21 501-08 Milieuraad

Nr. 717 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 29 maart 2018

De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en de Minister van Economische Zaken en Klimaat over de brief van 15 maart 2018 inzake de geannoteerde agenda van de informele Milieuraad van 10 en 11 april 2018 (Kamerstuk 21 501-08, nr. 714) en over de brief van 19 maart 2018 inzake het verslag van de Milieuraad van 5 maart 2018 (Kamerstuk 21 501-08, nr. 715).

De vragen en opmerkingen zijn op 23 maart 2018 aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en de Minister van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 28 maart 2018 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Agnes Mulder

Adjunct-griffier van de commissie, Koerselman

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Inhoudsopgave

Blz.

   

Inleiding

2

Luchtkwaliteit

2

Implementatie van milieuwetgeving

5

Klimaatonderhandelingen en Talanoa-dialoog

6

Europese kunststoffenstrategie

8

Nederlandse import van palmolie

8

Verordening invasieve exoten

9

Commerciële handel in ruw ivoor

9

Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de stukken ten behoeve van het schriftelijk overleg Informele Milieuraad d.d. 10-11 april 2018. Zij hebben over de geagendeerde stukken enkele vragen.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de agenda van het schriftelijk overleg Informele Milieuraad d.d. 10-11 april 2018. Zij hebben hierover enkele vragen.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de stukken op de agenda van het schriftelijk overleg Informele Milieuraad en hebben hierover enkele vragen.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de voorliggende agenda. Zij stellen hierover enkele vragen.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben kennisgenomen van de agenda van de informele Milieuraad. Ze willen daarover graag enkele vragen stellen.

Luchtkwaliteit

De leden van de VVD-fractie vragen hoe de Staatssecretaris het verminderen van de uitstoot van ammoniak vanuit de veehouderij voor zich ziet. Hoe gaat zij in Europees verband oproepen tot scherpere bronmaatregelen?

De leden van de D66-fractie lezen dat de uitkomsten van het Eco-innovation forum besproken worden tijdens de informele Raad. Kan de Staatssecretaris toelichten wat zij vindt van de uitkomsten van het Eco-forum, wat de te verwachten vervolgstappen zijn en wat hierin de rol van Nederland zal zijn? Tevens lezen deze leden dat de probleemsectoren erkend worden en dat strenge regelgeving en handhaving essentieel zijn. Is er ook gesproken over wat voor soort regelgeving en handhaving hier effectief zou zijn? In hoeverre heerst hierover overstemming tussen de lidstaten? Is er ook gesproken over beperkende maatregelen als het gaat om de hoeveelheid uitstoot van deze sectoren? In hoeverre acht de Staatssecretaris het haalbaar om hier met de lidstaten overeenstemming over te bereiken?

De leden van de D66-fractie lezen dat veel lidstaten problemen hebben met de implementatie van EU-luchtkwaliteitseisen en vragen wat de Staatssecretaris hiervan vindt en of ook bekend is waarom dit zo problematisch is. Tevens vragen deze leden hoe de Staatssecretaris zich gaat inzetten om, samen met andere lidstaten, de obstakels zo veel mogelijk weg te nemen om de haalbaarheid van de implementatie van de EU-luchtkwaliteitseisen te vergroten.

De leden van de D66-fractie lezen dat de nieuwe kwaliteitseisen voor lucht worden geëvalueerd, waarna in of na 2019 strengere EU-eisen komen. Hoe staat dit in het licht van de eerder benoemde problematiek rondom het implementeren van de huidige EU-luchtkwaliteitseisen? Deelt de Staatssecretaris de mening dat het goed zou zijn om hier specifiek aandacht aan te besteden bij de evaluatie en te bezien hoe in de toekomst de implementatie van (strengere) EU-luchtkwaliteitseisen voor alle lidstaten goed geïmplementeerd en uitgevoerd kunnen worden?

Daarnaast lezen de leden van de D66-fractie dat Europees bronbeleid cruciaal blijft. In hoeverre wordt dit inzicht ook gedeeld door de andere lidstaten? Wat zal voor deze Milieuraad de inzet en ambitie van Nederland op het gebied van Europees bronbeleid zijn en in hoeverre zal de Staatssecretaris oproepen tot strenger bronbeleid in EU-verband? Zal Nederland bijvoorbeeld aandringen op een Commissievoorstel voor Euro 7-normen voor voertuigen voor het einde van dit jaar? In hoeverre zal deze ambitie gedeeld worden met andere lidstaten, zo vragen de leden van de D66-fractie.

De leden van de D66-fractie zijn benieuwd naar de reactie van de Staatssecretaris op het rapport van Transport & Environment over het niet voldoen aan luchtkwaliteitseisen door de «nieuwe diesels» (euro 6). Deze leden lezen tevens dat dankzij de wijzigingen van de testsituaties meer inzicht is in de werkelijke uitstoot van diesels. Uit onderzoek blijkt echter dat vlak voor de invoering van de wegtesten voor nieuwe modellen (vanaf september 2017) in Europa nog veel nieuwe dieselmodellen zijn goedgekeurd. Hoeveel nieuwe dieselmodellen zijn er tussen september 2015 en september 2017 nog goedgekeurd door de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) en wat zijn de milieuprestaties van deze voertuigen onder reële rij-omstandigheden? Neemt de RDW nog nieuwe typegoedkeuringsaanvragen voor nieuwe dieselvoertuigen (voertuigen binnen eenzelfde type) in behandeling, voordat in september 2019 de «Real Driving Emissions»-test (RDE-test) van toepassing wordt op alle nieuwe voertuigen? Wat is de aanpak van de RDW bij het beoordelen van deze aanvragen, zo vragen bovengenoemde leden. Daarnaast wordt geen informatie gegeven over de voortgang rond de administratieve aanpak van de RDW en de strafrechtelijke aanpak van het Openbaar Ministerie voor de in Nederland goedgekeurde voertuigen met illegale software. Kan de Staatssecretaris hierop ingaan en een nadere toelichting geven?

De leden van de D66-fractie lezen ook niets over de voortgang rond terugroepacties in Nederland. Nederland ligt achter op het Europese gemiddelde met het terugroepen van Volkswagen sjoemeldiesels (Nederland: 68%, Europees gemiddelde: 76%), terwijl Volkswagen had toegezegd voor september 2017 alle sjoemeldiesels terug te roepen. De leden van de D66-fractie vragen de Staatssecretaris wat hier de oorzaak van is en wat zij van plan is om daaraan te gaan doen.

De leden van de D66-fractie vragen in hoeverre de Staatssecretaris strengere eisen kan stellen aan Volkswagen, en bijvoorbeeld kan eisen dat Volkswagen automobilisten (financieel) vergoedt die de auto naar de garage brengen voor de update. In hoeverre kan de Staatssecretaris sancties opleggen aan Volkswagen? Na de Dieseltop in Duitsland worden in Duitsland ook van andere autofabrikanten voertuigen teruggeroepen (Daimler, BMW, Ford), maar niet in de rest van Europa (vgl. website NRC, «Zeven EU-landen deden een terugroepactie, 21 deden niets» 14 maart 2018, https://www.nrc.nl/nieuws/2018/03/14/zeven-eu-landen-deden-een-terugroepactie-21-niets-a1595722). Kan de Staatssecretaris hier nader op ingaan? Deelt zij de mening dat dit leidt tot een ongelijke behandeling van automobilisten binnen de interne Europese markt, terwijl deze voertuigen door Duitsland wel zijn goedgekeurd voor de gehele Europese markt? In hoeverre kan de Staatssecretaris namens Nederland aandringen bij de Europese Commissie op verplichte geharmoniseerde Europese terugroepacties?

Tevens vragen de leden van de D66-fractie of de Staatssecretaris bereid is om namens Nederland aan te dringen bij de Europese Commissie om landen die geen boete geven aan autofabrikanten met sjoemeldiesels te dagen bij het Europese Hof van Justitie. Deelt de Staatssecretaris de mening dat de juridische procedures van de Commissie te traag lopen?

De leden van de D66-fractie merken op dat de Europese Commissie in april met een voorstel naar de lidstaten komt voor het vierde RDE-pakket. De leden vragen of Nederland blijft aandringen bij de Commissie op het verder verlagen van de conformiteitsfactor in dit voorstel. Daarnaast vragen de leden wat de positie van Nederland is ten aanzien van de evaluatiemethodes die worden overwogen door de Europese Commissie.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn bezorgd over de aanhoudende weerstand tegen de strengere emissienormen voor bestelbusjes. De toepassing van een rekenfactor op de prestaties van bestelbusjes en personenauto’s, als deze middels de nieuwe rijcyclus worden getest, is zeer tegen de wens van deze leden. Het is een onterechte afzwakking van de afgesproken norm en een onterechte legalisatie van sjoemeldiesels, die hierdoor langer ongewijzigd in productie kunnen blijven. Dit is slecht voor de luchtkwaliteit, schaadt de volksgezondheid en beloont slecht gedrag.

De leden van de GroenLinks-fractie zien het liefst een totaalverbod op dieselbrandstof en dieselmotoren op EU-niveau, vooruitlopend op een volledig einde aan het gebruik van fossiele brandstoffen. Daarmee zouden niet alleen grote stappen worden gezet voor de volksgezondheid, maar ook voor het klimaat. Een heldere keuze voor elektriciteit en een vaste einddatum voor fossiel schept duidelijkheid voor consumenten, producenten en overheden. Nederland heeft er zelf voor gekozen om vanaf 2030 uitsluitend emissievrije personenauto’s toe te laten. Hoe gaat de Staatssecretaris ervoor zorgen dat deze datum en dit voornemen in lijn zijn met Europese afspraken? Is er geen nieuwe EU-regeling nodig om lidstaten die mogelijkheid te geven?

Het streven voor het nieuwe Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is om op termijn aan de advieswaarden van de Wereldgezondheidsorganisatie (WGO) voor luchtkwaliteit te voldoen. Is dat ook de Nederlandse inzet voor Europa? Gaat Nederland voorstellen doen om die advieswaarden om te zetten in een Europese norm? De leden van de GroenLinks-fractie zouden graag zien dat er een Europese norm voor ultrafijne deeltjes komt (PM0,1), aangezien steeds meer onderzoeken erop wijzen dat juist de fijnste fractie fijnstof de grootste schade veroorzaakt. Zonder een EU-norm, blijft het bij een vrijblijvend streven en wordt het lastig om grensoverschrijdende vervuiling te agenderen en te bestrijden.

