22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 1496 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 oktober 2012

Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij een fiche aan te bieden die werd opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC).

Fiche 1: Mededeling internationale samenwerking van de EU op het gebied van onderzoek en innovatie

De staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, H. P. M. Knapen

Fiche: Mededeling internationale samenwerking van de EU op het gebied van onderzoek en innovatie

1. Algemene gegevens

Titel voorstel

Mededeling van de Commissie voor een intensivering en betere concentratie van internationale samenwerking van de EU op het gebied van onderzoek en innovatie: een strategische benadering.

Datum Commissiedocument

14 september 2012

Nr. Commissiedocument

COM(2012) 497

Pre-lex

http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&DosId=201940

Nr. impact assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board

Niet opgesteld

Behandelingstraject Raad

Raad voor Concurrentievermogen: presentatie in december 2012, Raadsconclusies vermoedelijk in 2013.

Eerstverantwoordelijk ministerie

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in nauwe samenwerking met het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

2. Essentie voorstel

De Commissie komt met deze mededeling naar aanleiding van de veranderde internationale context, waarin de opkomende economieën steeds meer investeren in onderzoek en innovatie. Daarnaast wil de Commissie deze mededeling meenemen in de voorbereiding en uitvoering van Horizon 2020, het nieuwe Europese financieringsprogramma voor onderzoek en innovatie. De mededeling omvat een strategische benadering voor de intensivering en betere concentratie van activiteiten betreffende internationale samenwerking op het gebied van onderzoek en innovatie. De doelstellingen zijn hierbij het versterken van het concurrentievermogen van de Unie, het aanpakken van mondiale maatschappelijke vraagstukken en het steunen van het externe beleid van de Unie. De Commissie beschrijft hiertoe een tweeledige benadering waarin de uitgangspunten voor verdere internationale samenwerking zijn opgenomen: (1) het openstellen van Horizon 2020 voor deelnemers uit de hele wereld en (2) doelgerichte acties op het gebied van internationale samenwerking voor de optimalisering van het effect en de schaal van de programma’s.

In de mededeling wordt geen nieuwe wet- of regelgeving aangekondigd. De Commissie presenteert een tweeledige strategie met verschillende actielijnen. Enerzijds gaat het om openheid van Horizon 2020 voor derde landen, zodat onderzoekers uit de Unie op basis van gemeenschappelijk belang kunnen samenwerken met hun collega’s wereldwijd. Er zal echter wel een nieuw selectiecriterium worden toegevoegd om te bepalen of derde landen zelf geld moeten inleggen om te kunnen meedoen. Dat nieuwe criterium is het totale bruto binnenlands product (bbp), in aanvulling op het al bestaande criterium bni (bruto nationaal inkomen) per hoofd van de bevolking. Landen die boven een bepaalde drempelwaarde uitkomen worden uitgesloten van financiering vanuit Europa.

De Commissie beoogt, anderzijds, doelgerichte acties te ontplooien op het gebied van internationale samenwerking. Voor een meer systematische aanpak dan voorheen zal de Commissie eerst thema’s c.q. gebieden vaststellen voor samenwerking, op basis van een aantal selectiecriteria. Vervolgens zullen meerjarige stappenplannen worden vastgesteld. Zowel bij de vaststelling van de gebieden als bij de meerjarige stappenplannen dienen de lidstaten betrokken te worden. Verder zullen de volgende acties worden ondernomen:

  • Meer aandacht voor informatieverzameling, beheer, controle en evaluatieactiviteiten.

  • Een betere afstemming tussen internationale samenwerking op het gebied van onderzoek en innovatie en andere beleidsterreinen met een sterke internationale dimensie, zoals handel, buitenlands en veiligheidsbeleid, milieu, energie en ontwikkelingssamenwerking.

  • Een versterking van de rol van de Unie in internationale en multilaterale fora.

  • Het bevorderen van gemeenschappelijke beginselen voor internationale samenwerking op het gebied van onderzoek en innovatie (o.a. integriteit, eerlijke omgang met intellectueel-eigendomsrechten, open toegang tot publicaties die voortvloeien uit met overheidsgeld gefinancierd onderzoek, genderdimensie in onderzoek).

3. Wat is de Nederlandse grondhouding ten aanzien van de bevoegdheidsvaststelling, subsidiariteit en proportionaliteit van deze mededeling en de eventueel daarin aangekondigde concrete wet- en regelgeving? Hoe schat Nederland de financiële gevolgen in, alsmede de gevolgen op het gebied van regeldruk en administratieve lasten?

