21 501-08 Milieuraad

Nr. 585 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 21 juli 2015

De vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu over de brief van 13 juli 2015 over de geannoteerde agenda van de informele Milieuraad van 22 en 23 juli te Luxemburg (Kamerstuk 21 501-08, nr. 584) en over de brief van 24 juni 2015 over het verslag van de Milieuraad van 15 juni 2015 te Luxemburg (Kamerstuk 21 501-08, nr. 581).

De vragen en opmerkingen zijn op 16 juli 2015 aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu voorgelegd. Bij brief van 20 juli 20415 zijn de vragen, voorzien van een inleiding, beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Van Dekken

De adjunct-griffier van de commissie, Koerselman

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de stukken die geagendeerd staan voor de informele Milieuraad d.d. 22 en 23 juli 2015. Zij hebben daarover nog enkele vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de agenda van de Milieuraad van 22 en 23 juli aanstaande en de overige stukken die voor dit schriftelijk overleg over de Milieuraad zijn geagendeerd. Zij hebben een aantal opmerkingen en vragen waarop zij de Staatssecretaris verzoeken in te gaan.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de agenda. Zij hebben hierbij de volgende vragen en opmerkingen.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de agenda van de Milieuraad van 22 en 23 juli aanstaande en de overige stukken.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de stukken ten behoeve van de informele Milieuraad d.d. 22 en 23 juli 2015 en hebben hierover enkele vragen. Ook grijpen de leden van deze fractie deze gelegenheid aan om enkele vragen te stellen over het op 15 juli door de Europese Commissie uitgebrachte voorstel voor de herziening van het CO2-emissiehandelssysteem.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de stukken die geagendeerd staan voor de informele Milieuraad d.d. 22 en 23 juli 2015.

Algemeen

De leden van de D66-fractie lezen dat het Luxemburgse voorzitterschap op 13 juli 2015 nog geen voorbereidende stukken met discussievragen had verspreid. De leden van deze fractie vragen of dit inmiddels wel het geval is, en of de Staatssecretaris voorts in haar beantwoording in dit schriftelijke overleg op deze discussievragen in kan gaan. Daarbij vragen deze leden de Staatssecretaris in te gaan op de Nederlandse positie ten aanzien van deze discussievragen.

Geannoteerde agenda Informele Milieuraad 22–23 juli 2015

Sustainable Development Goals

De leden van de VVD-fractie vragen ten aanzien van de Sustainable Development Goals (SDG’s) of er bekend is wat de SDG’s voor het Nederlandse beleid gaan betekenen. En wat zijn de uitkomsten van de «Financing for development»-conferentie (Ffd)?

De leden van de PvdA-fractie zijn tevreden dat er internationale consensus is over de inhoud van de SDG’s. Deze leden maken zich wel zorgen over de financiering. Zij vragen de Staatssecretaris voor welke bredere doelen de G77 de financiële middelen wil inzetten, en waarom dit voor Nederland en de EU geen optie is.

De leden van de PvdA-fractie vragen daarnaast of de Staatssecretaris kan verduidelijken op welk vlak er nog geen overeenstemming is over de monitoring van de doelen. Kan de Staatssecretaris eveneens duiden welke positie Nederland, de EU en de G77 innemen betreffende de monitoring?

De leden van de PvdA-fractie vragen voorts of er implicaties van de SDG’s voor het Nederlandse milieubeleid zullen zijn. Zo ja, wat zijn deze implicaties?

De leden van de SP-fractie vragen om een verdere toelichting op het geschilpunt tussen de EU en de G77 met betrekking tot de financiële middelen voor de SDG’s. Op welke wijze wil de G77 de middelen breder inzetten? Kan dit breder inzetten van de middelen mogelijk op andere wijze bijdragen aan de invulling van de SDG’s? Verder vragen deze leden welk type vergroening in ontwikkelingslanden de Staatssecretaris voor ogen staat. Zou dit beperkt moeten zijn tot sectoren waar het snelst stappen zijn te zetten? Hoe kan dit vormgegeven worden zonder dat ontwikkelingslanden zich gebruuskeerd voelen vanwege het westerse vingertje, terwijl wij decennia van overconsumptie en milieuvervuiling achter de rug hebben? Deze leden vragen de Staatssecretaris hierop verder in te gaan.

De leden van de SP-fractie delen de mening dat Nederland een actieve rol dient te spelen om tot afspraken te komen met betrekking tot monitoring en verantwoording. Zij vragen hoe dit in de praktijk op concrete wijze vormgegeven zal worden. Zij vragen waaruit de actieve rol van Nederland zal bestaan.

De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het van belang dat de nieuw op te stellen internationale doelen voor duurzame ontwikkeling die de millenniumdoelen zullen opvolgen robuuste indicatoren krijgen en dat tussentijds de voortgang hiervan wordt gemeten. Graag vernemen deze leden wat de SDG’s voor Nederland zelf betekenen en dan met name de SDG’s voor klimaat en energie, inclusief het aandeel hernieuwbare energie en efficiëntie. Deze doelen zijn immers niet alleen op ontwikkelingslanden gericht, maar het zijn doelen voor alle landen.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat doel 7.1 zich richt op de toegang tot betaalbare, betrouwbare en moderne energiediensten. Deze leden missen in dit doel de criteria «duurzaam» en «veilig» en vragen hier specifiek op in te zetten. Volgens deze leden sluiten bovendien de geformuleerde indicatoren nog onvoldoende aan bij de begrippen betaalbaar, betrouwbaar, duurzaam en veilig. Zij vragen of de Staatssecretaris zich wil inzetten voor meer gedifferentieerde indicatoren zoals voorgesteld door het Global Tracking Framework (GTF) in het «Sustainable Energy for All»-initiatief (SE4ALL) waarin toegang tot energie wordt gemeten op basis van een range van eigenschappen van een energiedienst zoals kwaliteit, betaalbaarheid, veiligheid en betrouwbaarheid. Is de Staatssecretaris bereid de indicatoren te laten aansluiten bij het GTF met bijvoorbeeld een indicator die aangeeft welk deel van de bevolking toegang heeft tot elektriciteit op ten minste niveau 3 van het GTF en welk deel van de bevolking toegang heeft tot schone en efficiënte brandstoffen en technologie op ten minste niveau 4 van het GTF?

Volgens de leden van de ChristenUnie-fractie kan ook de indicator voor het aandeel duurzame energie scherper. Nu richt deze indicator (7.2) zich alleen op het totale aandeel en op doorgevoerde wetgeving. Volgens deze leden is het ook van belang om de jaarlijkse voortgang van dit aandeel te monitoren.

Ten slotte merken de leden van de ChristenUnie-fractie op dat in doel 7a voor het jaar 2030 wordt gesproken over toegang tot geavanceerde en schonere fossiele brandstoffen. Dit is volgens deze leden inconsistent, omdat het totale raamwerk van doelen juist gericht is op het intensiveren van de globale transitie naar duurzame energie. Zij vragen de Staatssecretaris om zich in te zetten om dit onderdeel te schrappen. Volgens deze leden moet verder niet alleen gekeken worden naar de totale investeringen in duurzame energie maar ook naar de verhouding tot investeringen in niet-duurzame energie. Dit betekent dat ook jaarlijks moet worden gekeken naar het procentuele aandeel en de veranderingen daarin. Is de Staatssecretaris bereid daar op in te zetten?

Klimaatfinanciering

De leden van de VVD-fractie willen wat betreft het onderwerp klimaatfinanciering graag weten in hoeverre er steun is voor de Nederlandse inzet om de klimaatfinanciering primair door private partijen plaats te laten vinden.

De leden van de PvdA-fractie verzoeken de Staatssecretaris om nader in te gaan op de vraag waarom Nederland geen voorstander is van het formuleren van tussentijdse kwantitatieve klimaatfinancieringsdoelen. Zij zijn benieuwd naar de visie van de Staatssecretaris op de vraag hoe de inspanningen en ambitieniveaus van ontwikkelde landen meer inzichtelijk moeten worden gemaakt.

De leden van de SP-fractie vragen een verdere toelichting op de Nederlandse bijdrage aan de klimaatfinanciering en uitstootvermindering. Verder vragen deze leden hoe Nederland kan bijdragen aan het verder uitwerken van afspraken die met ontwikkelingslanden gemaakt moeten worden. Ziet Nederland een rol voor zichzelf weggelegd om verder te kijken dan puur financiële maatregelen? In hoeverre worden technische ondersteuning en kennisuitwisseling hierbij betrokken? Ook vragen deze leden naar de mogelijkheden om niet alleen de allerarmste landen te ondersteunen, maar juist ook die landen die goed op weg zijn maar nog zeker een steuntje in de rug kunnen gebruiken.

Verder vragen de leden van de SP-fractie om een toelichting op de tegenstrijdigheid die wordt geconstateerd tussen het enerzijds niet willen formuleren van tussentijdse financieringsdoelen met het oog op de begrotingssystematiek en het anderzijds wel zicht willen blijven houden op de inspanningen en ambitieniveaus.

De leden van de CDA-fractie zijn inzake klimaatfinanciering en -adaptatie van mening dat private en publieke gelden elkaar dienen te versterken en dat het niet alleen een kwestie kan zijn van overmaken van Nederlandse en Europese gelden, maar dat het moet gaan om samenwerking en kennisuitwisseling.

De leden van de CDA-fractie vragen waarom tussentijdse kwantitatieve klimaatfinancieringsdoelen niet aansluiten bij de begrotingssystematiek. Zou de Staatssecretaris dit kunnen toelichten?

De leden van de D66-fractie lezen dat de regering geen voorstander is van het formuleren van tussentijdse kwantitatieve klimaatfinancieringsdoelen omdat dit niet aansluit bij de begrotingssystematiek. De leden van deze fractie vragen hoe groot de Staatssecretaris de kans acht dat dit (toch) zal gebeuren. Bevindt Nederland zich met dit standpunt in een minderheidspositie op dit punt?