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat de Staatssecretaris heeft aangegeven de samenwerkingsagenda Gezonde lucht van de Provincie Utrecht te zien als een goed voorbeeld en die te willen uitdragen als een best practice. Betekent dit ook dat zij dit voorbeeld in Nederland gaat gebruiken bij de uitwerking van het nieuwe NSL? Deze leden zijn van mening dat Nederland ook andere voorbeelden van best practices kent die het waard zijn om in Europa onder de aandacht te brengen. Zo is het Amsterdamse verbod op tweetaktscooters en tweetaktbuitenboordmotoren iets waar veel andere steden een voorbeeld aan kunnen nemen. Ook het strenge parkeerbeleid en voorrang voor elektrische auto’s bij het aanvragen van een parkeervergunning zijn succesvol en zeer kosteneffectief. De onlangs besloten toegangseisen voor de milieuzone in Arnhem zijn strenger dan die van Duitse milieuzones en zouden dus ook andere steden en regio’s tot voorbeeld kunnen dienen. De leden van de GroenLinks-fractie zouden graag een overzicht ontvangen van goede voorbeelden uit het buitenland die door andere lidstaten zijn aangedragen.

De leden van de SP-fractie merken op dat Nederland niet voldoet aan de Europese eisen inzake luchtkwaliteit. Dit komt overeen met het oordeel van de rechtbank in december 2017. Kan worden toegelicht waarom de Commissie tegen andere lidstaten die ook niet aan de eisen voldoen wel rechtszaken heeft aangespannen, maar dat bij Nederland niet heeft gedaan? Kan verder worden toegelicht waarom Nederland er terecht voor kiest de uitgangspunten van de WGO in de Samenwerkingsagenda Lucht van de provincie Utrecht als voorbeeld in te zetten, zonder dat hier in Nederland zelf aan wordt voldaan? Is het niet zaak er eerst voor te zorgen dat àlle lidstaten zo snel mogelijk aan de nu geldende eisen voldoen, waaronder ook Nederland zelf? Verder vragen deze leden waarom er niet (ook) veel meer wordt ingezet op strenger bronbeleid. Dit met de toch teleurstellende uitkomst van de vertraagde en verlaagde eisen aan de uitstootpraktijktest na Dieselgate vers in het achterhoofd.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren willen eerst hun zorgen uitspreken over het feit dat de Eurocommissaris voor milieu maar liefst negen ministers ter verantwoording heeft moeten roepen over de luchtkwaliteit. Ook vinden zij het ernstig dat er in een aantal lidstaten, waaronder Nederland, gerechtelijke procedures moeten worden aangespannen door niet-gouvernementele organisaties (ngo’s) om naleving van (strengere) luchtkwaliteitsnormen door de overheid af te dwingen.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren merken op dat tijdens de komende Milieuraad gesproken zal worden over innovatief beleid en goede praktijkvoorbeelden ter verbetering van de luchtkwaliteit. Deze leden zouden het logisch vinden als het recente advies van de Gezondheidsraad onderdeel zou zijn van de inzet van Nederland tijdens de Raad. De Staatssecretaris stelt immers dat dit advies uitgangspunt zal zijn van het Nederlandse beleid om de luchtkwaliteit te verbeteren (middels het op te stellen Nationaal Actieplan Luchtkwaliteit). In het advies staat dat de Europese normen onvoldoende zijn, met name voor fijnstof. Die norm zou maar liefst gehalveerd moeten worden: gemiddeld 20 microgram per kubieke meter in plaats van 40 microgram. Ook stelt de Gezondheidsraad dat landelijke maatregelen gericht op het wegnemen van de «fijnstofdeken» boven Nederland het meest effectief zijn, vooral het verminderen van de uitstoot door de veehouderij. Volgens deze leden kan de hoeveelheid fijnstof niet gehalveerd worden zonder reductie van het aantal dieren in de intensieve veehouderij. Graag vernemen zij van de Staatssecretaris of een reductie van het aantal in Nederland gehouden dieren voor het kabinet taboe is of dat deze maatregel als een optie wordt overwogen.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vragen de Staatssecretaris of zij in de Milieuraad gaat inbrengen dat de fijnstofnorm gehalveerd zou moeten worden. Gaat zij delen dat een reductie van het aantal dieren in de veehouderij noodzakelijk is? Heeft zij daarvoor goede praktijkvoorbeelden om te delen of gaat zij die juist verzamelen van andere landen? Graag krijgen deze leden hierop een reactie.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren merken als laatste op dat de Staatssecretaris helaas de komende Raad vooral lijkt te gaan spreken over samenwerking met decentrale overheden en stakeholders.

Implementatie van milieuwetgeving

De leden van de D66-fractie lezen over de voorgestelde maatregelen om de uitvoering van de milieuregelgeving en governance te verbeteren en het EU-actieplan voor rapportages en monitoring. Zij vragen de Staatssecretaris wat zij van de voorgestelde maatregelen en dit actieplan vindt en wat haar inzet op deze punten zal zijn. Deze leden maken zich tevens zorgen over het (gebrek aan) toezicht en handhaving van Europese milieuregelgeving en vragen de Staatssecretaris hoe zij aankijkt tegen het geven van controle- en boetebevoegdheden aan de Europese Commissie om Europese milieuregelgeving te handhaven in de lidstaten.

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat op de informele Milieuraad ook zal worden gesproken over betere implementatie, uitvoering en handhaving van EU-milieuregels. De leden van de GroenLinks-fractie zijn blij met de aandacht hiervoor, want nog te vaak ligt er wel goede regelgeving maar wordt het door lidstaten niet goed geïmplementeerd of gehandhaafd. Maar geven wij zelf wel het goede voorbeeld? Deze leden horen graag van de Staatssecretaris waar Nederland zich nog kan verbeteren. Welke regels implementeert Nederland nog onvoldoende of op welke milieuovertredingen moet nog beter gehandhaafd worden? Is uitbreiding van handhaving wel mogelijk, gezien de capaciteit van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT)?

De leden van de SP-fractie vragen hoe harmonisatie tot betere naleving en handhaving van milieuwetgeving zal leiden. Hoe gaat Nederland zelf meer en beter inzetten op handhaving? Ook vragen deze leden hoe Nederland de uitkomst van het landenrapport ter hand gaat nemen.

Internationale klimaatonderhandelingen en de Talanoa dialoog

De leden van de VVD-fractie vragen wat de stand van zaken is van de doelstelling uit het regeerakkoord om een kopgroep te vormen die inzet op 55% CO2-reductie. Wat is het krachtenveld? Focust de Minister hierop bij de informele Raad?

De leden van de D66-fractie lezen dat de Minister verwacht dat het nog de nodige tijd zal kosten, voordat een grotere groep lidstaten bereid is om een politieke discussie te voeren over een eventuele aanscherping van de EU-klimaatambitie. Dit verbaast deze leden enigszins, aangezien de EU in 2019 besluit over de inbreng van de mondiale review van de Parijsafspraken. In het kader van de Talanoa-dialoog dit jaar worden alle landen, en daarmee ook Europa gevraagd hun doelen aan te scherpen. In het regeerakkoord staat daarom logischerwijs aangegeven dat dit jaar, 2018, het voor Nederland geëigende moment is te pleiten voor een CO2-emissiereductie van 55% in 2030. Deze leden menen dan ook dat Nederland zo snel mogelijk een actieve voortrekkersrol moet pakken om verandering aan te brengen in de afwachtende houding van de meerderheid van de EU-lidstaten. Deelt de Minister deze mening? Zo nee, waarom niet?

De leden van de D66-fractie vragen in dit verband hoe de Minister invulling gaat geven aan de aangenomen motie-Jetten c.s. (Kamerstuk 30 196, nr. 579), waarin de regering wordt verzocht een grootschalig diplomatiek offensief in te zetten voor een EU-doelstelling van 55% CO2-reductie in 2030. Deze leden vragen naar de personele en inhoudelijke opzet van dit offensief, naar inzicht in de te volgen strategie waar mogelijk, evenals naar het beoogde tijdpad, en naar de leden van het kabinet die bij dit offensief actief ingezet gaan worden. Ook vragen deze leden of het kabinet voornemens is ook met op het publiek, het maatschappelijke middenveld en het bedrijfsleven gerichte activiteiten kenbaar te maken gezamenlijk met eensgezinde landen op te trekken voor een EU-doelstelling van 55% CO2-reductie in 2030, bijvoorbeeld door het hosten van een speciale top daarover. Ook kunnen deze leden zich voorstellen dat Nederland aanhaakt bij het actuele Europese debat over het ophogen van de Europese doelen voor schone energie en energiebesparing voor 2030 of de rol van klimaatfinanciering in de volgende Meerjarenbegroting van de Europese Unie.

De leden van de D66-fractie zien ook een bijzondere kans, nu de Europese Commissie bezig is met het ontwikkelen van een nieuwe langetermijnklimaatstrategie voor Europa. Deze strategie zou volgens deze leden vooral gericht moeten zijn op de transitie richting 2050. Deze leden vragen of Nederland kan aandringen op het publiceren van een Commissiemededeling over de langetermijnstrategie, met een beoordeling van de kostenefficiëntie van het huidige 2030-doel uiterlijk in de herfst van dit jaar (ruim voor het politieke deel van de Talanoa-dialoog)? Is de Minister het met deze leden eens dat dit een belangrijk aanknopingspunt kan zijn om de politieke discussie over het 2030-doel op gang te brengen?

De leden van de D66-fractie kunnen zich voorstellen dat de Minister met zijn beantwoording in dit schriftelijk overleg hiervan een beknopte schets geeft, zodat de Kamer daar een eerste oordeel over kan hebben, om vervolgens zo snel mogelijk maar uiterlijk ruim voorafgaand aan de ambtelijke onderhandelingsronde binnen de Talanoa-dialoog in mei uitgebreid op deze vraag terug te komen in een speciale brief over de diplomatieke inspanning van Nederland om te komen tot een EU-doelstelling van 55% CO2-reductie.

De leden van de D66-fractie lezen dat er binnen de EU veel overeenstemming bestaat over de belangrijkste elementen van het Paris Agreement Work Program. Deze leden vragen de Minister hier nader op in te gaan. Wat zijn de belangrijkste elementen en waarover precies is dan veel overeenstemming? Ook vragen deze leden wat de inzet van Nederland is op deze afzonderlijke elementen.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn verheugd met de inzet van het kabinet om het broeikasgasreductiedoel voor 2030 te verhogen van ten minste 40% naar 55%. Helaas is de groep lidstaten die de reductiedoelstelling van 55% ondersteunt in de minderheid. Hoe is de Minister van plan om meer lidstaten over te halen om te strijden voor een aanscherping van de EU-reductiedoelstelling voor 2030? Beseffen de lidstaten die dit doel niet ondersteunen dat een lager ambitieniveau niet voldoende is om de doelen van de Overeenkomst van Parijs te halen? Wat is de stand van zaken rondom de langetermijnstrategie voor 2050? Is de verwachting dat de huidige Europese Commissie deze strategie zal afleveren en de hete aardappel niet zal doorschuiven naar een volgende Commissie? Deze leden zijn zeer teleurgesteld in het doel dat lijkt te worden gesteld in de Effort Sharing Regulation: 30% CO2-reductie voor non-ETS-sectoren in 2030. Is de Minister bereid een uiterste poging te doen voor een ambitieuzer doel?

