21 501-20 Europese Raad

Nr. 2006 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT EN VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 december 2023

De Europese Commissie (de Commissie) heeft de start van het Europees Semester 2024 (hierna: Semester) op dinsdag 21 november jl. ingeluid met de publicatie van het zogenoemde herfstpakket.1 Het herfstpakket bevat de jaarlijkse analyse van duurzame groeiprioriteiten van de Europese Unie (EU) voor 2024 (Annual Sustainable Growth Survey), de beoordeling van de ontwerpbegrotingen van eurolanden (Draft Budgetary Plans), het jaarlijkse rapport over het waarschuwingsmechanisme (Alert Mechanism Report) in het kader van de macro-economische onevenwichtighedenprocedure (MEOP), het voorstel voor de aanbeveling van de Raad van de Europese Unie (de Raad) over het economisch beleid van de eurozone en het voorstel voor een gezamenlijk verslag van de Commissie en de Raad over de werkgelegenheid (Draft Joint Employment Report).

Met uitzondering van de beoordeling van de ontwerpbegrotingsplannen, waarover uw Kamer separaat is geïnformeerd middels de geannoteerde agenda voor de Eurogroep en Ecofinraad van 7 en 8 december jl.2, geeft onderstaande brief, mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, een overzicht van bovenstaande documenten en de appreciatie van het kabinet. Tevens gaat deze brief daarmee in op de vraag van de leden van D66 in het schriftelijk overleg voor de Eurogroep en Ecofinraad van 7 en 8 december betreffende macroeconomische onevenwichtigheden in Nederland3. Uw Kamer zal, zoals reeds gebruik is, periodiek geïnformeerd worden over de stand van zaken over (mogelijke) macroeconomische onevenwichtigheden in Nederland in het kader van de MEOP, namelijk tweemaal per jaar tijdens de brieven kabinetsreactie herfstpakket (december) en kabinetsreactie lentepakket (juni/juli).

Annual Sustainable Growth Survey

In de Annual Sustainable Growth Survey (ASGS)4 blikt de Commissie vooruit op de belangrijkste economische beleidsuitdagingen voor de EU voor het komende jaar. Daarnaast zet de Commissie in de ASGS uiteen hoe de Semestercyclus voor 2024 eruit zal zien. De ASGS van dit jaar legt de nadruk op de sociaaleconomische beleidsagenda van de EU, rekening houdend met een veranderend macro-economisch, sociaal en geopolitiek landschap. Hierbij is de analyse van de Commissie, net als de afgelopen jaren, gestructureerd aan de hand van de vier dimensies van «concurrerende duurzaamheid»: 1) macro-economische stabiliteit; 2) ecologische duurzaamheid; 3) productiviteit en 4) rechtvaardigheid.

Macro-economische stabiliteit

Ondanks een terugvallende economische groei, blijft de economie van de EU weerbaar. Waar 2022 in het teken stond van economisch herstel, raamt de Commissie voor 2023 beperkte groei (0,6%), als gevolg van het verkrappende monetaire beleid en tegenvallende uitvoer. Voor 2024 signaleert de Commissie een aantal uitdagingen.

Allereerst blijven de risico’s op het gebied van schuldhoudbaarheid en prijsdivergentie aanhouden. Hoewel de hoge inflatie de reële waarde van schulden heeft laten dalen, kan de stijgende rente risico’s op financieringsproblemen aanwakkeren. Ook kunnen de uiteenlopende inflatieniveaus tussen lidstaten met name voor landen met de sterkste prijsstijgingen schadelijk zijn voor het concurrentievermogen.

Een tweede uitdaging waar de Commissie op wijst voor 2024 is het aflopen van de algemene ontsnappingsclausule van het Stabiliteits- en Groeipact aan het eind van 2023. In 2024 moet het begrotingsbeleid het monetaire beleid ondersteunen bij het terugdringen van de inflatie en de schuldhoudbaarheid waarborgen, aldus de Commissie. Tegelijkertijd moet er voldoende ruimte worden geboden voor extra investeringen en het ondersteunen van groei op lange termijn door het aanjagen van de groene en digitale transities.

Ten derde adviseert de Commissie dat de genomen maatregelen om de energieprijzen te dempen zo snel mogelijk moeten worden afgebouwd. Langdurige ongerichte subsidies voor huishoudens en bedrijven zijn volgens de Commissie niet het juiste steuninstrument, omdat ze de inflatie versterken en daarmee ook zorgen voor langer krapper monetair beleid. Mochten steunmaatregelen toch noodzakelijk blijken, dan adviseert de Commissie deze te richten op kwetsbare huishoudens en ondernemingen, waarbij oog wordt gehouden voor de budgettaire houdbaarheid en waarbij prikkels voor energiebesparing behouden blijven.

