21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen

Nr. 349 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 mei 2015

Hierbij bied ik u, mede namens de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de geannoteerde agenda aan voor de Raad voor Concurrentievermogen (RvC) van 28 en 29 mei 2015 te Brussel. De Raad bestaat uit een deel over de interne markt en industrie (28 mei) en een deel over onderzoek (29 mei).

Tijdens het deel over interne markt en industrie streeft het voorzitterschap ernaar om algemene oriëntaties aan te nemen over het productveiligheid- en markttoezichtpakket en de richtlijn eenpersoonsvennootschappen. Daarnaast is de Raad voornemens een politiek akkoord te bereiken over de richtlijn pakketreizen en gelinkte reisarrangementen. De Raad zal verder van gedachten wisselen over de recent gepresenteerde strategie voor de digitale interne markt en is voornemens conclusies aan te nemen over de digitale transformatie van de industrie.

In het onderzoeksdeel is de Raad voornemens conclusies aan te nemen over ERA Roadmap 2015–2020, de adviesstructuur van de Europese Onderzoeksruimte en open, data-intensief en in netwerken verbonden onderzoek als motor voor snellere en bredere innovatie. Daarnaast zal de Raad debatteren over Science 2.0.

Onder het agendapunt diversen zal het voorzitterschap de Raad op 28 mei informeren over het merkenrechtpakket. De Commissie zal de Raad informeren over het actieplan om de Europese defensie- en veiligheidsindustrie te stimuleren en de voortgang van de Small Business Act toelichten. Daarnaast zal de stand van zaken over de implementatie van het Unitair Octrooi worden toegelicht.

Verder zal vanuit de High Level Working Group on Competitiveness and Growth (HLG COMPCRO) informatie worden gegeven over het resultaat van de inventarisatie van de Raadsconclusies van december 2013 (over de interne markt, regeldruk en industriebeleid). Op beide dagen van de Raad zal Luxemburg, als aankomend voorzitter, het programma van de Raad in de tweede helft van 2015 toelichten.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

INDUSTRIE EN INTERNE MARKT

Pakket productveiligheid en markttoezicht

Algemene oriëntatie

De Raad is voornemens tot een algemene oriëntatie te komen over het pakket voor productveiligheid en markttoezicht op producten. Het pakket bevat twee voorstellen voor nieuwe Europese regelgeving: enerzijds een voorstel voor een nieuwe horizontale verordening op het gebied van markttoezicht op producten en anderzijds een voorstel voor een nieuwe verordening voor productveiligheid van consumentenproducten. Beide voorstellen dienen ter vervanging en verbetering van bestaande Europese regelgeving voor deze onderwerpen.

Over beide voorstellen zijn onderhandelingen gevoerd waarin diverse zorgpunten van Nederland, zoals het schrappen van bepaalde onnodige informatieverplichtingen voor toezichthouders, zijn opgelost. In de Raad is nog één majeur punt waarover het tot nu toe niet mogelijk is gebleken overeenstemming te vinden. Het voorstel voor de veiligheid van consumentenproducten bevat een bepaling die het verplicht stelt om op alle consumentenproducten aan te geven wat het land van oorsprong is. Ongeveer de helft van de lidstaten, waaronder Nederland, heeft grote bezwaren tegen deze bepaling, terwijl de andere helft van de lidstaten juist voorstander van deze bepaling is. De kern van het bezwaar van de lidstaten die tegen zijn, is het feit dat de verplichte markering een aanzienlijke lastenverzwaring met zich meebrengt, terwijl er geen toegevoegde waarde voor de veiligheid van de producten zal zijn. Ook speelt mee dat de bepaling moeilijk uitvoerbaar is gezien de wereldwijde ketens waarin veel producten worden vervaardigd. De bepaling was niet meegenomen in het impact assessment van de Europese Commissie. De Commissie heeft daarop eind 2014 opdracht gegeven voor een studie om de kosten en baten van verplichte oorsprongsmarkering in kaart te brengen.

