21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen

Nr. 353 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 20 juli 2015

De vaste commissie voor Economische Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken over de brief van 10 juli 2015 over Geannoteerde agenda van de informele Raad voor Concurrentievermogen van 20 en 21 juli 2015 in Luxemburg (Kamerstuk 21 501-30, nr. 352).

De vragen en opmerkingen zijn op 14 juli 2015 aan de Minister van Economische Zaken voorgelegd. Bij brief van 17 juli 2015 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Vermeij

De adjunct-griffier van de commissie, Thomassen

I Vragen en antwoorden

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De Minister geeft in zijn brief aan dat het Luxemburgs voorzitterschap tijdens de informele Raad het internationale concurrentievermogen van de EU als centraal thema tijdens het onderdeel over de interne markt en industrie zal behandelen. De leden van de VVD-fractie vinden dit een belangrijk onderwerp dat blijvende aandacht verdient. Zij vragen de Minister toe te lichten hoe de inzet van het Luxemburgs voorzitterschap zich met het door Nederland gevoerde nationale industriebeleid verhoudt.

Voor deze informele Raad voor Concurrentievermogen legt het Luxemburgs voorzitterschap de focus op de interne markt. Met betrekking tot industriebeleid is de visie van het voorzitterschap sterk in lijn met de Nederlandse inzet. Kern hiervan is dat industriebeleid primair een nationale aangelegenheid is, maar dat Europa op een aantal terreinen toegevoegde waarde heeft (zoals de interne markt, innovatie, financiering en betere regelgeving). Industrie is een breed begrip, dat naast de maak- en procesindustrie ook dienstverlening omvat, aangezien industrie en diensten in de praktijk sterk met elkaar verweven zijn.

Het Luxemburgs voorzitterschap is voornemens de komende maanden aandacht te besteden aan een integrale aanpak voor het versterken van het Europese industriële concurrentievermogen, het zogeheten mainstreaming. Deze aanpak is op 23 juni door Commissaris Bieńkowska gepresenteerd in het Europees parlement. Mainstreaming omvat overwegend horizontale beleidsmaatregelen die erop gericht zijn het industriële concurrentievermogen beter te integreren in het EU-beleid als geheel. Nederland is een groot voorstander van deze aanpak. Verder richt Luxemburg zich op een aantal specifieke onderwerpen dat zowel door Nederland als door de meeste andere lidstaten gesteund wordt, zoals betere wet- en regelgeving, verbetering van de toegang tot financiering (vooral voor het mkb) en de monitoring en implementatie van sector plannen, waaronder het Europese staalactieplan1.

De leden van de VVD-fractie vragen de Minister om aan te geven wat de stand van zaken is van de implementatie van het Actieplan voor een concurrerende en duurzame staalindustrie in Europa en de daarvan afgeleide Nederlandse Staalagenda.

Het Europese staalactieplan is in juni 2013 gepresenteerd2. De implementatie daarvan is nog in uitvoering en heeft mijn volle aandacht. Tata Steel in IJmuiden heeft hetzelfde jaar een nationale doorvertaling gepresenteerd die vooral gericht is op het versterken van haar concurrentievermogen, waarbij de accenten liggen op de aanpak van het ongelijke speelveld op het gebied van energie en klimaat, het versterken van haar innovatievermogen, het stimuleren van staal als duurzaam materiaal en het versterken van technisch onderwijs in de regio IJmond. De implementatie van het Europese actieplan is door het Luxemburgs voorzitterschap als speerpunt benoemd. Nederland steunt deze extra aandacht van het voorzitterschap voor de Europese industrie, gelet op het belang hiervan voor innovatie, werkgelegenheid en economische groei.