Ecologische duurzaamheid

De Commissie laat zien dat de maatregelen die door de EU en de lidstaten zijn genomen, geholpen hebben om energieprijzen omlaag te brengen. Ook benadrukt de Commissie dat investeringen in duurzame energie zorgen voor meer zekerheid in toekomstig aanbod. Hierbij benadrukt de Commissie het belang van goede implementatie en uitvoering van de REPowerEU-hoofdstukken onder de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit (HVF) en van de Nationale Energie- en Klimaatplannen (NEKP). Het versterken van de netto nul-industrie in de EU is essentieel om te zorgen voor de technologieën en onderdelen die nodig zijn om de Europese Green Deal te realiseren en voor de Europese industrie om concurrerend te blijven.

Productiviteit

In haar analyse wijst de Commissie er op dat productiviteit de belangrijkste drijver van concurrentievermogen is, maar dat de productiviteitsgroei in de EU het afgelopen decennium stagneert. Om de productiviteit te verhogen, moeten volgens de Commissie de randvoorwaarden worden verbeterd, de interne markt worden verdiept en de rechtsstaat worden gerespecteerd. Het bevorderen van eerlijk en MKB-vriendelijk ondernemingsklimaat is de sleutel voor het versterken van de interne markt in de ogen van de Commissie. Ook is digitalisering een enorm belangrijke factor voor het realiseren van groei. Tegelijkertijd moet de EU zich ook richten op de gebieden waar productiviteit is gestagneerd en die kunnen profiteren van de samenhang tussen het Herstel- en Veerkrachtplan (HVP) en de cohesiefondsen, aldus de Commissie.

Rechtvaardigheid

Uit de analyse van de Commissie komt naar voren dat de EU-arbeidsmarkt sterk presteert ondanks de afzwakkende economische groei, maar dat er regionale verschillen zijn en dat niet alle bevolkingsgroepen in gelijke mate profiteren. De forse arbeidstekorten zijn een knelpunt voor duurzame groei en innovatie. Volgens de Commissie zijn gerichte beleidsmaatregelen nodig om de arbeidsparticipatie te vergroten. Ook wijst de Commissie op het feit dat ondanks de gestegen lonen, deze nog altijd lager zijn dan de inflatie. Dit resulteert in een lagere koopkracht, met name voor de lagere inkomens. Een adequaat en duurzaam sociaal vangnet blijft daarom nodig. Ook memoreert de Commissie dat cohesiefondsen en nationale HVP’s helpen om nationale doelen te bereiken op het gebied van werkgelegenheid, vaardigheden en armoedereductie. Ten slotte stelt de Commissie dat het voortzetten van de implementatie van Europese pijler van sociale rechten een beleidsprioriteit blijft om opwaartse convergentie in de EU te ondersteunen.

Kabinetsappreciatie ASGS

Het kabinet deelt de macro-economische analyse van de Commissie ten aanzien van de risico’s voor de schuldhoudbaarheid en de potentiële uitdaging van uiteenlopende inflatieontwikkelingen voor de concurrentieverhoudingen binnen de EU. Het kabinet is echter van mening dat het jaarlijkse begrotingsbeleid niet het instrument is om uiteenlopende inflatieniveaus te bestrijden. Het kabinet steunt het aflopen van de algemene ontsnappingsclausule van het Stabiliteits- en Groeipact en de terugkeer naar prudente begrotingsregels. Ook deelt het kabinet het advies van de Commissie om ongerichte energiesteunmaatregelen af te bouwen omdat dit niet bijdraagt aan duurzaamheiddoelen, inflatiebestrijding en schuldhoudbaarheid.

Het kabinet kan zich vinden in de richtingen die Commissie aandraagt om de productiviteit te verbeteren, namelijk het verbeteren van randvoorwaarden, verdiepen van de interne markt en het respecteren van de rechtsstaat. Ook in de ogen van het kabinet zijn dit essentiële voorwaarden om de productiviteit te verhogen. Voor het kabinet vereist dit het wegnemen van ongerechtvaardigde belemmeringen op de interne markt en hier benadrukt het kabinet ook het belang van een open en weerbare economie in de context van de huidige geopolitieke ontwikkelingen. Ook het verminderen van de regeldruk voor bedrijven en het verdiepen van de kapitaalmarktunie voor toegang tot financiering zijn essentieel voor het structureel versterken van de Europese economie. Ten slotte ziet ook het kabinet de sterke arbeidstekorten als een belangrijk knelpunt voor duurzame groei en deelt het de oproep van de Commissie om arbeidsparticipatie te vergroten.