Het Europees parlement heeft ondertussen voor beide voorstellen amendementen aangenomen, waaruit blijkt dat het parlement voorstander is van de verplichte oorsprongsmarkering. Zolang de Raad niet tot overeenstemming is gekomen, zal de onderhandeling met het Europees parlement niet kunnen starten.

De inzet van Nederland in de Raad blijft dat de verplichte oorsprongsmarkering uit het voorstel verwijderd moet worden. De resultaten van de bovengenoemde studie geven geen aanleiding om dit standpunt aan te passen. Nederland is van mening dat de uitkomst van de studie het Nederlandse standpunt onderbouwt. Voor de zes onderzochte productgroepen (speelgoed, huishoudelijke apparaten, consumentenelektronica, textiel, schoenen en keramiek) is geconcludeerd dat er door het verplichten van oorsprongsmarkering geen meerwaarde zal zijn voor de traceerbaarheid van producten en dus voor de veiligheid. Daarnaast komen uit de studie ook andere door Nederland geïdentificeerde bezwaren naar voren, zoals het feit dat oorsprongsmarkering de consument kan misleiden. Producten kunnen namelijk in wereldwijde ketens zijn samengesteld en de melding van het land van oorsprong conform het systeem van de verordening kan dan juist een misleidend beeld geven van de plaats van productie.

Ondanks dat Nederland voorstander is van beide verordeningen in het pakket is Nederland van mening dat als de verplichte oorsprongsmarkering in het pakket blijft de nadelen van het totale pakket zwaarder wegen dan de voordelen van beide nieuwe verordeningen. Verbetering van de productveiligheid is namelijk niet alleen afhankelijk van een nieuw juridisch kader, ook met het bestaande juridische kader kan daar aan gewerkt worden.

Richtlijn voor pakketreizen en gelinkte reisarrangementen

Politiek Akkoord

Het Lets voorzitterschap heeft dit onderwerp tijdens de Raad geagendeerd om zo de overeenstemming tussen Raad, Commissie en Europees parlement formeel vast te stellen. Het voorzitterschap heeft op 5 mei jongsleden een akkoord bereikt met het Europees parlement en weet zich daarin zeer waarschijnlijk gesteund door een meerderheid van de lidstaten. De voorgestelde richtlijn moderniseert de huidige Europese regelgeving voor pakketreizen. Daarnaast wordt de reikwijdte van de richtlijn uitgebreid. Naast de «klassieke pakketreizen» vallen ook online geboekte «klassieke pakketreizen», «pakketreizen op maat» en zogenaamde «gelinkte reisarrangementen (Linked Travel Arrangements, LTA)» onder het nieuwe toepassingsbereik. Deze LTA’s bestaan uit afzonderlijke overeenkomsten met verschillende dienstverleners die voor de consument één reis vormen. Ook wordt de verplichting tot het treffen van garantiemaatregelen tegen de gevolgen van insolventie verbreed naar een grotere groep ondernemers. Ten slotte wordt voorgesteld in iedere lidstaat een nationaal contactpunt in te richten voor de administratieve samenwerking bij het toezicht op de naleving van de insolventiemaatregelen. Uw Kamer is over dit onderwerp geïnformeerd via een BNC-fiche [Kamerstuk 22 112, nr. 1695], als ook via de geannoteerde agenda en het verslag van de Raad van Concurrentievermogen van 4 en 5 december 2014 [Kamerstuk 21 501-30, nrs. 338 en 340]. De Raad stemde onder Italiaans voorzitterschap in met een algemene oriëntatie. Tien landen, waaronder Nederland, stemden tegen.

