21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen

Nr. 332 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 juli 2014

Hierbij stuur ik u, mede namens de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de geannoteerde agenda voor de informele Raad voor Concurrentievermogen (RvC) die op 21 en 22 juli zal plaatsvinden in Milaan, Italië. De Raad bestaat uit een deel over interne markt en industrie (21 juli) en een onderzoeksdeel (22 juli). Vanwege het informele karakter van deze Raad zal een vrije gedachtewisseling plaatsvinden, zonder besluitvorming.

Tijdens het onderdeel over interne markt en industrie staat het industriële concurrentievermogen centraal. In twee parallelle sessies wordt dit thema verder uitgediept. Tijdens de lunch zal worden gesproken over de werkwijze en rol van de Raad voor Concurrentievermogen.

Tijdens het onderzoeksdeel wordt gesproken over de grootschalige onderzoeksfaciliteiten. De lunch staat in het teken van het thema van de World Expo die in 2015 in Milaan zal plaatsvinden: «Feeding the planet, energy for life».

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

INDUSTRIE EN INTERNE MARKT

Het industriële concurrentievermogen

Tijdens het deel Industrie en Interne Markt is het centrale thema het industriële concurrentievermogen. Dit als vervolg op de besprekingen in de RvC van 20 en 21 februari en de informele RvC van 11-13 mei in Athene en de conclusies van de Europese Raad van 20 en 21 maart. Het voorzitterschap wil daarbij de focus leggen op de inbedding van het industriële concurrentievermogen in alle beleidsterreinen van de EU. Naast een algemene sessie wil het voorzitterschap in twee parallelle sessies ingaan op 1) de wijze waarop de impact van Europees beleid op specifieke sectoren kan worden meegenomen en 2) de wijze waarop de impact van Europees beleid op mkb kan worden meegenomen. Het voorzitterschap heeft daarbij aangegeven de inzet voor het industriële concurrentievermogen te willen bezien in het licht van het streven naar een aandeel van de industrie in het bbp van 20% in 2020.

Ten behoeve van zowel de (informele) Raad voor Concurrentievermogen als de Europese Raad is uw Kamer geïnformeerd over de inzet van Nederland in deze discussies [onder andere Kamerstuk 21 501-20, nr. 851, Kamerstuk 21 501-30 nr. 330, Kamerstuk 21 501-30, nr. 322, Kamerstuk 21501-20, nr. 841]. Nederland zal uit blijven dragen dat de focus op de modernisering van de economie ligt, dat het concurrentievermogen allereerst aan het bedrijfsleven zelf is en dat invulling van het industriebeleid allereerst taak is van de individuele lidstaten, waarbij dat in Nederland steeds meer via publiek-private samenwerking plaatsvindt, de zogenaamde topsectoren-aanpak. De inzet in Europa met betrekking tot de versterking van het concurrentievermogen moet zich daarbij vooral richten op versterking van de interne markt, verlaging van regeldruk, verbetering van toegang tot financiering, stimulering van onderzoek en innovatie en het creëren van open markten. De Raad moet zich daarbij vooral richten op het bereiken van concrete resultaten voor het bedrijfsleven, zoals eerder het unitaire octrooi, de aanbestedingsrichtlijn met toegang voor het mkb en het handelsakkoord met Canada. Nederland is daarbij geen voorstander van een expliciete doelstelling van 20% aandeel van de industrie in het bbp, omdat industrie en dienstverlening steeds meer verweven raken, waarbij de industrie niet kan zonder een sterke dienstverlenende sector.

Nederland is verheugd dat, mede vanwege de Nederlandse inzet, het voorzitterschap de uitwerking van competitiveness proofing hoog op de agenda van de informele Raad heeft gezet. Deze toetsing van beleid op de gevolgen voor concurrentievermogen kan een belangrijke bijdrage leveren aan het creëren van een gelijker speelveld.

Met betrekking tot de impact van Europees beleid op specifieke sectoren zal het voorzitterschap stil staan bij de wijze waarop per sector competitiveness proofing kan worden toegepast. Italië wil daarbij inzetten op die sectoren waarvoor de Commissie al mededelingen heeft uitgebracht en al veel informatie beschikbaar is, zoals CARS2020, de staalindustrie en de bouw. Nederland ondersteunt deze inzet omdat dit de prioritering en versnelde realisatie van bestaande initiatieven ten goede zal komen. Wel zal erop gewezen worden dat sectoren die kunnen bijdragen aan groeiversnelling, zoals de high tech sectoren, niet veronachtzaamd moeten worden.

Tijdens de sessie over de impact van Europees beleid op het mkb zal aandacht worden gevraagd voor het concurrentievermogen van het mkb. Hierbij wordt ingegaan op de aangekondigde herziening van de Small Business Act. Zoals aangeven in de mededeling over het industriebeleid overweegt de Commissie acties en mogelijk nieuwe wetgevende maatregelen. De Commissie denkt hierbij aan voorstellen die bijdragen aan lagere kosten en snellere procedures voor startende bedrijven in iedere lidstaat. Nederland ziet met name toegevoegde waarde van Europees mkb-beleid bij de vermindering van regeldruk, verbetering van de toegang tot financiering en de interne markt.