De leden van de D66-fractie lezen dat de regering van mening is dat als het gaat om financiering van adaptatie er goed gekeken moet worden naar de institutionele structuur van fondsen die adaptatie-inspanningen van ontwikkelingslanden ondersteunen. De leden van deze fractie vragen de Staatssecretaris inzichtelijk te maken welke vorm van institutionele structuur zij voor ogen heeft. Deze leden vragen de Staatssecretaris dit punt nader toe te lichten.

De leden van de D66-fractie vragen voorts of de Staatssecretaris kan toelichten welke voor- en nadelen aan verschillende vormen kleven en welke vorm zij kansrijk acht in de klimaatonderhandelingen op weg naar Parijs. Hoe draagt de vorm die de Staatssecretaris zelf voor ogen heeft bij aan de transparante en voorspelbare klimaatfinanciering waar de ontwikkelingslanden om vragen? Deze leden vragen de Staatssecretaris dit punt nader toe te lichten.

De leden van de D66-fractie vragen of de Staatssecretaris voornemens is de Nederlandse overheidsfinanciering die zich primair richt op de kwetsbaarste en armste landen, te handhaven dan wel uit te breiden. Zo nee, waarom niet?

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat Nederland geen voorstander is van het formuleren van tussentijdse kwantitatieve klimaatfinancieringsdoelen, omdat dit niet aansluit bij de begrotingssystematiek. Deze leden vragen waarom tussentijdse doelen niet aan zouden sluiten bij de begrotingssystematiek. Waarom past het doel voor 2020 hier wel in, maar zou een doel voor 2018 hier niet in passen? Deze leden pleiten ervoor wel een duidelijk ingroeipad vast te stellen, zodat ontwikkelingslanden zekerheid hebben over de te ontvangen financiering.

De leden van de ChristenUnie-fractie missen een bredere visie van de regering op klimaatfinanciering, zoals de rolverdeling en samenhang tussen publieke en private financiering, de wijze waarop klimaat en ontwikkeling daarin kunnen samengaan, de doelgroepen die bereikt moeten worden en de kaders voor private financiering. Is de Staatssecretaris bereid hier uiterlijk dit najaar meer invulling aan te geven juist met het oog op de verdere internationale onderhandelingen?

Private financiering wordt gemobiliseerd met publiek klimaatgeld uit de Official Development Assistance (ODA). De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om hoeveel publiek klimaatgeld het gaat, en wat de randvoorwaarden zijn voor het gebruik van publiek geld voor private investeringen.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat in de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van 13 april (Kamerstuk 33 625, nr. 154) niet wordt gesproken over de inzet van private financiering in samenhang met publieke financiering, en de vraag hoe beide elkaar kunnen versterken. Private financiering werkt volgens deze leden niet overal, en publieke investering is niet overal nodig, een combinatie van beide stromen kan nodig zijn. Volgens deze leden kan de impact van zowel private als publieke klimaatfinanciering vergroot worden als hier scherper beleid op wordt geformuleerd. Is de Staatssecretaris bereid kaders op te stellen om inzichtelijk te maken waar private klimaatfinanciering voor bedoeld is en aan moet voldoen, en hoe dit ten goede komt aan zowel klimaatadaptatie als -mitigatie?

Onduidelijk is volgens de leden van de ChristenUnie-fractie wat de doelgroep is van klimaatfinanciering. Het risico is aanwezig, zeker bij private investeringen, dat de investeringen grotendeels gericht zijn op grootschalige infrastructuurprojecten, waar het snelst winst te behalen is. Maar dergelijke projecten komen vaak vooral ten goede aan steden, de elite en de middenklasse, en sluiten de armste en kwetsbaarste bevolkingsgroepen uit, terwijl die over het algemeen het zwaarst getroffen worden door klimaatverandering en het minst toegang hebben tot energie. Investeringen komen dan wel het klimaat ten goede, maar de kansen voor ontwikkeling van arme en kwetsbare mensen worden genegeerd, terwijl het wel gaat om inzet van publiek geld uit de ODA, voor private investeringen. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen wat de visie van de Staatssecretaris hierop is. Volgens deze leden is het ook goed mogelijk ontwikkeling en mitigatie tegelijk in projecten te vatten. Deze projecten zijn echter vaak wat beperkter van omvang per project (maar wel makkelijk op te schalen), waarbij er hogere managementkosten zijn, en vragen wat meer tijd voordat er grote sommen geld aan kunnen worden besteed. Is de Staatssecretaris bereid om klimaatfinanciering ook te richten op armoedebestrijding en ontwikkeling?

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat een focus van klimaatfinanciering op alleen klimaat als risico heeft dat gekeken wordt naar landen waar de snelste winst te behalen is qua uitstoot zonder daarbij het ontwikkelingsperspectief mee te wegen. Het risico is dan aanwezig dat de lage-inkomenslanden, waar over het algemeen mensen wonen die het meest te lijden hebben van klimaatverandering, aan de zijlijn blijven staan, terwijl daar wel veel profijt te behalen is door het combineren van zowel klimaat als ontwikkeling. De leden van de ChristenUnie-fractie zijn dan ook blij dat de Nederlandse overheidsfinanciering voor de transitie naar een emissiearme en klimaatweerbare wereld zich primair richt op de kwetsbaarste en armste landen, die zelf niet in staat zijn de nodige financiering te mobiliseren.

Doordat er nog veel onduidelijkheid is over klimaatfinanciering, vooral als het naar fondsen gaat waar vervolgens de bestemming van het geld (nog) niet is ingevuld, is het extra moeilijk om geld uit private bronnen te mobiliseren, wat goed moet zijn voor de helft van klimaatfinanciering. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen daarom om in te zetten op snelle duidelijkheid hierover.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat in de Bali-akkoorden uit 2007 is afgesproken dat middels de zogeheten Nationally Appropriate Mitigation Actions (NAMA’s) direct klimaatfinanciering van een ontwikkeld land aan een ontwikkelingslanden wordt gegeven in de vorm van een investering. Deelt de Staatssecretaris de mening dat dit een instrument is om snel meer duidelijkheid en concrete actie te krijgen? Deelt de Staatssecretaris de mening dat dit interessant kan zijn voor het Nederlandse bedrijfsleven en een effectieve manier om klimaatfinanciering uit private middelen te mobiliseren? Klopt het, zo vragen deze leden, dat Duitsland en Zweden al 70 miljoen euro in NAMA’s hebben gestopt? Is de Staatssecretaris bereid dit voorbeeld te volgen en zo de klimaatonderhandelingen een impuls te geven?

Mondiale klimaatonderhandelingen

De leden van de VVD-fractie lezen dat er naar verwachting vóór de klimaatconferentie in Parijs geen overeenstemming zal worden bereikt over de langetermijndoelstelling, cycli die moeten zorgen voor een opwaartse ambitiespiraal, de juridische bindendheid van Intended Nationally Determined Contributions (INDC’s) en internationale klimaatfinanciering. Welke gevolgen heeft dit? Wat betekent dit voor de effectiviteit van het toekomstige akkoord?

De leden van de VVD-fractie merken op dat overheden zich tijdens de Climate Summit of the Americas in Toronto hebben aangesloten bij het Under2MoU. Nederland heeft toegezegd dit memorandum of understanding (MoU) aan te bevelen bij provincies en steden in Nederland. In hoeverre is dit MoU onderdeel van Europees beleid? Hebben andere lidstaten dezelfde toezegging gedaan als Nederland? Zo nee, waarom opereert Nederland in dezen alleen?

De leden van de VVD-fractie merken op dat belangrijke thema’s die verder besproken werden in Toronto het verder stimuleren van duurzaam transport en zero emission vehicles waren. Wat is hierover precies besproken? En hoe komen deze onderwerpen aan de orde bij de aanstaande informele Milieuraad? Wat is de inzet van Nederland daarbij?

De leden van de VVD-fractie lezen dat Nederland in aanloop naar de klimaattop in Parijs inzet op coalities tussen statelijke en niet-statelijke actoren en aandacht eist voor een balans tussen mitigatie en adaptatie. Hoe zitten andere landen in deze discussie? Met andere woorden, in hoeverre is er steun voor deze Nederlandse inzet?

De leden van de VVD-fractie merken op dat China recentelijk zijn INDC heeft aangeleverd. Het land geeft aan dat de CO2-uitstoot in 2030 zijn piek zal bereiken. Hoe beoordeelt de Staatssecretaris deze INDC?

De leden van de VVD-fractie lezen dat Nederland internationaal een vijfjarige herzieningscyclus van de emissiereducties steunt. Hoe realistisch is het dat een dergelijke cyclus er daadwerkelijk komt? Hoeveel steun is er bij andere landen voor een dergelijke cyclus?

De leden van de VVD-fractie zijn voorstander van de inzet van Nederland om de ambitie zoals verwoord in de INDC’s niet te koppelen aan klimaatfinanciering. Wordt dit standpunt internationaal breed gedeeld?

De leden van de SP-fractie benadrukken het belang van een succesvolle uitkomst van de komende klimaattop. Zij verwachten een actieve rol en inzet van Nederland in aanloop naar deze top. Zij spreken de wens uit te komen tot duidelijke concrete doelstellingen en bindende afspraken, zowel voor de korte als langere termijn.

De leden van de SP-fractie benadrukken het belang te komen tot een mondiaal klimaatakkoord. Zij vragen welke rol Nederland voor zichzelf ziet weggelegd om de onderhandelingen te bevorderen. Deze leden menen dat Nederland een voortrekkersrol zou moeten vervullen waar mogelijk.

De leden van de SP-fractie merken op dat de Staatssecretaris heeft aangegeven dat aanvullende actie door het bedrijfsleven en lokale overheden noodzakelijk is om tot oplossingen en het reduceren van CO2-emissies te komen. Welke voorbeelden kunnen gegeven worden van de actieve Nederlandse rol hierbij?

De leden van de SP-fractie vragen verder op welke wijze de 2°C-doelstelling bij lokale en regionale overheden wordt aanbevolen. Hoe wordt dit in Nederland vormgegeven?

De leden van de CDA-fractie vinden het jammer dat er tot zover nauwelijks vooruitgang is geboekt bij de ambtelijke onderhandelingen in Bonn. Waarom is er nog geen verdere overeenstemming bereikt, zo vragen deze leden. Hoe liggen de verhoudingen tussen de lidstaten? Welke factoren zitten in de weg voor een stevige Europese inzet in Parijs?

