21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen

Nr. 299 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 november 2012

Hierbij bied ik u, mede namens de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de geannoteerde agenda aan voor de Raad voor Concurrentievermogen van 10 en 11 december 2012. De Raad zal bestaan uit een deel over interne markt en industrie, een deel over ruimtevaart en een onderzoeksdeel.

Tijdens het deel over interne markt en industrie zal een aantal voorstellen die onder de Single Market Act I vallen, worden behandeld. Zo zet het voorzitterschap in op het bereiken van een politiek akkoord over de octrooiverordening en het rechtspraakverdrag en een algemene oriëntatie over het aanbestedingspakket. Ook zal naar verwachting het voorzitterschap een presentatie geven over de voortgang van de onderhandelingen over de richtlijn beroepskwalificaties. Tot slot informeert het voorzitterschap de Raad naar verwachting over het voorstel jaarlijkse financiële rapportage ondernemingen dat in onderhandeling is tussen Raad, Europees Parlement en de Commissie. Daarnaast zal de Raad conclusies aannemen over de Single Market Act II en de mededeling industriebeleid en zal de Raad van gedachte wisselen over de modernisering van het staatssteunbeleid. Tenslotte is een aantal punten over de douane geagendeerd, namelijk het douanewetboek van de Unie, het actieprogramma voor de douane, raadsconclusies over de evolutie van de douane unie en het EU Douaneactieplan tegen inbreuken op intellectuele eigendomsrechten.

Tijdens het ruimtevaartdeel zal de Raad van gedachten wisselen over de mededeling van de Commissie over het verbeteren van de samenwerking tussen het Europees Ruimtevaartagentschap (ESA) en de Europese Unie (EU).

Tijdens het onderzoeksdeel streeft de Raad naar een partiële algemene oriëntatie over het specifieke programma van Horizon 2020, het nieuwe Europese Kaderprogramma op het gebied van Onderzoek en Innovatie. Daarnaast zal het voorzitterschap een partiële algemene oriëntatie proberen te bereiken over de Strategische Innovatie Agenda (SIA) van het Europees Instituut voor Innovatie en Technologie (EIT). Vervolgens zal de Raad conclusies aannemen over de Europese Onderzoeksruimte (ERA). De Raad zal tot slot een gedachtewisseling hebben over de mededeling van de Commissie over internationale samenwerking op het gebied van onderzoek en innovatie.

Onder het punt diversen zal de Commissie de Raad informeren over het Europese Semester 2013, het 8ste consumenten scoreboard, de mededeling over het actieplan voor een concurrerende en duurzame Europese automobielindustrie en de stand van zaken over het kernfusieproject ITER.

Het voorzitterschap zal de Raad informeren over de voorstellen alternatieve en online geschilbeslechting, het consumentenprogramma 2014–2020 en de resultaten van de onderzoeksgerelateerde ministeriële bijeenkomsten en conferenties. De Ierse delegatie zal tot slot de Raad informeren over het werkprogramma van het inkomende voorzitterschap.

De lunch van het interne markt en industriedeel zal gewijd worden aan het onderwerp douane. Het lunchonderwerp van het onderzoeksdeel van de Raad is nog niet bekend.

De Minister van Economische Zaken, H. G. J. Kamp

INTERNE MARKT EN INDUSTRIE

Akte voor de interne markt II (Single Market Act II)

Raadsconclusies

De Raad is voornemens conclusies aan te nemen over de versterking van de interne markt, naar aanleiding van het op 3 oktober jongstleden gepubliceerde Akte voor de interne markt II (Single Market Act II).

Deze mededeling is het vervolg op het in 2011 gepubliceerde actieprogramma om de interne markt te verdiepen, de zogenaamde Single Market Act I. Deze mededeling bevatte twaalf aankondigingen van wetgeving, met daarin voor Nederland belangrijke onderdelen als het unitair octrooi, de herziening van de richtlijn beroepskwalificaties en de verordening elektronische identificatie en vertrouwensdiensten.

De Single Market Act II bevat wederom twaalf aankondigingen van nieuwe wetgeving op verschillende onderwerpen, ditmaal met een focus op Europese transportnetwerken, energie, de digitale interne markt en het versterken van het consumentenvertrouwen in Europa. De mededeling bevat voor Nederland belangrijke aankondigingen, zoals de stimulering van elektronische facturatie bij aanbesteding, het mogelijk maken van grensoverschrijdende digitale betalingen en maatregelen om de implementatie en werking van het vierde energiepakket te verbeteren. De Commissie spant zich in om uiterlijk in het voorjaar van 2013 op al deze twaalf terreinen een wetgevend voorstel te publiceren. Uw Kamer is reeds door middel van een BNC-fiche over de kabinetsreactie op de Akte voor de interne markt II geïnformeerd (TK 2011/2012, 22 112, nr. 1507).

Het voorzitterschap heeft conceptconclusies voorbereid die in de Raad zullen worden besproken. De conceptconclusies benadrukken het belang van de interne markt voor het creëren van nieuwe economische groei en banen. Daarom roepen de conceptconclusies op tot spoedige afronding van de onderhandelingen over de prioritaire dossiers uit de Single Market Act I. Erkend wordt dat de ontwikkeling van de interne markt een continuproces is, waarvoor blijvende inzet noodzakelijk is. Daarom verwelkomen de conceptconclusies de Single Market Act II en wordt de Commissie opgeroepen de uiteindelijke voorstellen uiterlijk komend voorjaar te publiceren. Hierbij wordt verzocht om de voorstellen te voorzien van een uitgebreide impact analyse, met nadruk op de effecten op groei en banen. Tot slot benadrukken de conceptconclusies het belang van de werking van de interne markt in het kader van economische coördinatie en het Europese semester. Het is in dit verband positief dat de Commissie tegelijkertijd met de Jaarlijkse Groeianalyse (de Annual Growth Survey) ook haar interne markt monitoring rapport zal presenteren.

Nederland zal naar verwachting kunnen instemmen met de voorliggende conceptconclusies. Verdere versterking van de interne markt kan volgens het kabinet een belangrijke bijdrage leveren aan het versterken van de economische groei en werkgelegenheid in Europa, mits de verschillende voorstellen ook in hun uitwerking een echte bijdrage aan het Europese groeivermogen leveren. Dit laatste wordt specifiek benadrukt. Op verzoek van Nederland wordt eveneens het belang van nationale acties onderstreept om de interne markt te versterken, naast de noodzakelijke maatregelen op Europees niveau, om zo ondernemers en burgers echt de voordelen van de Europese interne markt te laten ervaren. Zo zouden lidstaten op nationaal niveau het aantal gereglementeerde beroepen kunnen verminderen, of het oprichten van een nieuwe onderneming vergemakkelijken. Ook wordt ingegaan, conform de inzet van het kabinet, op de interne markt voor diensten. De conceptconclusies roepen in dit kader op tot spoedige tenuitvoerlegging van het actieprogramma tot verbeterde implementatie van de dienstenrichtlijn dat de Commissie op 8 juni publiceerde (TK 2011/2012, 22 112, Nr. 1438), waaronder de peer review tussen lidstaten en het afschaffen van ongerechtvaardigde belemmeringen. Daarnaast leggen de conceptconclusies de nadruk op het belang van een tijdige én zorgvuldige implementatie van de uiteindelijke voorstellen. Mede op verzoek van Nederland wordt onderkend dat hiervoor meer realistische implementatietermijnen noodzakelijk zijn, zodat er voldoende tijd is voor het parlementaire proces.

Unitair octrooi

Politiekakkoord

Het voorzitterschap zet in op afronding van het octrooipakket voor het eind van het jaar. Dit betekent naar verwachting een politiek akkoord met betrekking tot de octrooiverordening en het rechtspraakverdrag op de Raad voor Concurrentievermogen van 10–11 december. De verwachting is dat het Europees Parlement nog in december plenair zal kunnen stemmen over de octrooiverordening. Ondertekening van het rechtspraakverdrag kan dan waarschijnlijk begin 2013 plaatsvinden.

Het octrooipakket bestaat uit:

  • 1. De vertalingenverordening. Hierin wordt het vertaalregime voor het unitair octrooi vastgelegd, dat uitgaat van het taalregime van het Europees Octrooibureau: Frans, Duits, Engels. Besluitvorming hierover vindt plaats op basis van unanimiteit. Het Europees Parlement heeft adviesrecht.

  • 2. De verordening unitair octrooi. Hierin wordt de unitaire octrooibescherming geregeld. De gewone wetgevingsprocedure (codecisie) is van toepassing.

  • 3. Het Verdrag voor oprichting van een unitair octrooigerecht (rechtspraakverdrag). Met dit Verdrag wordt het octrooigerecht exclusief bevoegd wordt voor de beslechting van octrooigeschillen. Omdat dit Verdrag betrekking zal hebben op zowel toekomstige unitaire octrooien als de bestaande onder het Europees Octrooiverdrag is een apart, niet Communautair, Verdrag nodig.

Deze drie onderdelen moeten gelijktijdig en als één geheel in werking treden. Dat kan nadat het rechtspraakverdrag door dertien lidstaten is geratificeerd. De octrooiverordening (en het bijbehorende vertaalregime) wordt dan in die lidstaten van kracht. De streefdatum daarvoor is begin 2014.

Over de vertalingenverordening bereikte de Raad voorjaar 2011 een politiek akkoord. Tijdens de onderhandelingen bleek het niet mogelijk om met alle 27 lidstaten overeenstemming te bereiken over het talenregime. Daarom heeft de Raad destijds besloten tot nauwere samenwerking op dit dossier met alle lidstaten, behalve Italië en Spanje, zoals voorzien in het verdrag.