Proces Europees Semester 2024

Het Europees Semester van 2024 zal in het teken staan van de implementatie van HVP’s en de samenhang met andere EU financieringsinstrumenten. Net als eerdere jaren zullen er voor de Semestercyclus van 2024 landenrapporten worden opgesteld door de Commissie. De landenrapporten met macro-economische diepteonderzoeken zullen ingaan op structurele en nieuwe uitdagingen voor het concurrentievermogen van een lidstaat. Hierbij wordt ook gekeken naar voortgang op duurzame en sociale doelstellingen.

De landspecifieke aanbevelingen voor 2024 en 2025 zullen gericht worden op een beperkt aantal uitdagingen en zullen tevens ingaan op de belangrijkste investeringsbehoeften voor de tussentijdse evaluatie van de cohesieprogramma’s 2021–2027. De landenrapporten en de voorstellen voor landspecifieke aanbevelingen zullen het lentepakket vormen dat, door de verkiezingen voor het Europees Parlement, later dan gebruikelijk in juni 2024 wordt gepubliceerd.

Kabinetsappreciatie van het procesvoorstel van de Commissie

Het kabinet vindt het van belang dat het Semester doorgaat met het identificeren van bestaande en nieuwe structurele beleidsuitdagingen in lidstaten. Hierbij moet het monitoren van de uitvoering van structurele hervormingen, voortvloeiend uit de landspecifieke aanbevelingen, een prioriteit blijven. Het kabinet steunt dan ook de voortzetting van het Semester, waarbij de landenrapporten en landspecifieke aanbevelingen centrale elementen vormen. Het is essentieel dat de synergie tussen het HVF en het Semester niet resulteert in verminderde aandacht voor nieuwe uitdagingen en onevenwichtigheden in de economieën van lidstaten. Voor Nederland is het van belang dat lidstaten voldoende tijd hebben om de voorstellen van de Commissie voor de landspecifieke aanbevelingen van de Raad van 2024 te bestuderen, aangezien dit in de 2023 cyclus krap bleek.

Aanbevelingen voor de eurozone

In het voorstel van de Commissie voor de aanbevelingen van de Raad voor het economisch beleid van de eurozone in 2024 en 20255 worden de gezamenlijke (beleids-)uitdagingen voor het eurogebied geïdentificeerd. De aanbevelingen worden eerst gepresenteerd in de Eurogroep van december 2023 waarna ze in de Eurogroep van januari 2024 uitgebreider worden besproken en goedgekeurd. Vervolgens worden de (aangepaste) aanbevelingen door de Europese Raad bekrachtigd waarna de Raad deze formeel aanneemt. De Commissie heeft de volgende vijf aanbevelingen voorgesteld:

1. Coördineer begrotingsbeleid

De eerste aanbeveling betreft een oproep om gecoördineerd en prudent begrotingsbeleid te voeren om de overheidsschuld op een prudent niveau te houden of de schuldquotes op een plausibel neerwaarts pad te brengen. Ook roept de Commissie op om een restrictief geaggregeerd begrotingsbeleid in de eurozone te voeren en zo de tijdige terugkeer naar het inflatiedoel van 2% te faciliteren, en tegelijkertijd wendbaar te blijven gezien de grote onzekerheid. Daarnaast roept de Commissie op om de energiesteunmaatregelen zo snel mogelijk af te bouwen en de daaruit voortvloeiende besparingen te gebruiken om de tekorten terug te dringen. Tevens beveelt de Commissie aan om het begrotingsbeleid aan te passen om blijvende inflatieverschillen te voorkomen, binnen de kaders van de door de Raad aanbevolen uitgavenplafonds. Op de middellange termijn beveelt de Commissie aan strategieën te ontwikkelen voor prudent begrotingsbeleid te bereiken en waar nodig de schuldhoudbaarheid te bevorderen door middel van een geleidelijke en duurzame consolidatie in combinatie met hoogwaardige overheidsinvesteringen en hervormingen. Waar nodig beveelt de Commissie aan om in deze strategieën maatregelen op te nemen die de efficiëntie en kwaliteit van de overheidsuitgaven verder verhogen en de houdbaarheid en toereikendheid van het pensioenstelsel en de gezondheidszorg verbeteren.

Het kabinet steunt de aanbeveling om begrotingsbeleid te coördineren en prudent begrotingsbeleid te voeren. Daarnaast onderschrijft het kabinet het belang dat het geaggregeerde begrotingsbeleid het huidige monetaire beleid faciliteert om terug te keren naar het middellange termijn inflatiedoel van 2%. Ook steunt het kabinet de aanbeveling om energiesteunmaatregelen zo snel mogelijk af te bouwen, en deze voor zover ze toch nodig zijn te richten op kwetsbare groepen en ondernemingen. Als onderdeel van het koopkrachtpakket waartoe is besloten tijdens de augustusbesluitvorming is een nieuwe subsidie beschikbaar gesteld aan het Tijdelijk Noodfonds Energie, dat steun biedt aan kwetsbare huishoudens met een hoge energierekening. In aanvulling hierop is er naar aanleiding van de Algemene Politieke Beschouwingen nog een motie6 aangenomen om, onder andere, de energiebelasting te verlagen. Omdat hogere uitgaven ingepast dienen te worden binnen de uitgavenplafonds, zijn deze maatregelen van dekking voorzien. Hierdoor gaan deze maatregelen niet ten koste van het saldo. Naast deze maatregelen zijn er geen nieuwe maatregelen voorzien, en daarmee leidt uitfasering dus niet tot extra budgettaire ruimte.

