeugdwerkloosheid in Europees perspectief te bekijken, maar arbeidsmarktbeleid is en blijft een nationale verantwoordelijkheid. Daar de omstandigheden per lidstaat verschillen, zal elke lidstaat kiezen voor een eigen aanpak. Voor de aanpak van Nederland zie verder het antwoord op vraag 28.

32.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn van mening dat jeugdwerkloosheid door alle lidstaten serieus moet worden aangepakt. Eén van de speerpunten van het huidige Cypriotische voorzitterschap is werkloosheid. Om een verloren Europese generatie tegen te gaan zijn de leden van de GroenLinks-fractie van mening dat het probleem van de stijgende jeugdwerkloosheid in Europa specifiek serieus genomen moet worden en dat er daarom een Eurotop over georganiseerd zou moeten worden. Is de regering bereid om in Europa te pleiten voor een Eurotop over jeugdwerkloosheid?

Antwoord:

Nee. Het kabinet acht een speciale Eurotop over de oplopende werkloosheid in de EU niet nodig, omdat voor dit probleem op Europees niveau al volop aandacht is. Het huidige Cypriotische voorzitterschap heeft (jeugd)werkloosheid als een speerpunt aangemerkt. In de verschillende Europese gremia staan deze onderwerpen prominent op de agenda. Bij deze gelegenheden brengt Nederland naar voren dat ook de andere lidstaten hun overheidsfinanciën op orde moeten brengen en structurele hervormingen moeten invoeren om de werking van hun arbeidsmarkt te verbeteren.

EGF

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

33.

De leden van de PvdA-fractie stellen vast dat de regering niet wil dat de aanvraaggrond van het Europees Globaliseringsfonds (EGF) in de periode 2014–2020 wordt uitgebreid, waardoor landen op grond van een ernstige economische ontwrichting (zoals de crisis) een aanvraag kunnen doen. Sterker nog, de regering wil het EGF helemaal niet voortzetten. Op dit moment bestaat er een blokkerende minderheid in de Raad. De leden van de PvdA-fractie hebben meermaals aangegeven vóór continuering van het fonds te zijn. Deze leden vinden het standpunt van de regering opvallend en vragen waarom de regering dit voordeel uit Europa weg zou doen. In de visie van deze leden profiteren Nederlandse bedrijven van de regeling, bijvoorbeeld het bedrijf Zalco in Zeeland in 2011. De leden van de PvdA-fractie denken graag mee als het gaat om afbouw van Europese fondsen waar Nederland te weinig profijt van heeft, maar dat geldt zeker niet voor dit fonds. Deze leden wijzen erop dat de regering van mening is dat de doelstelling van het EGF beter op nationaal niveau kan worden gerealiseerd, maar dat de regering hiertoe nog nooit concrete voorstellen heeft gedaan, laat staan budget beschikbaar gesteld. Daarom vragen de leden van de PvdA-fractie de regering opnieuw in Luxemburg te pleiten voor continuering van het fonds en uitbreiding van de aanvraaggrond.

Antwoord:

Nederland heeft zich altijd kritisch opgesteld ten aanzien van het Europees Globaliseringsfonds (EGF) als instrument. Andere instrumenten zijn meer gepast om de effecten van globalisering en de crisis op te vangen. Het ondersteunen van werknemers die werkloos (dreigen te) raken is primair een nationale aangelegenheid. De Nederlandse inzet is erop gericht om de reikwijdte en omvang van en toegang tot het EGF zoveel mogelijk te beperken.

Een nieuw EGF vind ik niet wenselijk en ik zal me inzetten om het voorstel van de Commissie voor een vervolginstrument tegen te gaan. Echter, als het instrument er toch komt, zoals ook nu het geval is, zal Nederland er uiteraard ook gebruik van maken.

Het EGF is niet geagendeerd voor de Raad in Luxemburg.

Associatieverdrag met Turkije

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

34.

De leden van de PvdA-fractie zien dat er associatiebesluiten op het terrein van sociale zekerheid worden afgesloten, onder andere met Turkije. Deze leden vragen wat deze afspraken precies inhouden?

Antwoord:

De inhoud van de EU-Associatiebesluiten met San Marino, Albanië, Montenegro en Turkije is vrijwel identiek. In de associatiebesluiten zijn bepalingen opgenomen die betrekking hebben op de sociale zekerheid. De bepalingen geven werknemers die onderdaan zijn van de geassocieerde landen of een EU-lidstaat en hun gezinsleden recht op export van een beperkt aantal socialezekerheidsuitkeringen naar de geassocieerde landen.

Het betreft voor Nederland de export van AOW-, ANW- uitkeringen. De WAO- of WIA- uitkeringen moeten worden geëxporteerd, voor zover de arbeidsongeschiktheid voortvloeit uit een arbeidsongeval of beroepsziekte. Op grond van de besluiten hoeft de AKW niet te worden geëxporteerd. Op basis van wederkerigheid geldt de exportmogelijkheid ook vanuit de geassocieerde landen naar de EU toe.

De besluiten bevatten daarnaast handhavings- en samenwerkingsbepalingen. De besluiten bevatten voorts bepalingen die administratieve en medische controle op die uitkeringen mogelijk maken, alsook bepalingen die de samenwerking tussen de autoriteiten van de lidstaten bevorderen.