De leden van de SP-fractie vragen wat de concrete inzet gaat zijn tijdens deze Raad. Nu al is bekend dat de nationale plannen of Nationally Determined Contributions (NDC’s) onvoldoende zullen zijn om aan de doelen van het Parijsakkoord te kunnen voldoen. Op welke wijze kan dit worden omgebogen en hoe wordt daar tijdens de komende gesprekken op ingezet? Wordt ingegaan op het concept-rapport van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) en bekeken hoe beleid hierop tijdig kan worden aangepast?

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vragen wat de stand van zaken is met betrekking tot de te vormen Europese kopgroep op klimaatgebied. Hoe staat het met de inzet om het CO2-reductiedoel te verhogen naar 55%?

Tevens willen deze leden graag een reflectie van de Minister op de verhouding tussen draagvlak en te behalen doelstelling. Hoe is de Minister voornemens om te gaan met het behalen van de reductiedoelen, wanneer draagvlak achterblijft of achteruitgaat? Wat is de inzet op dat gebied? Tot slot vragen deze leden naar de stand van zaken met betrekking tot de ontwikkeling van de Klimaatwet.

Europese kunststoffenstrategie

De leden van de GroenLinks-fractie zijn blij dat de Europese Commissie wil komen met een verbod op oxo-degradeerbare plastics, maar delen de zorgen van de Staatssecretaris dat de Commissie dit via de regelgeving Registration, Evaluation and Authorisation of Chemicals (REACH) wil regelen. Deze leden zien in het regelen via REACH het gevaar dat bij elke beoordeling hierover een afweging gemaakt dient te worden waarbij bewijslast een grote rol gaat spelen. Het kan tevens zorgen voor meer administratie, vele bezwaren en beroepszaken. De leden van de GroenLinks-fractie pleiten daarom – vanwege administratieve lasten en effectiviteit – voor een direct verbod. Kan de Staatssecretaris de Kamer op de hoogte houden van vorderingen hieromtrent?

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat het European Chemical Agency (ECHA) enkele weken geleden een rapport publiceerde waarin meer dan vijfduizend producten zijn getest op schadelijke stoffen. Daaruit bleek dat bijna 20% van de geteste producten nog stoffen bevat die niet zijn toegestaan. In een groot aandeel getest speelgoed zaten bijvoorbeeld schadelijke en hormoonverstorende ftalaten, die in de EU op de lijst van zeer zorgwekkende stoffen staan. Kent de Staatssecretaris dit rapport en is zij bereid hierover in gesprek te gaan met Europese Commissie? Niet toegestane stoffen werden vooral gevonden in producten buiten Europa. Wat doet de Europese Commissie momenteel om deze producten met niet-toegestane stoffen te weren? Is de Staatssecretaris bereid om in Europa te pleiten voor verscherpt toezicht op kinderspeelgoed en aanvullend onderzoek naar de gevaren van deze stoffen in kinderspeelgoed?

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren lezen dat de verordening inzake REACH goed werkt. Er zouden veel positieve effecten zijn, zoals het aantal dierproeven dat is verminderd. Kan de Staatssecretaris dat toelichten? Hoeveel dierproeven zijn er verminderd door de verordening? Op welke wijze draagt de verordening hieraan bij? Hoe scoort Nederland hierop ten opzichte van andere landen? Welke informatie heeft Nederland voor de evaluatie van de verordening aangedragen over proefdieren? Wordt de verordening aangescherpt om het aantal dierproeven verder te verminderen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet? Is de Staatssecretaris bekend met het pleidooi van het Nationaal Comité advies dierproevenbeleid (NCad) (vgl. position paper NCad, d.d. 5 september 2017, https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/detail?id=2017Z11482&did=2017D24004) om in het regulatoire veiligheidsonderzoek afscheid te nemen van dierproeven als gouden standaard? Het NCad stelt dat daarvoor een stevige inspanning nodig is, ook van de overheid, onder andere om te komen tot een andere risicobenadering. Is dit meegenomen in de evaluatie van de verordening? Graag krijgen deze leden hierop een reactie.

Nederlandse import van palmolie

De leden van de GroenLinks-fractie zijn bezorgd over de recente constatering van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) dat de Nederlandse import van palmolie weer toeneemt. In hoeverre komt dit door de groeiende productie van biobrandstoffen en hoeveel van deze palmolie wordt gebruikt voor de productie van biobrandstoffen? Deze leden wensen dat het kabinet zich duidelijk uitspreekt tegen het gebruik van palmolie en soja voor biobrandstoffen, conform de motie- Kröger c.s. over het vanaf 2021 niet meer gebruiken van palmolie en soja voor biobrandstoffen (Kamerstuk 34 717, nr. 18). Hoe wordt deze motie uitgevoerd? Klopt het dat tijdens een recent werkbezoek aan Maleisië Staatssecretaris Kaag zich niet duidelijk tegen het gebruik van palmolie voor biobrandstoffen heeft uitgesproken? Maakt het kabinet voldoende duidelijk aan landen die palmolie produceren, zoals Maleisië, dat er geen toekomst is voor het gebruik van palmolie voor biobrandstoffen?

Verordening invasieve exoten

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren lezen in het verslag van de Milieuraad van 5 maart 2018 dat er is gesproken over de Verordening invasieve exoten. Het stelt deze leden teleur dat de Staatssecretaris het voorstel van een maximale omvang van de lijst niet heeft gesteund. Dieren die eenmaal op deze lijst staan, dienen bestreden te worden, dikwijls op gruwelijke manieren en met niet-specifieke middelen. De lijst legitimeert bestrijdingsactiviteiten, terwijl er vaak geschikte alternatieven zijn, bijvoorbeeld een andere inrichting van de waterkering in het geval van de muskusrat. Deelt de Staatssecretaris de mening dat het plaatsen van dieren op deze lijst moet worden voorkomen en is zij bereid diervriendelijke alternatieven aan te dragen bij de evaluatie van genomen maatregelen? Graag krijgen deze leden hierop een reactie.

Commerciële handel in ruw ivoor

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vinden het positief dat het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk aandacht vragen voor de dalende olifantenpopulatie als gevolg van stroperij en dat zij pleiten voor een verbod op de handel van ruw ivoor binnen de EU. Deze leden zijn benieuwd naar de kabinetsinzet met betrekking tot het tegengaan van illegale dierenhandel en hopen dat Nederland een voortrekkersrol binnen Europa inneemt. Graag krijgen deze leden hierop een reactie.

II Reactie van de bewindspersoon

Antwoorden

Luchtkwaliteit

De leden van de PvdD- en VVD-fractie hebben vragen gesteld over het verminderen van de uitstoot uit de veehouderij.

Het advies om de uitstoot van fijnstof en ammoniak te verminderen staat in het advies van de Gezondheidsraad «Gezondheidswinst door schonere lucht» van 23 januari 2018 en wordt herhaald in het advies van de Gezondheidsraad «Gezondheidsrisico’s rond veehouderijen» van 14 februari 2018. Uw Kamer ontvangt dit voorjaar van de Staatssecretaris van IenW en de Minister van LNV beleidsreacties op deze adviezen. In deze beleidsreacties zal onder andere worden ingegaan op de aanpak voor het op te stellen Nationaal Actieplan Luchtkwaliteit, waarin het streven naar permanente verbetering van de luchtkwaliteit centraal staat. Hiervoor gaat de Staatssecretaris van IenW eerst in overleg met het bedrijfsleven, andere overheden en maatschappelijke partijen. Dit houdt ook in dat we op Europees niveau in gesprek gaan over de verbetering van de luchtkwaliteit en de maatregelen die daar een bijdrage aan kunnen leveren.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben vragen gesteld over de inzet van Nederland voor Europese normen, onder andere voor ultrafijnstof.

Nederland zet in op permanente verbetering van de luchtkwaliteit, waarbij gezondheid centraal staat. Hiertoe wordt momenteel gewerkt aan het opstellen van een Nationaal Actieplan Luchtkwaliteit. Zoals hierboven beschreven gaat de Staatssecretaris van IenW hiervoor in gesprek met diverse partijen op nationaal en Europees niveau. In de beleidsreactie op het advies van de Gezondheidsraad «Gezondheidswinst door schonere lucht» van 23 januari 2018 zal ingegaan worden op de aanpak om te komen tot het actieplan. Voor wat betreft ultrafijnstof geldt dat er nog preciezer inzicht nodig is in de mate waarin ultrafijnstof bijdraagt aan gezondheidseffecten. Daarom voert het RIVM in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat een langjarig onderzoek uit naar ultrafijnstof rondom Schiphol om hier beter grip op te krijgen1. Met een dergelijk onderzoeksprogramma loopt Nederland in de wereld voorop. Het RIVM verwacht het onderzoek in 2021 af te ronden. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld zal het RIVM in 2019 de eerste twee delen van het onderzoek afronden. Op het moment dat de tussenrapportage klaar is, zal de Staatssecretaris van IenW deze aan uw Kamer aanbieden.

De leden van de D66- en PvdD-fractie hebben vragen gesteld over de EU-luchtkwaliteitseisen en hoe deze in de EU-lidstaten beter kunnen worden geïmplementeerd.

De Europese Commissie voert een «fitness check» uit van de bestaande EU-luchtkwaliteitsrichtlijnen, waarin normen voor luchtkwaliteit en vereisten voor de beoordeling daarvan zijn vastgelegd. Doel van de fitness check is om na te gaan of de luchtkwaliteitsrichtlijnen nog steeds voldoen om het de lidstaten mogelijk te maken beleid te voeren waarmee de Europese luchtkwaliteitsdoelstellingen kunnen worden gerealiseerd. Uit deze fitness check zal ook blijken welke problemen de lidstaten ondervinden bij de implementatie van de Europese luchtkwaliteitsnormen. De resultaten worden in het vierde kwartaal van 2019 verwacht. Het is nog niet bekend of er aanbevelingen zullen worden gedaan voor aanscherping van de bestaande luchtkwaliteitsnormen. De Europese Commissie geeft prioriteit aan een goede implementatie van de huidige normen door de lidstaten. Nederland ondersteunt deze positie en zal dit ook naar voren brengen.