Het kabinet kan zich niet vinden in de aanbeveling van de Commissie over het aanpassen van begrotingsbeleid om blijvende inflatieverschillen te voorkomen. Het kabinet erkent dat blijvende inflatieverschillen kunnen leiden tot divergerende concurrentieposities van lidstaten, maar ziet het individuele jaarlijkse begrotingsbeleid van lidstaten niet als het gepaste middel om deze inflatieverschillen te corrigeren. Verschillen in concurrentieposities dienen primair geadresseerd te worden door economische hervormingen die de concurrentiekracht van lidstaten versterken en die het aanpassingsvermogen van economieën versterken. Het kabinet zal dit bij de bespreking van de aanbevelingen inbrengen.

Het kabinet onderschrijft, naast prudent begrotingsbeleid, dan ook de rol die investeringen en hervormingen zullen moeten spelen bij het vergroten van de duurzame en inclusieve economische groei en om de schuldhoudbaarheid te waarborgen. Daarbij is een verbetering van de efficiëntie en kwaliteit van de overheidsuitgaven van belang. Het kabinet is van mening dat het gebruik van spending reviews de samenstelling en kwaliteit van publieke investeringen kunnen bevorderen. Houdbare en toereikende pensioenstelsels en gezondheidszorg zijn hierbij van belang.

2. Waarborg publieke investeringen om de groene en digitale transitie te ondersteunen

De tweede aanbeveling betreft een oproep om een hoog niveau van overheidsinvesteringen te handhaven om de groene en digitale transitie te ondersteunen en de productiviteit en veerkracht te versterken. Ook beveelt de Commissie aan om de implementatie van de HVP’s, waaronder de REPowerEU-hoofdstukken, te versnellen. Daarnaast roept de Commissie op om ten volle gebruik te maken van de cohesiebeleidsprogramma’s en ervoor te zorgen dat bij de tussentijdse evaluatie van deze programma’s rekening wordt gehouden met onder meer de uitdagingen die in het Europees semester zijn vastgesteld en de vooruitgang die is geboekt bij de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten, zonder de algemene ambitie van de programma’s te verminderen.

Het kabinet onderschrijft het belang van doelmatige publieke investeringen om de economische groei en weerbaarheid en de groene en digitale transitie te bevorderen. In dat kader steunt het kabinet de oproep voor een tijdige en effectieve implementatie van HVP’s, met inbegrip van de nieuwe REPowerEU hoofdstukken, volgens het indicatieve tijdspad dat wordt vastgelegd in de operationele regelingen. Hiermee kunnen lidstaten door middel van hervormingen hun economische veerkracht versterken en investeren in maatschappelijke prioriteiten als wonen, werk, digitalisering en klimaat en kan de EU zijn afhankelijkheid van Russische fossiele brandstoffen afbouwen. Over de voortgang van het Nederlandse HVP is uw Kamer op 23 oktober jl. geïnformeerd.7 Het Nederlandse REPowerEU hoofdstuk is op 17 oktober jl. goedgekeurd door de Ecofinraad, daarmee kan ook de implementatie van het REPowerEU hoofdstuk van start gaan. Het kabinet onderschrijft het belang van het Europees Semester en de rol die het cohesiebeleid daarin speelt. Ook onderschrijft het kabinet de oproep van de Commissie om het algehele ambitieniveau van het cohesiebeleid hoog te houden. Tot slot is het kabinet inderdaad voornemens deze zaken ook mee te (laten) nemen in de tussentijdse evaluatie van de programma’s onder het cohesiebeleid. Het kabinet is van mening dat deze tussentijdse evaluaties altijd zoveel mogelijk moeten worden gedaan op basis van verifieerbare data en objectieve informatie.