Daarnaast vragen de leden van de CDA-fractie of de Staatssecretaris bereid is om bestaande initiatieven die de ontwikkeling en uitrol van NAMA’s faciliteren, te steunen. Zo nee, waarom niet? Is zij bereid om initiatief te nemen om het Nederlandse bedrijfsleven en ngo’s hierbij te betrekken?

De leden van de D66-fractie betreuren het te vernemen dat de ambtelijke onderhandelingsronde (van 1 tot en met 11 juni 2015 in Bonn) niet heeft opgeleverd waarop gehoopt werd. Deze leden zijn zeer bezorgd over de tijd die nog rest in aanloop naar de klimaatconferentie in Parijs om te komen tot een nieuw mondiaal klimaatakkoord. Deze leden hechten er sterk aan om door de Staatssecretaris goed op de hoogte te worden gehouden over de vorderingen in aanloop naar de klimaattop. Deze leden lezen dat de nieuwe tekst van de voorzitters van de onderhandelingen met daarin duidelijkere opties uiterlijk op 24 juli 2015 wordt verwacht. Deze leden vragen de Staatssecretaris of zij bereid is de inhoud van deze tekst met de Kamer te delen (uiteraard openbaar wanneer mogelijk, anders vertrouwelijk), voorzien van een appreciatie, ruim voorafgaand aan de reeds geplande technische briefing van 9 september 2015 over de Nederlandse inzet voor de klimaattop. Deze leden kijken voorts uit naar de terugkoppeling van het verloop van de volgende onderhandelingsronde van 31 augustus tot en met 4 september in de genoemde technische briefing.

De leden van de D66-fractie zijn onaangenaam verrast te lezen dat de verwachting is dat er over een zeer groot aantal zaken niet vóór de klimaatconferentie in Parijs besloten zal worden. Dit geldt voor de vraag hoe om te gaan met de «oude» scheiding tussen ontwikkelde en ontwikkelingslanden, een langetermijndoelstelling, cycli die moeten leiden tot een opwaartse ambitiespiraal, de juridische bindendheid van nationaal bepaalde bijdragen én internationale klimaatfinanciering. Voor deze leden zijn deze onderdelen ieder afzonderlijk instrumenteel voor de mate van succes van een nieuw mondiaal klimaatakkoord. Deze leden vragen de Staatssecretaris nader te duiden wat het betekent dat zij in deze fase van de onderhandeling al de verwachting uitspreekt dat op deze cruciale punten niet vóór de klimaatconferentie in Parijs enige overeenstemming bereikt zal worden. Verwacht de Staatssecretaris dat er tijdens de klimaattop (toch) een doorbraak geforceerd zal worden ten aanzien van deze punten? Zo nee, waarom niet?

De leden van de D66-fractie lezen dat de Staatssecretaris er in gelooft dat bijeenkomsten en activiteiten buiten de ambtelijke onderhandelingen bij kunnen dragen aan een verhoogd tempo van die onderhandelingen, en noemt daarbij een aantal voorbeelden. Deze leden zijn van mening dat de inzet van de Staatssecretaris op dit punt te prijzen valt en vragen aan welke bijeenkomsten en activiteiten zij in de aanloop naar de klimaatconferentie in Parijs nog zal deelnemen en wat de inzet van de Nederlandse regering op deze bijeenkomsten en activiteiten zal zijn.

De leden van de D66-fractie vragen of de Staatssecretaris voornemens is om tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap, wanneer het nieuwe klimaatakkoord vers gesloten is, het middel van activiteiten en bijeenkomsten aan te grijpen om Nederlandse best practices op het gebied van klimaatadaptatie voor de overige EU-lidstaten als voorbeeld te stellen. De leden van deze fractie grijpen deze gelegenheid tevens aan om de Staatssecretaris te vragen hoe het staat met het initiatief voor een Noordzee-grondstoffenrotonde in het kader van de ontwikkeling richting een Europese circulaire economie. Is de Staatssecretaris voornemens om dit initiatief tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap een impuls te geven?

De leden van de D66-fractie zijn blij te lezen dat Nederland door de Verenigde Naties gevraagd is zich te richten op het probleemgebied transport (Actieagenda Transport), dat tijdens de klimaattop extra aandacht zal krijgen. Deze leden vragen hoe de Staatssecretaris deze verantwoordelijkheid handen en voeten gaat geven, wat de concrete doelstellingen van Nederland op dit vlak zijn en of en, zo ja, hoe dit ook tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap terug zal komen. Wat is de ambitie op dit vlak? Gaat het om het verzamelen en bundelen van goede voorbeelden, of worden er ook op mondiaal niveau afspraken gemaakt over de wijze waarop deze initiatieven kunnen worden verspreid en eventuele belemmeringen weggenomen? Deze leden vragen de Staatssecretaris of zij hierover de Kamer nader kan informeren.

De leden van de D66-fractie hebben al regelmatig de onbetrouwbaarheid van zuinigheidstesten van voertuigen aan de kaak gesteld die door autofabrikanten zelf worden uitgevoerd en in omstandigheden die niet overeenkomen met de realiteit, bijvoorbeeld door het afplakken van spiegels en het laten rijden op onrealistisch gladde wegen. De Staatssecretaris heeft hierbij in het verleden aangegeven dat zij in internationaal verband zoekt naar een snelle oplossing. Gaat de regering, nu Nederland een voortrekkersrol heeft gekregen op het gebied van duurzaam transport, dit podium gebruiken om snel tot een zo realistisch mogelijke testprocedure te komen?

De leden van de D66-fractie vragen hoe de Staatssecretaris, naast het deelnemen aan voornoemde activiteiten en bijeenkomsten, van plan is om te proberen het tempo van de onderhandelingen op te schroeven. Is hierover overleg met gelijkgestemde landen, binnen dan wel buiten de Europese Unie? Is er hier sprake van een coalition of the willing, zodat ook voor de buitenwereld helder wordt welke landen voortgang in de onderhandeling frustreren dan wel stimuleren? Deelt de Staatssecretaris de mening dat Nederland in een dergelijke coalitie samen met een aantal kernlanden een voortrekkersrol kan vervullen, niet in de laatste plaats met het oog op het Nederlandse EU-voorzitterschap in de eerste helft van 2016?

De leden van de D66-fractie onderstrepen dat niet alleen overheden maar zeker ook publiek-private coalities en initiatieven van niet-statelijke actoren een cruciale rol spelen in het bewerkstelligen van een effectieve mondiale aanpak van het klimaatprobleem. Deze leden lezen dat de staatsecretaris in dit verband aangeeft dat de juridische vorm van het akkoord in Parijs van belang is. Zij vragen de Staatssecretaris inzichtelijk te maken welke juridische vorm zij voor ogen heeft. Deze leden vragen de Staatssecretaris dit punt nader toe te lichten.

De leden van de D66-fractie vragen in het kader van de voorgaande vraag of de Staatssecretaris de Kamer nader kan informeren over de uitkomst van de tweedaagse Climate Summit of the America’s. Zij vragen de Staatssecretaris nader in te gaan op de vraag waarom een aantal staten zich niet en een aantal staten zich wel heeft verbonden aan de tijdens deze conferentie opgestelde declaratie.

De leden van de D66-fractie vragen voorts of de Staatssecretaris kan toelichten welke voor- en nadelen aan verschillende juridische vormen kleven en welke juridische vorm zij kansrijk acht. Hoe draagt de juridische vorm die de Staatssecretaris zelf voor ogen heeft bij aan het aan boord krijgen van alle partijen? Deze leden vragen de Staatssecretaris dit punt nader toe te lichten.

De leden van de D66-fractie vragen welke rol de Staatssecretaris voor zichzelf ziet als tijdelijk voorzitter van de Milieuraad tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap als het gaat om de Europese implementatie van het tijdens de klimaatconferentie in Parijs te sluiten mondiale klimaatakkoord. Deze leden zijn benieuwd naar het ambitieniveau van de Nederlandse regering op dit dossier. Deze leden ontvangen graag een uitgebreide reactie op dit punt.

Verslag Milieuraad 15 juni 2015

Mondiaal klimaat: De weg naar Parijs

De leden van de VVD-fractie lezen dat Eurocommissaris Cañete tijdens de Milieuraad van 15 juni jongstleden benadrukte dat het tempo van de mondiale onderhandelingen omhoog moet in Parijs om tot een goed resultaat te komen. Deze leden willen graag weten hoe de EU gaat inzetten op een versnelling van het tempo van de mondiale onderhandelingen. Hoe realistisch is het dat er inderdaad een versnelling in de onderhandelingen bereikt wordt?

De leden van de VVD-fractie zijn het eens met de stelling dat een dynamisch akkoord met de mogelijkheid tot een periodieke herziening van de inzet van elke partij er niet toe mag leiden dat partijen hun ambitie naar beneden bijstellen of dat elke vijf jaar opnieuw onderhandeld moet worden over het totaalpakket. Hoe wordt dit voorkomen?

De leden van de VVD-fractie constateren dat Nederland voor wat betreft het bereiken van een mondiaal klimaatakkoord inzet op een juridische vorm die voor alle partijen werkbaar is. Nationale mitigatiebijdragen die niet internationaal juridisch bindend zijn, zijn dan een optie. Hoe zou dit er in de praktijk uitzien? Hoe wordt dan bewerkstelligd dat landen zich daadwerkelijk aan de afgesproken mitigatiebijdragen houden?

Diversenpunten

De leden van de VVD-fractie constateren dat het Europees parlement woensdag 8 juli jl. het voorstel voor de marktstabiliteitsreserve (MSR) heeft aangenomen. Kan de Staatssecretaris concreet aangeven wat dit voorstel nu betekent voor Nederland? En wanneer wordt een en ander in Nederlandse regelgeving geïmplementeerd?