De leden van de SP-fractie hebben vragen gesteld over de overschrijdingen van de Europese grenswaarde luchtkwaliteit door EU-lidstaten en inbreukprocedures van de Europese Commissie. Tevens vragen leden van de SP-, PvdD- en GroenLinks-fractie naar het hanteren van de uitgangspunten van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO).

Schone lucht is van levensbelang. Ook wanneer wordt voldaan aan de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit, doen zich nog steeds gezondheidsrisico’s voor. Daarom is het luchtkwaliteitsbeleid gericht op een permanente verbetering van de luchtkwaliteit. Zo werken we toe naar de streefwaarden van de WHO.

Voor het bereiken van een verdere verbetering van de luchtkwaliteit is het van belang dat niet alleen in Nederland maar ook in de ons omringende landen emissies worden gereduceerd. Dit is de inzet van de bindende Europese NEC-richtlijn (National Emission Ceiling Directive) welke volgend voorjaar door alle EU-lidstaten moet zijn geïmplementeerd. Daarnaast is en blijft de inzet gericht op aanscherping van Europees bronbeleid. Dit is een effectieve manier om emissies te reduceren en de luchtkwaliteit te verbeteren. Zie ook de beantwoording over Euro 7 normen onder het kopje Voertuigemissies.

Met de aanpassing van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit zet het Rijk zich in, samen met de betrokken decentrale overheden, voor het versneld oplossen van de resterende overschrijdingen van de grenswaarden uit de Europese richtlijn luchtkwaliteit. De zienswijzeprocedure hiervoor is op 27 maart gestart. Inbreukprocedures van de Europese Commissie tegen een lidstaat betreffen een discretionaire bevoegdheid van de Europese Commissie.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben vragen gesteld over de door Nederland ingebrachte best practice.

Aansluitend op de vraag van het Bulgaarse voorzitterschap hoe het beleid gericht op betere luchtkwaliteit effectief kan worden vormgegeven met betrokkenheid van burgers en bedrijven heeft Nederland gekeken naar een sprekend voorbeeld. De aanpak van de provincie Utrecht, waarbij burgers, bedrijven en gemeenten betrokken waren, is daarbij een goed voorbeeld.

Op dit moment wordt het proces voor het Nationaal Actieprogramma Luchtkwaliteit vormgegeven. Het is zeker de bedoeling dat ook daarvoor gebruik wordt gemaakt van de energie en inventiviteit van burgers, bedrijven en andere overheden om te komen tot een plan waarin een continue verbetering van de luchtkwaliteit centraal staat.

Uiterlijk 25 april ontvangt uw Kamer het verslag van deze informele bijeenkomst voor milieuministers. Hierin zullen de best practices die door andere lidstaten zijn aangedragen worden opgenomen.

Eco-innovation Forum

De leden van de D66-fractie hebben vragen gesteld over de uitkomsten van het Eco-innovation Forum en de follow-up daarvan.

Het Bulgaarse voorzitterschap heeft in februari het Eco-innovation Forum georganiseerd waar niet zozeer gemeenschappelijke conclusies werden getrokken, als wel innovatieve oplossingen in relevante sectoren als landbouw en transport werden gepresenteerd. Het voorzitterschap heeft drie discussievragen gesteld, waaronder de vraag hoe beleid gericht op betere luchtkwaliteit effectief kan worden vormgegeven met betrokkenheid van burgers en bedrijven. Het voorzitterschap concludeerde dat voor effectief beleid burgers en bedrijven een belangrijke rol spelen. Dit is ook voor het kabinet een centraal uitgangspunt bij de aanpak van de grote maatschappelijke uitdagingen waar wij nu voor staan. Voor de ontwikkeling van het Nationaal Actieprogramma Luchtkwaliteit wordt gekozen voor een aanpak om samen met stakeholders te werken aan een gedeelde visie en een gedeeld plan van aanpak.

Betere implementatie en handhaving van EU-milieuwetgeving

De leden van de SP-fractie vragen hoe de harmonisatie van milieuregelgeving tot betere naleving en handhaving zal leiden.

Een belangrijke reden voor de gebrekkige naleving en handhaving van de Europese milieuregels is de diversiteit en complexiteit van de regels en het gebrek aan consistentie en coherentie. Uitvoerders en handhavers moeten in de praktijk wegen zoeken om met deze beperkingen om te gaan. Dit kost veel tijd en capaciteit. Goede, logische en consistente milieuregelgeving is beter uitvoerbaar en handhaafbaar en kost minder.

De leden van de D66-fractie willen weten wat de Staatssecretaris vindt van de voorgestelde maatregelen om de uitvoering van de milieuregelgeving te verbeteren. Tevens vragen deze leden hoe het kabinet aankijkt tegen het geven van controle- en boetebevoegdheden aan de Europese Commissie om Europese milieuregelgeving te handhaven.

Nederland hecht, vanuit het milieubelang en het belang van een gelijk speelveld op de interne markt, vanouds veel waarde aan een goede uitvoering en handhaving van de milieuregels in de gehele Unie. Goed functionerende instituties in de lidstaten, waaronder lokale overheden, toezichts- en handhavingsinstanties en de rechterlijke macht, dragen daaraan bij. Het kabinet staat daarom positief tegenover de voorgestelde maatregelen gericht op verdere professionalisering van de uitvoering en verbetering van de milieugovernance in de lidstaten.Die zijn te verkiezen boven het geven van controle- en boetebevoegdheden aan de Commissie. Milieuuitvoering en handhaving zijn nationaal en regionaal contextbepaald en dienen vanuit het oogpunt van subsidiariteit op lidstaatniveau plaats te vinden.

Nederland is bereid actief bij te dragen aan het uitvoeren van de maatregelen, daarbij voortbouwend op al eerder gepleegde inzet. Nederland is een van de oprichters van het Europese implementatie- en handhavingsnetwerk IMPEL en de initiatiefnemer van het Make it Work-project. Make it Work brengt wetgevers, beleidmakers, uitvoerders en handhavers uit de lidstaten samen om ervaringen uit te wisselen over de uitvoering van de Europese milieuwetgeving en doet vanuit die ervaringen concrete aanbevelingen voor het vereenvoudigen en moderniseren van de regels en de uitvoering daarvan. Dit is inmiddels gedaan voor toezicht en handhaving en voor milieurapportages.

De leden van GroenLinks- en SP-fractie hebben vragen gesteld over de inzet van Nederland m.b.t. implementatie en handhaving van de milieuwetgeving en wat zou kunnen worden verbeterd.

Nederland heeft de afgelopen jaren veel geïnvesteerd in professionalisering van de milieuuitvoering en -handhaving, o.m. door de oprichting van de omgevingsdiensten en het verbeteren van de informatie-uitwisseling en samenwerking tussen verschillende overheden. Bij de 29 omgevingsdiensten zijn kennis en expertise van gemeenten en provincies gebundeld. Het nieuwe stelsel van regionale omgevingsdiensten blijkt zich, volgens in 2015 en 2017 uitgevoerde evaluaties, in korte tijd positief te ontwikkelen. In de evaluatie van 2017 worden ook aanbevelingen gedaan voor verdere verbetering van de uitvoering van taken op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving. Met het IPO, de VNG en de omgevingsdiensten worden afspraken gemaakt over de uitvoering van deze aanbevelingen.

De leden van de GroenLinks-fractie noemden in dit verband de capaciteit van de ILT.

De capaciteit van de ILT is per definitie schaars. Er zullen dus altijd keuzes gemaakt moeten worden. Dat gebeurt op basis van risico’s. De ILT-brede Risicoanalyse (IBRA) is een belangrijk instrument dat de ILT in staat stelt om op basis van inzicht in de feitelijke maatschappelijke risico’s een keuze te maken in haar prioriteiten en deze keuzes te expliciteren. Daarbij laat de IBRA zien dat de maatschappelijke schade aan gezondheid en milieu groter is dan aan fysieke veiligheid en transport. De ILT geeft de hoogste prioriteit aan de thema’s die in de IBRA de grootste risico’s vormen en gaat in programma’s thematisch aan deze risico’s werken. Deze programma’s worden toegelicht in het Meerjarenplan2. Hiermee schakelt de ILT steeds meer over op een risico- en informatiegestuurde benadering.

Environmental Implementation Review

De leden van de SP-fractie vragen naar de wijze waarop Nederland de uitkomsten van de Environmental Implementation Review over Nederland ter harte neemt.

Op 12 april 2018 organiseert het Ministerie van IenW naar aanleiding van het landenrapport een discussiebijeenkomst voor betrokken overheden en stakeholders. Tijdens deze bijeenkomst zal naast de thema’s lucht- en waterkwaliteit ook aandacht worden besteed aan Maatschappelijk Verantwoord Inkopen in het kader van de circulaire economie. Aan deze bijeenkomst nemen ook vertegenwoordigers van de Europese Commissie (DG Milieu) deel.

Klimaat

De leden van de VVD- en PvdD-fractie vragen wat de stand van zaken is van de doelstelling uit het regeerakkoord om een kopgroep te vormen die in zet op 55% CO2-reductie.

Voor de ophoging van de EU-doelstelling werkt Nederland samen met andere ambitieuze landen in de EU om een kopgroep te vormen om zo een krachtige lobby op te zetten voor het zo ver mogelijk ophogen van het EU-klimaatdoel richting 55%. Frankrijk en Zweden hebben al aangegeven samen met Nederland deze kopgroep te willen trekken.

Parallel agendeert Nederland de noodzaak tot aanscherping van de EU-klimaatambitie politiek via de (informele) bijeenkomst van milieuministers, de (informele) bijeenkomst van energieministers, de voorbereidingen van de Europese Raden en de voorbereiding van de Klimaattop (COP 24) in Katowice. Zo is in de laatste Europese Raad (van 22 en 23 maart) na lobby van de Green Growth Group en via de samenwerking van Nederland met Frankrijk en Zweden in de Raadsconclusies aan de Europese Commissie gevraagd met een voorstel voor een lange termijn strategie voor klimaat te komen in het eerste kwartaal 2019.

De leden van de VVD-fractie vragen wat het krachtenveld is rondom de te vormen kopgroep.