3. Ondersteun loonontwikkeling om koopkrachtverlies te mitigeren

De derde aanbeveling betreft een oproep aan lidstaten om – in lijn met nationale praktijken en met inachtneming van de rol van sociale partners – loonontwikkelingen te ondersteunen die het koopkrachtverlies van werkenden mitigeren, met name voor werkenden met een laag inkomen. Hierbij dient voldoende rekening te worden gehouden met het concurrentievermogen en dienen aanhoudende divergenties binnen de eurozone te worden voorkomen. Daarnaast pleit de Commissie voor het promoten van om- en bijscholing en een actief arbeidsmarktbeleid om tekorten aan vaardigheden aan te pakken en de productiviteit te verhogen. Verder beveelt de Commissie aan dat lidstaten maatregelen nemen om gecontroleerde legale migratie van werknemers uit derde landen in beroepen met een tekort te faciliteren, in volledige complementariteit met het benutten van talenten binnen de EU. Ook dienen adequate en duurzame stelsels voor sociale bescherming en sociale inclusie gewaarborgd en versterkt te worden. Tot slot beveelt de Commissie aan om sociale partners effectief te betrekken bij de beleidsvorming en de sociale dialoog te versterken.

Het kabinet onderschrijft de aanbeveling om de koopkracht van werkenden, en met name werkenden met een laag inkomen, te ondersteunen. Loononderhandelingen zijn in Nederland in de eerste plaats een zaak voor de sociale partners. Het kabinet heeft eerder wel een oproep gedaan aan werkgevers om de lonen te verhogen waar daar ruimte voor is. De lonen stijgen in 2023 flink (5,8%, t.o.v. een verwachte inflatie van 3,9%), het CPB verwacht dat de loonstijgingen ook in de nabije toekomst hoger zullen liggen dan de inflatie8. Het is positief dat een deel van de reële loondaling in 2022 op deze manier wordt goedgemaakt en de pijn van de inflatie eerlijker wordt verdeeld. De overheid speelt een rol in het bepalen van het wettelijk minimumloon. Het minimumloon is per 1 januari 2023 verhoogd met 8,05%, bovenop de reguliere indexatie van 2,10%, en ook voor 2024 is in de Tweede Kamer een stijging van 1,2% bovenop de indexatie overeengekomen. Ook zorgt de invoering van het wettelijk minimumuurloon vanaf 1 januari 2024 ervoor dat minimumloonverdieners met een langere werkweek dan 36 uur een hoger loon krijgen. Daarnaast heeft het kabinet op Prinsjesdag maatregelen genomen om de koopkracht van mensen met een laag (midden)inkomen te ondersteunen en te voorkomen dat de armoede toeneemt.

Het kabinet onderschrijft het belang van een actief arbeidsmarktbeleid. Het kabinet ziet evenals de Commissie dat een verscheidenheid aan sectoren momenteel te maken heeft met toenemende krapte op de arbeidsmarkt. Die krapte kan problematisch zijn, zeker als gekeken wordt naar de grote maatschappelijke opgaven van deze tijd. Er is goed opgeleid en genoeg personeel nodig, ook om te werken aan noodzakelijke transities en de prioriteiten die het kabinet heeft gesteld. Hierbij is om- en bijscholing van groot belang. Het kabinet ziet een duidelijke rol voor de overheid om krapte aan te pakken, naast de essentiële rol van werkgevers en werkenden zelf. Daarom werkt het kabinet op dit moment aan de verschillende mogelijkheden om de krapte op de arbeidsmarkt aan te pakken via drie pijlers: het verminderen van de vraag naar arbeid, onder meer via innovatie, automatisering en robotisering, het vergroten van het arbeidsaanbod en het verbeteren van de match tussen vraag en aanbod. Zoals gebruikelijk in de Nederlandse beleidscontext zijn sociale partners nauw betrokken bij de verdere uitwerking. Het kabinet ziet arbeidsmigratie van buiten de EU, met uitzondering van kennismigratie, als sluitstuk voor de aanpak van tekorten op de arbeidsmarkt en zal dit in de besprekingen over de aanbevelingen benadrukken.

4. Bevorder investeringen

De vierde aanbeveling betreft een oproep aan lidstaten om belemmeringen voor investeringen weg te nemen, met als doel de bestaande investeringskloof voor de groene en digitale transitie te verkleinen. Ook worden lidstaten opgeroepen om de toegang tot financiering voor met name innovatieve bedrijven en het mkb te verbeteren, door verdere vooruitgang te boeken op de kapitaalmarktenunie. Daarnaast beveelt de Commissie aan om te waarborgen dat overheidssteun aan relevante strategische sectoren doelgericht is, zonder verstoring van het gelijke speelveld op de interne markt en met het oog op het vergroten van het concurrentievermogen van de eurozone en open strategische autonomie. Tot slot beveelt de Commissie aan om de internationale rol van de euro verder te versterken en verdere vooruitgang te boeken bij de werkzaamheden op het terrein van de digitale euro.