Bevoegdheidsvaststelling

In de mededeling wordt een aantal maatregelen voor de Commissie aangekondigd en worden aanbevelingen voor de lidstaten gedaan. De EU heeft op grond van artikel 181 van het Verdrag betreffende de werking van Europese Unie (VWEU) een met de lidstaten gedeelde bevoegdheid om activiteiten van de lidstaten en de Unie op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling te coördineren, met als doel de samenhang van het beleid van de lidstaten en het beleid van de Unie te verzekeren. De Commissie kan hiertoe in samenwerking met de lidstaten initiatieven ontplooien.

Subsidiariteit

Nederland beoordeelt de subsidiariteit van deze mededeling als positief. Een transparante strategie van de Europese Unie en betere Europese afstemming wat betreft internationale samenwerking op het gebied van onderzoek en innovatie kunnen een effectiever Europees optreden op het wereldtoneel bevorderen. Daarnaast kan het schaalvoordelen en positieve externe effecten opleveren die nationaal niet te realiseren zijn. Meer samenwerking op het terrein van dit voorstel zal mogelijk leiden tot synergievoordelen in de vorm van besparing op nationaal niveau door samenwerking op EU-niveau (motie Ormel)1.

Proportionaliteit

Over het algemeen beoordeelt Nederland de proportionaliteit van deze mededeling als positief. De Commissie komt met acties die aansluiten op de inrichting van Horizon 2020 en op aanbevelingen uit de tussentijdse evaluatie van het Zevende Kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling2. Wel staat Nederland kritisch ten opzichte van de voorgestelde actielijn om onderzoek en innovatie volledig te integreren in het totaalpakket van EU-buitenlandbeleid. Nederland vindt dat afstemming tussen verschillende beleidsterreinen van de Unie met een internationale component de synergie en coherentie kunnen bevorderen. Echter, voorop dient te staan dat de financiële steun uit Horizon 2020 voor onderzoek en innovatie gericht is op kwaliteit, de opbouw van onderzoekscapaciteit in de derde landen dient te worden ondersteund via het externe beleid van de Unie. Alleen indien een duidelijke scheiding tussen deze activiteiten gegarandeerd is, kan Nederland zich hierin vinden.

Financiële gevolgen

Het voornaamste instrument voor het uitvoeren van internationale acties van de Unie op het gebied van onderzoek en innovatie is Horizon 2020 (u bent hierover geïnformeerd in het BNC-fiche over Horizon 20203), zo nodig aangevuld met nationale financiering. Budgettaire gevolgen worden ingepast in de begroting van het/de beleidsverantwoordelijk(e)) departement(en), conform de regels van de budgetdiscipline.

4. Nederlandse positie over de mededeling

Nederland is van mening dat wetenschappelijk onderzoek van nature internationaal van karakter is. Onderzoekers, kennisinstellingen en bedrijfsleven zoeken samenwerking op excellente wetenschapsgebieden en innovatiegebieden met de beste partners ter wereld. Ook vragen de belangrijkste maatschappelijke uitdagingen, zoals klimaatverandering, demografische verandering en gezondheid, en een bedreigde voedsel-, energie- en watervoorziening, om een internationale aanpak. Tegen deze achtergrond wordt Horizon 2020 opengesteld voor partners uit derde landen, net als de eerdere EU-Kaderprogramma’s voor onderzoek en ontwikkeling. De strategische benadering gaat daarnaast in op een meer systematisch en transparanter afwegingskader voor samenwerkingsgebieden van de Unie met derde landen. In het verleden heeft Nederland daarop al herhaaldelijk aangedrongen4 en zet zich er nu voor in dat de Commissie spoedig met een sterke en heldere invulling van deze benadering komt. Daarom wordt deze mededeling verwelkomd, maar wil Nederland toch een aantal kanttekeningen plaatsen.

In deze mededeling wordt de relatie tussen internationale samenwerking op het gebied van onderzoek en innovatie en het externe beleid van de Unie aan de orde gesteld. De Commissie stelt voor om onderzoek en innovatie te koppelen aan andere beleidsterreinen met een sterk internationale dimensie, zoals handel, buitenlands en veiligheidsbeleid, milieu en energie en hoger onderwijs (Erasmus voor iedereen). Nederland is van mening dat afstemming tussen verschillende beleidsterreinen kan leiden tot coherentie en synergie. Echter, voorop dient te staan dat de financiële steun uit Horizon 2020 voor onderzoek en innovatie gericht is op kwaliteit. De opbouw van onderzoekscapaciteit dient te worden ondersteund door het externe beleid van de Unie op het gebied van uitbreiding, nabuurschap en ontwikkelingslanden. Voor ontwikkelingslanden geldt specifiek dat toegang tot kennis en informatiedeling van groot belang is in het kader van zelfredzaamheid. Nederland zal alert blijven op deze zaken bij de vormgeving van de meerjarige stappenplannen en het vaststellen van de werkprogramma’s in Horizon 2020.