Als het gaat om de voortgang van de uitvoering van de Staalagenda zijn er op het gebied van energiekosten in Nederland de afgelopen jaren flinke stappen gezet om het ongelijke speelveld met omringende landen te mitigeren. In het Energieakkoord zijn afspraken gemaakt ter versterking van het Europese emissiehandelssysteem. Ten aanzien van het stimuleren van technisch onderwijs zetten Tata Steel, regionale overheden, onderwijsinstellingen en regionaal bedrijfsleven zich in om in de IJmond een techniekregio te creëren. Daarbij zullen vraaggestuurd technisch onderwijs, excellent vakmanschap en technische innovaties bij het bedrijfsleven gestimuleerd worden. Ten slotte hecht Nederland aan een duurzame staalindustrie als basis van de waardeketen. Nederland is daarom verheugd dat de Europese Unie de HIsarna doorbraaktechnologie steunt, waarmee in de toekomst staal met 20% minder CO2-uitstoot geproduceerd kan worden en waarvan het pilotproject in IJmuiden staat. Recent heeft de Europese Unie 7,4 miljoen euro subsidie toegekend voor de volgende fase van het HIsarna project. Dit betreft subsidie voor een duurtest met betrekking tot het nieuwe proces van het maken van ruwijzer.

De leden van de VVD-fractie vragen of Nederland voornemens is, net als Luxemburg, industriebeleid tot speerpunt te maken tijdens haar voorzitterschap. Deze leden vragen de Minister een toelichting hierop.

De digitale interne markt, de interne markt voor diensten en de digitale transformatie van de industrie (smart industry) ziet Nederland als elkaar versterkende onderwerpen die prioriteit zullen hebben tijdens het voorzitterschap. Een modern industriebeleid staat niet op zichzelf. Om het volledige potentieel van de Europese digitale economie te ontsluiten heeft de Europese Commissie een strategie opgesteld voor de digitale interne markt3. Deze bestaat uit drie pijlers:

  • 1. Betere online toegang tot goederen en diensten voor consumenten en bedrijven in heel Europa;

  • 2. Randvoorwaarden creëren die bevorderlijk zijn voor digitale netwerken en diensten;

  • 3. Een Europese digitale economie en samenleving met maximaal groeipotentieel op de lange termijn.

De digitale transformatie van de industrie valt deels binnen deze strategie, vooral binnen de derde pijler. Smart industry kan een belangrijke bijdrage leveren aan de groei van de Nederlandse en Europese economie. Ook kan het bijdragen aan de aanpak van een aantal grote maatschappelijke uitdagingen, zoals de vermindering van CO2-uitstoot en de transitie naar een circulaire economie.

De Nederlandse ambitie op het gebied van smart industry komt nauw overeen met de conclusies die zijn aangenomen in de Raad voor Concurrentievermogen van 28 en 29 mei. Deze conclusies vragen onder meer aandacht voor bewustwording, toekomstbestendige regelgeving, verbeterde toegang tot financiering (vooral voor het mkb), verbeterde digitale vaardigheden, het vaststellen van internationale standaarden en het opzetten van internationale Field Labs.

Tijdens het Nederlands voorzitterschap zal Nederland zich inzetten om, in samenwerking met de Europese Commissie en andere lidstaten, bij te dragen aan de realisatie van de acties die zijn voorzien in de digitale interne markt strategie en in de genoemde Raadsconclusies. Hiervoor verwijs ik ook naar de brief van januari van dit jaar over de uitgangspunten van het Nederlands voorzitterschap in 20164.

De leden van de VVD-fractie vinden een sterke interne markt, en dus een gelijk speelveld binnen die markt van enorm belang. Maar, ook van enorm belang is het speelveld tussen die Europese markt en derde landen. Wat dat betreft zien deze leden dat Europa door haar hoge kosten en vele regelgeving een ongelijke strijd levert met andere landen. Deze leden vragen de Minister of dit niet ook een zeer relevant onderwerp voor de Minister is om te bespreken met zijn Europese collega’s. Voorts vragen deze leden welke voorstellen de Minister wil doen om deze ongelijkheid terug te dringen.