De leden van de VVD-fractie lezen in het verslag van het schriftelijk overleg over de Milieuraad van 15 juni 2015 de volgende passage ten aanzien van de investeringen van pensioenfondsen in fossiele brandstoffen: «De overheid heeft een belangrijke rol bij het scheppen van randvoorwaarden die zorgen dat duurzame producten een aantrekkelijk alternatief vormen. Hiervoor is niet allen vergroting van het maatschappelijk bewustzijn nodig, maar (...) bijvoorbeeld ook het stellen van milieunormen.» Op welke «randvoorwaarden» en «milieunormen» doelt de Staatssecretaris?

De leden van de D66-fractie zijn verheugd dat de Europese Commissie een voorstel heeft gepresenteerd om het CO2-emissiehandelssysteem te herzien, aangezien er verdere structurele stappen worden gezet in de omslag naar het belonen van schone technologieën. De leden van deze fractie vragen of de Staatssecretaris met deze leden van mening is dat de innovatiekracht van de industrie versterkt en beloond moet worden, en dat daarnaast de inzet van schone energie goedkoper gemaakt moet worden. Zo nee, waarom niet?

De leden van de D66-fractie vragen of de Staatssecretaris van mening is dat het voorstel van de Europese Commissie ambitieus genoeg is. De leden van deze fractie vragen of zij voornemens is de Nederlandse inzet te richten op het verder aanscherpen van het voorstel, zodat innovatie en een efficiënte industrie prioriteit krijgen. Zo nee, waarom niet?

De leden van de D66-fractie hebben vernomen dat de Europese Commissie voorstelt om ook na 2020 de mogelijkheid open te laten aan Polen en andere Oost-Europese lidstaten om gratis rechten te geven aan de elektriciteitssector, terwijl dit volgens de huidige «Emission Trading Scheme»-richtlijn (ETS) zou eindigen in 2020. Uit onderzoek van Climate Action Network blijkt dat voor de periode tot 2020 gratis rechten ter waarde van 12 miljard euro voornamelijk worden gebruikt voor het financieren van kolencentrales. De leden van deze fractie vragen hoe dit voorkomen kan worden na 2020. Voorts vragen deze leden hoe voorkomen kan worden dat de Europese elektriciteitsmarkt wordt verstoord door gratis rechten in Oost-Europa. Deelt de Staatssecretaris de mening dat juist het moderniseren van de elektriciteitsproductie in Centraal en Oost-Europa hard nodig is? Welke mogelijkheden ziet de Staatssecretaris om de Oost-Europese lidstaten zover te krijgen om hier verdere stappen in te zetten?

De leden van de D66-fractie vragen welke rol de Staatssecretaris voor zichzelf ziet als tijdelijk voorzitter van de Milieuraad tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap als het gaat om de herziening van het CO2-emissiehandelssysteem. De leden van deze fractie zijn benieuwd naar het ambitieniveau van de Nederlandse regering op dit dossier. Deze leden ontvangen graag een uitgebreide reactie op dit punt.

De leden van de D66-fractie hebben vernomen dat de Europese Commissie voorstelt om een speciale reserve van CO2-emissierechten in te stellen voor nieuwe installatie en significante groei in industriële productie. Dit sluit nauw aan bij het voorstel in het Energieakkoord om de allocatie van rechten beter aan te sluiten bij het niveau van productie. De leden van deze fractie vragen hoe de Staatssecretaris tegen dit voorstel van de Commissie aankijkt.

De leden van de D66-fractie hebben vernomen dat de Europese Commissie voorstelt om het aantal sectoren op de «carbon leakage»-lijst terug te brengen naar 50. De leden van deze fractie vragen welke sectoren op de verwachte lijst staan. Voorts vragen deze leden hoe voorkomen kan worden dat er weer te veel sectoren op de lijst komen, zodat er niet genoeg gratis rechten overblijven voor die sectoren die echt bescherming nodig hebben tegen carbon leakage.

De leden van de D66-fractie vragen wat de te verwachten ETS-veilingopbrengsten voor Nederland zullen zijn onder dit voorstel en hoe deze opbrengsten ingezet kunnen worden voor internationale klimaatmitigatie en adaptatieprojecten enerzijds, en het versterken van innovatie en concurrentiekracht anderzijds. Voorts vragen de leden van deze fractie hoe voorkomen kan worden dat de CO2-veilingopbrengsten afnemen ten gevolge van een te groot deel aan allocatie van gratis emissierechten.

II Reactie van de bewindspersoon

Inleiding

Op de agenda van deze Informele Milieuraad staan gedachtewisselingen over de Sustainable Development Goals (SDG’s), klimaatfinanciering en de stand van zaken van de mondiale klimaatonderhandelingen. De fracties van de VVD, PvdA, CU, SP, CDA en D»66 hebben vragen over deze onderwerpen gesteld. Hierbij wordt opgemerkt dat de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking eerstverantwoordelijk is voor de SDG’s en klimaatfinanciering. Verder heb ik vragen ontvangen over het Europese emissiehandelsysteem en over de vragen die het Luxemburgse voorzitterschap stelt in de voorbereidende discussiestukken voor deze Raad. Hieronder treft u per onderwerp de antwoorden aan.

Reactie van de Minister

Discussievragen

De leden van de D66-fractie vragen naar de discussievragen die het Luxemburgse voorzitterschap in de voorbereidende stukken heeft gesteld. Ook zijn zij benieuwd naar de Nederlandse positie t.a.v. deze discussievragen.

Wat betreft de Sustainable Development Goals (SDG’s) vraagt het Voorzitterschap hoe Europees milieubeleid kan bijdragen aan het bereiken van deze doelen. Specifiek wordt er gevraagd naar het halen van de Europese doelen op het gebied van biodiversiteit. Nederland vindt dat er goed gekeken moet worden naar de beleidsimplicaties van de SDG’s op nationaal en Europees niveau. Het PBL brengt momenteel al de nationale beleidsopgave voor Nederland in kaart. Bij de Europese implementatie van de SDG’s moet zoveel mogelijk aangesloten worden bij bestaande instrumenten.

Wat betreft klimaatfinanciering wil het Voorzitterschap het hebben over de financiële instrumenten die nodig zijn om privaat geld te mobiliseren en vraagt het hoe publieke klimaatfinanciering meer voorspelbaar gemaakt kan worden. Nederland steunt het idee van het voorzitterschap om een «toolbox» te ontwikkelen voor klimaatfinanciering en pleit voor meer transparantie over de toezegging van ontwikkelde landen om vanaf 2020 gezamenlijk 100 miljard dollar per jaar te mobiliseren.

Het Voorzitterschap vraagt over mondiaal klimaat naar de inbreng van lidstaten op de Lima-Parijs Actie Agenda. Verder komt er een discussie over de inzet richting Parijs. U bent over beide zaken geïnformeerd in de Kamerbrief over de stand van zaken van de klimaatonderhandelingen d.d. 8 juni 2015. De inbreng van Nederland zal langs die lijnen verlopen.

Sustainable Development Goals (SDG’s)

De leden van de VVD- en PvdA-fracties zijn benieuwd naar wat de SDG’s voor het Nederlandse (milieu)beleid zullen betekenen. Daarnaast willen de leden van de CU-fractie weten wat de SDG’s voor klimaat en energie, inclusief het aandeel hernieuwbare energie en energiebesparing, voor Nederland zullen betekenen.

Zoals is meegedeeld in de Kamerbrief d.d. 17 juni 20151 voldoet Nederland al aan veel van de SDG’s. Ook bestaan er voor veel SDG’s op milieuterrein al doelstellingen op EU-niveau. Zo heeft de Europese Raad zich in oktober 2014 verbonden aan een bindend EU-doel voor hernieuwbare energie van ten minste 27% in 2030 en een indicatief EU-doel van ten minste 27% in 2030 voor verbetering van de energiebesparing. De nationale beleidsopgave die uit de SDG’s volgt, wordt op dit moment door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) in kaart gebracht. De resultaten van deze studie worden in november 2015 verwacht. Daarna zal uw Kamer hier nader over worden geïnformeerd.

De leden van de VVD-fractie vragen naar de uitkomsten van de Financing for Development Conferentie in Addis Abeba van 13–16 juli jl.

De onderhandelingen zijn op 15 juli succesvol afgerond. Alle landen zijn het eens geworden over een slottekst die als een mondiaal kader voor de financiering van duurzame ontwikkeling dient. In de onderhandelingen heeft Nederland ingezet op nationale publieke financiering, focus van officiële ontwikkelingshulp (ODA) voor de allerarmsten, innovatieve financiering en multi-stakeholder partnerschappen, handel en investeringen voor ontwikkeling. Deze onderwerpen zijn goed opgenomen in de slottekst. Het kabinet zal uw Kamer nog nader informeren over de uitkomsten van de Financing for Development conferentie.

De leden van de PvdA- en SP-fracties vragen op welke bredere doelen de G77 financiële middelen wil inzetten, en waarom dit voor Nederland en de EU geen optie is.

De G77 wil, naast de uitkomsten van de Financing for Development conferentie, nog additionele afspraken maken over (financiële) middelen gericht op het bereiken van de SDG’s. Nederland en de EU zijn geen voorstander van additionele afspraken, maar zetten erop in om de afspraken die in Financing for Development met succes gemaakt zijn te gebruiken voor de uitvoering van de SDG’s.

De leden van de PvdA-fractie zijn benieuwd op welk vlak er nog geen overeenstemming is over monitoring van de doelen en willen weten welke positie Nederland, de EU en de G77 daarbij innemen. De leden van de SP-fractie willen daarnaast weten hoe Nederland er actief aan wil bijdragen dat er concrete afspraken komen over monitoring en verantwoording.

Over de wijze waarop deze monitoring van de SDG’s op landen- en wereldniveau zal plaatsvinden zijn de onderhandelingen nog gaande. Nederland is voorstander van stevige afspraken over monitoring en verantwoording, zodat overheden, organisaties en burgers elkaar kunnen aanspreken op de voortgang. Ontwikkelingslanden zijn echter geen voorstander van zware instrumenten. De onderhandelingen hierover worden o.a. gevoerd binnen een VN groep van statistische experts, waarin ook het CBS zitting heeft; daarmee speelt Nederland een actieve rol in de totstandkoming van de SDG indicatoren en monitoring. Daarnaast heeft Nederland met geld en kennis bijgedragen aan de ontwikkeling van het Global Tracking Framework (GTF) en blijft Nederland inzetten op verdere ontwikkeling van het GTF als centraal monitoringinstrument. Wanneer de onderhandelingen eind dit jaar worden afgerond, zal uw Kamer hier nader over worden geïnformeerd.