Het kabinet is van mening dat verdere versterking van de kapitaalmarktunie essentieel is voor de benodigde investeringen in duurzaamheid en digitalisering. Om de doelstellingen van een daadwerkelijke kapitaalmarktunie te behalen is betere aanwending van het beschikbare kapitaal en de aanpak van structurele barrières tot integratie nodig, onder meer op het gebied van fiscaal recht en direct Europees financieel toezicht. Ook onderschrijft het kabinet belang van het gelijke speelveld en de noodzaak hiervoor dat steunmaatregelen gericht zijn en voorzien van een gedegen economische onderbouwing. Steun richten op bijvoorbeeld strategische sectoren en technologieën of ten behoeve van de groene en digitale transities past binnen het uitgangspunt van minder, maar beter gerichte (staats)steun dat het kabinet voorstaat. Een gelijk speelveld en sterke en eerlijke interne markt vormt de basis van het concurrentievermogen en open strategische autonomie van de eurozone.

Daarnaast onderschrijft het kabinet het belang van het versterken van de internationale rol van de euro. Het doel op de lange termijn moet daarbij zijn dat de euro een sterkere positie verwerft in het internationale handelsverkeer en op de kapitaalmarkten, zodat de handel in euro en de Europese kapitaalmarkten een volwaardig alternatief worden voor de dollar.

De aanbeveling roept verder op om verdere vooruitgang te boeken bij de werkzaamheden op het terrein van de digitale euro. Op 28 juni jl. zijn de wetsvoorstellen van de Commissie voor een digitale euro gepubliceerd. Op dit moment vinden de onderhandelingen plaats binnen de Raad en het Europees Parlement. Het kabinet is van mening dat de mogelijke komst van een digitale euro vraagt om een zorgvuldige afweging en politieke besluitvorming. De digitale euro kan van toegevoegde waarde zijn in het betaalsysteem als er sprake is van concrete toepassingsmogelijkheden en voordelen voor burgers, bedrijven en de bredere economie. Nederland steunt het initiatief van de Commissie voor een digitale euro als betaalmiddel en toekomstbestendige vorm van publiek geld. Nederland heeft wel zorgen en vragen over sommige onderdelen van het voorstel. Het kabinet vindt dat de kosten van een digitale euro in verhouding moeten staan tot de voordelen ervan.9 Ook vindt het kabinet van belang dat er aandacht is voor het spanningsveld tussen de mogelijkheden die een offline variant biedt als terugvaloptie en om met een digitale euro anoniem te betalen en de risico’s op witwassen, terrorismefinanciering en fraude die daarmee gepaard kunnen gaan.

5. Behoud macro-financiële stabiliteit

De vijfde aanbeveling betreft een oproep aan lidstaten en de Eurogroep om de risico’s in verband met strengere financiële voorwaarden, en in het bijzonder de risico’s met betrekking tot de kwaliteit van de activa en mogelijke correcties van de activaprijzen, met inbegrip van de vastgoedmarkten, te monitoren. Daarnaast wordt opgeroepen om toezicht te houden op ontwikkelingen in de niet-bancaire financiële bemiddeling om de opbouw van systeemrisico’s en negatieve overloopeffecten naar de economie te voorkomen. Ook wordt opgeroepen om de bankenunie te voltooien door verder te werken aan al haar elementen, waaronder een Europees depositogarantiestelsel.

Het kabinet steunt het monitoren van risico’s met betrekking tot de kwaliteit van activa, specifiek wat betreft vastgoedmarkten. Ook steunt het kabinet het monitoren van de risico’s bij niet-banken (NBFI). Daarnaast steunt het kabinet de aanmoediging ten aanzien van het voltooien van de bankenunie. Daarbij is het kabinet van mening dat verdere stappen ten aanzien van risicodeling in de Europese bankensector, via een Europees depositogarantiestelsel, hand in hand moet gaan met verdere risicoreductie in de bankensector. Het kabinet zet daarom in op een aanpak van de risico’s van staatsobligaties binnen het prudentiële raamwerk voor banken. Ook benadrukt het kabinet het belang van voortgang in de raadsonderhandelingen over het crisisraamwerk voor banken (CMDI). Het kabinet zal bij de besprekingen van de aanbevelingen benadrukken dat de aanbeveling om de bankenunie te voltooien een gebalanceerd beeld moet geven van de verschillende onderdelen daarvan.

Alert Mechanism Report

In het Alert Mechanism Report (AMR)10 wordt aan de hand van een scorebord mogelijke macro-economische onevenwichtigheden gedetecteerd. Aan de hand hiervan bepaalt de Commissie welke lidstaten onderworpen worden aan nader onderzoek. Deze macro-economische diepteonderzoeken moeten uitwijzen of en in welke mate de betreffende lidstaten kampen met macro-economische onevenwichtigheden en in hoeverre deze een risico vormen voor de lidstaten zelf, de eurozone, of de EU als geheel. De Commissie is voornemens om dit jaar in twaalf lidstaten (Cyprus, Frankrijk, Duitsland, Griekenland, Italië, Hongarije, Nederland, Portugal, Roemenië, Spanje, Zweden en Slowakije) de ontwikkeling van mogelijke onevenwichtigheden nader te onderzoeken. Met uitzondering van Slowakije, is in de 2023 cyclus bij al deze lidstaten (buitensporige) macro-economische onevenwichtigheden vastgesteld.