Het kabinet vindt het van belang dat men bij de aanpak van regeldruk vanuit de EU ook oog heeft voor hoe deze regeldruk zich verhoudt tot de geldende regelgeving in landen en regio's waarmee het Europese bedrijfsleven concurreert.

Het is om die reden dat Nederland de afgelopen jaren met succes ervoor heeft gepleit om bij de totstandkoming en evaluatie van Europese regelgeving nadrukkelijker stil te staan bij deze concurrentieaspecten van Europese regelgeving. De Europese Commissie heeft onlangs aangekondigd dit inderdaad mee te zullen wegen bij impact assessments van conceptregelgeving en bij de evaluatie van bestaande regelgeving.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

De Minister meldt dat het Luxemburgs voorzitterschap heeft gekozen voor een nieuwe vergaderopzet, waarbij zonder inhoudelijke voorbereiding vooraf spontaan gereageerd moet worden op stellingen. De leden van de PvdA-fractie vragen of dit te vergelijken is met een brainstormsessie en welke resultaten hiervan zijn te verwachten. Voorts vragen deze leden of het in de Raad voor Concurrentievermogen meestal over ideeën of juist vaker over belangen gaat.

Het is van belang op te merken dat het hier gaat om een informele Raad voor Concurrentievermogen. Het is gebruikelijk dat de Ministers van een aantal Raadsformaties elkaar ook informeel treffen in de lidstaat die het voorzitterschap bekleedt. Tijdens dergelijke informele bijeenkomsten kunnen geen formele besluiten worden genomen. Het Luxemburgs voorzitterschap heeft aangegeven tijdens het deel over de interne markt en industrie van de informele Raad voor Concurrentievermogen te willen werken met een «losse» werkvorm. In plaats van een sterke inkadering van de discussie via achtergrondstukken en discussievragen kiest het voorzitterschap voor een breed thema, met minimale inhoudelijke sturing vooraf. Er komen geen vooraf bedachte discussievragen, maar Ministers zullen worden gevaagd om vanuit hun expertise spontaan op stellingen en op elkaar te reageren. Het doel hiervan is om vrij met elkaar te kunnen spreken over het centrale onderwerp «internationaal concurrentievermogen van de EU en hoe «goede» regels binnen de interne markt daaraan kunnen bijdragen».

De leden van de PvdA-fractie vragen de Minister welke drie instellingen de impact assessment board zouden moeten vormen. Voorts vragen zij waarom dit pas op middellange termijn wordt gevormd en wat een middellange termijn is in Europa.

Nederland pleit samen met diverse andere lidstaten voor één gemeenschappelijke Impact Assessment Board voor zowel de Europese Commissie, de Raad en het Europees parlement.

In haar meest recente plannen om het Europees Betere Regelgevingsbeleid te versterken5, heeft de Commissie de komst van een onafhankelijk panel voorgesteld dat op verzoek van de drie bovengenoemde EU-instellingen ad hoc extra impact assessments zou kunnen uitvoeren. Dit panel zou haar werk doen in aanvulling op het werk van de Impact Assessment Board van de Commissie en de dienst van het Europees parlement die ook impact assessments uitvoert. De Europese instellingen houden dus in de laatste Commissievoorstellen hun eigen diensten die impact assessments maken.

De komst van het onafhankelijke panel is in de ogen van Nederland een stap in de goede richting, maar nog niet het gewenste eindbeeld. Nederland en diverse andere lidstaten zouden namelijk het liefst zien dat er geen separate diensten voor impact assessments meer zijn binnen de instellingen, maar dat de drie genoemde Europese instellingen louter gebruik maken van één en dezelfde gemeenschappelijke Impact Assessment Board. Nederland hoopt dat deze gemeenschappelijke Impact Assessment Board voor alle instellingen er zo snel mogelijk komt, maar heeft ook oog voor de realiteit dat dit niet van vandaag op morgen te realiseren is. Dit vereist immers de goedkeuring van alle betrokken instellingen en kost daarom meer tijd.