De leden van de CU-fractie hebben vragen gesteld over indicatoren voor de doelen 7.1 (toegang tot energiediensten) en 7.2 (aandeel duurzame energie).

Wat betreft doel 7.1 spant Nederland zich in voor duurzame en veilige toegang tot energie. Daarbij gaat het om het gebruik van hernieuwbare energie en de aanpak van het koken op traditioneel houtvuur. Volgens recente inzichten van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) is het koken op traditioneel houtvuur een van de grootste doodsoorzaken in ontwikkelingslanden. Nederland spant zich in om in de uitwerking van SDG 7 voort te bouwen op het Sustainable Energy for All initiatief (SE4ALL).

Bij het hanteren van indicatoren moet een goede afweging worden gemaakt tussen kosten en baten. Zoals hierboven besproken loopt het technische proces voor het identificeren van indicatoren voor alle SDG’s momenteel nog.

De leden van de CU-fractie willen dat de regering zich inzet voor het schrappen van «toegang tot geavanceerde en schonere fossiele brandstoffen» uit doel 7a voor 2030.

SDG 7a gaat over toegang tot technologie en onderzoek t.a.v. schone energie (zowel hernieuwbare energie, energiebesparing als schonere inzet van fossiele brandstoffen) én investeringen in infrastructuur en schone energietechnologie. Het kabinet ziet dit als belangrijke ingrediënten om te komen tot een duurzame energievoorziening voor iedereen; het is niet mogelijk om in een klap enkel over te schakelen op hernieuwbare energie. De genoemde verhoudingen tussen investeringen in hernieuwbare energie en fossiele energie worden nu jaarlijks bijgehouden door het UNEP en het Bloomberg New Energy Finance instituut.

De leden van de SP-fractie vragen de regering toe te lichten welk type «vergroening» in ontwikkelingslanden zij voor ogen staat.

«Vergroening» is onderdeel van het bredere pakket van belastingen, partnerschappen en innovatieve financiering waarover op 15 juli jl. een akkoord is bereikt op het Financing for Development conferentie in Addis Abeba. De maatregelen met betrekking tot hoe deze vergroening verdere invulling te geven, zal de komende tijd verder worden uitgewerkt. Voor nadere informatie over het nationale en internationale groene groei beleid verwijs ik naar de Tussenbalans Groene Groei 20152, die op 18 juni jl. aan het parlement is gezonden.

Klimaatfinanciering

De leden van de PvdA, CDA en CU-fracties hebben verzocht uit te leggen waarom Nederland geen voorstander is van het formuleren van tussentijdse kwantitatieve klimaatfinancieringsdoelen en waarom dit begrotingstechnisch niet mogelijk is. De leden van de D66-fractie vragen hoe groot de Staatssecretaris de kans acht dat het formuleren van kwantitatieve doelstellingen (toch) zal gebeuren en of Nederland zich in een minderheidspositie bevindt.

Op dit moment is het onwaarschijnlijk dat kwantitatieve doelstellingen voor klimaatfinanciering onderdeel zullen worden van het juridisch akkoord dat we in Parijs willen overeenkomen. Vrijwel alle ontwikkelde landen zien geen toegevoegde waarde in het onderhandelen over tussentijdse doelen pre-2020 voor klimaatfinanciering. Allereerst omdat de besluitvorming hierover in Parijs zeer moeizaam tot stand zal komen en meer politiek gemotiveerd zal zijn dan gebaseerd op een realistische inschatting van financieringsbehoeften voor mitigatie en adaptatieprojecten van ontwikkelingslanden. Verder helpen tussentijdse doelen ontwikkelingslanden niet om hun interne planning te verbeteren en om effectieve klimaatprojecten te ontwikkelen.

Nederland geeft haar bijdragen aan klimaatfinanciering deels meerjarig vorm. De Nederlandse klimaatfinanciering is integraal onderdeel van de BHOS begroting. De uitgaven voor klimaatfondsen zoals het Groene Klimaatfonds, bijdragen aan kennisontwikkeling over klimaat en ontwikkeling en de investeringen in hernieuwbare energie zijn terug te vinden in artikel 2 van de begroting voor BHOS en kunnen meerjarig worden gepland. Een belangrijke bijdrage aan de internationale klimaatinzet in ontwikkelingslanden is de inzet van de Nederlandse expertise en programma’s op het gebied van water en voedselzekerheid. Jaarlijks wordt met experts gekeken welke bijdrage op deze thema’s aan klimaat wordt geleverd. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de door de OESO ontwikkelde Rio-markers. Ook wordt in kaart gebracht wat multilaterale organisaties doen aan klimaat en wordt sinds dit jaar ook onderzocht in welke mate samenwerking met private partijen bijdraagt aan het tegengaan van klimaatverandering en de gevolgen van klimaatverandering. Door deze integratie van klimaat in internationale samenwerking zijn voorspellingen die verder vooruitkijken dan het komend jaar erg onzeker. Dit wordt versterkt doordat er internationaal nog gesproken wordt over definities en meetmethoden. De Nederlandse ambitie blijft om ons aandeel te leveren aan de invulling van de toegezegde $ 100 miljard per jaar vanaf 2020.

De leden van de PvdA-fractie zijn benieuwd naar de visie van de Staatssecretaris over hoe de inspanningen en ambitieniveaus van ontwikkelde landen meer inzichtelijk moeten worden gemaakt. De leden van de CU-fractie vragen of de regering bereid is kaders op te stellen waar private klimaatfinanciering voor bedoeld is en aan moet voldoen, evenals inzicht in hoe dit ten goede komt aan zowel adaptatie als mitigatie.

De wijze waarop landen rapporteren over klimaatfinanciering loopt nog sterk uiteen. Sommige landen rapporteren slechts een percentage van bijvoorbeeld een waterproject dat relevant is voor klimaat (zoals Nederland), andere rapporteren de totale waarde van het project. Hierdoor is het moeilijk om de bijdragen van verschillende donoren op te tellen en zo aan ontwikkelingslanden te laten zien wat in totaal is ondernomen. Bij het inzichtelijk maken richt de inspanning van de ontwikkelde landen gezamenlijk zich op het verhelderen van de definitie van klimaatfinanciering en het beter rapporteren over de gebruikte methode. Ook de wijze waarop de bijdrage van de private sector wordt toegerekend aan klimaatfinanciering kan profiteren van een breder gedragen definitie. Een dergelijke definitie geeft die toerekening zekere kaders.

In OESO-kader werken donoren aan een uniforme en inzichtelijke rapportage. Hierbij richt de discussie zich op het verhelderen van de definitie van klimaatfinanciering en het ontwerpen van een rapportage format. Ook het bepalen van private klimaatfinanciering is onderwerp van dit OESO-overleg, daar op dit vlak soortgelijke problemen spelen

Tijdens de COP in Warschau is afgesproken dat donoren tweejaarlijks inzicht geven in hun strategieën en benaderingen van klimaatfinanciering en daarbij waar mogelijk ook kwantitatieve gegevens op te nemen. Nederland vindt dit een goede manier om de gewenste duidelijkheid te krijgen van donoren die daartoe in staat zijn.

De leden van de SP-fractie vragen een toelichting op de Nederlandse bijdrage aan de klimaatfinanciering en uitstootvermindering en hoe Nederland kan bijdragen aan het verder uitwerken van afspraken die met ontwikkelingslanden gemaakt moeten worden over technische ondersteuning en kennisuitwisseling. De leden van de CU-fractie vragen of Nationally Appropriate Mitigation Actions (NAMA’s) interessant kunnen zijn voor het Nederlands bedrijfsleven en voor het op effectieve wijze mobiliseren van klimaatfinanciering uit private middelen. Klopt het, zo vragen deze leden, dat Duitsland en Zweden al 70 miljoen euro in NAMA’s hebben gestopt? Daarnaast vragen de leden van de CDA en CU-fracties of de regering bereid is dit voorbeeld te volgen en NAMA’s te steunen en hierbij het Nederlands bedrijfsleven en NGO’s te betrekken.

Technische ondersteuning en capaciteitsopbouw zijn in de onderhandelingen richting Parijs belangrijke thema’s. Ook bij de bilaterale en multilaterale financiering zijn deze elementen veelal onlosmakelijk verbonden met financieringsvoorstellen en goedkeuring. De Nationally Appropriate Mitigation Actions (NAMA’s) waartoe in de Bali akkoorden werd besloten hebben veel tijd en investeringen gevergd om op een niveau te komen dat deze de functie kunnen vervullen waar de SP en het CDA op doelen, te weten een leidraad voor zowel publieke als private bijdragen aan de klimaatplannen van ontwikkelingslanden. In het begin was de kwaliteit van deze voorstellen laag. De zogenaamde NAMA-faciliteit waaraan ondermeer Duitsland en Zweden bijdragen, ondersteunt de formulering van NAMA’s. Nederland heeft vanwege de trage totstandkoming van de NAMA’s gekozen om technische ondersteuning en capaciteitsopbouw voor hernieuwbare energie via de Climate Investment Funds van de Wereldbank te laten lopen, maar is zeker bereid om te bezien of er inmiddels voorstellen zijn die passen binnen de toegang tot hernieuwbare energie programma. Ook in het nu operationele Groene Klimaatfonds wordt veel aandacht besteed aan de capaciteit van landen om projecten te formuleren. Daarmee krijgt dit dus op meerdere manieren een impuls.