In december 2011 bereikte de Raad op hoofdlijnen overeenstemming over het inhoudelijk deel van de verordening unitair octrooi en het rechtspraakverdrag, maar kon het niet eens worden over de zetel van het octrooigerecht. Deze knoop werd door de Europese Raad van juni 2012 doorgehakt. De centrale divisie van het unitair octrooigerecht zal worden gevestigd in Parijs, met nevenvestigingen in München en Londen.

Daarnaast deed de Europese Raad de aanbeveling om de artikelen 6 tot en met 8 uit de octrooiverordening te schrappen. Deze artikelen hebben betrekking op de beschermingsomvang en -inhoud van het octrooirecht (het recht anderen te verbieden het octrooi te gebruiken, geoctrooieerde producten te vervaardigen, verhandelen en uitzonderingen daarop) en maken als zodanig ook al deel uit van het rechtspraakverdrag. Met de opname van deze bepalingen in de verordening zouden potentieel veel zaken worden doorverwezen naar het Hof van Justitie. Onder het bedrijfsleven – ook het Nederlandse bedrijfsleven – en de rechtspraktijk bestonden zorgen dat dit zou leiden tot langdurige procedures, met onzekere uitkomst. De Europese Raad kwam met de aanbeveling tegemoet aan deze zorgen. Nederland steunt de verwijdering van de bepalingen uit de verordening.

Het Europees Parlement had eerder een amendement voorbereid voor artikel 8 om te voorzien in een kwekersvrijstelling, conform Nederlandse wens. De kwekersvrijstelling houdt in dat kwekers voor het ontwikkelen van plantenrassen vrij gebruik kunnen maken van genetisch materiaal, ook als daar intellectueeleigendomsrechten op rusten. In het kwekersrecht bestaat een dergelijke voorziening al maar omdat steeds meer gebruik wordt gemaakt van technieken die octrooirechtelijk worden beschermd, komt een kwekersvrijstelling ook in het octrooirecht steeds meer in beeld. De kwekersvrijstelling zal nu alsnog in het rechtspraakverdrag worden geregeld. Naast het regelen van de kwekersvrijstelling in het rechtspraakverdrag zal een nieuwe bepaling worden opgenomen waarmee – nu de artikelen 6 tot en met 8 uit de verordening zijn gehaald – het unitair effect van het octrooirecht wordt gewaarborgd. Een definitief akkoord tussen Raad en het Europees Parlement op het pakket lijkt hiermee in zicht. In de commissie juridische zaken is het Europees Parlement akkoord gegaan met dit pakket. De plenaire stemming vindt naar verwachting in december plaats (mogelijk 11 december).

Nederland is een groot voorstander van een spoedige totstandkoming van het unitair octrooi, inclusief een gespecialiseerd octrooigerecht voor beslechting van geschillen. Een doorbraak is essentieel voor de versterking van het Europese economische groeivermogen. Het huidige Europese systeem is ongeveer 10 keer duurder dan dat van de VS en Japan. Daarmee staan Europese innovatieve bedrijven op een forse achterstand. Het unitair octrooi en de bijbehorende octrooirechtspraak zijn voor Nederland van groot belang gezien het grote aantal octrooiaanvragen van Nederlandse bedrijven. Nederland heeft hier de afgelopen jaren dan ook hard aan getrokken. Inhoudelijk zijn veel Nederlandse wensen in het totaalpakket gekomen, zoals een beperkt vertaalregime, een sterke centrale divisie binnen het octrooigerecht, een flexibel talenregime voor octrooirechtzaken en een goede kwaliteit van rechters. Uitgangspunt is dat op termijn het octrooigerecht kostendekkend zal zijn, zij het dat in de aanvangsfase bijdragen van de lidstaten nodig zullen zijn. Nederland steunt de overheveling van de artikelen 6 tot en met 8 naar het rechtspraakverdrag, het formuleren van een nieuw artikel in de verordening om het unitair effect van de octrooien te garanderen en het opnemen van een kwekersvrijstelling in het rechtspraakverdrag, vergelijkbaar met het onlangs bij de Tweede Kamer ingediende voorstel tot wijziging van de Rijksoctrooiwet 1995.

Richtlijn Beroepskwalificaties

Voortgangsrapportage

Het voorzitterschap zal naar verwachting een presentatie geven over de voortgang van de onderhandelingen in de Raad over het voorstel van de Commissie om de richtlijn erkenning beroepskwalificaties (2005/36/EG) te herzien. Herziening van deze richtlijn vormt één van de twaalf prioriteiten binnen de Single Market Act I. De Europese Raad heeft in haar Pact voor Groei en Banen van 28 juni jongstleden opgeroepen tot een zo spoedig mogelijke afronding van de onderhandelingen over dit voorstel. Deze richtlijn beoogt het vrij verkeer van diensten door gereglementeerde beroepsbeoefenaars te vergemakkelijken. Het betreft de beroepen waarvoor de overheid bepaalde minimum opleidingseisen verplicht stelt. In Nederland geldt dit bijvoorbeeld voor artsen, advocaten en financiële adviseurs. Modernisering is noodzakelijk, omdat erkenningsprocedures op grond van de huidige richtlijn vaak onduidelijk, ingewikkeld en tijdrovend zijn.

In dit voorstel is de aangekondigde evaluatie van alle gereglementeerde beroepen in de Unie voor Nederland een belangrijk onderdeel. Volgens schattingen van de Commissie zijn er op dit moment ongeveer 4700 verschillende gereglementeerde beroepen in de Unie, waarvan meer dan een kwart slechts in één lidstaat is gereglementeerd. Dit belemmert grensoverschrijdende beroepsuitoefening. De Commissie stelt daarom een kritische evaluatie van alle gereglementeerde beroepen in de Unie voor. Nederland is groot voorstander van een dergelijke evaluatie. Een vermindering van het aantal gereglementeerde beroepen zal bijdragen aan een verlaging van administratieve lasten, een flexibelere arbeidsmarkt en meer economische groei. Nederland is verheugd dat sommige lidstaten, waaronder Portugal en Polen, al uit eigen beweging zijn begonnen met het verminderen van het aantal gereglementeerde beroepen in hun land. De meeste lidstaten zijn voorstander van deze evaluatie, hoewel sommige lidstaten de reikwijdte ervan zo beperkt mogelijk wensen te houden.

Een ander belangrijk onderdeel van de herziening betreft de introductie van een digitale Europese beroepskaart. Door deze nieuwe procedure kan de aanvrager terecht bij de bevoegde autoriteit in de lidstaat waar hij woont en in zijn eigen taal zijn aanvraag indienen. Dit kan voor sommige beroepen een zinvolle vereenvoudiging van de procedure betekenen. Sommige lidstaten willen de voordelen van een beroepskaart beperken door additionele eisen of onderzoeken tijdens de aanvraagprocedure toe te voegen. Wat Nederland betreft dient de beroepskaart te leiden tot een snellere erkenningsprocedure. Hiervoor is het noodzakelijk dat de procedure op simpele en eenduidige wijze wordt vormgegeven. Daarnaast vind Nederland het belangrijk dat de beroepskaart alleen beschikbaar komt voor beroepen die in een groot aantal lidstaten zijn gereglementeerd, en waarvoor aantoonbare grensoverschrijdende mobiliteit bestaat.

Daarnaast dienen in het Commissievoorstel verpleegkundigen voortaan minimaal twaalf jaar basis- en secundair onderwijs gevolgd te hebben om recht te behouden op automatische erkenning (automatische toegang tot een buitenlandse arbeidsmarkt op grond van het diploma zonder aanvullende opleidingseisen). Hierdoor zouden uitsluitend Nederlandse HBO-geschoolde verpleegkundigen automatische erkenning van hun diploma genieten, en MBO-opgeleide verpleegkundigen niet meer. Voor Nederland is het essentieel dat beide niveaus toegang behouden tot het stelsel van automatische beroepserkenning. Naar het zich aanziet kunnen andere lidstaten deze wens ondersteunen. Om te garanderen dat verpleegkundigen over dezelfde minimumcompetenties beschikken onafhankelijk van de plaats en opleidingsinstelling, wenst Nederland wel dat er een basisset van kerncompetenties wordt afgesproken.

Tot slot wordt in het Commissievoorstel een alarmsysteem aangekondigd voor onbevoegde beroepsbeoefenaars in de sectorale gezondheidszorgberoepen. Via het waarschuwingsmechanisme kan een bevoegde autoriteit alle andere lidstaten en de Commissie waarschuwen wanneer een beroepsbeoefenaar een (tijdelijk) beroepsverbod opgelegd heeft gekregen. Hiermee kan worden voorkomen dat de onbevoegde beroepsbeoefenaar in een andere lidstaat weer onbevoegd aan de slag gaat. Wat Nederland betreft dient dit waarschuwingsmechanisme te worden uitgebreid naar alle gereglementeerde beroepsbeoefenaars die met kwetsbare groepen werken, zoals psychotherapeuten en docenten in het onderwijs. Daarnaast zou Nederland het waarschuwingsmechanisme ook willen toepassen in geval van een beperking in de bevoegdheid, bijvoorbeeld een verbod op het verrichten van bepaalde handelingen of het niet zelfstandig mogen werken. Tot op heden is er echter weinig steun van andere lidstaten voor deze wensen.

In de eerste helft van 2013 zal het Iers Voorzitterschap trachten om een akkoord in de Raad te sluiten. Naar verwachting zal het Europees Parlement in maart 2013 over de richtlijn stemmen.