De leden van de PvdA-fractie vragen wat de laatste stand van zaken is met betrekking tot het programma «Betere regelgeving voor betere resultaten» van eurocommissaris Timmermans en wanneer deze resultaten te verwachten zijn.

In november 2014 heeft eerste vicevoorzitter Timmermans zijn plannen voor het programma «Betere regelgeving voor betere resultaten» gepresenteerd. Daarbij is aangekondigd jaarlijks een zogenaamd scorebord te presenteren dat inzicht moet geven in de voortgang van het programma en de behaalde resultaten. Nederland heeft in reactie op de eerste rapportage van dit voorjaar aangedrongen op verbeteringen van het scorebord omdat het te weinig informatie geeft over de concrete kwantitatieve en kwalitatieve effecten van het programma. Overigens moet worden bedacht dat voor diverse acties geldt dat, gelet op de tijd die gemoeid gaat met het uitvoeren van bijvoorbeeld evaluaties en het aanpassen van regelgeving, het soms enkele jaren zal duren voordat bepaalde resultaten kunnen worden getoond.

De leden van de PvdA-fractie vragen de Minister op welke manier wet- en regelgeving meer wendbaar zou moeten worden. Voorts vragen deze leden of dit meer Algemene Maatregelen van Bestuur en ministeriële regelingen en minder wetgeving betekent, of minder richtlijnen en meer verordeningen.

Het kabinet streeft ernaar dat Europese regelgeving zo veel mogelijk toekomstbestendig is. Daarmee wordt bedoeld dat regelgeving idealiter geen belemmering vormt voor het benutten van economische kansen die de toepassing van nieuwe technologische mogelijkheden biedt en dat de regelgeving niet telkens hoeft te worden aangepast aan technologische ontwikkelingen. Dit doel kan bijvoorbeeld worden bereikt door regelgeving zo veel mogelijk technologie-neutraal te formuleren, zodat er bij naleving van een regel niet uitsluitend van één bepaalde techniek of één bepaald instrument gebruik mag worden gemaakt. Er wordt dus meer gedacht aan de wijze waarop regelgeving wordt geformuleerd en ingericht en niet zozeer aan het gekozen regelgevend instrument.

De leden van de PvdA-fractie vragen op welke manier wetenschappelijke integriteit in de Europese Onderzoeksruimte verankerd gaat worden, en of daarin ook onderwerpen zoals plagiaat en wetenschappelijke onafhankelijkheid worden behandeld.

Tijdens de informele Raad voor Concurrentievermogen zal gesproken worden over de bestaande praktijken met betrekking tot wetenschappelijke integriteit in de diverse landen. Er is geen sprake van verankering op Europees niveau. Wat Nederland betreft is integriteit primair een verantwoordelijkheid van de onderzoekers en de onderzoeksinstellingen zelf en dat moet ook zo blijven als het gaat om Europese samenwerking.

Om optimaal Europees samen te werken is het bevorderlijk wanneer er een gedeeld begrip bestaat van wetenschappelijke integriteit. Daarvoor is vooral de uitwisseling op het niveau van de onderzoekers en de kennisinstellingen zelf van belang. Science Europe (de Europese koepel van onderzoeksorganisaties, in Nederland NWO) heeft bijvoorbeeld een werkgroep over wetenschappelijke integriteit waarin de leden praktische ervaringen kunnen delen. De European Science Foundation (ESF), de beleidsmatige voorloper van Science Europe, heeft in 2010 in samenwerking met ALLEA (de Europese federatie van nationale academies van wetenschappen, in Nederland de KNAW) «The European Code of Conduct for Research Integrity» ontwikkeld. Daarin komen allerlei aspecten van integriteit aan de orde, zoals plagiaat en wetenschappelijke onafhankelijkheid, maar ook principes als openheid en zorgvuldigheid. Deze Code is ook in Nederland een van de basisdocumenten als het gaat om wetenschappelijke integriteit.