Onder het Lets voorzitterschap is vanaf januari de triloog met het Europees parlement begonnen. Voor alle lidstaten, de Commissie en het Europees parlement staat de wenselijkheid van een aanpassing van de oude richtlijn uit 1990 niet ter discussie. De huidige ontwikkelingen op de reismarkt en vooral de komst van internet maken dat noodzakelijk. Nederland vindt dat de richtlijn ten opzichte van de algemene oriëntatie van december 2014 verder is verslechterd, onder meer ten aanzien van de definitie van een pakketreis en het onderscheid met een gelinkt reisarrangement en zal daarom tegenstemmen. De belangrijkste bezwaren van Nederland richten zich op de handhaafbaarheid, toekomstbestendigheid en administratieve lasten voor (kleine en middelgrote) ondernemers. Ook vindt Nederland dat de uitbreiding van het bereik van de richtlijn met gelinkte reisarrangementen zal leiden tot hoge administratieve lasten. Daarnaast denkt Nederland dat de keuzemogelijkheden van de consument mogelijk zullen worden beperkt als gevolg van deze richtlijn, omdat bepaalde innovatieve ontwikkelingen in de reisbranche, zoals het doorlinken van consumenten, die het makkelijker maken voor consumenten om een reis zelf samen te stellen, zullen worden aangepast of stopgezet. Naast Nederland zijn nog vijf andere, kleinere landen, zeer kritisch op het resultaat zoals dat er op het moment van schrijven ligt. Hoewel ook andere lidstaten op onderdelen vragen blijven houden bij de voorliggende tekst zullen zij naar verwachting toch instemmen.

Richtlijn eenpersoonsvennootschappen (SUP)

Algemene oriëntatie / voortgangsrapportage

Het Lets voorzitterschap wil in de Raad tot een algemene oriëntatie of, wanneer dit niet mogelijk blijkt, tot een voortgangsrapportage komen over de richtlijn over de eenpersoonsvennootschappen. Indien er een algemene oriëntatie wordt bereikt, kan de informele triloog met het Europees parlement en de Commissie worden gestart. In het Europees parlement is het voorstel kritisch ontvangen.

Het voorstel over de eenpersoonsvennootschappen beoogt de oprichting van bedrijven in het buitenland te vereenvoudigen, met name voor het mkb. Voor het mkb is het oprichten van een buitenlandse vennootschap een belangrijke hindernis om grensoverschrijdend handel te drijven en diensten te verlenen. Met het voorstel worden lidstaten verplicht om in hun nationale recht een rechtsvorm op te nemen, die in alle lidstaten dezelfde regels volgt en een EU-brede afkorting krijgt, de SUP (Societas Unius Personae).

De SUP kan worden opgericht of kan ontstaan door omzetting van een BV of Europese vennootschapsequivalent. Het voorstel bevat een geharmoniseerde inschrijvingsprocedure en de mogelijkheid van online-registratie met een uniform model voor statutaire bepalingen. Het vereist maatschappelijk kapitaal bij oprichting bedraagt 1 euro. De crediteuren worden beschermd door uitkeringen aan aandeelhouder slechts toe te staan voor zover de vennootschap in staat is haar lopende schulden af te lossen (solvabiliteitstest).

Hoewel er onder het Lets voorzitterschap voortgang is geboekt, is er nog discussie over een aantal onderdelen van de richtlijn. Door het voorzitterschap is ervoor gekozen om het voorstel toch te agenderen, ondanks het feit dat er in de aanloop naar de Raad sprake was van een blokkerende minderheid. Er is nog discussie over het feit dat de statutaire zetel van een SUP in het ene land kan worden gevestigd, maar dat de plaats waar de SUP feitelijk is gevestigd buiten dat land ligt. Nederland kent dit incorporatiestelsel reeds en heeft dan ook geen moeite met scheiding van de statutaire zetel en de vestigingsplaats. Verder speelt ook een discussie over de online-registratie. De verplichte mogelijkheid om online een SUP te kunnen registreren, is vanaf het begin zowel de kern van het voorstel als een heikel punt geweest. Nederland vindt de identificatie van oprichters in geval van 100% online-registratie een aandachtspunt in het kader van het tegengaan van misbruik van rechtspersonen. Inmiddels is de tekst op dit punt aangepast, lidstaten zullen zelf eisen stellen dienaangaande. Nog niet alle lidstaten zijn hierdoor overtuigd.