Een groot aantal EU-landen focust zich nu nog op de implementatie van de ten minste 40% doelstelling voor 2030: de onderhandelingen over het clean energy package (zogenaamde winterpakket) met het Europees Parlement lopen nog en ook de verordeningen over de Effort Sharing Regulation (niet-ETS sectoren) en LULUCF-verordening (Land use, land-use change, and forestry) worden naar verwachting formeel komende maand bekrachtigd. Doordat de meeste landen zich momenteel richten op afronding van de onderhandelingen en nationale implementatie van de afgesproken maatregelen, zal het de nodige tijd kosten om de geesten rijp te maken om op politiek niveau over aanscherping van de EU-klimaatambitie te praten. Het gaat nu slechts om een handvol landen die zich willen richten op ambitieverhoging. Zo moet ook nog worden bezien hoe een land als Duitsland zich zal positioneren. De Minister van EZK hoopt op korte termijn met zijn Duitse collega te kunnen spreken over de nationale en internationale ambities op klimaatambities van de nieuwe Duitse regering.

De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister hierop focust bij de informele bijeenkomst van milieuministers.

Ja, de informele bijeenkomst van milieuministers en de bilaterale gesprekken die de Minister van EZK daar wil voeren benut Nederland om de noodzaak voor verdere ophoging van de EU ambitie onder de aandacht te brengen.

De leden van de D66-fractie lezen dat de Minister verwacht dat het nog de nodige tijd zal kosten, voordat een grotere groep lidstaten bereid is om een politieke discussie te voeren over een eventuele aanscherping van de EU-klimaatambitie. Dit verbaast deze leden enigszins, aangezien de EU in 2019 besluit over de inbreng van de mondiale review van de Parijsafspraken. In het kader van de Talanoa-dialoog dit jaar worden alle landen, en daarmee ook Europa gevraagd hun doelen aan te scherpen. In het regeerakkoord staat daarom logischerwijs aangegeven dat dit jaar, 2018, het voor Nederland geëigende moment is te pleiten voor een CO2-emissiereductie van 55% in 2030. Deze leden menen dan ook dat Nederland zo snel mogelijk een actieve voortrekkersrol moet pakken om verandering aan te brengen in de afwachtende houding van de meerderheid van de EU-lidstaten. Deelt de Minister deze mening? Zo nee, waarom niet?

Ja, de Minister van EZK deelt deze mening. Samen met andere ambitieuze landen in de EU wil Nederland een kopgroep vormen die pleit voor ophoging van de doelen. Er zijn ook lidstaten van mening dat de EU op dit moment al voldoende doet en deze lidstaten willen zich richten op de implementatie van het huidige doel van ten minste 40% reductie in 2030. Het open houden van de mogelijkheid om naar aanleiding van de Talanoa dialoog in de EU de discussie over ophoging te kunnen voeren is het belangrijkste aandachtspunt. Dit jaar staat naast het opbouwen van de kopgroep van ambitieuze landen, in het teken van het rijp maken van de geesten om deze discussie ook in breder verband te voeren.

Volgend jaar kan dan op basis van het voorstel voor een lange termijn klimaatstrategie dat de Commissie naar verwachting begin 2019 publiceert, gestart worden met een bredere discussie in de EU over de noodzakelijke stappen die de EU moet zetten om daadwerkelijk aan de Overeenkomst van Parijs te kunnen voldoen. Het IPCC rapport over de gevolgen van 1,5 graad opwarming en de bijbehorende emissiereducties dat in oktober verschijnt zal daar ook een belangrijke bijdrage aan leveren.

De partijen bij het Akkoord van Parijs kunnen uiterlijk in 2020 een nieuwe NDC (Nationally Determined Contribution) indienen, waaraan politieke besluitvorming in de EU vooraf dient te gaan om tot een hogere ambitie voor 2030 te komen.

De leden van de D66-fractie en GroenLinks-fractie vragen hoe de Minister invulling gaat geven aan de aangenomen motie-Jetten cs. (30 196-579) waarin de regering wordt verzocht een grootschalig diplomatiek offensief in te zetten voor een EU-doelstelling van 55% CO2-reductie in 2030. De leden van deze fractie vragen naar de personele en inhoudelijke opzet van dit offensief, inzicht in de te volgen strategie waar mogelijk, evenals naar het beoogde tijdpad, en welke leden van het kabinet bij dit offensief actief ingezet gaan worden.

Het streven van het kabinet om de EU-klimaatambitie voor 2030 aan te scherpen wordt voortdurend onder de aandacht gebracht in de contacten met andere lidstaten en de Europese Commissie, zowel op (hoog)ambtelijk als politiek niveau, onder andere door de Minister-President en ondergetekenden. Uit de eerste verkenningen is echter duidelijk geworden dat in de meeste lidstaten de geesten nog niet rijp zijn om over ophoging van de EU-ambitie te praten, mede gezien het feit dat de onderhandelingen over de implementatie van het huidige EU-doel van ten minste 40% reductie in 2030 pas zeer recent zijn afgerond. De komende tijd zal op diverse niveaus verder worden gewerkt aan het versterken van het draagvlak om aanscherping van de EU-ambitie bespreekbaar te maken, waarbij samen wordt opgetrokken met Frankrijk en Zweden die reeds kenbaar hebben gemaakt de EU-ambitie te willen verhogen. Tijdens de recente ontmoeting tussen de Minister-President Rutte en President Macron afgesproken om daarin samen op te trekken. Dit heeft onder andere geleid tot de oproep aan de Europese Commissie om in het eerste kwartaal van 2019 met een voorstel voor een lange termijn klimaatstrategie te komen.

De Talanoa Dialoog vormt een belangrijk instrument; daar zal de EU wat het kabinet betreft leiderschap moeten tonen door richting andere partijen bereidheid te tonen om haar ambitie aan te scherpen. Het in oktober te verschijnen IPCC-rapport over 1,5 graden opwarming zal naar verwachting bijdragen aan het gevoel van urgentie om ook in de EU nog eens kritisch naar de eigen ambitie te kijken. Een daadwerkelijke discussie over de EU-ambitie zal naar verwachting echter op z’n vroegst in de loop van 2019 plaatsvinden, mede naar aanleiding van de lange termijn klimaatstrategie.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen zich af of de lidstaten die het doel van 55% niet ondersteunen zich beseffen dat een lager ambitieniveau niet voldoende is om de doelen van de Overeenkomst van Parijs te halen.

Reeds voor het sluiten van de Overeenkomst van Parijs was bekend dat de NDC’s (toen INDC’s) gezamenlijk ontoereikend zouden zijn om de doelen uit de Overeenkomst te halen.

Tijdens COP 23 eind 2017 zijn de partijen daarover nogmaals geïnformeerd. De meeste lidstaten richten zich vooralsnog op de implementatie van de huidige EU regelgeving om de bestaande doelstelling van ten minste 40% broeikasgasreductie in 2030 te realiseren en zijn nog niet bezig met de ambitieverhoging.

De leden van de PvdD-fractie vragen een reflectie van de Minister op de verhouding tussen draagvlak en te behalen doelstelling. Hoe is de Minister voornemens om te gaan met het behalen van de reductiedoelen, wanneer draagvlak achterblijft of achteruitgaat? Wat is de inzet op dat gebied?

Nederland spant zich in om de 55% broeikasgasreductiedoelen te realiseren in de EU. Daarvoor is het belangrijk om de groep landen die zich al eerder hebben uitgesproken voor ambitieverhoging, waaronder Frankrijk en Zweden, zien uit te breiden met andere lidstaten die hier ook voor voelen. Het proces om tot deze ophoging te komen zal waarschijnlijk pas in 2020 kunnen worden afgerond. Mocht blijken dat de ophoging in de EU niet of onvoldoende wordt gerealiseerd dan zal het kabinet, conform het regeerakkoord, zich inspannen om samen met andere Noord-West Europese landen verdergaande maatregelen treffen om de ambitie wel te realiseren.

De leden van de D66-fractie vragen of het kabinet voornemens is ook met op het publiek, het maatschappelijke middenveld en het bedrijfsleven gerichte activiteiten kenbaar te maken gezamenlijk met eensgezinde landen op te trekken voor een EU-doelstelling van 55% CO2-reductie in 2030, bijvoorbeeld door het hosten van een speciale top daarover. Ook kunnen deze leden zich voorstellen dat Nederland aanhaakt bij het actuele Europese debat over het ophogen van de Europese doelen voor schone energie en energiebesparing voor 2030 of de rol van klimaatfinanciering in de volgende Meerjarenbegroting van de Europese Unie.

Om te anticiperen op de verhoging van de doelen in Europees verband heeft de Minister van EZK aan de partijen aan de tafels van het Nationaal Klimaatakkoord gevraagd om, in aanvulling op de maatregelen die nodig zijn om de 49% te reduceren, in beeld te brengen welke aanvullende maatregelen mogelijk zijn om richting de 55% te komen. De Minister van EZK wil met de partijen in het Klimaatakkoord inderdaad samen optrekken om een ophoging van het doel in de EU te kunnen realiseren. Zij kunnen daarbij, net zoals het kabinet dat doet vanuit de overheid, via hun partnerorganisaties in andere landen en in Brussel lobbyen voor een dergelijke ophoging.

Over de Nederlandse opstelling met betrekking tot de discussie over het ophogen van de doelen voor hernieuwbare energie en energiebesparing op basis van de amendementen van het Europees Parlement bent u separaat geïnformeerd op 21 maart jl. (Kamerstuk 30 196, nr. 597). In lijn met de aangenomen motie van GroenLinks bij het Algemeen Overleg Energieraad van 13 december 2017 zal Nederland in principe meegaan met ophoging van de doelen, ook omdat dit uiteindelijk bijdraagt aan meer CO2-reductie op EU-niveau. Voor Nederland is het essentieel dat de richtlijnen voldoende ruimte bieden voor de kosteneffectieve realisatie van het Nederlandse CO2-reductiedoel en het nationale Klimaatakkoord.

Nederland vindt dat klimaat een substantieel onderdeel van de EU begroting moet zijn en heeft daarom samen met andere Green Growth Group landen een verklaring uitgebracht om in de volgende Meerjarenbegroting ten minste 20% aan klimaat te besteden.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat de stand van zaken is rondom de langetermijnstrategie voor 2050. Is de verwachting dat de huidige Europese Commissie deze strategie zal afleveren en niet de hete aardappel zal doorschuiven naar een volgende commissie? De leden van de D66-fractie vragen of Nederland kan aandringen op het publiceren van een Commissiemededeling over de langetermijnstrategie, met een beoordeling van de kostenefficiëntie van het huidige 2030-doel uiterlijk in de herfst van dit jaar (ruim voor het politieke deel van de Talanoa-dialoog). Is de Minister het met deze leden eens dat dit een belangrijk aanknopingspunt kan zijn om de politieke discussie over het 2030-doel op gang te brengen?