Aanbestedingspakket

Algemene Oriëntatie

Het voorzitterschap zet in op het bereiken van een algemene oriëntatie ten aanzien van de richtlijnvoorstellen voor het gunnen van overheidsopdrachten, te weten de klassieke aanbestedingsrichtlijn en de richtlijn speciale sectoren, en over het richtlijnvoorstel voor het gunnen van concessieopdrachten die alle op 20 december 2011 zijn uitgebracht. Over de richtlijnvoorstellen en de kabinetsinzet is uw Kamer geïnformeerd door middel van twee BNC-fiches (Kamerstukken II, 2011–2012, 22 112, nr. 1344). Tevens zijn schriftelijke vragen van uw Kamer op 13 februari 2012 door mijn voorganger beantwoord (Kamerstukken II, 2011–2012, 20 501-30, nr. 281).

Richtlijnvoorstellen voor het gunnen van overheidsopdrachten

Met de voorstellen beoogt de Commissie de doeltreffendheid en efficiëntie van overheidsaanbestedingen te vergroten en inkopers beter in staat te stellen gebruik te maken van overheidsopdrachten om strategische maatschappelijke doelen te bereiken (met name duurzaamheid en sociale insluiting). Dit wil de Commissie bereiken door flexibilisering van de aanbestedingsprocedures, zoals verruiming van het gebruik van de mededingingsprocedure met onderhandelingen waardoor meer ruimte ontstaat voor dialoog tussen overheid en ondernemers en vraag en aanbod beter op elkaar afgestemd kunnen worden. Verbetering van de toegang van het midden- en kleinbedrijf tot overheidsopdrachten wordt bereikt door onder andere de invoering van een eigen verklaring waarmee een ondernemer verklaart aan de eisen die de aanbestedende dienst stelt te voldoen en de verplichting tot het elektronisch aankondigen van overheidsopdrachten. Daarnaast wil de Commissie de mogelijkheden om aanbesteden te gebruiken voor het realiseren van strategische beleidsdoelen vergroten door bijvoorbeeld de mogelijkheid om de levenscycluskosten in de beoordeling mee te laten wegen. Ten slotte wil de Commissie de lidstaten verplichten een toezichthoudend orgaan op te richten voor het toezicht op de uitvoering van aanbestedingen in de lidstaat.

Nederland kan zich in grote lijnen vinden in de richtlijnvoorstellen: het huidige Europese aanbestedingskader blijft grotendeels intact, en er wordt een aantal door Nederland gewenste verbeteringen doorgevoerd die onder andere het midden- en kleinbedrijf (MKB) een betere toegang verschaffen tot de markt voor overheidsopdrachten. Bovendien geeft het inkopers meer flexibiliteit om doeltreffender en efficiënter in te kopen en biedt het meer ruimte om strategische beleidsdoelen zoals duurzaamheid mee te nemen bij een aanbesteding zonder hiertoe te verplichten. In tegenstelling tot het voorstel van de Commissie wil Nederland een substantiële verhoging van de drempels voor leveringen en diensten en wil Nederland vasthouden aan het verlichte aanbestedingsregime voor diensten met weinig tot geen grensoverschrijdend belang, de zogenaamde 2B-diensten. Toepassing van de Europese aanbestedingsregels op opdrachten die nauwelijks een grensoverschrijdend belang kennen is onwenselijk, met name voor aan nationale regels gebonden diensten en voor diensten met een belangrijke maatschappelijke component zoals rechtskundige diensten, opsporingsdiensten, arbeidsbemiddeling, onderwijs, cultuur en diensten gerelateerd aan zorgverlening. Tevens gaat de verplichting voor een nationaal toezichtsorgaan Nederland te ver.

Tijdens de Raadsonderhandelingen zijn de richtlijnvoorstellen op veel punten aangepast in lijn met de Nederlandse inzet. De mededingingsprocedure met onderhandelingen kunnen in de concepttekst ruimer worden toegepast door aanbestedende diensten zonder dat dit de waarborgen voor de transparantie en gelijke behandeling van ondernemers aantast. Zo ontstaat meer ruimte voor dialoog tussen overheid en ondernemers en kunnen vraag en aanbod beter op elkaar worden afgestemd. Om de toegang van ondernemers tot overheidsopdrachten te verbeteren wordt de eigen verklaring Europees ingevoerd en worden de lidstaten verplicht om elektronisch aanbesteden te realiseren binnen 2,5 jaar nadat de implementatietermijn van de richtlijn afloopt. Deze maatregelen zorgen voor een aanzienlijke lastenverlaging bij (grensoverschrijdende) overheidsopdrachten. Ten slotte is de verplichting om een nationaal toezichtorgaan aan te wijzen voor het toezicht op de uitvoering van aanbestedingen gewijzigd in een verplichting voor lidstaten om de naleving van de aanbestedingsregels te monitoren. Het wordt aan de lidstaat gelaten om concrete uitwerking te geven aan deze verplichting.

Op twee punten bewegen de voorstellen zich slechts ten dele in de richting van de Nederlandse wensen. Ten eerste worden de Europese aanbestedingsdrempels voor leveringen en diensten van de klassieke aanbestedingsrichtlijn op het huidige niveau gehandhaafd. Nederland blijft van oordeel dat met een substantiële verhoging van deze drempels een betere balans tussen baten en lasten van aanbestedingen kan worden bereikt. Uit onderzoek van de Europese Commissie uit 2011 blijkt dat de lasten van het volgen van een aanbestedingsprocedure bij opdrachten net boven de Europese drempelwaarde kunnen oplopen tot 30% van de waarde van de opdracht. De Commissie wil echter niet tornen aan de drempels, aangezien de drempels zijn vastgelegd in het Verdrag voor Overheidsopdrachten (Government Procurement Agreement – GPA) in het kader van de Wereld Handelsorganisatie. Aanpassing betekent dat afspraken met verdragspartners (waaronder de Verenigde Staten) opengebroken moeten worden. Daarnaast hebben onvoldoende lidstaten hun steun gegeven voor verhoging van de drempels. Op initiatief van Nederland zijn in de voorliggende concepttekst de kosten van aanbestedingsprocedures voor opdrachten net boven de Europese aanbestedingsdrempels een expliciet onderdeel geworden van de evaluatie van de richtlijn in 2018. Daarnaast is in een overweging van de concepttekst opgenomen, dat de hoogte van de drempels in het GPA kader aangekaart zal worden, als het Verdrag drie jaar na de inwerkingtreding voor onderhandeling open staat. Het Verdrag kan pas in werking treden wanneer alle Verdragspartners hebben geratificeerd, hetgeen op dit moment nog niet het geval is.

Ten tweede wordt in de concepttekst van de klassieke aanbestedingsrichtlijn en de richtlijn speciale sectoren vastgehouden aan het nieuwe verlichte regime voor sociale diensten met een waarde boven de 750 000 euro. Dit is een verhoging van 250 000 euro ten opzichte van het originele Commissie voorstel waarin de drempel op 500 000 euro lag. Hoewel Nederland behoud van het huidige 2B-regime voorstaat, deelt slechts een beperkt aantal lidstaten het Nederlandse standpunt. Onder meer op verzoek van Nederland is het voorstel zo aangepast, dat het aantal diensten dat onder het nieuwe regime voor sociale diensten zal worden geschaard is verbreed (zo valt arbeidsbemiddeling hier nu onder). Nederland zet in op een verdere verhoging van de drempelwaarde naar € 1 miljoen voor het nieuwe regime voor sociale diensten. Nederland zal de compromistekst bezien in het licht van deze wensen.

Richtlijn voor het gunnen van concessieopdrachten

Het richtlijnvoorstel concessies introduceert een «light touch» regime met een beperkt aantal regels voor het aanbesteden van concessies voor diensten en vervangt de huidige regels voor het verstrekken van concessies voor werken. Bij concessieovereenkomsten wordt de ondernemer die een dienst levert of werk realiseert, primair beloond met het recht het werk of de dienst te exploiteren. Een voorbeeld hiervan is een overeenkomst waarbij een ondernemer zich verplicht om een weg te bouwen en vervolgens tol mag heffen als onderdeel van de vergoeding hiervoor.

Nederland stond aanvankelijk terughoudend tegenover het richtlijnvoorstel. De voornaamste bedenkingen zijn weggenomen in de huidige tekst. Het voorstel is op belangrijke punten verduidelijkt. Het toepassingsbereik van de richtlijn is duidelijker ingekaderd en er is vastgelegd dat het verstrekken van vergunningen niet onder het regime valt. Ook is vastgelegd dat de richtlijn niet afdoet aan de vrijheid van overheden om zelf te bepalen wat zij als dienst van algemeen economisch belang kwalificeren en op welke wijze deze diensten worden georganiseerd en gefinancierd. Hiernaast zijn de regels die het regime bevat ingeperkt. Er is geen verplichting meer om concessieovereenkomsten onder de drempelwaarden Europees te publiceren. Ook bevat de conceptrichtlijn nu minder gedetailleerde procedurevoorschriften. Voor veel landen, inclusief Nederland, is de huidige tekst voor de richtlijn concessies acceptabel.

Herziening van de richtlijn jaarlijkse financiële rapportage ondernemingen

Informatie van het Voorzitterschap

Het voorzitterschap zal mogelijk de Raad informeren over de voortgang van het voorstel tot herziening van de richtlijn jaarlijkse financiële rapportage ondernemingen. Ten aanzien van het voorstel heeft de Raad een algemene oriëntatie weten te bereiken op de Raad voor Werkgelegenheid, Sociale Beleid, Gezondheid en Consumentenbescherming van 21 juni jongstleden. Momenteel vinden op basis van de oriëntatie van de Raad informele gesprekken plaats tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie.