Het voorliggende voorstel is voor Nederland acceptabel. Ten opzichte van het oorspronkelijke Commissievoorstel worden in het voorstel alleen de kernzaken geregeld, overige kwesties blijven bij de lidstaten. Dit maakt het eenvoudiger om het voorstel in het Nederlandse vennootschapsrecht in te passen.

Digitale Interne Markt Strategie

Gedachtewisseling

De Raad wisselt van gedachten over de digitale interne markt strategie, die de Europese Commissie op 6 mei heeft gepubliceerd. Het doel van de strategie is om de digitale interne markt te versterken. Dit betreft één van de topprioriteiten van de nieuwe Commissie, die eind vorig jaar is aangetreden. Door op Europees niveau optimale randvoorwaarden te creëren, kan het volledig potentieel van de Europese digitale economie ontsloten worden. Dit zal volgens de Commissie een belangrijke bijdrage leveren aan meer groei en banen.

De strategie is gebaseerd op drie kernpijlers:

  • 1. betere toegang tot digitale goederen en diensten voor consumenten en bedrijven;

  • 2. voorwaarden creëren die bevorderlijk zijn voor digitale netwerken en diensten;

  • 3. een Europese digitale economie en samenleving met maximaal groeipotentieel op de lange termijn tot stand brengen.

De Commissie geeft daarbij aan dat de eerste pijler prioritaire actiepunten bevat, waarmee de belangrijkste obstakels voor de e-commerce sector moeten worden beslecht. De Commissie stelt hiertoe maatregelen voor op het gebied van grensoverschrijdende overeenkomsten voor consumenten en bedrijven, ongerechtvaardigde geo-blocking door online handelaren, pakketbezorging, auteursrecht en btw-aangifte. Onder de tweede pijler voorziet de Commissie acties om de beschikbaarheid van netwerken en diensten te bevorderen. De Commissie kondigt hiertoe aan om het regelgevingskader voor telecommunicatie te herzien. Ook wordt beoogd om de richtlijn voor audiovisuele mediadiensten te herzien. Daarnaast zal de Commissie eind 2015 een onderzoek presenteren naar de economische en maatschappelijke rol van online platforms. Verder wil de Commissie maatregelen treffen op het gebied van privacy en cybersecurity. Met de derde pijler beoogt de Commissie het optimaal benutten van data en digitalisering door bedrijfsleven, wetenschap, overheden en burgers te bevorderen. Om een vrij verkeer van data te realiseren dienen barrières in dataverkeer aangepakt te worden. Hiertoe is de Commissie voornemens om in 2016 een Europees initiatief voor een vrij gegevensverkeer te lanceren. Verder is de Commissie voornemens om voorstellen te doen op het gebied van het aanjagen van ict-standaardisatie/interoperabiliteit. Ook is de Commissie voornemens om in 2016 een actieplan te presenteren op het gebied van verdere digitalisering van publieke diensten.

Voor Nederland is versterking van de digitale interne markt één van de prioriteiten om economische groei en werkgelegenheid in Europa te stimuleren. Juist Nederland, met zijn open economie en state of the art digitale infrastructuur, profiteert in grote mate van het realiseren van een digitale interne markt. Nederland is dan ook verheugd over de ambities van de Commissie om dit potentieel te ontsluiten. Nederland zal de strategie tijdens de Raad verwelkomen en tijdens het debat pleiten voor ambitieuze en concrete stappen richting een digitale interne markt met aandacht voor het versterken van grensoverschrijdende e-commerce, het moderniseren van het auteursrecht en herziening van het regelgevend kader voor de telecommarkt. Daarbij is het van groot belang dat zowel bestaande als toekomstige regelgeving ruimte biedt aan innovatie. Nederland wacht de uitwerking van de voorstellen die voortvloeien uit de strategie met veel belangstelling af. Uw Kamer zal middels een BNC-fiche nader geïnformeerd worden over de Nederlandse positie.