De Commissie zal voor het elfde jaar op rij een diepteonderzoek uitvoeren naar mogelijke onevenwichtigheden in de Nederlandse economie die verband houden met het overschot op de lopende rekening van de betalingsbalans en de hoge private schulden. Hoewel er in 2022 sprake was van een substantiële daling van het Nederlandse overschot op de lopende rekening (van 12,1% in 2021 naar 9,3% in 202211), verwacht de Commissie dat het saldo in 2023 en 2024 op dit niveau blijft. Gelet op het feit dat het overschot op de lopende rekening in belangrijke mate wordt veroorzaakt door structurele kenmerken van de Nederlandse economie, voert Nederland geen expliciet beleid ten aanzien van de lopende rekening.12

De schulden van niet-financiële bedrijven en huishoudens zitten op een dalende trend, maar blijven desondanks relatief hoog. In 2022 waren de private schulden 210% van het bbp, t.o.v. 223% in 2021. De Commissie raamt dat dit in 2023 verder daalt tot 190% van het bbp. Het kabinet erkent dat de private schulden in Nederland relatief hoog zijn. Het kabinet heeft verschillende maatregelen genomen die kunnen bijdragen aan het verlagen van de private schulden. Dit betreft met name maatregelen op de woningmarkt, zoals het opschroeven van de bouw van nieuwe woningen, het schrappen van de verruimde schenkingsvrijstelling bij de aankoop van een eigen woning en het ontwikkelen van de private huursector. Het is aan een volgend kabinet om maatregelen te nemen die de Nederlandse macro-economische onevenwichtigheden verder beperken.

De resultaten van de diepteonderzoeken worden in het voorjaar 2024 verwacht. In tegenstelling tot de 2023 cyclus zullen de diepteonderzoeken apart van en voorafgaand aan het lentepakket gepubliceerd worden. Dit is een terugkeer naar de praktijk van voor de pandemie. Het kabinet verwelkomt het AMR en erkent het belang van het voorkomen en corrigeren van macro-economische onevenwichtigheden. Het kabinet vindt het in dit kader van belang dat het volledige potentieel van de MEOP wordt benut.

Draft Joint Employment Report

Als onderdeel van het Herfstpakket heeft de Commissie een voorstel voor het jaarlijks terugkerende Gezamenlijk Werkgelegenheidsrapport (Joint Employment Report, JER) van de Commissie en de Raad gepubliceerd13. In het JER brengt de Commissie verslag uit over de belangrijkste werkgelegenheids- en sociale ontwikkelingen in de EU. Het rapport zal in de Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid van maart 2024 definitief worden vastgesteld.

De Commissie concludeert dat de arbeidsmarkt in de EU er goed voor staat en weerbaar is. Ondanks verschillende crises is er sprake van een hogere werkgelegenheid dan voor de pandemie. Wel zijn er forse verschillen tussen lidstaten en regio’s en sectoren, waarbij met name de werkgelegenheid in energie-intensieve sectoren minder is gegroeid. Arbeidsmarktkrapte blijft een significante uitdaging, die verdere groei en de haalbaarheid van de groene en digitale transitie in de weg kan staan. Door de hoge inflatie zijn de reële lonen in de meeste landen in 2022 gedaald, maar gezien de dalende inflatie en sterke loongroei wordt wel verwacht dat deze trend deels gekeerd gaat worden. Tot slot wordt aandacht besteed aan een aantal terugkerende uitdagingen op het gebied van arbeidsmarkt- en sociaal beleid, zoals arbeidsmarktsegmentatie en -ongelijkheid, om- en bijscholing en armoede en sociale exclusie.

Net als in voorgaande jaren maakt de Commissie voor de analyse in het JER gebruik van het «Sociale Scorebord» dat onderdeel is van de Europese pijler van sociale rechten. Aan de hand van zestien indicatoren toont het scorebord hoe lidstaten ervoor staan op het terrein van gelijke kansen en toegang tot de arbeidsmarkt, eerlijke werkomstandigheden, en sociale zekerheid en inclusie. Daarnaast zijn de drie EU-kerndoelen voor 2030 op het gebied van werkgelegenheid, deelname aan opleiding en de bestrijding van armoede, opgenomen in het JER.