Nederland zet sterk in op het efficiënt en effectief besteden van middelen en het mobiliseren van private financieringsbronnen, onder meer met bestuursdeelname in de Klimaatfondsen van de Wereldbank en het Groene Klimaatfonds. Daarnaast is Nederland onder meer actief in het zogenaamde Global Innovation Lab for Climate Finance. Daarin worden innovatieve instrumenten ontwikkeld waarbij publiek geld slim benut wordt om privaat geld te mobiliseren. De ambitie om meer privaat kapitaal aan te trekken zal vooral komen door het ontwikkelen en toepassen van specifieke innovatieve instrumenten. Het gaat daarbij om onder andere het afdekken van bepaalde – commercieel niet financierbare – risico’s, het ontwikkelen van projecten voor het tegengaan van CO2-uitstoot of het tegengaan van de gevolgen van klimaatverandering en het verbeteren van het investeringsklimaat in landen.

De leden van de SP-fractie vragen naar de mogelijkheden om niet alleen de allerarmste landen te ondersteunen, maar juist ook die landen die goed op weg zijn maar nog zeker een steuntje in de rug kunnen gebruiken. De leden van de D66-fractie vragen of de Staatssecretaris voornemens is de Nederlandse overheidsfinanciering die zich primair richt op de meest kwetsbare en armste landen te handhaven, dan wel uit te breiden.

Nederlands publiek klimaatgeld (ODA) is gericht op de armste en meest kwetsbare landen. Klimaatfinanciering is in Nederland onderdeel van de begroting voor BHOS. De uitgaven die worden gedaan voor programma’s en projecten op het gebied van water, voedselzekerheid en energie die relevant zijn voor klimaat hebben vanzelfsprekend een armoedefocus. Bij klimaatfinanciering wordt ook gekeken naar het betrekken van private partijen. Hierbij wordt vooral ingezet op het inzichtelijk maken van risico’s en het nagaan van welke risico’s private financiering in de weg staan; die specifieke risico’s kunnen met publieke middelen worden afgedekt om een klimaatrelevante transactie (lening of export van goederen / diensten) door te laten gaan. Nederland zoekt binnen de genoemde thema’s naar mogelijkheden voor samenwerking. De mate waarin die mogelijkheden zich voordoen is daarbij bepalend voor een toename van de aandacht voor klimaat in de bilaterale samenwerking. Het is wel zo dat een actieve aanpak van klimaat in ontwikkelingslanden vaak leidt tot meer voorstellen van deze landen voor klimaatprojecten. Zowel bilateraal als via de multilaterale klimaatfondsen wordt daar op ingespeeld.

De leden van de D66-fractie hebben gevraagd om inzichtelijk te maken welke institutionele structuur de Staatssecretaris voor ogen heeft voor fondsen voor adaptatie in ontwikkelingslanden, inclusief voor- en nadelen en kansrijke opties voor Parijs, die tegelijk tegemoetkomt aan de transparante en voorspelbare klimaatfinanciering waar de ontwikkelingslanden om vragen.

In de klimaatonderhandelingen wordt onderkend dat de veelheid aan verschillende fondsen, elk met hun eigen doelstellingen en voorwaarden, voor adaptatie ruimte biedt voor meer synergie en efficiency. Omdat elk fonds een aparte bestuursstructuur kent, eigen doelstellingen en eigen doelgroepen is het op voorhand niet eenvoudig snel conclusies te trekken hoe de rationalisatie het best plaats kan vinden. De discussie zal zich richting Parijs dan vooral toespitsen op de rol van het adaptatiefonds. Dat functioneert nu onder het Kyoto-protocol. Om het ook een rol te laten spelen voor het nieuwe akkoord zal het een plek moeten krijgen in de besluiten van Parijs. Voor de verdere rationalisatie wordt gewacht op het rapport dat de Standing Commitee on Finance van het UNFCCC hierover zal produceren. De inzet van Nederland is nu vooral om in Parijs geen besluiten te nemen die verdere rationalisatie bemoeilijken.

De leden van de CU-fractie vragen hoeveel publiek klimaatgeld (ODA) gebruikt wordt om private financiering te mobiliseren, en wat de randvoorwaarden zijn voor het gebruik van publiek geld voor private investeringen.

Op 13 april jl. ging uw Kamer een brief toe over de stand van zaken van de inzet op private klimaatfinanciering. De inzet is om de komende jaren private partijen meer te betrekken bij klimaatfinanciering. De exacte verhouding tussen de publieke inzet en de gemobiliseerde private klimaatfinanciering is op dit moment nog niet te geven. Deze verhouding verschilt per instrument en is mede afhankelijk van internationaal nog te bepalen definities en meetmethoden. Bij publiek-private samenwerking zoals het Fonds Duurzaam Water is bijvoorbeeld een vierde van projecten afkomstig van commerciële financiering. Subsidies van het Global Environment Fund maken vaak een veelheid van de subsidie aan leningen beschikbaar van ontwikkelingsbanken.

Nederland verwacht dat de toename in private klimaatfinanciering vooral voor rekening zal komen van een groeiende inzet van ontwikkelingsbanken op klimaat en de ontwikkeling van nieuwe instrumenten zoals de Climate Development Finance Facility (CDFF) van FMO. Nederland vraagt daarbij internationaal aandacht voor de focus op de allerarmsten, ook bij de inzet van deze ontwikkelingsbanken en het mobiliseren van private middelen.

De leden van de CU-fractie vragen of de regering bereid is dit najaar een bredere visie op klimaatfinanciering te geven met het oog op de verdere internationale onderhandelingen met ondermeer een bredere visie van de regering op klimaatfinanciering zoals de rolverdeling en samenhang tussen publieke en private financiering, hoe klimaat en ontwikkeling daarin kunnen samengaan, welke doelgroepen bereikt moeten worden en de kaders voor private financiering.

De brede visie van de Nederlandse inzet op klimaatfinanciering is opgenomen in de brief «Wat de wereld verdient: Een nieuwe agenda voor hulp, handel en investeringen Nederland». Over de inzet voor het mobiliseren van private klimaatfinanciering is op 13 april jl. een brief aan uw Kamer gestuurd (IGG-2015.153301). Belangrijkste prioriteiten voor Nederland bij de invulling van klimaatfinanciering zijn de aandacht voor allerarmsten, gender, het betrekken van de private sector, investeringen in Disaster Risk Reduction en samenwerking met NGO’s, kennisinstellingen en private partijen om dit dossier nader vorm te geven. Na de zomer zal de Kamer de resultatenrapportage van ontwikkelingssamenwerking toegaan. In deze rapportage zal ook worden ingegaan op de resultaten die voortkomen uit de inzet op klimaat. Er wordt gekeken naar de inzet op delta’s, voedselzekerheid, toegang tot hernieuwbare energie en landschapsbeheer en bossen. Tevens gaat de Kamer in september de begroting voor BHOS toe en de HGIS nota. In de HGIS nota wordt ook ingegaan op de uitgaven voor klimaat in 2016. Deze documenten zouden een goede basis moeten vormen voor een gesprek met uw Kamer over samenhang, kaders en doelgroepen. De behandeling van de begroting van BHOS zou een gelegenheid kunnen zijn om dit gesprek te voeren.

Stand van zaken mondiale klimaatonderhandelingen

Verloop onderhandelingen

De leden van de VVD, het CDA, de SP en D66-fracties stellen vragen naar aanleiding van het te lage tempo van de mondiale klimaatonderhandelingen. De leden van de CDA-fractie vragen waarom er nauwelijks vooruitgang is geboekt bij de ambtelijke onderhandelingen in Bonn tot zover en waarom er nog geen verdere overeenstemming is bereikt.

De ambtelijke onderhandelingen gaan op dit moment door een lastige fase. Een lange onderhandelingstekst met veel opties en tegengestelde standpunten moet verkort worden en er moeten duidelijke opties voor politieke besluitvorming geschikt gemaakt worden. Een aantal landen kon in Bonn nog niet instemmen met het schrappen van teksten die zij eerder hebben ingebracht, maar uiteindelijk was er overeenstemming om mandaat te geven aan de voorzitters van de onderhandelingen om uiterlijk op 24 juli 2015 een «volledig gestroomlijnde, geconsolideerde, duidelijke en beknopte versie» van de onderhandelingstekst te publiceren. Op verzoek van de leden van de D66-fractie zal deze openbaar beschikbare tekst, voorafgaand aan de technische briefing van 9 september 2015 en voorzien van een eerste algemene appreciatie, aan uw Kamer gestuurd worden.

De leden van de VVD-fractie willen graag weten hoe de EU gaat inzetten op een versnelling van het tempo van de mondiale onderhandelingen en of dat realistisch is en de leden van de CDA fractie vragen naar aanleiding van het uitblijven van overeenstemming hoe de verhoudingen tussen de lidstaten liggen en welke factoren in de weg zitten van een stevige Europese inzet in Parijs.

De EU onderhandelt als één geheel en is in deze onderhandelingen een constructieve speler die regelmatig bereidheid toont meer vaart te willen brengen in het proces. De inzet van de EU voor Parijs is stevig en komt met unanimiteit tot stand. De voortdurende inspanningen van de EU, zowel in de technische onderhandelingen als in het kader van het Climate Diplomacy Action Plan, zijn gericht op versnelling van het tempo van de onderhandelingen. De nieuwe onderhandelingstekst, die op 24 juli a.s. verwacht wordt, zorgt hopelijk voor de benodigde versnelling. Deze tekst wordt begin september voor het eerst besproken.

De leden van de VVD en D66-fracties lezen dat er naar verwachting vóór Parijs geen overeenstemming zal worden bereikt over de lange termijn doelstelling, cycli die moeten zorgen voor een opwaartse ambitiespiraal, de juridische bindendheid van INDC’s en internationale klimaatfinanciering, en vragen dit nader te duiden en wat het betekent voor Parijs en voor de effectiviteit van het toekomstige akkoord.