Waarom heeft de Minister zich gekeerd tegen de richtlijn voor pakketreizen, vragen de leden van de PvdA-fractie. Deze richtlijn biedt de consument toch een betere bescherming bij samengestelde reizen?

Het kabinet was voorstander van de uitbreiding van het toepassingsbereik van de huidige richtlijn tot die pakketreizen waarbij er sprake is van vergelijkbare risico’s ten aanzien van insolventie en aansprakelijkheid als bij de «klassieke» pakketreis. Bij een pakketreis bestaat het risico dat wanneer de organisator failliet gaat, de aanbetalingen voor alle reisonderdelen in de failliete boedel zitten, waardoor de potentiële schade voor de consument groot is. Bij een gelinkt reisarrangement, dat bestaat uit afzonderlijke overeenkomsten met verschillende dienstverleners, gelden voor de reiziger bij een faillissement van één van die ondernemers niet dezelfde risico’s. De reiziger heeft immers niet te maken met één partij die optreedt voor andere partijen. Het kabinet ziet daarom niet de noodzaak om dit soort reizen onder het regime van de pakketreizen te scharen.

Daarnaast zijn in de onderhandelingen met het Europees parlement zogenoemde «doorklikreizen», waarbij de reiziger zelf kiest voor aanvullende boekingen via internet links, onder de definitie van een pakket gebracht. Hiervoor geldt hetzelfde als voor de gelinkte reizen: de reiziger heeft niet te maken met één partij die optreedt voor andere partijen, maar met meerdere aangeklikte partijen en meerdere (vooruit)betalingen aan de diverse dienstverleners. In deze situatie loopt de reiziger geen risico ten aanzien van zijn doorklikreizen bij een eventueel faillissement van de eerste aanbieder.

Voor de handhaafbaarheid is het van groot belang dat de definities helder en toekomstbestendig zijn. Volgens het kabinet is dat nu niet het geval. Zo zal het moeilijk zijn om aan te geven wanneer een aanbieder een losse reisservice verkoopt en wanneer hij deel uit maakt van een gelinkte reisovereenkomst. Het onderhandelingsresultaat gaat uit van een omvattende informatieverplichting voor aanbieders van een gelinkte reisovereenkomst, terwijl op het moment dat deze informatie verstrekt moet worden nog niet duidelijk is of de klant een gelinkte reisovereenkomst aan het afsluiten is, of zich slechts met een klik aan het oriënteren is op een extra reisonderdeel. Dit leidt tot onnodige lasten voor het bedrijfsleven. Mogelijk zullen business modellen ook zo aangepast worden dat bepaalde activiteiten niet meer onder de definitie van «pakket» zullen vallen.

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom er lidstaten zijn die voorstander zijn van verplichte oorsprongsmarkering, als deze volgens de regering geen toegevoegde waarde heeft. Voorts vragen deze leden waarom schoenen en keramiek hierin een speciale positie zouden hebben m.b.t. administratieve lasten.

Het doel van de verordening is de veiligheid van consumentenproducten. Uit de door de Commissie uitgevoerde studie blijkt dat oorsprongsmarkering geen toegevoegde waarde heeft voor de traceerbaarheid en veiligheid van producten. Het kabinet is daarom tegen het opnemen van verplichte oorsprongsmarkering in de verordening.