De scores van lidstaten lopen net als in voorgaande jaren sterk uiteen. Uit het scorebord blijkt dat Nederland het relatief zeer goed doet; Nederland wordt als «best presterend» of «beter dan gemiddeld» aangemerkt op tien indicatoren. Op de indicatoren werkgelegenheid, digitale vaardigheden, het aantal kinderen met risico op armoede of sociale uitsluiting en kinderen jonger dan drie jaar in formele kinderopvang behoort Nederland tot de kopgroep. Op arbeidsparticipatie van mensen met een arbeidsbeperking, de arbeidsparticipatiekloof tussen mannen en vrouwen, bruto besteedbaar huishoudinkomen, kosten van huisvesting en de mate waarin sociale overdrachten armoede verminderen scoort Nederland gemiddeld. Tot slot wordt de participatie van jongeren genoemd als aandachtspunt: hoewel het aandeel «NEET-jongeren14» het laagst ligt binnen de Europese Unie, is dit aandeel wel licht gestegen (van 3,9% in 2021 naar 4,2% in 2022). In navolging van de discussie over de introductie van een Raamwerk voor Sociale Convergentie (Social Convergence Framework, SCF) tijdens de Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid (WSBVC) van juni 2023, wordt in het JER voor het eerst ook gekeken naar mogelijke risico’s ten aanzien van opwaartse sociale convergentie. De Commissie heeft voor Nederland geen risico’s op dit vlak geïdentificeerd, wat betekent dat er voor Nederland geen nadere analyse zal volgen. Voor Bulgarije, Estland, Hongarije, Italië, Litouwen, Roemenië en Spanje heeft de Commissie wel risico’s ten aanzien van opwaartse sociale convergentie geconstateerd en zal een diepgaandere («second-stage») analyse volgen.

In de EU-brede geïdentificeerde prioriteiten heeft de Commissie met name aandacht voor loonontwikkeling en behoud van koopkracht voor kwetsbare huishoudens, de verdere ontwikkeling van (digitale) vaardigheden en om- en bijscholing, arbeidsmarktvoorzieningen, arbeidsmarktsegmentatie en het bestendigen en versterken van sociale verzekeringen en voorzieningen.

Het kabinet herkent de aandachtspunten van de Commissie wat betreft het bestendigen van de koopkracht van, met name kwetsbare, huishoudens. In dat kader heeft het kabinet in de Miljoenennota 2024 een aantal gerichte koopkrachtmaatregelen genomen om huishoudens te ondersteunen, en om te voorkomen dat de armoede stijgt. De maatregelen zorgen voor een daling van de kinderarmoede met 1,1%-punt naar 5,1% in 2024. Daarnaast heeft de Kamer aanvullende maatregelen getroffen via amendementen, zoals de verhoging van het minimumloon (met gekoppelde uitkeringen) en de verhoging van de kinderbijslag. Zoals eerder in deze brief toegelicht, verstrekt het kabinet voor 2024 bovendien een nieuwe subsidie aan het Tijdelijk Noodfonds Energie, dat kwetsbare huishoudens met een hoge energierekening helpt. Mede vanwege de koopkrachtmaatregelen, en door de stijging van de lonen, is de verwachting dat de mediane koopkracht van huishoudens in 2024 toeneemt.

Daarnaast deelt het kabinet de aandacht voor een actief arbeidsmarktbeleid en het belang van een arbeidsmarkt die in balans is. Met het oog op een arbeidsmarkt in balans heeft het kabinet april jl. een breed arbeidsmarktpakket gepresenteerd, dat tot stand is gekomen in nauw overleg met de sociale partners en momenteel wordt uitgewerkt in verschillende trajecten. Dit pakket moet leiden tot meer zekerheid voor werkenden en meer wendbaarheid voor werkgevers. Ook nu het kabinet demissionair is, ziet het kabinet het als zijn verantwoordelijkheid om de wet- en regelgeving van dit arbeidsmarktpakket zo ver mogelijk uit te werken.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, M.A.M. Adriaansens

De Minister van Financiën, S.A.M. Kaag


X Noot
2

Kamerstuk 21 501-07, nr. 1990.

X Noot
6

Kamerstuk 36 410, nr. 14.

X Noot
7

Kamerstuk 21 501-07, nr. 1980.

X Noot
9

Kamerstuk 22 112, nr. 3747.

X Noot
11

Deze cijfers zijn mede door een statistische opwaartse bijstelling hoger dan vanuit werd gegaan in de 2023 Semester cyclus, zie ook Netherlands’ current account surplus revised upwards (dnb.nl).

X Noot
12

Voor een verdere toelichting op het Nederlandse saldo op de lopende rekeningen verwijzen wij u ook naar: Kamerstuk 35 925 IX, nr. 13 en Kamerstuk 21 501-07, nr. 1943.

X Noot
14

Jongeren niet in opleiding en niet werkzaam (NEET, Not in Employment, Education or Training).

Naar boven