ONDERZOEK

Grootschalige onderzoeksfaciliteiten

Het Italiaanse voorzitterschap organiseert tijdens dit deel van de informele Raad een discussie over grootschalige onderzoeksfaciliteiten. De gedachtewisseling bouwt voort op de op 26 mei 2014 aangenomen Raadsconclusies over de roadmap van het Europees Strategie Forum voor Onderzoeksinfrastructuren (ESFRI). Deze Raadsconclusies moeten de implementatie van projecten op de huidige ESFRI roadmap bespoedigen. Daarnaast beraadt ESFRI zich op dit moment op een update van de roadmap in 2016.

Met het oog op de implementatie en de nieuwe planningsperiode van de ESFRI roadmap staan in de discussie drie aspecten centraal die een belangrijke rol spelen bij de totstandkoming van grootschalige onderzoeksfaciliteiten op Europees niveau:

  • 1. een goede strategische planning van het Europese systeem van grootschalige onderzoeksfaciliteiten;

  • 2. optimale aanwending van beschikbare middelen;

  • 3. het voortbestaan van onderzoeksfaciliteiten op de langere termijn.

Nederland onderkent het belang van grootschalige onderzoeksfaciliteiten, niet alleen op nationaal niveau maar ook in de Europese samenwerking. Onderzoeksfaciliteiten trekken toponderzoekers aan, vormen een stimulans voor wetenschappelijk onderwijs en bieden kansen aan het bedrijfsleven, zowel bij de bouw als in het gebruik. Ze leveren op deze manier een bijdrage aan samenwerking op verschillende fronten. De aanwezigheid van een (hoogstaand) kenniscentrum kan een voedingsbodem zijn voor spin-offs en kan leiden tot spillovereffecten naar andere partijen. Het is zaak onderzoeksfaciliteiten zo aantrekkelijk mogelijk te houden, bijvoorbeeld door ze zo competitief mogelijk te houden of regelmatig te onderwerpen aan een evaluatie. Europese samenwerking op het gebied van grootschalige onderzoeksfaciliteiten heeft grote meerwaarde, omdat de kosten voor de totstandkoming van onderzoeksfaciliteiten van wereldklasse kunnen worden gedeeld, onnodige duplicatie kan worden voorkomen en de toegang tot faciliteiten voor Europese onderzoekers optimaal kan worden geregeld. Doordat toponderzoekers uit verschillende landen over de hele wereld elkaar bij dit soort faciliteiten ontmoeten kunnen zij ook gemakkelijker met elkaar samenwerken en ideeën uitwisselen.

Voor een goede strategische planning heeft Nederland een roadmap voor grootschalige onderzoeksfaciliteiten opgesteld, die elke vier jaar wordt geüpdatet. Elke twee jaar vindt een financieringsronde plaats, waarvan de laatste plaatsvond op 1 juli 2014, toen 81 miljoen euro werd uitgereikt aan projecten op de Nederlandse roadmap voor grootschalige onderzoeksfaciliteiten (Kamerbrief 1 juli 2014). De Nederlandse roadmap sluit goed aan bij de huidige ESFRI roadmap. Nederland vindt het van belang dat de faciliteiten aansluiting hebben op het Nederlandse onderzoeksbeleid. Aansluiting van de nieuwe Nederlandse roadmap op de Wetenschapsagenda vormt dan ook onderdeel van de toekomstvisie die OCW op dit moment formuleert. Daarnaast is het van belang dat de criteria voor faciliteiten op de roadmap, zowel bestaande als nieuwe faciliteiten, zo goed mogelijk worden geformuleerd.

Het beoogde voorstel van ESFRI is om deze keer slechts circa 25 faciliteiten een plaats op de roadmap te geven. Nederland acht dit verstandig. Zo wordt voorkomen dat te veel onderzoeksfaciliteiten tegelijkertijd voor financiering aankloppen bij de EU-lidstaten. Voor een efficiënte aanwending van beschikbare middelen is het tevens goed te zoeken naar synergie tussen verschillende financieringsbronnen, zoals nationale en regionale fondsen, structuurfondsen, bijdragen van de kennisinstellingen zelf en, indien mogelijk, bijdragen van het bedrijfsleven.

Nederland is van mening dat over de duurzaamheid van onderzoeksfaciliteiten op de lange termijn al vroeg zekerheid moet bestaan, om daarmee te voorkomen dat een faciliteit alleen bezig is met haar voortbestaan in plaats van met vooraanstaand onderzoek. Projecten moeten daarom alleen worden gehonoreerd wanneer die zijn gebaseerd op een realistische business case en middelen al bij de start van het project voor een langere periode verzekerd zijn. Dit is een van de criteria die NWO al toepast bij de beoordeling van projecten voor de Nederlandse roadmap en het wordt nu ook toegepast bij de update van de nieuwe ESFRI roadmap.

Naar boven