Digitale transformatie van de industrie

Raadsconclusies

De Raad is voornemens conclusies aan te nemen over de digitale transformatie van de industrie. Alle lidstaten onderkennen het belang hiervan voor het versterken van de Europese werkgelegenheid, arbeidsproductiviteit en mondiale concurrentiepositie. De Commissie wordt in deze conceptconclusies verzocht een actieplan op te stellen voor de digitalisering van de industrie. De conceptconclusies en vooral de oproep van het EU-actieplan sluiten goed aan bij de Nederlandse ambitie en inzet op Smart Industry. Uw Kamer is hier eerder over geïnformeerd [Kamerstuk 29 826, nr. 63, Kamerstuk 21 501-30, nr. 343 en nr. 348]. Nederland kan de conceptconclusies dan ook steunen.

In de conceptconclusies worden de lidstaten opgeroepen om digitale vaardigheden in hun onderwijscurricula te introduceren alsook om ict-beroepskwalificaties wederzijds te erkennen, zodat een mogelijk tekort aan 825.000 ict-deskundigen in 2020 wordt teruggedrongen. De Commissie en lidstaten worden opgeroepen om toegang tot financiering, met name voor het mkb, te verbeteren door onder andere alternatieve financieringsvormen en een gunstiger klimaat voor durfkapitaal te realiseren. Voorts wordt het belang benadrukt van meer Europese coördinatie door de Commissie, lidstaten en industrie op het gebied van digitaal onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie.

In de conceptconclusies wordt de Commissie verzocht om een duidelijk en voorspelbaar wetgevingsklimaat te bevorderen, waarbij bestaande en nieuwe wet- en regelgeving beter aansluit op het digitale tijdperk en op nieuwe verdienmodellen, bijvoorbeeld via het REFIT programma en het doen van fitness checks [Kamerstuk 29 362, nr. 242]. Tot slot wordt zij opgeroepen om, in samenwerking met de industrie en normaliseringsorganisaties, de belangrijkste digitale standaarden te identificeren en een plan te presenteren om deze internationaal te stimuleren. De Commissie wordt gevraagd aan de Raad over de voortgang te rapporteren.

ONDERZOEK

ERA Roadmap 2015–2020

Raadsconclusies

De Raad beoogt conclusies aan te nemen waarmee de ERA Roadmap 2015–2020 wordt aangenomen. De Raad heeft middels eerdere conclusies begin 2014 zelf om deze Roadmap gevraagd om zo een prioritering en versnelling aan te brengen in de acties voor de verdere ontwikkeling en totstandkoming van de Europese Onderzoeksruimte (ERA). De conceptconclusies herbevestigen het belang van de ontwikkeling van de Europese Onderzoeksruimte en de prioriteiten die de Commissie daarvoor in 2012 gedefinieerd heeft.

De Roadmap is opgesteld door het European Research Area and innovation Committee (ERAC). In de ERA Roadmap worden geen nieuwe acties benoemd, maar wordt geprioriteerd in de eerder geïdentificeerde acties om de prioriteiten van de ERA te ontwikkelen. De zes huidige prioriteiten zijn: effectieve nationale onderzoekssystemen; grensoverschrijdende onderzoekssamenwerking gericht op grote maatschappelijke uitdagingen en grootschalige onderzoeksinfrastructuren; een open arbeidsmarkt voor onderzoekers; gendergelijkheid en de integratie van de genderdimensie in onderzoek; optimale uitwisseling en overdracht van wetenschappelijke informatie; en de aan de ERA toegevoegde prioriteit, samenwerking van de EU met derde landen. De conclusies onderschrijven de inhoud van de Roadmap. Daarnaast vragen ze om een effectieve monitoring van de Roadmap-acties passend binnen de totale ERA monitoring die, net als een goede adviesstructuur, onmisbaar is om de ERA ook daadwerkelijk verder te ontwikkelen. De Raad stelt ten slotte dat de Roadmap een levend document is dat evolueert met de prioriteiten en acties.