Sommige lidstaten zijn voorstander van verplichte oorsprongsmarkering omdat ze er vanuit gaan dat oorsprongsmarkering een positief effect zal hebben op de concurrentiepositie van bepaalde sectoren. In de studie die de Commissie heeft laten uitvoeren naar de baten en lasten van deze maatregel voor zes productgroepen – speelgoed, textiel, schoenen, keramiek, consumentenelektronica en huishoudelijke apparaten – wordt dit als een mogelijke baat geïdentificeerd. Uit de studie komt echter ook naar voren dat verplichte oorsprongsmarkering tot lasten voor het bedrijfsleven zal leiden. Enerzijds omdat ondernemers tijd kwijt zullen zijn aan het aanbrengen van de markering maar vooral door de tijd die het kost om te bepalen wat het land van oorsprong van een bepaald product is. Veel consumentenproducten worden namelijk geproduceerd in wereldwijde productieketens en daardoor is het bepalen van het land van oorsprong een complexe, tijdrovende en soms zelfs onmogelijke zaak.

De omvang van de lasten is afhankelijk van de kenmerken van de betreffende sector. Voor schoenen en keramiek zullen de lasten door verplichte oorsprongsmarkering relatief laag zijn ten opzichte van complexere producten zoals elektronica. De omvang van de lasten hangt namelijk onder andere samen met de complexiteit van producten, de structuur van de productieketens en of er reeds op vrijwillige basis aan oorsprongsmarkering wordt gedaan. Daarom heeft het Letse voorzitterschap als compromis voorgesteld om alleen voor schoenen en keramiek oorsprongsmarkering verplicht te stellen. Dit is echter geen acceptabel compromis, aangezien ook voor deze twee sectoren geldt dat, zoals ook uit de studie blijkt, de oorsprongsmarkering geen enkele toegevoegde waarde heeft voor de veiligheid van die producten. Het zou in strijd zijn met principes van betere regelgeving om oorsprongsmarkering als verplichting in dit voorstel op te nemen, aangezien volgens die principes verplichtingen in regelgeving altijd moeten samenhangen met het beoogde doel van die regelgeving.

De leden van de PvdA-fractie vragen wat de richtlijn eenpersoonsvennootschappen (SUP) gaat inhouden en of er een nieuwe Europese rechtspersoon komt.

Het richtlijnvoorstel eenpersoonsvennootschappen beoogt de oprichting van bedrijven in het buitenland te vereenvoudigen, met name voor het mkb6. Het richtlijnvoorstel verplicht lidstaten om in hun nationale recht een rechtsvorm op te nemen die in alle lidstaten dezelfde regels volgt en een EU-brede afkorting krijgt, de SUP (Societas Unius Personae). Het voorstel bevat een geharmoniseerde inschrijvingsprocedure en de mogelijkheid van online-registratie met een uniform model voor statutaire bepalingen. Het vereist maatschappelijk kapitaal bij oprichting bedraagt 1 euro. Het richtlijnvoorstel is op 28 en 29 mei in de Raad voor Concurrentievermogen behandeld. Aldaar is een Algemene Oriëntatie bereikt, die dient als basis voor de onderhandelingen met het Europees parlement in de triloog7.

II Volledige agenda

Geannoteerde agenda van de informele Raad voor Concurrentievermogen van 20 en 21 juli 2015 in Luxemburg

Brief van de Minister van Economische Zaken van 10 juli 2015 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 352)

Verslag van de Raad voor Concurrentievermogen (RvC) van 28 en 29 mei 2015 te Brussel

Brief van de Minister van Economische Zaken van 16 juni 2015 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 351)

Antwoorden op vragen van de commissie over de geannoteerde agenda van de Raad voor het concurrentievermogen op 28 en 29 mei 2015

Brief van de Minister van Economische Zaken van 27 mei 2015 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 350)


X Noot
2

Kamerstuk 22 112, nr. 1665.

X Noot
3

Kamerstuk 22 112, nr. 1967.

X Noot
4

Kamerstuk 34 139, nr. 1.

X Noot
5

Kamerstuk 22 112, nr. 1985.

X Noot
6

Kamerstuk 21 501-30, nr. 349, p. 4 en 5.

X Noot
7

De laatste versie van dit voorstel is beschikbaar via http://data.consilium.europa.eu/doc/document/ST-9050–2015-INIT/en/pdf.

Naar boven