Het richtlijnvoorstel beoogt het jaarrekeningenrecht te moderniseren, te vereenvoudigen en verder te harmoniseren. Daartoe richt het voorstel zich onder andere op het vergroten van de duidelijkheid en de vergelijkbaarheid van de jaarrekeningen, zodat het voor bedrijven eenvoudiger wordt om grensoverschrijdende activiteiten te ontplooien. Ook is het voorstel er op gericht de administratieve lasten voor bedrijven te verlichten. Deze voorstellen zijn hoofdzakelijk gericht op kleinere bedrijven. Ten slotte beoogt het voorstel de belangen van de stakeholders te beschermen door uiteen te zetten welke verplichtingen bedrijven hebben omtrent het inzichtelijk maken van noodzakelijke boekhoudkundige informatie.

Als onderdeel van het voorstel wordt een nieuwe regeling voorgesteld met bijzondere verplichtingen voor financiële verslaglegging door grote en beursgenoteerde bedrijven uit Europa die actief zijn in de mijnbouw- en houtkapsector. Deze regeling ziet op de verplichting voor grote ondernemingen, actief in genoemde sectoren, om hun betalingen aan de overheden van de landen waar zij activiteiten ontplooien openbaar te maken. Met deze verplichting wordt beoogd om burgers in staat te stellen hun overheid aan te spreken op de besteding van deze gelden. In de Verenigde Staten bestaat een vergelijkbare regeling, de Wall Street Reform & Consumer Protection Act (Dodd-Frank Act), waarin aan de New Yorkse beurs genoteerde mijnbouwbedrijven verplicht worden om te rapporteren wat zij betalen aan overheden van hun gastlanden.

Nederland heeft ingestemd met de algemene oriëntatie van de Raad op het voorliggende voorstel. Nederland steunt de onderdelen van het voorstel gericht op het vereenvoudigen van de regels voor het opstellen van jaarrekeningen. De voorziene lastenverlichting door dit voorstel lijkt voor Nederland gering, omdat door Nederland reeds toegepaste, bestaande optionele lastenverlichting verplicht gesteld wordt en er weinig nieuwe lastenverlichting geboden wordt. Nederland is voorstander van internationale afspraken over meer transparantie over betalingen aan overheden in de grondstoffenindustrie. Dergelijke transparantie kan in belangrijke mate bijdragen aan corruptiebestrijding en evenwichtigere economische groei. Dat komt ook ons (internationaal opererende) bedrijfsleven ten goede. Wel dient er oog te zijn voor de hieruit voortvloeiende administratieve lasten. Daarom moet een dergelijke rapportageplicht volgens Nederland effectief en proportioneel zijn: het beoogde doel moet met de regeling worden bereikt en de rapporterende bedrijven moeten niet zwaarder administratief belast worden dan nodig. Daarbij is het internationale level playing field van belang: EU-ondernemingen moeten niet aan conflicterende regels of dubbele rapportageplichten zijn onderworpen. Er dient dan ook gelet te worden op regelingen op dit terrein in andere werelddelen, zoals de Dodd-Frank Act en het Extractive Industries Transparency Initiative (EITI).

EU Industriebeleid

Raadsconclusies

De Raad zal naar verwachting conclusies aannemen over de mededeling «Een sterkere Europese industrie om bij te dragen tot groei en economisch herstel». In de conclusies wordt tevens ingegaan op recente mededelingen over de bouwsector, de veiligheidsproducten sector, de culturele en creatieve industrie en de automotive-industrie. Over de achtergrond en inzet bij de algemene industriemededeling en de eerste drie genoemde sectormededelingen is uw Kamer reeds geïnformeerd (Kamerstukken 22 112, nr. 1501, 1490 en 1477).

De mededeling is een Mid-Term Review van de visie van de Commissie op het Europees Industriebeleid uit 2010. De hoofdlijnen van het EU industriebeleid 2010 staan nog steeds overeind, maar de economische en financiële crisis en de daarbij verslechterde positie van de Europese industrie maken een bijstelling urgent. De Commissie stelt daarbij als doel het aandeel van de maakindustrie in het BNP van de EU te laten stijgen van 16% naar 20%.

De Commissie benoemt de primaire verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven zelf. De Unie kan het bedrijfsleven evenwel ondersteunen met maatregelen in vier pijlers van het beleid:

  • 1. Randvoorwaarden creëren voor investeringen in nieuwe technologieën en innovatie. De Commissie stelt voor op zes prioritaire gebieden met het meeste potentieel voor groene groei en nieuwe banen een impuls te geven. Deze prioritaire gebieden zijn: geavanceerde technologie voor schone productie, sleuteltechnologieën (Key Enabling Technologies), biotechnologie, duurzaam industriebeleid (o.a. milieuvriendelijke bouwsector, grondstoffen) en groene voertuigen en slimme netwerken (smart grids). De Commissie is van plan om voor deze prioriteiten Specialised Task Forces op te richten.

  • 2. Versterking van de toegang tot markten. Het gaat daarbij om zowel verbetering van de interne markt als het openen van internationale markten;

  • 3. Verbetering van de toegang tot financiering en kapitaal voor bedrijven;

  • 4. Het belang van investeringen in menselijk kapitaal en vaardigheden.

Het voorzitterschap heeft conceptconclusies opgesteld die in de Raad zullen worden behandeld. In de conceptconclusies ondersteunen de lidstaten de integrale aanpak die Commissie kiest voor het versterken van het concurrentievermogen van de industrie. Hierbij wordt het belang onderstreept van Europese maatregelen voor het stimuleren van onderzoek en innovatie, het versterken van de interne markt, het terug dringen van administratieve lasten en het verbeteren van de toegang tot financiering. Op Nederlands voorstel is de dienstensector betrokken bij het industriële concurrentievermogen en is overeengekomen het bereiken van een 20% aandeel van het BNP uit de maakindustrie niet als doelstelling te hanteren. Concrete aandachtspunten die in de conceptconclusies worden benadrukt zijn onder andere een grotere betrokkenheid van het bedrijfsleven bij Horizon 2020 en betere en consistente regelgeving om de voordelen van de interne markt ten volle te benutten. Ook wordt het belang onderstreept van een unitair octrooi en bijbehorende geschillenbeslechting en modernisering van auteursrechten.

Nederland is voorstander van de integrale aanpak om het concurrentievermogen van de Europese industrie te versterken en kan naar verwachting de conclusies steunen. Nederland sluit zich aan bij het uitgangspunt van de mededeling, dat het versterken van de concurrentiepositie primair de verantwoordelijkheid is van bedrijven zelf. Beleid dat hiervoor de randvoorwaarden schept is primair een nationale verantwoordelijkheid. Acties op EU-niveau moeten daarbij aanvullend op het nationale beleid zijn. Nederland ziet met name toegevoegde waarde bij het versterken van de interne markt, het verlagen van administratieve lasten, het verbeteren van de toegang tot financiering voor bedrijven, het stimuleren van onderzoek en innovatie en het creëren van open markten. Nederland is verheugd over de aandacht voor integrale beleidsontwikkeling en het verbinden van het industriebeleid met Horizon 2020 en Structuurfondsen. In Nederland worden de verbindingen tussen industriebeleid, innovatiebeleid en regionaal beleid ook gelegd in het kader van het topsectorenbeleid. De door de Commissie aangekondigde Specialised Task Forces sluiten goed aan bij deze vraaggestuurde aanpak en kunnen een belangrijke rol spelen bij het verbinden van de beleidsinitiatieven op Europees, nationaal en regionaal niveau. Nederland is geen voorstander van een expliciete doelstelling van een minimaal aandeel van 20% maakindustrie in het BNP van de EU. Nederland vindt dat de Commissie zich primair moet richten op een offensieve strategie, gericht op sterke innovatienetwerken, die goed zijn aangesloten op de mondiale innovatienetwerken. De dienstensector vormt daarbij een belangrijke sector (ruim 70% van het BBP in de EU), die verweven is met de maakindustrie en ook in grote mate bijdraagt aan het succes van innovaties in de maakindustrie.

Modernisering van Staatssteunregelgeving

Gedachtewisseling

De Raad zal naar verwachting van gedachten wisselen over de modernisering van de staatssteunregelgeving. De Commissie heeft de mededeling hierover in mei uitgebracht en tijdens de Raad voor Concurrentievermogen op 30 mei gepresenteerd. Over deze presentatie is uw Kamer geïnformeerd in het verslag van de Raad voor Concurrentievermogen van 30–31 mei 2012 (Kamerstukken 2011/12, 21 501-30, nr. 289).

In de mededeling schetst de Commissie de doelstellingen en mogelijke voorstellen tot modernisering van het staatssteunbeleid. Doel van de modernisering is:

  • stroomlijning van de regels en snellere besluitvorming door de Commissie;

  • prioritering en focus van het handhavingsbeleid van de Commissie op de grote, meest verstorende steun;

  • bijdragen van het staatssteuninstrumentarium aan het goed functioneren van de interne markt en daarmee aan de doelstellingen van Europa 2020 en economische groei;

De Commissie streeft ernaar het hele moderniseringspakket voor eind 2013 te hebben afgerond.