Nederland stemt in met de voorliggende conclusies. Voor Nederland is het belangrijk dat de diverse lidstaten nu daadwerkelijk werk gaan maken van de ontwikkeling van de Europese Onderzoeksruimte, bijvoorbeeld als het gaat om het aanpassen van hun onderzoekssystemen, het gezamenlijk opzetten van onderzoeksfaciliteiten of de realisatie van open access tot publicaties en onderzoeksdata. In de conclusies is ook een passage opgenomen die, evenals voorgaande Raadsconclusies over de ERA, de lidstaten er toe oproept om de acties die nu in de Roadmap zijn opgenomen te implementeren via hun nationale beleidsinitiatieven. Nederland doet dat onder meer met de Wetenschapsvisie 2025, het opstellen van de Nationale Wetenschapsagenda, het Nederlandse beleid op open access tot wetenschappelijke publicaties en het bedrijfslevenbeleid met de kennis- en innovatieagenda’s van de Topsectoren.

Adviesstructuur Europese Onderzoeksruimte

Raadsconclusies

De Raad beoogt conclusies aan te nemen over de adviesstructuur voor de ontwikkeling van de Europese Onderzoeksruimte (ERA).

De adviesstructuur voor de Europese Onderzoeksruimte is in de afgelopen tien jaar ontstaan en bestaat inmiddels uit zeven verschillende (formele) adviesorganen met vertegenwoordigers uit de lidstaten met daaromheen ook nog een aantal informele groepen. Zij adviseren ieder de Raad, de Europese Commissie en de lidstaten over een specifiek beleidsterrein van de Europese Onderzoeksruimte. Zo zijn er bijvoorbeeld werkgroepen die zich bezighouden met Europese grootschalige onderzoeksinfrastructuren, met het vergemakkelijken van mobiliteit van onderzoekers of internationale samenwerking. Sinds het ontstaan van de structuur zijn er prioriteiten gesteld en acties voorgesteld voor de realisatie van de ERA, met de Mededeling van de Commissie in 2012 en de nu aan te nemen ERA Roadmap. In het verlengde hiervan is het wenselijk de gegroeide adviesstructuur te herzien om zo effectiever en efficiënter te kunnen adviseren.

De voorliggende conclusies benadrukken het belang van de herziening van de adviesstructuur en de noodzaak om ervoor te zorgen dat die alle ERA-prioriteiten afdekt. De gremia moeten proactief adviseren en gecoördineerd samenwerken om impact te hebben. De Commissie wordt gevraagd in kaart te brengen hoe de (informele) structuur er nu precies uitziet en het European Research Area and innovation Committee (ERAC), één van de adviesorganen, wordt gevraagd een voorstel voor te bereiden voor de nog openstaande punten voor de Raad in december.

Nederland steunt de conceptconclusies. Nederland heeft in deze discussie de inhoud voorop gesteld: de verdere ontwikkeling van de Europese Onderzoeksruimte moet centraal staan en de advisering daarover moet zo snel mogelijk geoptimaliseerd worden. Het is dan ook belangrijk dat de gremia zo snel mogelijk – en zoveel als mogelijk – worden gestructureerd langs de zes in de Roadmap gedefinieerde prioriteiten. Ze moeten daarnaast zo effectief mogelijk werken en de Raad, Commissie en lidstaten van strategisch advies voorzien. Een aantal grotere lidstaten wilde deze conclusies vooral gebruiken om de rol van de Commissie in de verdere ontwikkeling van de ERA te verkleinen, en/of om hun eigen rol te vergroten. Door deze discussie kan de adviesstructuur nog niet volledig worden aangepast aan de nieuwe situatie. In de voorliggende tekst is wel een aantal stappen gezet en bovendien is vastgelegd dat de openstaande punten dit jaar nog opgelost moeten worden.