Op de Raad wordt het EU-standpunt met betrekking tot deze associatiebesluiten vastgesteld. Op basis van dit standpunt gaat de Commissie onderhandelen met de vier landen. Nederland heeft met name belang bij de totstandkoming van het Associatiebesluit met Turkije omdat hierdoor de verplichting tot export van toeslagen (TW) voor nieuwe gevallen naar Turkije komt te vervallen.

35.

Op welke wijze zullen deze besluiten de export van uitkeringen aanpassen?

36.

Welke gevolgen hebben de besluiten voor de huidige en toekomstige uitkeringsgerechtigden?

Antwoord vragen 35 en 36:

In antwoord op de vragen 35 en 36 kan de regering melden dat de associatiebesluiten met San Marino en Albanië de export van AOW-, ANW-, WAO- en WIA- uitkeringen naar die landen mogelijk maken. Op dit moment bestaat er geen exportverplichting naar die landen omdat Nederland geen verdragsrelatie met San Marino en Albanië onderhoudt. Naar verwachting zal het gaan om een beperkt aantal gevallen.

De verplichting tot export van uitkeringen naar Montenegro en Turkije bestond reeds op grond van het bilaterale socialezekerheidsverdrag en in relatie tot Turkije ook nog op basis van een associatiebesluit (Besluit 3/80).

37.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de verplichting tot export van toeslagen voor nieuwe gevallen naar Turkije komt te vervallen. Wat is het (nieuwe) beleid van de regering op dit terrein?

Antwoord:

De regering past de associatiebesluiten toe maar treft zelf geen (nieuw) beleid.

Uitkeringsontvangers die met behoud van een WAO- of WIA- uitkering naar Turkije willen verhuizen en in aanvulling op hun uitkering een toeslag (TW) ontvangen, hebben bij inwerkingtreding van het nieuwe associatiebesluit geen recht meer op de export van die toeslag.

De uitkeringsontvangers die vóór de inwerkingtreding van het associatiebesluit reeds in Turkije woonachtig zijn en een toeslag op hun WAO- of WIA- uitkering ontvangen, behouden het recht op de toeslag tot zij de leeftijd van 65 jaar bereiken en blijven voldoen aan de uitkeringsvoorwaarden voor de toeslag.

38.

Wat zijn de budgettaire gevolgen van de besluiten, aangezien er blijkbaar minder toeslagen worden uitgegeven.

Antwoord:

De voorstellen beperken de financiële lasten voor Nederland tot een minimum. Het is echter moeilijk om het effect van de voorstellen op de nationale uitkeringslasten precies in te schatten omdat niet op voorhand bekend is hoeveel potentiële uitkeringsontvangers met behoud van een AOW, ANW-, WAO- of WIA uitkering naar San Marino of Albanië verhuizen, omdat Nederland met deze twee landen thans geen bilateraal sociaal zekerheidsverdrag heeft. Naar verwachting is de hoogte van het bedrag gering.

Het voorstel met Turkije wijzigt de situatie voor uitkeringsontvangers die met behoud van toeslag (TW) naar Turkije willen verhuizen. Ook hier is op voorhand niet aan te geven om hoeveel potentiële uitkeringsontvangers het zal gaan. Overigens blijkt dat er de afgelopen jaren een afname is te zien van uitkeringsontvangers die met behoud van toeslag naar Turkije verhuizen.

Pensioenrichtlijn

Vragen van de leden van de CDA-fractie

39.

Wat is de huidige stand van zaken ten aanzien van de nieuwe pensioenrichtlijn (IORP)? Zou de Minister het Nederlandse standpunt in overleggen met bewindspersonen van andere lidstaten aan de orde kunnen stellen?

Antwoord:

Half oktober start de Quantative Impact Assessment bij de IORP-richtlijn, die de Commissie als input zal gebruiken bij de herziening van het richtlijnvoorstel. Vanuit Nederland wordt dit proces kritisch gevolgd. De Europese pensioenproblematiek heeft hoge prioriteit en ik heb daarover intensieve contacten, zowel met bewindslieden van andere lidstaten, als ook met de Commissie. Hierbij wordt voortgebouwd op eerdere acties op pensioengebied. Zowel bij de voorbereiding van het Witboek Pensioenen als van het herzieningstraject van de IORP-richtlijn is op ambtelijk en politiek niveau reeds intensief geïntervenieerd bij de Commissie (en EP) om hen duidelijk te maken welke grote bezwaren bij Nederland leven ten aanzien van IORP. Centraal daarbij heeft steeds gestaan te voorkomen dat Nederland door herziening van de IORP-richtlijn schade zou kunnen ondervinden. Ook thans vinden vanuit het departement van SZW systematisch gecoördineerde acties ter zake richting Brussel plaats, zowel op politiek als op ambtelijk niveau. Ook worden de inspanningen van andere Nederlandse actoren in het pensioendebat, zoals DNB en de pensioensector, op elkaar afgestemd. Dit beleid wordt ook in de komende periode onverminderd voortgezet.

Naar boven