De staatssteunregelgeving is een exclusieve bevoegdheid van de Europese Unie. Om de moderniseringsplannen van de Commissie te realiseren moeten een tweetal verordeningen worden aangepast: de procedureverordening en de machtigingsverordening. Voordat staatssteun mag worden verleend, moet het steunvoornemen worden gemeld aan en goedgekeurd door de Commissie. De procedureverordening regelt de melding, de goedkeuring en de klachtenprocedure. De machtigingsverordening verschaft de Commissie de bevoegdheid om bepaalde categorieën staatssteun vrij te stellen van melding. Wijziging van deze verordeningen behoeft besluitvorming door de Raad. Het Europees Parlement heeft een adviesrol. Naar verwacht zal de Commissie de voorstellen tot wijziging van genoemde verordeningen presenteren in de Raad.

Tevens zullen in het kader van de modernisering een aantal richtsnoeren van de Commissie worden aangepast. Richtsnoeren zetten de voorwaarden uiteen waaronder bepaalde categorieën steun zullen worden goedgekeurd. De wijziging van de richtsnoeren behoeft geen besluitvorming door de Raad noch advies van het Europees Parlement. De lidstaten worden via consultaties en open dialoog betrokken bij de wijziging van de richtsnoeren.

Nederland is ten algemene positief over de doelstelling om het staatssteunbeleid en de controle daarop te moderniseren. Nederland kan zich vinden in de uitgangspunten van vereenvoudiging en prioritering van capaciteitsinzet. Een goed functionerende interne markt, met inbegrip van het staatssteunbeleid, is van belang voor het realiseren van economische groei en banen. De wens van de Commissie om staatssteunbeleid in de bredere context van Europa 2020-strategie te plaatsen acht Nederland begrijpelijk. Nederland deelt echter niet de verwachting van de Commissie dat zij via controle op staatssteun invloed zal kunnen uitoefenen op de nationale begrotingsdiscipline in het kader van de economic governance. Hiervoor beschikt Commissie over andere instrumenten van economische coördinatie. De concrete uitwerking en voorstellen van de Commissie zullen uiteraard steeds op eigen merites moeten worden beoordeeld. Bij deze uitwerking zal Nederland zich inzetten voor minder maar gerichter staatssteun, behoud van het level playing field, het voorkomen van een subsidierace tussen de lidstaten en het verminderen van administratieve lasten.

EU Douaneactieplan tegen inbreuken op intellectueeleigendomsrechten

Presentatie EU-douaneactieplan en aanname Resolutie

Tijdens de Raad zal de Commissie een presentatie geven van het verslag over de uitvoering van het EU-douaneactieplan tegen inbreuken op intellectueeleigendomsrechten voor de jaren 2009–2012. Verder zal de Raad een resolutie vaststellen met betrekking tot het EU-douaneactieplan tegen inbreuken op intellectueeleigendomsrechten voor de jaren 2013–2017.

Inbreuken op intellectueeleigendomsrechten kunnen schade toebrengen aan handel en economie en kunnen een gevaar voor de veiligheid (van consumenten) en de volksgezondheid vormen. Om dit te voorkomen, werd in de Raad besloten gezamenlijk op te treden en is in 2009 een resolutie met betrekking tot het EU-douaneactieplan tegen inbreuken op intellectueeleigendomsrechten voor de jaren 2009–2012 aangenomen. Dit actieplan richt zich op vier belangrijke uitdagingen, namelijk gevaarlijke namaakgoederen, georganiseerde misdaad, globalisering van namaak en de verkoop van namaakgoederen via het internet.

Uit het verslag blijkt dat door samenwerking tussen de verschillende lidstaten goede resultaten zijn bereikt. Concluderend wordt in het actieplan gesteld, dat de douane en de Commissie zeer actief zijn geweest in het aanpakken van de hiervoor genoemde uitdagingen. Zo is tussen 2009 en 2011 het aantal tegenhoudingen van vermoedelijk inbreukmakende goederen gestegen van 44 000 naar 91 000. In 2011 betrof dit 115 miljoen goederen met een geschatte waarde van 1,3 miljard euro. Nu de handel in inbreukmakende goederen blijft toenemen en de douane uitgerust moet blijven met de juiste middelen om dit te bestrijden, is er volgens het verslag ook ruimte voor aanpassing of verbetering zoals blijvende aandacht voor wetgeving, informatie-uitwisseling en internationale samenwerking.

Het EU-douaneactieplan tegen inbreuk op intellectueeleigendomsrechten voor de jaren 2013–2017 is opgesteld om ook in het huidige economische klimaat gezamenlijk op te treden tegen namaak en zo de resultaten verder te optimaliseren. Het bevat een aantal kernelementen uit het douaneactieplan 2009–2012 die van toepassing blijven en nu verder uitgediept en geïmplementeerd moeten worden. Deze doelstellingen moeten worden bereikt door onder andere: informatie-uitwisseling, uitvaardigen richtlijnen en geven van trainingen over de nieuwe EU-douaneverordening, implementatie van de functionaliteiten van de antinamaak en -piraterij databank, uitwisseling van «best practices» ten aanzien van internethandel, versterken samenwerking met de douane van China en Hong Kong en actief bijdragen aan projecten van het Europese waarnemingscentrum voor namaak en piraterij. De Commissie zal nu een gedetailleerd stappenplan opstellen waarin de in te zetten acties en instrumenten worden gedefinieerd binnen de bestaande financiële en personele kaders.

Nederland is van mening dat inbreuken op intellectueeleigendomsrechten schade toebrengen aan handel en economie en ook een gevaar voor de veiligheid (van consumenten) en de volksgezondheid kunnen opleveren. Optreden tegen deze inbreuken aan de buitengrenzen van de Europese Unie door de douane is dan ook noodzakelijk en zeer effectief gebleken. Nederland zal de presentatie van de Commissie tijdens de Raad voor Concurrentievermogen aanhoren. Nederland kan tevens instemmen met de resolutie over het EU-douaneactieplan 2013–2017, maar plaatst wel een paar kanttekeningen. De inzet van Nederland is dat het nieuwe actieplan zoveel mogelijk past binnen bestaande acties en geen extra inzet in mankracht en financiering vraagt. Het actieplan moet zodanig worden uitgewerkt dat de bestrijding van inbreukmakende goederen daadwerkelijk wordt verbeterd.

Voorstel voor een verordening tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (herschikking)

Oriëntatiedebat

De Raad zal naar verwachting een oriënterend debat voeren over het voorstel voor een verordening tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie.

Het voorstel beoogt het huidige gemoderniseerde douanewetboek uiterlijk in juni 2013 te vervangen. Het gemoderniseerde douanewetboek is in juni 2008 vastgesteld met het oog op toepassing vanaf juni 2013. Inmiddels is echter vastgesteld dat het gemoderniseerde douanewetboek niet tijdig door middel van IT-ondersteuning geïmplementeerd kan zijn, dat het moet worden aangepast aan het Verdrag van Lissabon en dat enkele bepalingen inhoudelijk aangepast zullen moeten worden, omdat zij moeilijk uit te voeren zijn. Daarom is besloten het gemoderniseerde douanewetboek door middel van een zogeheten «herschikking» in zijn geheel te vervangen, nog voordat het van toepassing wordt. Onderhavig voorstel voor het douanewetboek van de Unie strekt hiertoe.

Naar aanleiding van commentaar van lidstaten tijdens de onderhandelingen in Raadskader over het oorspronkelijke Commissievoorstel heeft het voorzitterschap een sterk gewijzigd voorstel gepresenteerd dat wordt voorgelegd aan de Raad. Het voorzitterschap heeft onder andere de bepalingen gewijzigd waardoor de bevoegdheid voor het stellen van nadere regels aan de Commissie wordt overgedragen. Hierdoor wordt de betrokkenheid van de lidstaten vooraf groter dan op grond van het Commissievoorstel, waarbij Raad en Parlement vooral achteraf de mogelijkheid zouden hebben de nadere regels van de Commissie nog tegen te houden. Verder zijn door het voorzitterschap sommige bepalingen ten gunste van Nederland aangepast, bijvoorbeeld op het gebied van de tijdelijke opslag van goederen en gecentraliseerde vrijmaking (de mogelijkheid om aangiften in te dienen op de plek waar de aangever is gevestigd ongeacht waar in de EU de goederen zich bevinden). In sommige gevallen pakt het voorstel voor Nederland minder gunstig uit, met name waar Nederland verdergaande vereenvoudiging van douaneprocedures heeft voorgesteld.

Hoofdpunt voor Nederland in de inzet is het belang van facilitering van het bedrijfsleven. Bestaande douanevereenvoudigingen moeten, waar mogelijk, worden uitgebreid en mogen in ieder geval niet verder worden ingeperkt. Gecentraliseerde vrijmaking en moderne alternatieven voor het indienen van douaneaangiften moeten het bedrijfsleven daadwerkelijk voordeel bieden. De huidige regeling rond de tijdelijke opslag van goederen moet in stand blijven, aangevuld met de mogelijkheid om goederen op eenvoudige wijze tussen ruimtes voor tijdelijke opslag te vervoeren. Ook mag verdere harmonisering van douaneregels niet ten koste gaan van innovatieve oplossingen en lokale omstandigheden, zoals grote handelsvolumes en logistieke processen. Flexibiliteit bij de toepassing van de douanewetgeving moet mogelijk blijven. Nederland pleit voor uitbreiding van de in het voorstel opgenomen mogelijkheid tot het houden van pilots om met goedkeuring van de Commissie vereenvoudigingen van de douanewetgeving te testen. De voorwaarde dat dan in alle gevallen van IT-middelen gebruik moet worden gemaakt is te beperkend. Door middel van dergelijke pilots zouden één of meer lidstaten de mogelijkheid moeten krijgen om op voorstel van de Commissie vereenvoudigingen in de toepassing van de douanewetgeving te testen. Indien met succes getest, zouden dergelijke vereenvoudigingen dan later in de douanewetgeving kunnen worden opgenomen.