Science 2.0

Beleidsdebat

De Raad zal debatteren over Science 2.0 naar aanleiding van de uitkomsten van de vorig jaar door de Commissie gehouden publieke consultatie over dit onderwerp. Die uitkomsten zijn tijdens de Raad in maart 2015 toegelicht door Commissaris Moedas. Een belangrijk deel van de ondervraagden pleitte voor een andere benaming en de Commissie spreekt zelf inmiddels dan ook niet meer van Science 2.0, maar van Open Science. Die term zal vanaf nu dan ook gehanteerd worden in de communicatie over dit onderwerp.

Open Science is een concept van de Europese Commissie om de manier waarop de wetenschap verandert te beschrijven. Het faciliteren van deze verandering zal ook consequenties hebben voor het beleid. De Europese Commissie verstaat onder Open Science de veranderingen in de wetenschap door de digitalisering (o.a. groei van dataproductie en het feit dat steeds meer mensen geboren zijn in het digitale tijdperk), globalisering en het toenemende belang van het oplossen van maatschappelijke uitdagingen (waaronder hogere verwachtingen ten aanzien van de wetenschap en de vraag naar transparantie en verantwoording door de wetenschap). Open access tot wetenschappelijke publicaties en tot onderzoeksdata behoort tot één van de grootste en belangrijkste beleidsprioriteiten van Open Science.

Voor het Nederlandse standpunt over Open Science verwijs ik u naar de Nederlandse reactie op de consultatie van de Europese Commissie [Kamerstuk 22 112, nr. 1925]. Nederland vindt vooral open access (tot publicaties, maar ook tot onderzoeksdata), het onderwerp waaraan op beleidsniveau aandacht besteed moet worden. Nederland zal dit dan ook in de discussie opnieuw benadrukken met een verwijzing naar het aankomend Nederlandse voorzitterschap, waarvoor Open Science als prioriteit is aangemerkt [Kamerstuk 34 139, nr. 1, Kamerstuk 31 288, nr. 414]. Daarnaast zal Nederland in deze context nogmaals de aandacht vestigen op het gezamenlijk met het Verenigd Koninkrijk geschreven non-paper over «Open Science: open access tot publicaties en onderzoeksdata» [Kamerstuk 21 501-30, nr. 345], dat tijdens de vorige Raad verspreid is.

Open, data-intensief en in netwerken verbonden onderzoek als motor voor snellere en bredere innovatie

Raadsconclusies

De Raad is voornemens om door het Letse voorzitterschap geïnitieerde conclusies aan te nemen over het belang van open en data-gedreven onderzoek voor innovatie en slimme economische groei. Uit de gedachtewisseling tijdens de vorige vergadering van de Raad op 3 maart jongstleden, is gebleken dat een meerderheid van de lidstaten waarde hecht aan de ontwikkeling van gemeenschappelijke kaders en standaarden voor toegang tot en het gebruik van onderzoeksdata. Mede daardoor onderschrijft de Raad in de conceptconclusies dat het onderzoeksperspectief moet worden meegenomen in de context van de digitale interne markt.

Nederland steunt de voorliggende Raadsconclusies, omdat hiermee wordt bevestigd dat open toegang tot onderzoeksresultaten en -data een belangrijke randvoorwaarde is voor de digitale economie en een innovatief Europa. Bovendien kan deze openheid bijdragen aan een efficiëntere besteding van publieke middelen. Daarnaast wordt benadrukt dat wetenschapsfinanciers, bedrijven, onderzoekers en andere relevante belanghebbenden samen met e-infrastructuren een belangrijke rol spelen in het tot stand brengen van een sterk data-ecosysteem. Verder wordt onderstreept dat er afspraken gemaakt moeten worden over datamanagement om te garanderen dat onderzoeksdata doorzoekbaar, vindbaar, herbruikbaar, toegankelijk en controleerbaar zijn. In een zogenaamde datamanagementplannen wordt door de deelnemers aan een onderzoeksproject vooraf vastgelegd hoe ze zullen omgaan met de verschillende soorten data in een onderzoek. Nederland ziet deze datamanagementplannen dan ook als een belangrijk instrument op het gebied van open onderzoeksdata.

Naar boven