De Commissie stelt begrijpelijkerwijs grenzen aan Europese financiering van samenwerking met derde landen. Het criterium van bruto nationaal inkomen per hoofd is een redelijke indicator van de economische ontwikkeling. Nederland plaatst echter een vraagteken bij de zin van het toegevoegde criterium van grootte van de economie (totale bruto binnenlands product). Kennelijk is de bedoeling dat opkomende economieën die een voldoende ontwikkelde wetenschappelijke infrastructuur (kritische massa) hebben bereikt, kunnen samenwerken met de Unie op gelijkwaardige basis. Niettemin is er een grote kans dat met invoering van dit criterium bepaalde landen – met een laag nationaal inkomen per hoofd en een hoog bbp, maar zonder een wetenschappelijke infrastructuur (kritische massa) in onderzoek en innovatie – in de knel komen. Nederland zal de Commissie vragen hoe het aanvullende criterium wordt vorm gegeven, welke drempelwaardes worden voorgesteld en of differentiatie voor uitzonderlijke gevallen is voorzien.

Daarnaast geeft de Commissie aan dat er meer aandacht moet worden besteed aan het verzamelen van kwalitatieve en kwantitatieve informatie voor de uitvoering van de strategische benadering. Daarbij zal gebruik worden gemaakt van de delegaties van de Unie, van de wetenschapsadviseurs, van de EDEO en van de nieuwe «Research and Innovation Observatory» (waarnemingspost voor onderzoek en innovatie). Nederland is kritisch op zware (en nieuwe) arbeidsintensieve structuren en zal inzetten op een zo eenvoudig mogelijke invulling van informatieverzameling.

Nederland is het eens met de Commissie dat lidstaten betrokken dienen te worden bij het vaststellen van de gebieden waarop internationale samenwerking van belang is en bij het ontwikkelen van de meerjarige stappenplannen. Ook een sterkere en systematische wisselwerking met de voornaamste belanghebbenden, zoals onderzoeksfinanciers, universiteiten, kennisinstellingen en het bedrijfsleven, is aan te moedigen. Overigens is Nederland van mening dat de keuze voor internationale samenwerking op R&D gebied allereerst aan de lidstaten is, die hierbij van geval tot geval kunnen afwegen of zij deze in EU-verband, multilateraal, dan wel bilateraal verband wensen vorm te geven.

Verder worden volgens Nederland een paar belangrijke punten sterk onderbelicht in de mededeling. Zo worden publiekprivate samenwerkingsverbanden nergens genoemd – terwijl dit juist in globale context grote kansen kan bieden. In dat kader zouden synergieën met andere Europese en internationale programma's en netwerken (naast de in de mededeling genoemde programma’s COST en EUREKA) verder moeten worden uitgebreid, zoals met Enterprise Europe Network (EEN). Daarmee wordt een toenadering tussen onderzoekers van kennisinstellingen en bedrijven bevorderd. Een ander belangrijk punt dat meer aandacht verdient, is de verbinding tussen de Europese Onderzoeksruimte (EOR) en deze strategie en de rol die het Strategisch Forum voor Internationale Samenwerking (SFIC) daarin speelt. Nederland zal zich hard maken om deze punten beter weerspiegeld te zien in de verdere invulling van deze benadering.

Een aantal jaar geleden heeft Nederland al erkend dat het voor de hand ligt de EU een krachtige rol te laten spelen in dialoog met andere regio’s in de wereld5. In deze mededeling oppert de Commissie om de samenwerking met internationale organisaties en multilaterale fora te intensiveren. De rol van de EU in internationale fora zoals de OECD, UNESCO, WHO en ITU verschilt per forum en per onderwerp dat in deze fora aan de orde komt. Hierbij vormt de verdeling van bevoegdheden op het gebied van de externe betrekkingen van de EU en haar lidstaten zoals vastgelegd in de Verdragen voor Nederland het uitgangspunt. Binnen die kaders streeft Nederland naar een slagvaardig encoherent optreden van de Unie en de lidstaten.


X Noot
1

Kamerstuk 32 502, nr. 8

X Noot
3

Tweede Kamer, vergaderjaar 20011–2012, 22 112 nr. 1 310

X Noot
4

Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 22 112, 718.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 22 112, 558.

X Noot
5

Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 22 112, 718.

Naar boven