Bij de aanpassing van de douanewetgeving aan het Verdrag van Lissabon speelt tevens een discussie over gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen. Van belang is dat lidstaten vooraf inspraak houden bij de vaststelling van nadere regels (uitvoeringshandelingen) waardoor de uitvoering van de douanewetgeving door de lidstaten wordt geüniformeerd. Bij gedelegeerde handelingen moeten inhoud, doel en strekking van de aan de Commissie gedelegeerde bevoegdheid duidelijk zijn. Bij het Commissievoorstel werden deze beide uitgangspunten, die voortvloeien uit het Verdrag van Lissabon, onvoldoende geëerbiedigd. In het voorstel van het voorzitterschap is dat verbeterd, maar bij sommige onderdelen nog niet voldoende.

Nederland steunt het voorstel om elke vijf jaar de delegatie van wetgevende bevoegdheid aan de Commissie te evalueren, maar wil duidelijke criteria in het voorstel opnemen die in de evaluatie moeten worden getoetst. Bijvoorbeeld de gevolgen voor het bedrijfsleven, de douane en administratieve lasten. Nederland wenst meer duidelijkheid over de periode tussen het vaststellen van de gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen en het van toepassing worden van het douanewetboek voor de Unie. Voor de implementatie van alle wetgeving hebben douane en bedrijfsleven namelijk ruim de tijd nodig, bij voorkeur 24 maanden.

Actieprogramma douane

Partiële algemene oriëntatie

Het voorzitterschap zet in op de goedkeuring door de lidstaten van het voorstel voor een verordening voor het actieprogramma voor de Douane in de Europese Unie voor de periode 2014–2020. Hiermee wordt aan het lopende actieprogramma douane 2013 een vervolg gegeven, wat van belang is om lopende activiteiten binnen de douane-unie te kunnen continueren.

Het douane 2020 Programma is een financieel programma ter ondersteuning van het meerjarig actieprogramma voor de douane. Het meerjarig actieprogramma heeft tot doel het faciliteren en verbeteren van de douanesamenwerking binnen de Europese Unie. Deze samenwerking ziet onder meer op het organiseren van gezamenlijke acties, seminars en workshops, het instellen van werkgroepen en deskundigenteams, de ontwikkeling en implementatie van informatietechnologie, het instellen van studies en «capacity building».

Uit oogpunt van kostenbeheersing wordt er de voorkeur aan gegeven om de activiteiten die vallen onder het douane 2020 Programma ook te ondersteunen en financieren op het niveau van de Unie.

Het douane 2020 Programma is feitelijk de voortzetting van het lopende douane 2013 Programma. Wel is het programma douane 2020 op een aantal essentiële punten aangepast. Zou houdt het programma nadrukkelijk rekening met acties die verband houden met de implementatie van het nieuwe douanewetboek van de Unie en het daarbij behorende Electronic Customs Programma.

Nederland vindt het belangrijk dat het lopende actieprogramma douane 2013 naadloos doorloopt in het nieuwe actieprogramma douane 2020 omdat daarmee de continuïteit gewaarborgd wordt. Daarvoor is noodzakelijk dat het voorliggende actieprogramma douane 2020 wordt goedgekeurd. Nederland zet daar in principe ook op in.

In de Raad is wel een beperkt aantal principiële issues aan de orde geweest bij de bespreking van de conceptverordening douane 2020:

A. De wens van 9 lidstaten om de aanschaf van apparatuur te kunnen cofinancieren vanuit het actieprogramma.

Ter oplossing van dit probleem heeft het voorzitterschap een voorstel opgenomen in de preambule bij de verordening waarin de Commissie wordt verzoecht om een studie in te stellen naar een effectievere vorm van cofinanciering voor de aanschaf van apparatuur en de resultaten daarvan uiterlijk in 2018 in de Raad te presenteren. Nederland kan met deze oplossing leven.

Daarnaast zijn er echter nog twee belangrijke openstaande punten:

B. De financiële dekking voor toekomstige IT-verplichtingen. De financiële dekking voor toekomstige IT-verplichtingen lijkt niet afdoende verankerd in de tekst van de nieuwe Verordening douane 2020. Nederland zet in op de aanpassing hiervan en heeft daarbij steun van enkele andere lidstaten. Dit punt zal voor Nederland de goedkeuring echter niet in de weg staan.

C. Het onderbrengen van zogenaamde deskundigenteams bij het programma. Deskundigenteams zijn samenwerkingsverbanden van lidstaten op het niveau van de Europese Unie, waarvan nog niet duidelijk is welke taken zij zullen gaan verrichten. De verwachting is dat dergelijke teams zullen gaan opereren op het snijvlak van uitvoering en regelgeving. Tevens bestaat de mogelijkheid dat er een verschuiving plaatsvindt tussen rollen en verantwoordelijkheden van de lidstaten naar de Europese Commissie, terwijl de Commissie juist op het gebied van de uitvoering geen wettelijke bevoegdheid heeft.

Nederland is niet ten principale tegen de inzet van deskundigenteams, maar is wel van mening dat het noodzakelijk is om transparante en weloverwogen besluitvorming te hebben met betrekking tot de inzet van dergelijke teams. Nederland is voorts van mening dat die besluitvorming moet plaatsvinden op Raadsniveau. Met de voorstellen in de nieuwe verordening douane 2020, ter financiering van deskundigenteams, lijkt impliciet tot de mogelijkheid van inzet van dergelijke teams te worden besloten. Nederland blijft zich, zolang als redelijkerwijs mogelijk is, inzetten voor dit punt in het besef dat er geen steun is van andere lidstaten.

Strategie voor de ontwikkeling van de douane-unie

Raadsconclusies

De Raad is voornemens conclusies aan te nemen over de voortgang van de strategie van de douane-unie.

In 2008 zijn strategische doelstellingen over de douane-unie aangenomen.

Het is gewenst de conclusies van de Raad uit 2008 te herbevestigen door de ontwikkelingen op het gebied van de internationale handel, het Verdrag van Lissabon en de uitdagingen bij de ICT-ontwikkeling bij de douane.

Om het concurrentievermogen van de Europese economie te ondersteunen is het gewenst de handel te vergemakkelijken door kwalitatief hoogstaande diensten aan het bedrijfsleven aan te bieden. Daarvoor is het nodig om tot een moderne en geharmoniseerde aanpak van douanecontroles te komen, waarbij de last voor het bedrijfsleven tot een minimum wordt beperkt.

Ook is daarvoor samenwerking nodig tussen betrokken instanties op nationaal en op EU-niveau op de gebieden van beveiliging, gezondheid, veiligheid en milieu. Daarbij moet een modus worden gevonden tussen het toepassen van moderne IT-ontwikkelingen, de inzet van middelen en de capaciteit van de diensten in de lidstaten. De douane speelt daarbij een centrale rol.

Aan de Commissie wordt verzocht rekening te houden met de wensen van de Raad en tesamen met de lidstaten stappen te nemen om de strategie van de douane-unie uit te voeren en in 2014 te rapporteren over de voortgang.

Nederland kan instemmen met de voorliggende conceptconclusies. Nederland erkent de belangrijke rol van de douane bij het grensoverschrijdend goederenverkeer. Het is moeilijk om het niveau van de douanecontroles in alle lidstaten in de pas te laten lopen met de moderne ontwikkelingen en inzichten op het gebied van douanecontroles in gelijke pas te laten lopen met de ontwikkelingen in de logistieke sector. Voorkomen moet worden dat de praktijk van de douane wordt geüniformeerd volgens de normen van de lidstaten die minder centraal staan in de internationale handel. Om dit te voorkomen is een centrale EU-strategie nodig.

RUIMTEVAART

Samenwerking EU en Europees Ruimtevaartagentschap (ESA)

Gedachtewisseling

De Raad zal waarschijnlijk van gedachten wisselen over de mededeling van de Commissie met betrekking tot de samenwerking tussen het Europees Ruimtevaart Agentschap (ESA) en de Europese Unie (EU).

De EU is al jaren actief in de ruimtevaart. Ze is medefinancierder en beheerder van het Galileo-programma (satellietnavigatieprogramma) en zal dat voor het aardobservatiesysteem GMES (Global Monitoring for Environment and Security) ook worden. Met het Verdrag van Lissabon heeft de Commissie een mandaat gekregen op het gebied van ruimtevaartbeleid. Het Europese Ruimtevaart Agentschap ESA is een intergouvernementele organisatie waarin ruimtevaartactiviteiten van de deelnemende landen gezamenlijk vorm worden gegeven. De ESA en de EU hebben verschillende beslissingsstructuren en regels, met name op het gebied van aanbesteding. De regels van ESA en de EU zijn op dit moment niet goed met elkaar te verenigen, terwijl ESA wel opdrachten voor de EU uitvoert. Zo is de EU hoofdaannemer voor zowel Galileo als GMES. Met de groeiende rol van de Commissie op ruimtevaartgebied is het een logische stap om te komen tot een verheldering en versterking van de onderlinge relaties tussen de Europese Unie en de ESA. Het doel van de mededeling is het neerzetten van de context voor de verdere discussie daarover.