De verwachting dat over deze zaken niet vóór Parijs overeenstemming wordt bereikt, moet niet zo gelezen worden dat er geen overeenstemming in Parijs over zou kunnen worden bereikt. Het zijn naar verwachting punten die alleen op politiek niveau kunnen worden beslecht. Als er geen afspraken over mondiale emissiedoelstellingen komen, geeft dat een minder duidelijk signaal aan de samenleving over wat er nodig is om de tweegradendoelstelling te halen. Hierover zal de discussie overigens ook na Parijs niet stoppen omdat de wetenschap dat steeds opnieuw zal aangeven. Geen ambitiecyclus betekent dat er geen duurzaam akkoord is en dat er binnen 10 jaar weer onderhandeld moet worden over een nieuw klimaatakkoord. Als mitigatieafspraken juridisch niet bindend zijn, hoeft het akkoord niet minder effectief te zijn, indien daarmee juist wordt verzekerd dat alle landen bij gaan dragen. Daarom hecht Nederland meer aan participatie en een dynamisch akkoord dan aan internationaal juridisch bindende bijdragen.

Intussen blijkt tijdens informele bijeenkomsten, bilaterale gesprekken en uit bijvoorbeeld gezamenlijke verklaringen van de VS en China, de EU en China en de EU en Latijns-Amerikaanse landen, dat de wil om in Parijs een akkoord te bereiken bij alle landen aanwezig is en dat geeft het kabinet vertrouwen dat ook voor deze moeilijke onderwerpen oplossingen gevonden kunnen worden.

De leden van de VVD-fractie vragen hoe kan worden voorkomen dat een periodieke herziening van de inzet van elke partij er toe leidt dat partijen hun ambitie naar beneden bijstellen en of elke vijf jaar opnieuw onderhandeld moet worden over het totaalpakket.

De inzet van Nederland en de EU is om te komen tot een duurzaam, juridisch bindend kernakkoord, waar alle landen aan mee willen doen en waarbij nationale bijdragen periodiek worden herzien. Daarbij worden ook afspraken gemaakt over het steeds opnieuw beoordelen van de toereikendheid van het geheel van bijdragen in het licht van de laatste wetenschappelijke kennis en over het beginsel dat er geen sprake mag zijn van het terugzakken in ambitieniveau door partijen («no back sliding»). Dat laatste principe wordt breed gedragen. Als we er in slagen om in Parijs een akkoord met een duurzame architectuur te creëren, hoeft niet steeds opnieuw te worden onderhandeld over alle spelregels en kan worden volstaan met periodieke herziening en vernieuwing van nationale bijdragen.

De leden van de VVD-fractie lezen dat Nederland internationaal een vijfjarige herzieningscyclus van de emissiereducties steunt en vragen hoe realistisch het is dat een dergelijke cyclus er daadwerkelijk komt.

De overgrote meerderheid van landen steunt het streven naar een duurzaam akkoord op basis van een periodieke herziening van nationale bijdragen. Met name de kleine eilandstaten, minst ontwikkelde landen en veel Latijns-Amerikaanse landen maken zich hier met de EU en Nederland sterk voor. Slechts enkele landen hebben zich expliciet tegen een dergelijk duurzaam akkoord uitgesproken. Zo stelt China dat niet het akkoord van Parijs, maar het Klimaatverdrag al een duurzaam akkoord is. Het verzet tegen een herzieningscyclus hangt samen met de vrees dat nationale bijdragen (INDCs) internationaal zullen worden beoordeeld. De EU heeft al aangegeven compromisbereid te zijn inzake de bezwaren tegen de individuele beoordeling van INDCs. Het is waarschijnlijk dat het verzet tegen de herzieningscyclus in grote mate ook tactisch van aard is om de reikwijdte van de cyclus uit te breiden naar adaptatie en financiering en om ontwikkelde landen meer duidelijkheid te laten geven over opschaling van financiering.

Nederlandse rol

De leden van de SP-fractie vragen welke rol Nederland voor zichzelf ziet weggelegd om de onderhandelingen naar een mondiaal klimaatakkoord te bevorderen en menen dat Nederland een voortrekkersrol zou moeten vervullen waar mogelijk.

De EU onderhandelt als één geheel en dat maakt de EU een voorname onderhandelingspartner. Nederland wil gebruik maken van de massa van de EU en steekt veel energie in het vormen van de EU standpunten. Daarnaast spreekt Nederland op politiek en ambtelijk niveau bilateraal met onderhandelingspartners. Ook neemt Nederland actief deel aan informele consultaties die Frankrijk regelmatig organiseert en waar steeds wisselende thema’s van het in Parijs te sluiten akkoord besproken worden. Het tegengaan van klimaatverandering vraagt om concrete actie van iedereen, op alle niveaus: mondiaal, Europees, nationaal, regionaal en lokaal, door statelijke en niet-statelijke actoren. Het akkoord van Parijs moet die benodigde actie mogelijk maken en stimuleren. Daarom wil Nederland terugkomen uit Parijs met een akkoord tussen regeringen dat tegelijk ook een sterke impuls geeft aan acties van statelijke en niet-statelijke actoren. In overleg met het Franse voorzitterschap van COP21 en de VN richt Nederland zich binnen de Lima-Paris Action Agenda speciaal op transport/mobiliteit en water. Deze inzet op een concrete actieagenda verbindt het te bereiken onderhandelingsresultaat met de praktijk.

De leden van de D66-fractie vragen daarnaast of over het opschroeven van het tempo in de onderhandelingen overleg is met gelijkgestemde landen, binnen dan wel buiten de Europese Unie. Tevens vragen de leden van de D66-fractie of hier sprake is van een coalition of the willing waar Nederland een voortrekkersrol in kan vervullen.

Nederland is continu in overleg met landen binnen en buiten de EU, niet alleen met gelijkgestemde landen en niet alleen over het opschroeven van het tempo in de onderhandelingen. Bij die gesprekken komen alle onderwerpen op de onderhandelingstafel aan de orde. Nederland neemt ook actief deel aan de Cartagena Dialogue for Progressive Action, een coalitie van ongeveer 40 vooruitkijkende ontwikkelde landen en ontwikkelingslanden die regelmatig standpunten vergelijkt en convergentie verkent.

De leden van de D66-fractie vragen aan welke bijeenkomsten en activiteiten de Staatssecretaris in de aanloop naar Parijs nog zal deelnemen en wat de inzet van de Nederlandse regering op deze bijeenkomsten en activiteiten zal zijn.

De internationale agenda op het gebied van klimaatbijeenkomsten is sterk in beweging en deelname aan bijeenkomsten zal deels afhangen van uitnodigingen. In ieder geval zal de Staatssecretaris in aanloop naar Parijs in september in New York deelnemen aan de Business Dialogue, een door de Franse Ministers Fabius en Royal voorgezeten dialoog tussen klimaatministers en CEO’s uit de private sector. In oktober neemt de Staatssecretaris deel aan de ministeriële onderhandelingen over het nieuwe klimaatakkoord in Bonn. De Nederlandse inzet voor deze bijeenkomsten is in lijn met de Kamerbrief3 van 8 juni 2015 over de stand van zaken op weg naar de klimaatconferentie te Parijs en de voorbereiding van de Klimaattop in New York op 29 juni en de uitgebreide beantwoording van vragen bij SO Milieuraad van 3 juni 2015.

De leden van de D66-fractie vragen of de Staatssecretaris voornemens is om tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap, wanneer het nieuwe klimaatakkoord vers gesloten is, het middel van activiteiten en bijeenkomsten aan te grijpen om Nederlandse best practices op het gebied van klimaatadaptatie voor de overige EU-lidstaten als voorbeeld te stellen.

Nederland organiseert samen met de Europese Commissie tijdens het EU voorzitterschap de conferentie «Adaptation Futures», van 10–13 mei 2016. Deze conferentie richt zich op de verbinding tussen onderzoek en best practices op het gebied van klimaatadaptatie. Daarbij zullen ook Nederlandse best practices worden gepresenteerd.

De leden van de D66-fractie vragen welke rol de Staatssecretaris voor zichzelf ziet als tijdelijk voorzitter van de Milieuraad tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap als het gaat om de Europese implementatie van het in Parijs te sluiten mondiale klimaatakkoord en zijn benieuwd naar het ambitieniveau van de Nederlandse regering op dit dossier.

Ongeacht de precieze uitkomst van de klimaattop in Parijs zal Nederland als EU-voorzitter in de eerste helft van 2016 de EU-interne onderhandelingen over klimaatbeleid verder proberen te brengen. Het kader hiervoor is de klimaatambitie van de Unie, zoals vastgelegd in de Europese Raadsconclusies van oktober 2014 over klimaat- en energiebeleid 2030. Op 15 juli j.l. heeft de Europese Commissie een voorstel uitgebracht ter herziening van het Europese emissiehandelssysteem, dat zeker op de agenda van het Nederlands voorzitterschap komt. Daarnaast zal voor de sectoren die niet onder het emissiehandelssysteem vallen een nieuwe inspanningenverdeling voor de periode na 2020 moeten worden overeengekomen. Naar verwachting zal de Commissie hiervoor een voorstel presenteren tijdens het Nederlands voorzitterschap.

Juridische vorm akkoord van Parijs

De leden van de VVD-fractie constateren dat Nederland inzet op een juridisch vorm die voor alle partijen werkbaar is, met mogelijk nationale mitigatiebijdragen die niet internationaal juridisch bindend zijn. De leden van deze fractie vragen hoe dit er in de praktijk uit zou zien en hoe dan wordt bewerkstelligd dat landen zich daadwerkelijk aan de afgesproken mitigatiebijdragen houden.

Het uitgangspunt van het kabinet is dat er een juridisch bindend kernakkoord komt. Daarnaast moeten partijen de mogelijkheid hebben om naar vermogen bij te dragen en deze nationale bijdragen flexibel opwaarts aan te passen. Op dit moment liggen alle opties over het vastleggen van de nationale mitigatieafspraken van partijen nog op tafel. Het niet-internationaal juridisch bindend vastleggen van die afspraken behoort ook tot de mogelijkheden. Er kan dan een bepaling in het akkoord worden opgenomen, die alle landen oproept om naar vermogen nationale mitigatieafspraken te ontwikkelen en uit te voeren. Daarnaast zouden begeleidende besluiten van de COP overige zaken kunnen regelen, zoals richtsnoeren voor het opstellen van de mitigatieafspraken en het rapporteren over de voortgang bij de uitvoering. Landen die problemen ondervinden bij de uitvoering van de mitigatieafspraken zouden eventueel d.m.v. een faciliterend nalevingsysteem geholpen kunnen worden. Brede deelname aan een dergelijk systeem is effectiever dan een verplichtend systeem waar belangrijke landen niet aan willen deelnemen.