Het kabinet vindt het belangrijk dat de EU gehoor geeft aan de uitnodiging in de Overeenkomst van Parijs om uiterlijk in 2020 een langetermijnstrategie voor klimaat in te dienen. Het is belangrijk om hierbij ook de meest recente bevindingen mee te nemen van het IPCC, dat in oktober een speciaal rapport zal publiceren over de gevolgen van 1,5 graad opwarming en de daaraan gerelateerde mondiale emissiepaden. Nederland heeft er daarom samen met diverse andere lidstaten bij de Commissie op aangedrongen om uiterlijk in het eerste kwartaal van 2019 met een voorstel voor een EU-langetermijnstrategie voor klimaat te komen. Deze oproep is overgenomen door de Europese regeringsleiders en vastgelegd in de Conclusies van de Europese Raad van 22 en 23 maart jl. Zoals de leden van de D66-fractie suggereren biedt de langetermijnstrategie ook aanknopingspunten om de discussie over het 2030-doel verder te brengen.

De leden van de PvdD-fractie vragen naar de stand van zaken met betrekking tot de ontwikkeling van de Klimaatwet.

In het regeerakkoord is aangegeven dat de hoofdlijnen van de afspraken op het terrein van klimaat en energie worden verankerd in een Klimaatwet. Er ligt daarnaast al een initiatief wetsvoorstel voor een Klimaatwet van GL, PvdA, SP, D66 en CU voor behandeling in uw Kamer (Kamerstuk 34 534).

Tijdens het debat over de regeringsverklaring heeft het kabinet aangegeven positief te staan tegenover een verkenning met de initiatiefnemers, om te bezien of het initiatief wetsvoorstel als basis kan dienen voor een breed gedragen Klimaatwet. Deze verkenning loopt momenteel nog. Mocht deze een positief resultaat hebben, dan zullen de initiatiefnemers dit verwerken door een nota van wijziging in te dienen op het initiatief wetsvoorstel.

De leden van de SP-fractie vragen wat de concrete inzet gaat zijn tijdens deze informele bijeenkomst van milieuministers. Nu al is bekend dat de nationale plannen of Nationally Determined Contributions (NDC’s) onvoldoende zullen zijn om aan de doelen van het Parijsakkoord te kunnen voldoen. Op welke wijze kan dit worden omgebogen en hoe wordt daar tijdens de komende gesprekken op ingezet? Wordt ingegaan op het concept-rapport van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) en bekeken hoe beleid hierop tijdig kan worden aangepast?

Reeds voor het sluiten van de Overeenkomst van Parijs was bekend dat de NDC’s (toen INDC’s) gezamenlijk ontoereikend zouden zijn om de doelen uit de Overeenkomst te halen. Om die reden is in de Overeenkomst (artikel 14) een ambitiemechanisme voorzien, de zogenaamde Global Stocktake, dat de collectieve voortgang en ambitie periodiek – iedere vijf jaar – tegen het licht zal houden, als basis voor landen om hun bijdragen aan te scherpen via aanpassing of vernieuwing van hun NDCs. De eerste Global Stocktake vindt plaats in 2023, in opmaat naar nieuw in te dienen bijdragen in 2025.

In Parijs is afgesproken dat er, voorafgaand aan de start van de 5-jaarlijkse ambitiecyclus, de Talanoa Dialoog gehouden wordt. Hierbij wordt gekeken naar de wijze waarop partijen collectief bijdragen aan de doelen van de Overeenkomst. Het proces bestaat uit een voorbereidende fase en een politieke fase. De politieke fase van de dialoog vindt plaats tijdens COP24 in Katowice, waarbij er een aparte bijeenkomst gewijd zal worden aan het 1,5 graden rapport van het IPCC dat in het najaar van 2018 verschijnt. Dit gaat in op de effecten van 1,5 graad opwarming en de daaraan gerelateerde mondiale emissiepaden. Het uiteindelijke doel is om de politieke wil vast te leggen en landen te helpen bij het voorbereiden van hun in 2020 in te dienen nieuwe NDCs voor 2030 en/of het verhogen van hun reeds bestaande ambitie voor 2030. Wat het kabinet betreft wordt tijdens de Talanoa Dialoog aangegeven dat de EU bereid is om kritisch naar het eigen klimaatambitie te kijken, met als insteek om tot een meer ambitieuze doelstelling voor 2030 te komen.

De leden van de D66-fractie lezen dat er binnen de EU veel overeenstemming bestaat over de belangrijkste elementen van het Paris Agreement Work Program. Deze leden vragen de Minister hier nader op in te gaan. Wat zijn de belangrijkste elementen en waarover precies is dan veel overeenstemming? Ook vragen deze leden wat de inzet van Nederland is op deze afzonderlijke elementen.

Nederland en de EU zetten bij de uitwerking van het Paris Agreement Work program (PAWP) vooral in op de verdere uitwerking van het ambitiemechanisme, de transparantie- en de rekenregels voor NDCs.

De rol van het ambitiemechanisme (Global Stocktake) in de Overeenkomst van Parijs is hierboven omschreven (in antwoord op de vragen van de SP). Het kabinet hecht veel waarde aan een goede operationalisering van het ambitiemechanisme, zodat de Global Stocktake uiteindelijk zal leiden tot een periodieke ambitieaanscherping door alle landen, inclusief de lidstaten van de Europese Unie, gericht op het bereiken van de langetermijndoelstellingen van de Overeenkomst van Parijs. Niet-statelijke actoren kunnen hierbij een belangrijke rol spelen.

In Parijs is afgesproken dat de transparantie over acties van landen op het gebied van mitigatie en financiële steun versterkt wordt (het transparantie raamwerk). Ook op andere deelterreinen, waaronder steun aan ontwikkelingslanden, wordt onderhandeld over het transparantieregime. Het nieuwe raamwerk voor rapportage en beoordeling gaat voor alle landen gelden en moet het huidige systeem gaan vervangen. Het zwaartepunt van de onderhandelingen ligt op het bereiken van overeenstemming over de mate van flexibiliteit voor sommige ontwikkelingslanden (gerelateerd aan hun capaciteit) in de detaillering van rapportages en het uitwerken van de regels voor rapportage en beoordeling voor alle landen. Nederland zet in op een transparantieregime dat bijdraagt aan het vertrouwen tussen Partijen en de effectiviteit, maar dat – zoals in Parijs is afgesproken – ook rekening houdt met de verschillende capaciteiten van landen.

Ook zullen dit jaar nog verdere stappen gezet moeten worden bij de onderhandelingen over de exacte informatie die Partijen moeten opnemen in hun toekomstige NDC’s en de wijze waarop voortgang wordt bijgehouden, de zogenaamde rekenregels. Ontwikkelde landen, waaronder Nederland en andere lidstaten van de Europese Unie, vinden het belangrijk dat er richtsnoeren komen die voor alle landen gelden, zodat de inspanningen zo goed mogelijk vergelijkbaar zijn. Er zijn echter ontwikkelingslanden die meer flexibiliteit willen in verplichtingen en meer differentiatie tussen landen.

Zoals aangegeven onderhandelt de EU tijdens de klimaatonderhandelingen als één partij. De inzet voor COP24 zal in oktober worden vastgelegd in Raadsconclusies.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn zeer teleurgesteld in het doel dat lijkt te worden gesteld in de Effort Sharing Regulation: 30% CO2-reductie voor non-ETS-sectoren in 2030. Is de Minister bereid een uiterste poging te doen voor een ambitieuzer doel?

Het EU doel van 30% reductie voor de non-ETS sectoren in 2030 (ten opzichte van 2005) is vastgesteld door de Europese Raad als kosteneffectieve bijdrage aan een EU-brede reductie van ten minste 40% in 2030 (ten opzichte van 1990). Deze doelstelling is onvoldoende om de mondiale temperatuurstijging te beperken tot ruim onder de 2 graden Celsius, laat staan het streven van 1,5 graad Celsius te realiseren. Daar is meer voor nodig. Het kabinet heeft dit in het regeerakkoord onderkend en zet zich daarom in om tot een verhoging van de Europese ambitie te komen: van ten minste 40% reductie ten opzichte van 1990 naar 55% emissiereductie in 2030. Indien de EU besluit om uiterlijk in 2020 een meer ambitieuze NDC in te dienen, dan heeft dit ook gevolgen voor de vertaling daarvan naar doelstellingen voor het EU-ETS en de Effort Sharing Regulation (ESR). Het is nu dan ook niet het moment om een specifieke discussie te openen over de bestaande EU reductiedoelstelling voor de niet-ETS sectoren, laat staan dat er momenteel ruimte is om deze doelstelling aan te passen.

Oxo-degradeerbare plastics

De leden van de GroenLinks-fractie uiten wat betreft een verbod op oxo-degradeerbare plastics twijfels over de uitwerking daarvan via REACH-regelgeving, en pleiten vanwege administratieve lasten en effectiviteit voor een direct verbod. De leden van de GroenLinks-fractie verzoeken de Staatssecretaris de Kamer op de hoogte te houden van vorderingen hieromtrent.

Het kabinet is er een groot voorstander van om het uitfaseren van oxo-degradeerbare plastics op EU-niveau te regelen. Tijdens de Milieuraad van 5 maart 2018 heeft Nederland de Commissie opgeroepen om naast de ingezette REACH-route als terugval ook andere routes te onderzoeken om zo snel mogelijk tot een verbod te komen. De uitwerking van dit verbod wordt momenteel door de Europese Commissie opgepakt. Nederland wacht het resultaat hiervan af en zal zich inzetten voor een zo effectief mogelijk verbod. De Staatssecretaris van IenW zal de Kamer op de hoogte houden van vorderingen omtrent het verbod op oxo-degradeerbare plastics.

Voertuigemissies

De leden van de SP-, D66- en VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris in EU verband gaat oproepen tot scherpere bronmaatregelen en in hoeverre het belang van Europees bronbeleid wordt gedeeld door andere lidstaten. Leden van de D66-fractie vragen tevens of Nederland zal aandringen op een Commissievoorstel voor Euro 7 normen voor voertuigen en willen weten of andere lidstaten deze ambitie delen.