In de mededeling geeft de Commissie haar visie op het traject om de samenwerking tussen ESA en de EU formeler te regelen. Daarvoor heeft de EU eerst aangegeven welke vijf problemen zij in de huidige opzet ziet:

  • 1. niet-aansluitende financiële regels: in de ESA regels is een aantal waarborgen opgenomen, waaronder het georeturn systeem;

  • 2. verschil in samenstelling van de lidstaten: de lidstaten van ESA zijn niet alle lid van de EU (Noorwegen en Zwitserland);

  • 3. asymmetrie in veiligheids- en defensieaangelegenheden: de aanwezigheid van 2 niet-EU-lidstaten in de ESA-lidstaten ziet de Commissie als een probleem voor veiligheids- en militairgerelateerde projecten. Ook vindt de EU dat in de huidige ESA structuur deze landen een ongepaste invloed kunnen hebben op beslissingen die de EU aan kunnen gaan;

  • 4. afwezigheid van een structuur voor politieke afstemming. Dit speelt met name op het gebied van internationale samenwerking en;

  • 5. gebrek aan legitimiteit van ESA. De mededeling stelt dat ESA legitimiteit ontbeert omdat hij niet gecontroleerd wordt door het Europees Parlement.

De Commissie stelt een toekomstige structuur voor waarbij ESA dichter bij de politieke en financiële processen in de EU wordt getrokken en waarin ESA de status krijgt van «design and development» agentschap voor de EU.

Van de Raad worden vooral richtlijnen verwacht die dit proces verder in gang zullen zetten. Daarbij heeft de Commissie door bovenstaande uitgangspunten te formuleren een voorzet gedaan. Door het benadrukken van de verschillen op onder andere industriële politiek en verschillende samenstellingen wordt overeenstemming niet eenvoudig gemaakt.

Nederland is voorstander van een toenadering van beide Europese organisaties, in wederzijds respect en met behoud van beider sterke punten. Nederland dringt aan op een open houding en beschouwt deze mededeling van de Commissie niet als een constructief begin van de discussie die noodzakelijk is. Nadruk dient te liggen op wederzijds respect en toenadering, niet op een eenzijdig beweging van ESA naar de EU.

Het beeld dat de Commissie weergeeft in de mededeling deelt Nederland niet. Nederland vindt het beeld eenzijdig negatief, met name over de invloed van niet-EU-lidstaten en de legitimiteit van ESA. ESA wordt namelijk direct door zijn lidstaten en indirect door de nationale parlementen daarvan bestuurd. Belangrijkste punt is de wens van de EU om af te stappen van het «fair-return» systeem naar de EU regels van open competitie. Naar de mening van Nederland blijven deze regels in het huidige krachtenveld echter nodig om zeker te stellen dat de investeringen van de ESA-lidstaten ook bij de desbetreffende lidstaten renderen. Dit is van belang voor het handhaven van het draagvlak voor ruimtevaart binnen de individuele staten.

ONDERZOEK

Horizon 2020 – Specifiek Programma en Euratom-onderzoeksprogramma

Partiële algemene oriëntatie en presentatie voorzitterschap

De Raad zal naar verwachting een partiële algemene oriëntatie overeenkomen over het Raadsbesluit ter vaststelling van het zogenaamde «specifieke programma» van Horizon 2020. Daarnaast zal het voorzitterschap onder dit punt een voortgangsrapportage over de onderhandelingen met betrekking tot het Euratom-onderzoeksprogramma voor het nucleaire onderzoek presenteren. Dit programma is eveneens onderdeel van Horizon 2020. De financiële aspecten van Horizon 2020 maken deel uit van de onderhandelingen over het Meerjarig Financieel Kader (MFK) 2014–2020.

Het wetgevingspakket voor Horizon 2020, het nieuwe Europese financieringsprogramma voor onderzoek en innovatie voor de periode 2014–2020, bestaat uit een aantal documenten. Eerder dit jaar heeft de Raad al een partiële algemene oriëntatie bereikt over de algemene verordening met de globale inhoud en opbouw van het programma. Ook is tijdens de vorige Raad in oktober een partiële algemene oriëntatie bereikt over de regels voor deelname, waarmee de juridische en technische aspecten van Horizon 2020 worden vastgelegd. Nu volgt het specifieke programma dat gaat over de inhoudelijke en thematische uitwerking van de algemene verordening en dat ter uitvoering dient van Horizon 2020.

Onderhandelingen voor het Euratom-onderzoeksprogramma voor de periode 2014–2018 zullen worden voortgezet in het eerste kwartaal van 2013, onder het Ierse Voorzitterschap.

Het specifieke programma bestaat uit drie pijlers: 1) excellente wetenschap, 2) industrieel leiderschap en 3) maatschappelijke uitdagingen. De eerste pijler is erop gericht excellente wetenschap te bevorderen en van Europa een aantrekkelijke locatie te maken voor ’s werelds beste wetenschappers. De tweede pijler heeft tot doel om Europa aantrekkelijker te maken voor bedrijven om te investeren in onderzoek en innovatie. Bovendien moet deze prioriteit het groeipotentieel van Europese bedrijven ondersteunen en de positie van de Europese industrie, waaronder nadrukkelijk ook organisaties uit het mkb, op mondiaal vlak te verstevigen. De derde pijler, de maatschappelijke uitdagingen, brengt kennis samen op uiteenlopende wetenschapsgebieden en disciplines. Daarmee wordt gehoor gegeven aan de beleidsprioriteiten van Europe 2020, Europa’s strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei. Deze drie prioriteiten worden in het Raadsbesluit verder uitgewerkt met behulp van specifieke instrumenten.

Nederland kan de tekst van het specifiek programma op vrijwel alle punten steunen. In de onderhandelingen heeft Nederland zich sterk gemaakt om nationale en grensoverschrijdende belangen een plaats in de tekst te geven. In het bijzonder blijft Nederland erop toezien dat excellentie, naast impact, het belangrijkste criterium blijft voor het verdelen van geld uit Horizon 2020. De EU-lidstaten in Centraal- en Oost-Europa willen graag dat bij de toekenning van financiering rekening wordt gehouden met geografische spreiding. Nederland vindt dat landen die menen ondervertegenwoordigd te zijn in het op excellentie gebaseerde programma voor onderzoek en innovatie hieraan wat kunnen doen door op een slimme manier gebruik te maken van structuurfondsen, om zo op nationaal niveau excellentie te stimuleren en beter te kunnen deelnemen aan Horizon 2020.

Verder stuurt de Commissie in dit voorstel aan op een eenvoudige structuur waarmee de implementatie van Horizon 2020 geregeld kan worden. Dit gebeurt met behulp van de zogenaamde programmacomités, waarin ambtenaren uit de lidstaten zitting hebben. Nederland is voorstander van het idee van de Commissie voor een strategischer inzet van de programmacomités, en zal er bij de vormgeving van een dergelijke nieuwe structuur op letten dat de lidstaten voldoende invloed houden op de invulling van het programma, terwijl tegelijkertijd onnodige administratieve lastenverzwaring wordt voorkomen.

Het Euratom-onderzoeksprogramma voor de periode 2014–2018 is een voortzetting van het bestaande programma. Het gaat om indirecte acties, die uitgevoerd worden door kennisinstellingen en bedrijven in de lidstaten, en directe acties, uitgevoerd door het Gemeenschappelijk Onderzoekscentrum (JRC) van de Commissie. Nadruk ligt wat betreft kernsplijting op nucleaire veiligheid (inclusief reactorveiligheid en beheer van radioactief afval), ontmanteling, verbetering van nucleaire beveiliging met inbegrip van nucleaire veiligheidscontrole en non-proliferatie. Daarnaast is er aandacht voor het onderzoek naar het op termijn toepassen van kernfusie voor de energieopwekking. Nederland ondersteunt het voorstel grotendeels, maar vraagt ook aandacht voor langetermijnontwikkelingen op het gebied van reactorveiligheid en het beheer van radioactief afval. Tevens zal Nederland in het kader van Euratom aandacht blijven vragen voor het opnemen van de middelen voor de bouw van de internationale experimentele kernfusiereactor ITER in het Meerjaren Financieel Kader (MFK) voor 2014–2020.

Europees Instituut voor Innovatie en Technologie (EIT)

Partiële algemene oriëntatie

De Raad zal naar verwachting een partiële algemene oriëntatie overeenkomen over de Strategische Innovatie Agenda (SIA) van het Europees Instituut voor Innovatie en Technologie (EIT), met uitzondering van de financiële paragraaf. Besprekingen hierover mogen niet vooruit lopen op de integrale besluitvorming met betrekking tot het MFK. Uw kamer is eerder over dit voorstel geïnformeerd door middel van een BNC-fiche (TK 22 112, nr. 1322).

De Commissie heeft gelijktijdig met de voorstellen voor Horizon2020 een voorstel gepubliceerd voor de Strategische Innovatie Agenda (SIA) van het EIT. Deze is door het autonome EIT opgesteld. Deze SIA bevat de strategie van het EIT voor de periode van 2014 tot 2020 en richt zich daarmee met name op monitoring van de bestaande KIC’s en het vaststellen van mogelijke nieuwe KIC’s.

Het algemene doel van het EIT is het bijdragen aan Horizon 2020 door de drie elementen van de kennisdriehoek – onderwijs, onderzoek en innovatie – met elkaar te verbinden. Het EIT is gevestigd in Boedapest en krijgt gestalte via de oprichting van Knowledge and Innovation Communities (KIC’s), waarin publieke en private partijen in verschillende Europese «co-locaties» samenwerken. Zij maken hoofdzakelijk gebruik van eigen middelen, aangevuld met Europees geld. De KIC’s worden geselecteerd door de Bestuursraad van het EIT, op basis van open inschrijving. Het EIT bestaat op dit moment uit drie KIC’s op de thema’s energie, klimaat en ICT. De KIC’s richten zich met name op onderwijs, ondernemerschap en kennisvalorisatie. Nederlandse partijen zijn sterk vertegenwoordigd in de huidige drie KIC’s doordat er co-locaties in Nederland zijn opgezet. De KIC’s van 2014 (op de thema’s Food4Future, gezond leven en actief ouder worden en grondstoffen) worden in afwachting van de besluitvorming over de budgetverdeling met deze partiële algemene oriëntatie voorwaardelijk vastgesteld. Of er na 2017 nog nieuwe KIC’s worden gelanceerd is met de partiële algemene oriëntatie afhankelijk gemaakt van de uitkomst van de tussentijdse evaluatie van het EIT en de KIC’s die in 2017 zal plaatsvinden. Indien besloten wordt tot lancering van nieuwe KIC’s zal tegen die tijd worden bezien of de thema’s die daarvoor nu zijn aangemerkt nog altijd de meest actuele thema’s zijn. De nu geïdentificeerde thema’s voor na 2017 zijn productie met toegevoegde waarde, slimme en veilige samenlevingen en stedelijke mobiliteit.

Nederland onderschrijft de belangrijke rol die het EIT speelt in het stimuleren van de Europese samenwerking binnen de kennisdriehoek van onderwijs, onderzoek en innovatie. Het voorgestelde monitoringsproces is van belang om de resultaten van het EIT zichtbaar te kunnen maken. Nederland kan zich vinden in de thematische keuzes zoals die door het EIT en de Europese Commissie zijn gemaakt. Hieraan is een zorgvuldig proces voorafgegaan, de thema’s zijn van economisch en/of maatschappelijk belang en de Nederlandse topsectoren sluiten hierop tevens goed aan.

Wat het kabinet betreft zijn in Horizon 2020 extra investeringen nodig voor onder meer grensoverschrijdende publiekprivate en publiekpublieke samenwerking op thema’s met grote maatschappelijke en/of economische impact, maar de eerder voorgestelde groei van het budget voor het EIT is zeer fors. Omdat het EIT door zijn korte bestaan nog onvoldoende zijn meerwaarde heeft kunnen bewijzen staat Nederland op dit moment terughoudend tegenover de forse uitbreiding van het budget en volgt de verdere uitrol van het EIT kritisch. In de voorliggende partiële algemene oriëntatie worden de thema’s voor 2014 en na 2017 op zodanige wijze vastgelegd dat het gaat om een maximaal aantal nieuwe KIC’s en thema’s, dat nog teruggebracht kan worden wanneer de omvang van het uiteindelijk vastgestelde budget voor het EIT lager uitvalt dan door de Commissie is voorgesteld.

Europese Onderzoeksruimte (ERA)

Raadsconclusies

De Raad zal naar verwachting conclusies aannemen over de Europese Onderzoeksruimte (ERA). De conceptconclusies refereren ook aan de mededeling over internationale samenwerking en de mededeling over verbeterde toegang tot wetenschappelijke informatie.

Sinds de Europese Raad van 4 februari 2011 hebben de regeringsleiders herhaaldelijk aangedrongen op het realiseren van de Europese Onderzoeksruimte (ERA) in 2014. In de Mededeling over de verdere ontwikkeling van de ERA nodigt de Commissie daarom de lidstaten uit om een aantal acties te ondernemen die het vrije verkeer van kennis, onderzoekers en technologie in Europa mogelijk maken. De ERA zou ontwikkeld moeten worden via een vijftal hoofdlijnen om groei en banen te creëren, om het niveau van onderzoek in Europa te verhogen en de middelen effectief en efficiënt te kunnen besteden. Hierbij speelt betere toegang tot wetenschappelijke informatie een belangrijke rol. Op aandringen van de lidstaten heeft de Commissie in de mededeling gekozen voor de zogenaamde partnerschapsbenadering, waarbij de (in veel landen onafhankelijke) stakeholders een belangrijke rol moeten spelen in de ontwikkeling van de ERA. In haar voorstel geeft de Commissie aan een monitoringsysteem te willen ontwikkelen, met als vertrekpunt een nog vast te stellen nulmeting (baseline) in 2012 en een evaluatie in 2014. Indien zou blijken dat er te weinig voortgang is geboekt, heeft de Commissie de mogelijkheid om alsnog voor de legislatieve route kiezen waarbij de verschillende aspecten van de ERA via EU- wetgeving mogelijk worden gemaakt. Het nieuwe verdrag van Lissabon biedt daartoe de mogelijkheid.

In de conceptconclusies benadrukken de lidstaten het belang van de verdere ontwikkeling van de ERA en dringen zij er met name bij de Commissie op aan dat moet worden voorkomen dat het aangekondigde monitoringsysteem voor de ERA voor hen zware administratieve lasten met zich meebrengt. Tijdens de Europese Raad van 4 februari 2011 hebben de regeringsleiders zelf aangedrongen op het realiseren van de ERA in 2014. De Raad erkent met deze conceptconclusies dan ook het van belang van de ERA en de door de Commissie voorgestelde actielijnen en geeft aan de partnerschapbenadering te waarderen.

Nederland kan de voorliggende conceptconclusies steunen. Nederland is voorstander van de verdere ontwikkeling van de ERA en is er dan ook voorstander van dat de barrières die het vrije verkeer tussen de lidstaten belemmeren worden opgelost, ondermeer door de stakeholders zelf. De conceptraadsconclusies verwoorden dit op een goede manier. Overeenkomstig het Nederlandse standpunt onderschrijft de Raad daarbij het grote belang van betere toegang tot wetenschappelijke informatie. Bovendien roept de Raad met de conceptconclusies, in lijn met het Nederlandse standpunt, de Commissie op om de monitoring zo simpel en efficiënt mogelijk te houden en zoveel mogelijk te baseren op al beschikbare informatie.

Internationale samenwerking op het gebied van onderzoek en innovatie

Gedachtewisseling

Tijdens de afgelopen Raad voor Concurrentievermogen zou de Commissie de Mededeling over internationale samenwerking op het gebied van onderzoek en innovatie presenteren, maar heeft de presentatie toen door tijdnood moeten afgelasten. Tijdens deze Raad zullen de lidstaten een eerste gedachtewisseling hebben over dit onderwerp hebben. Uw Kamer is over dit voorstel geïnformeerd via een BNC-fiche (TK 22 112, nr. 1496).

De Mededeling richt zich op internationale samenwerking tussen de EU en landen buiten de EU. De Commissie komt met deze Mededeling naar aanleiding van de veranderde internationale context, waarin de opkomende economieën buiten Europa steeds meer investeren in onderzoek en innovatie. Daarnaast wil de Commissie deze mededeling meenemen in de voorbereiding en uitvoering van Horizon 2020, het nieuwe Europese financieringsprogramma voor onderzoek en innovatie. De Mededeling bevat een strategische benadering voor de intensivering en betere concentratie van activiteiten betreffende internationale samenwerking op het gebied van onderzoek en innovatie. De doelstellingen hierbij zijn het versterken van het concurrentievermogen van de Unie, het aanpakken van mondiale maatschappelijke vraagstukken en het steunen van het externe beleid van de Unie. De Commissie beschrijft hiertoe een tweeledige benadering waarin de uitgangspunten voor verdere internationale samenwerking zijn opgenomen: (1) het openstellen van Horizon 2020 voor deelnemers uit de gehele wereld en (2) het uitvoeren van doelgerichte acties op het gebied van internationale samenwerking voor de optimalisering van het effect en de schaal van de programma’s.

Nederland is van mening dat wetenschappelijk onderzoek van nature een internationaal karakter heeft. Onderzoekers, kennisinstellingen en bedrijfsleven zoeken samenwerking op excellente wetenschaps- en innovatiegebieden met de beste partners ter wereld. Ook vragen de belangrijkste maatschappelijke uitdagingen zoals klimaatverandering, demografische verandering en gezondheid, en een bedreigde voedsel-, energie- en watervoorziening om een internationale aanpak. Tegen deze achtergrond wordt Horizon 2020 opengesteld voor partners uit derde landen, net als de eerdere EU-Kaderprogramma’s voor onderzoek en ontwikkeling.

De Commissie stelt voor om onderzoek en innovatie te koppelen aan andere beleidsterreinen met een sterk internationale dimensie, zoals handel, buitenlands beleid en veiligheidsbeleid, milieu en energie en hoger onderwijs (Erasmus voor iedereen). Nederland vindt dat afstemming tussen verschillende beleidsterreinen kan leiden tot coherentie en synergie. Echter, voorop dient te staan dat de financiële steun uit Horizon 2020 voor onderzoek en innovatie gericht is op kwaliteit en excellentie.

Nederland is het eens met de Commissie dat lidstaten betrokken dienen te worden bij het vaststellen van de gebieden waarop internationale samenwerking van belang is en bij het ontwikkelen van de meerjarige stappenplannen. Ook een sterkere en systematische wisselwerking met de voornaamste belanghebbenden, zoals onderzoeksfinancierders, universiteiten, kennisinstellingen en het bedrijfsleven moedigt Nederland aan. Overigens is Nederland van mening dat de keuze voor internationale samenwerking op het gebied van onderzoek en innovatie allereerst aan de lidstaten zelf is, die hierbij van geval tot geval kunnen afwegen of zij deze in EU-verband, multilateraal, dan wel bilateraal verband wensen vorm te geven.

Naar boven