Ook andere lidstaten delen het inzicht dat Europees bronbeleid cruciaal en kosteneffectief is om de luchtkwaliteit te verbeteren. Op initiatief van de Europese Commissie is op 6 maart 2018 tijdens de «Motor Vehicle Emissions Group» (MVEG) gesproken over een studie naar het nut en effectiviteit van Euro 7/VII normen. Zowel lidstaten als marktpartijen en ngo’s konden hun visie geven. Dat gaf vooralsnog een vrij eenduidig beeld dat zo’n Euro 7/VII studie gewenst is. Daarbij leefden wensen omtrent aanscherping van duurzaamheidsvereisten, verbetering van markttoezicht en controle op (software)updates. Ook werd het wenselijk geacht om limietwaarden aan te passen aan mondiale «best practices», door bijvoorbeeld technologieneutrale waarden toe te passen. Ook vanuit Nederland wordt dit initiatief naar zo’n studie vanuit de Europese Commissie van harte ondersteund. Gelet op het bovenstaande ziet Nederland momenteel geen aanleiding om aan te dringen op een Commissievoorstel. Zie onderstaande vraag voor de verdere Nederlandse inzet op emissievrije personenauto’s.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe het Nederlandse voornemen om vanaf 2030 uitsluitend emissievrije personenauto’s toe te laten in lijn is met Europese afspraken. Zij vragen of hier nieuwe EU-regelgeving voor nodig is.

Op dit moment lopen de onderhandelingen over een nieuwe EU-regeling voor CO2-normen voor personenauto’s in Europa. In het BNC-fiche3 over dit voorstel constateert het kabinet dat het gat tussen de door de Europese Commissie aangereikte instrumenten en de Nederlandse ambitie groot is. Het kabinet ziet het daarom als primaire opgave om meer ambitie in het voorstel te krijgen. Waar mogelijk wordt samengewerkt met gelijkgestemde landen om dat voor elkaar te krijgen. Het kabinet bekijkt tevens welke maatregelen wij in Nederland kunnen nemen. Dat doen we in het kader van het Integraal Nationaal Energie- en Klimaatplan, waarover u later dit jaar geïnformeerd wordt.

De leden van de D66-fractie vragen hoeveel nieuwe dieselmodellen tussen september 2015 en september 2017 nog zijn goedgekeurd door de RDW en wat de milieuprestaties van deze voertuigen onder reële rij-omstandigheden zijn.

Zoals eerder aan uw Kamer is gemeld, is het al langer bekend dat de testmethode voor het meten van emissies in het laboratorium niet representatief is voor de uitstootwaarden in de praktijk. Daarom heeft Nederland in de EU altijd gepleit voor een betere testmethode, waarmee emissies onder praktijkomstandigheden worden gemeten. Deze nieuwe testmethode, de RDE-test, wordt sinds september 2017 toegepast bij de toelating van nieuwe typen voertuigen en zal vanaf september 2019 voor alle nieuwe voertuigen van toepassing zijn.

De RDW heeft voor september 2017 geen toename in het aantal aanvragen voor typegoedkeuringen gezien. Tussen september 2015 en september 2017 heeft de RDW 99 typegoedkeuringen voor dieselvoertuigen afgegeven. Al deze voertuigen voldoen aan de wettelijke norm voor emissies. De RDE-test, waarbij de emissies onder reële rijomstandigheden worden gemeten, geldt niet voor deze voertuigen.

De leden van de D66-fractie vragen of de RDW nog nieuwe typegoedkeuringsaanvragen in behandeling neemt voor nieuwe dieselvoertuigen voor september 2019 en wat de aanpak van de RDW is bij het beoordelen van deze aanvragen.

De RDW neemt nog steeds nieuwe goedkeuringsaanvragen in behandeling, ook voor voertuigen binnen eenzelfde type. De RDW houdt zich bij het beoordelen van de aanvragen en bij het afgeven van een typegoedkeuring aan de wettelijke voorschriften.

De leden van de D66-fractie vragen naar de strafrechtelijke aanpak van het Openbaar Ministerie voor de in Nederland goedgekeurde voertuigen met illegale software.

Uit het onderzoek van de RDW dat in juli 2017 is afgerond, volgt dat twee voertuigfabrikanten niet aannemelijk hebben kunnen maken dat de verminderde werking van het emissiebestrijdingssysteem nodig is voor motorbescherming. De RDW heeft met de betreffende fabrikanten afspraken gemaakt over een software-update. Hierover is uw Kamer per brief van 10 juli 2017 geïnformeerd. De informatie uit dit onderzoek is door de RDW overgedragen aan het Openbaar Ministerie. Het is aan het Openbaar Ministerie om te oordelen of er sprake is van een strafbaar feit en of er sancties worden opgelegd.

De leden van de D66-fractie willen weten waarom Nederland achter ligt op het Europese gemiddelde met het terugroepen van sjoemeldiesels van Volkswagen en wat hieraan gedaan wordt. Zij vragen waarom in Duitsland voertuigen van andere fabrikanten worden teruggeroepen, maar in de rest van Europa niet.

Het kabinet vindt het belangrijk dat voertuigen weer in conformiteit met de regelgeving worden gebracht. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de fabrikant. Dat in Nederland tot nu toe een lager percentage gehoor heeft gegeven aan de terugroepactie ten opzichte van het Europees gemiddelde, kan te maken hebben met het feit dat terugroepacties (in bijvoorbeeld Duitsland) verplicht zijn voor de voertuigeigenaren. In Nederland is dat niet het geval. De Europese Commissie heeft er bij Volkswagen op aangedrongen om de terugroepacties bij alle getroffen voertuigen af te ronden.

De leden van de D66-fractie willen weten of Nederland strengere eisen kan stellen of sancties kan opleggen aan Volkswagen. Deze leden vragen ook of Nederland bij de Europese Commissie kan aandringen tot verplichte geharmoniseerde Europese terugroepacties.

Voor de toelating van motorvoertuigen tot de Europese interne markt gelden Europese voorschriften. Nederland is onderdeel van deze interne markt en moet voertuigen met een Europese typegoedkeuring toelaten. Nederland kan niet zomaar extra eisen opleggen aan Volkswagen.

Nederland kan alleen sancties opleggen aan fabrikanten van voertuigen waarvoor de RDW de typegoedkeuring heeft afgegeven. Aangezien het KBA, de Duitse typegoedkeuringsinstantie, de goedkeuring voor de betreffende voertuigen van Volkswagen heeft afgegeven, kan Nederland geen sancties opleggen aan Volkswagen.

Naar aanleiding van het Dieselforum in Duitsland hebben Duitse fabrikanten en Duitse overheden afspraken gemaakt over aanpassingen in dieselvoertuigen om de uitstoot te verminderen. Waar het voertuigen met een Europese goedkeuring betreft gaat het kabinet ervan uit dat de aanpassingen die door voertuigfabrikanten worden ontwikkeld ook beschikbaar komen voor voertuigen in andere lidstaten. Mocht dit onverhoopt niet het geval zijn dan zal Nederland zich daar in Europees verband voor inzetten. Het gaat hier om vrijwillige afspraken tussen fabrikanten en overheden. Het betreft geen aanpassingen om verboden manipulatie-instrumenten te verwijderen. Er is dan ook geen grond voor het afdwingen van een (Europese) verplichting.

De leden van de D66-fractie vragen of Nederland erop wil aandringen dat landen die geen boete geven aan autofabrikanten met sjoemeldiesels gedaagd worden bij het Europese Hof van Justitie. Zij vragen of de Staatssecretaris het ermee eens is dat de juridische procedures van de Commissie te traag lopen.

De Europese Commissie heeft het initiatief genomen om lidstaten in gebreke te stellen die verzuimd hebben om een boete op te leggen aan fabrikanten waarbij is vastgesteld dat voertuigen waren uitgerust met manipulatie-software. De betrokken lidstaten hebben daarop gereageerd naar de Europese Commissie. Eurocommissaris Bienkowska heeft recentelijk daarover aangegeven dat het complexe materie betreft en dat de Commissie iets langer nodig heeft om dat te beoordelen. Het kabinet deelt de wens van de leden van de D66-fractie, maar heeft tegelijkertijd begrip voor de complexiteit.

De leden van de D66-fractie vragen of Nederland blijft aandringen op het verder verlagen van de conformiteitsfactor in het Real Driving Emissions-voorstel. Daarnaast vragen deze leden wat de positie van Nederland is ten aanzien van de evaluatiemethodes die worden overwogen door de Europese Commissie.

Op 8 maart 2018 is de marktconsultatie van het vierde RDE-pakket gestart. Nederland is intensief betrokken geweest bij de voorbereiding hiervan. Nadat de inspraakreacties zijn ontvangen en verwerkt door de Europese Commissie bestudeert Nederland het definitieve voorstel ter voorbereiding op de bespreking in het technisch comité motorvoertuigen (TCMV) in juni 2018. De inzet van Nederland hierbij is en blijft dat voertuigen onder normale rijomstandigheden op de openbare weg voldoen aan de Europese emissie-eisen. Daarbij blijft Nederland aandringen op een zo laag mogelijke conformiteitsfactor en een evaluatiemethode die aansluit bij de Nederlandse inzet. De hoogtes van de in twee fases aangescherpte conformiteitsfactoren (in eerste fase naar 2,1 en in de tweede fase naar 1,5) zijn bij de eerdere RDE-pakketten al vastgesteld. Daarbij is afgesproken dat de marge voor de onzekerheid van meetapparatuur bij de uiteindelijke conformiteitsfactor jaarlijks zal worden geëvalueerd en zo nodig aangepast. De Commissie voert deze studie uit en een eerste verlaging van 1,5 naar 1,43 is in het vierde RDE-pakket voorzien.

Gevaarlijke stoffen

De leden van de GroenLinks-fractie informeren of de Staatssecretaris met de Commissie in gesprek wil gaan over het recente rapport van het Europese Chemicaliën Agentschap ECHA4, en wat de Europese Commissie doet om geïmporteerde producten met niet toegestane stoffen te weren. Voorts verzoekt de GroenLinks-fractie om in Europa te pleiten voor een verscherpt toezicht op en aanvullend onderzoek naar de gevaren van niet toegestane stoffen in kinderspeelgoed.

Het kabinet is een groot voorstander van onderzoeken naar de naleving van de wetgeving voor chemische stoffen in Europa. Begin februari heeft het ECHA de resultaten gepubliceerd van een onderzoek waarbij de inspectiediensten van 27 landen (waaronder Nederland) gezamenlijk de naleving van de Europese restricties voor 14 stoffen in bijlage XVII van REACH hebben onderzocht. In totaal zijn 5625 producten gecontroleerd, en het gemiddelde percentage niet-naleving bleek circa 18%.

Het kabinet is het met de GroenLinks-fractie eens dat de naleving verbeterd moet worden. Het genoemde onderzoek kan daarbij helpen omdat er risicogebaseerd bemonsterd is, waarna de producttypen en -categorieën die niet voldeden aan de eisen intensiever gevolgd konden worden. Het onderzoek is een goed voorbeeld van samenwerking tussen de Europese Inspectiediensten dat loopt via het Forum voor de uitwisseling van handhavingsinformatie (Forum), een netwerk van instanties die verantwoordelijk zijn voor de handhaving van de REACH-, CLP- en PIC-verordeningen in de Europese Unie, Noorwegen, IJsland en Liechtenstein. Het is vervolgens aan de nationale inspectiediensten om per lidstaat opvolging te geven aan de geconstateerde overtredingen.

Nederland vindt het recente Commissievoorstel[2] om tot een meer gelijk speelveld voor producten van buiten Europa te komen van groot belang. De Commissie wil, aanvullend op autorisatie, restrictie inzetten om import van producten met schadelijke stoffen op de Europese markt tegen te gaan.

Het kabinet is van mening dat dergelijke gezamenlijke onderzoeken regelmatig uitgevoerd moeten worden. De inspectiediensten maken daarbij een afweging voor welke stoffen en producten een dergelijk onderzoek wordt opgezet. Het feit dat er in dit onderzoek veel aandacht is geweest voor kinderspeelgoed geeft aan dat dit een productgroep is die terecht de belangstelling heeft van deze diensten.

Dierproeven

De leden van de PvdD-fractie vragen in het kader van de recente REACH evaluatie5 naar de effecten van REACH op dierproeven. De fractieleden vragen hoeveel dierproeven er zijn verminderd door de verordening, op welke wijze de verordening aan de afname heeft bijgedragen, hoe Nederland wat betreft de afname van dierproeven scoort ten opzichte van andere landen, en welke informatie Nederland voor de evaluatie van de verordening over proefdieren heeft aangedragen. Ook vragen de fractieleden of de verordening wordt aangescherpt om het aantal dierproeven verder te verminderen.

Het kabinet heeft kennisgenomen van de evaluatie van de REACH-verordening door de Europese Commissie. Op dit moment vindt een beoordeling plaats van het standpunt van de Commissie en de voorstellen die zij doet om de werking van deze verordening te verbeteren. Uw Kamer ontvangt hier binnenkort een BNC-fiche over. De inbreng die Nederland geleverd heeft in het kader van de evaluatie van de REACH-verordening is in 2017 met de Kamer gedeeld6.

In haar evaluatie concludeert de Europese Commissie dat de winst van REACH met betrekking tot proefdiergebruik vooral ligt in het feit dat de eisen met betrekking tot het genereren van informatie over stoffen via een getrapte systematiek verlopen. Dit houdt in dat voor het registreren van stoffen die in een beperkt volume op de markt worden gebracht in het algemeen geen gegevens verstrekt hoeven te worden die afkomstig zijn van dierproeven. Waar voor deze verplichtingen nog wel dierproefgegevens gebruikt worden, betreft het veelal gegevens afkomstig van proeven die uitgevoerd zijn vóór de inwerkingtreding van de REACH-verordening.

De Commissie stelt dat door de verplichting van registranten om informatie afkomstig van dierproeven onderling te delen, nieuwe dierproeven vermeden worden. De Commissie noemt hierbij geen aantallen. Het Europees Agentschap voor Chemische Stoffen (ECHA) heeft in zijn rapportage over het gebruik van alternatieven voor dierproeven7 ook geen concrete aantallen opgenomen, maar noteerde wel dat het aantal dierproeven lager was dan verwacht werd op basis van het aantal geregistreerde stoffen.

De Commissie heeft nog geen concreet voornemen bekendgemaakt om de REACH-verordening aan te passen om het aantal dierproeven verder terug te dringen. Wel melden zowel ECHA als de Commissie dat er voor steeds meer informatievereisten dierproefvrije onderzoeksmethoden beschikbaar zijn die gebruikt kunnen worden om aan de verplichtingen van de REACH-verordening te voldoen. Deze ontwikkeling zorgt er, ook zonder aanpassing van de verordening, al voor dat het aantal dierproeven kan dalen. Zowel Nederland als de Europese Commissie ondersteunen deze ontwikkeling via de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). De OESO coördineert de ontwikkeling van testmethoden, zodat resultaten van nieuwe testen niet alleen in de EU-lidstaten geaccepteerd worden, maar ook in andere bij de OESO aangesloten landen.

De leden van de PvdD-fractie vragen of de Staatssecretaris bekend is met het pleidooi van het Nationaal Comité Advies Dierproevenbeleid (NCad)8 om te stoppen met dierproeven, en of de inspanning die daarvoor nodig zou zijn is meegenomen in de evaluatie van de verordening.

Het door de leden aangehaalde pleidooi van het NCad is niet bij deze evaluatie betrokken. Dit pleidooi kwam pas na de sluiting van de consultatieperiode beschikbaar.

Palmolie

De leden van de GroenLinks-fractie vragen in hoeverre de toename van de Nederlandse palmolie-import door de groeiende productie van biobrandstoffen komt.

Het CBS publiceert cijfers over de import van palmolie. De vetten- en oliënsector heeft een kanttekening geplaatst bij deze cijfers, omdat het in de CBS-statistieken niet de volumes van palmolie betreft maar de economische waarde. De stijging van 21% (economische waarde) vertaalt zich in een fysieke stijging van 12% (volume). Uit de gegevens blijkt dat het volume van 2017 gelijk is aan 2014 en 2015.

Palmolie is een grondstof met veel toepassingen in voeding, cosmetica en transport. Het is bij het Rijk niet bekend hoeveel geïmporteerde palmolie voor welke toepassing wordt gebruikt; dit betreft bedrijfsgevoelige informatie.

Overigens blijkt uit de rapportage van de Nederlandse Emissieautoriteit dat in 2016 geen palm- of sojaolie is bijgemengd in brandstoffen voor de Nederlandse vervoersmarkt. Voor de zomer wordt uw Kamer via de NEa rapportage geïnformeerd over de in Nederland in 2017 hoeveelheid bijgemengde palm- en sojaolie in brandstoffen.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe motie-Kröger c.s. over het vanaf 2021 niet meer gebruiken van palmolie en soja voor biobrandstoffen wordt uitgevoerd. Zij willen weten of Nederland voldoende duidelijk maakt aan landen die palmolie produceren dat er geen toekomst is voor het gebruik van palmolie voor biobrandstoffen.

Deze motie wordt in uitvoering gebracht tijdens de Europese onderhandelingen. De motie vormt het kader waarbinnen het kabinet handelt op dit dossier.

Verordening invasieve exoten

De leden van de PvdD-fractie vragen of Nederland het ermee eens is dat het plaatsen van dieren op de lijst met invasieve exoten moet worden voorkomen, en of Nederland bereid is om diervriendelijke alternatieven aan te dragen bij de evaluatie van genomen maatregelen.

De Minister van LNV is verantwoordelijk voor de implementatie in Nederland van het Europese beleid ten aanzien van invasieve uitheemse soorten. Het kabinet is zich ervan bewust dat invasieve uitheemse soorten – waaronder diersoorten – een van de voornaamste bedreigingen vormen voor de biodiversiteit en aanverwante ecosysteemdiensten. De Europese Verordening over invasieve uitheemse soorten 1143/2014 met bijbehorende Unielijst heeft tot doel ervoor te zorgen dat schadelijke exoten zich niet vestigen en/of verspreiden op het Europese grondgebied. Daartoe zijn nu verboden op import, handel en bezit van soorten op de Unielijst van kracht. Indien deze soorten zich toch vestigen is het doel ze te verwijderen dan wel de verspreiding te beheersen. De plaatsing van soorten op de Unielijst gebeurt aan de hand van een wetenschappelijke risicobeoordeling volgens een procedure die is beschreven in de verordening. Het kabinet is van mening dat het ook bij schadelijke diersoorten van groot belang is dat zij worden geweerd uit Europa.

Conform de verordening is het aan de lidstaten om bij vestiging van deze soorten maatregelen te nemen. Deze maatregelen kunnen bestaan uit dodelijke of niet-dodelijke middelen. Bij dieren zijn deze maatregelen ingevolge artikel 19, derde lid, van de verordening erop gericht om de dieren alle vermijdbare pijn, angst, en lijden te besparen, zonder de doeltreffendheid van de maatregelen in gevaar te brengen. In deze zin is het verzoek om diervriendelijke alternatieven al inherent onderdeel van de Europese exotenverordening.

Commerciële handel in ruw ivoor

De leden van de PvdD-fractie vragen naar de kabinetsinzet met betrekking tot het tegengaan van illegale dierenhandel en handel in ruw ivoor. Zij willen weten of Nederland een voortrekkersrol binnen Europa inneemt.

Het kabinet heeft in het Regeerakkoord aangegeven dat de illegale import van beschermde dieren een halt moet worden toegeroepen. Dit onderwerp valt onder de verantwoordelijkheid van de Minister van LNV.

Overigens heeft Nederland al in 2015 verdergaande maatregelen genomen met betrekking tot de handel in ivoor: geen wederuitvoervergunningen voor zogenaamd preconventie-ivoor (ruw, bewerkt). Vervolgens heeft de Europese Commissie richtsnoeren vastgesteld, ook op basis van een in internationaal CITES-verband aangenomen resolutie over ivoor. In deze richtsnoeren beveelt de Europese Commissie de lidstaten aan om, als tijdelijke maatregel per 1 juli 2017, geen wederuitvoercertificaten meer af te geven voor onbewerkt (ruw) ivoor. Nederland voldeed daar al aan.

Op basis van de genoemde resolutie – die stelt dat landen maatregelen moeten nemen indien de nationale ivoormarkt bijdraagt aan illegale ivoorhandel – heeft de Commissie een traject ingezet om een goed beeld van de Europese markt te krijgen en van daaruit te bepalen of aanvullende maatregelen nodig zijn. Dit traject, waar Nederland actief aan bijdraagt, bestaat uit een enquête onder de lidstaten, een publieke digitale consultatie en een stakeholderbijeenkomst in Brussel.

Op dit moment worden de resultaten geanalyseerd en zullen worden besproken tijdens het eerstvolgende CITES-beheerscomité in Brussel. Indien verdergaande maatregelen nodig blijken te zijn binnen de EU – zoals Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk voorstellen – zal Nederland daar ook zeker voor pleiten.


X Noot
1

Kamerstuk 30 175, nr. 238

X Noot
3

Kamerstuk 22 112, nr. 2440

X Noot
5

COM(2018) 116 final

X Noot
6

Kamerstuk 22 112, nr. 2284

X Noot
7

ECHA, 2017. Derde rapportage op grond van artikel 117 lid 3: «The use of alternatives to testing on animals for the REACH regulation». Beschikbaar via www.echa.europa.eu.

X Noot
8

Schriftelijke inbreng ronde tafelgesprek proefdiervrije onderzoeksmethoden, 14 september 2017

Naar boven