De leden van de D66-fractie onderstrepen dat niet alleen overheden maar zeker ook publiek-private coalities en initiatieven van niet-statelijke actoren een cruciale rol spelen in het bewerkstelligen van een effectieve mondiale aanpak van het klimaatprobleem. De leden van deze fractie lezen dat de staatsecretaris in dit verband aangeeft dat de juridische vorm van het akkoord in Parijs van belang is. De leden van deze fractie vragen de Staatssecretaris inzichtelijk te maken welke juridische vorm zij voor ogen heeft en dit punt nader toe te lichten. De leden van de D66-fractie vragen voorts of de Staatssecretaris kan toelichten welke voor- en nadelen aan verschillende juridische vormen kleven en welke juridische vorm zij kansrijk acht en hoe de juridische vorm die de Staatssecretaris zelf voor ogen heeft bijdraagt aan het aan boord krijgen van alle partijen?

De passage in de geannoteerde agenda waar de leden van de D66-fractie in eerste instantie naar verwijzen bedoelde aan te geven dat de juridische vorm of de juridische benaming van het akkoord van Parijs geen belemmering zou moeten vormen voor de deelname aan het akkoord door landen als de Verenigde Staten en China. Niet alle landen willen een Protocol als uitkomst van Parijs. In het internationale verdragenrecht bepaalt de intentie van de partijen of er sprake is van een juridisch bindend akkoord, niet de gekozen vorm. De voor- en nadelen van de drie in Durban (COP 17, 2011) geformuleerde juridische vormen – een «protocol, another legal instrument or an agreed outcome with legal force under the Convention applicable to all Parties»- zijn vergelijkbaar. Binnen de Europese Unie lijkt zich een voorkeur te ontwikkelen voor een nieuw protocol. Nederland kan daarmee instemmen al is voor Nederland de vorm van ondergeschikt belang. Primair van belang is om in Parijs te komen tot een mondiaal klimaatakkoord dat een brede participatie mogelijk maakt en waarmee wereld op een pad naar de 2-gradendoelstelling komt.

Climate Summit of the Americas

De leden van de D66-fractie vragen naar de uitkomst van de tweedaagse Climate Summit of the Americas en of de Staatssecretaris nader in kan gaan op de vraag waarom een aantal staten zich niet en een aantal staten zich wel heeft verbonden aan de tijdens deze conferentie opgestelde declaratie.

Tijdens de Climate Summit of the Americas in Toronto hebben de aanwezige subnationale staten en provincies een slotverklaring ondertekend. Daarin spreken ze onder meer af dat hun ambitie is om doelstellingen te formuleren die consistent zijn met een beneden 2-graden scenario, koolstofbeprijzing in te voeren en het Under2MoU te ondertekenen. Alle aanwezige subnationale staten en provincies hebben de verklaring van de Climate Summit of the Americas getekend. Nederland omarmt het initiatief, maar heeft de slotverklaring niet ondertekend omdat Nederland geen subnationale staat is maar een land.

De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre het Under2Mou onderdeel is van Europees beleid, of andere lidstaten dezelfde toezegging hebben gedaan als Nederland en zo niet, waarom Nederland in dezen dan alleen opereert. De leden van de SP vragen op welke wijze de 2-gradendoelstelling bij lokale en regionale overheden wordt aanbevolen.

De EU heeft net als alle andere verdragslanden bij het UNFCCC de beneden 2-gradendoelstelling aanvaard en heeft vergelijkbare ambities als het MoU, bijvoorbeeld 80–95% reductie van broeikasgassen in 2050. Verschillende EU lidstaten hebben interesse getoond in het officieel steunen van dit MoU. Het is echter een MoU tussen subnationale overheden en daarom zal het via de Nederlandse Klimaatcoalitie en het IPO bij Nederlandse overheden onder de aandacht gebracht worden.

De leden van de VVD-fractie vragen daarnaast wat er precies besproken is in Toronto op het gebied van het verder stimuleren van duurzaam transport en Zero Emission Vehicles. Ook vragen deze leden hoe dit onderwerp aan de orde komt bij de aanstaande informele milieuraad en wat de Nederlandse inzet daarbij is.

De bevordering van duurzaam transport en Zero Emission Vehicles past bij de actieve rol van Nederland om transportinitiatieven als onderdeel van de Lima-Parijs Actie Agenda (LPAA) te bevorderen en zichtbaarheid te geven tijdens de COP in Parijs. Nederland is lid van de Zero Emission Vehicle Coalition. Doel van deze coalitie is het uitrollen van duurzaam transport. In Toronto is met Gouverneur Brown van Californië afgesproken intensief samen te werken richting Parijs. Dit onderwerp staat niet op de agenda van de informele milieuraad.

Bijdrage niet-statelijke actoren

De leden van de SP-fractie vragen naar voorbeelden van de rol van Nederland met betrekking tot aanvullende actie door het bedrijfsleven en lokale overheden om tot oplossingen voor het reduceren van CO2-emissies te komen. De leden van de VVD vragen in dit kader hoeveel steun er is voor de Nederlandse inzet om de rol van statelijke en niet-statelijke actoren te versterken en hoeveel steun er is voor een balans tussen mitigatie en adaptatie.

In verschillende coalities wordt ingezet op aanvullende actie door overheden en bedrijfsleven. In de Nederlandse Klimaatcoalitie wordt bijvoorbeeld samengewerkt door bijna 200 leden (overheden, bedrijven en maatschappelijke organisaties) op weg naar Parijs. Nederland zet zich ook internationaal in om samen met bedrijfsleven en lokale overheden op specifieke thema’s te komen tot extra ambitie. Zo werkt Nederland op het gebied van transport mondiaal aan ambitieverhoging, door overheden, maatschappelijke organisaties, en bedrijven te betrekken bij de verschillende transportcoalities. Zo kunnen deze partijen gebruik maken van de kennis en technologie die bij de transportcoalities aanwezig is. In de klimaatonderhandelingen richting Parijs is Nederland een voorvechter van het structureel verankeren van de rol van niet-statelijke actoren in het nieuwe mondiale klimaatregime.

Nederland heeft de afgelopen jaren in de VN klimaatonderhandelingen aandacht gevraagd voor de rol van andere overheden en niet-statelijke actoren. Zulke coalities bieden kansen voor concrete actie in aanvulling op het mondiale klimaatregime en dit wordt mondiaal steeds meer erkend. Illustratief hiervoor is dat Frankrijk, de voorzitter van de klimaatconferentie in Parijs, de Actie Agenda van niet-statelijke actoren als een van de essentiële uitkomsten van Parijs ziet.

De inzet van Nederland en de EU op een balans tussen mitigatie en adaptatie, als een van de politiek noodzakelijke elementen in het akkoord van Parijs, lijkt steeds breder gesteund te worden.

Overige vragen in het kader van de mondiale klimaatonderhandelingen

De leden van de VVD-fractie vragen zich af hoe het kabinet de Chinese INDC beoordeelt.

Het kabinet verwelkomt het feit dat China als een van de eerste landen in de regio haar voorgenomen nationaal bepaalde bijdrage heeft bekendgemaakt. Een nieuw klimaatakkoord in Parijs heeft alleen zin als ook de landen die verantwoordelijk zijn voor het grootste deel van de broeikasgasuitstoot zich daaraan verbinden, en het voornemen van China om hun emissies uiterlijk in 2030 te laten pieken is dan ook een bemoedigend en belangrijk signaal. Het kabinet hoopt dat ook andere grote economieën spoedig hun INDC bekend zullen maken.

De leden van de VVD-fractie vragen op welke «randvoorwaarden» en «milieunormen» wordt gedoeld in het verslag van het schriftelijk overleg over de Milieuraad van 15 juni 2015.

Het kabinet doelt op het klimaatbeleid in den brede. Koolstofbeprijzing, zoals via het EU emissiehandelssysteem, kan er bijvoorbeeld toe bijdragen dat duurzame investeringen aantrekkelijker worden. Ook milieunormen, zoals emissienormen aan voertuigen, kunnen hieraan bijdragen.

Emissiehandelssysteem

De leden van de VVD-fractie vragen wat de marktstabiliteitsreserve betekent voor Nederland en wanneer het in Nederlandse regelgeving wordt geïmplementeerd.

Het invoeren van de marktstabiliteitsreserve heeft tot gevolg dat Nederland vanaf 2019 minder emissierechten veilt als er, zoals de verwachting voor de komende jaren is, een aanzienlijk surplus aan emissierechten op de markt is. Hiermee wordt een meer graduele en stabiele prijsstijging van emissierechten beoogd. De marktstabiliteitsreserve heeft gevolgen voor de hoeveelheid emissierechten die op Europees niveau in een bepaald jaar op de veiling worden aangeboden en behoeft niet in nationale wetgeving te worden geïmplementeerd.

De leden van de D66-fractie vragen of de Staatssecretaris de mening deelt dat inzet op de innovatiekracht van de industrie en op goedkopere schone energie belangrijk is.

Jazeker. Het vergroten van de innovatiekracht van de industrie past in de Nederlandse langetermijnstrategie voor groene groei. Minister Kamp voert actief beleid ter bevordering van de productie van schone energie.

De leden van de D66-fractie vragen of het voorstel van de Europese Commissie voor herziening van het ETS voldoende ambitieus is en of Nederland inzet op verdere aanscherping van het voorstel, zodat innovatie en efficiënte industrie prioriteit krijgen.

Het Commissievoorstel is op 15 juli gepubliceerd en is niet geagendeerd voor de Raad. Uit een eerste bestudering van het voorstel blijkt dat het voorstel niet de gehele versterking laat zien waar Nederland zich hard voor maakt, zoals verwoord in de Kamerbrief «Het Europese emissiehandelssysteem voor CO2»4. Het Nederlandse standpunt ten aanzien van de voorstellen ontvangt uw Kamer op de gebruikelijke wijze later dit jaar middels een BNC-fiche.

De leden van de D66-fractie vragen hoe voorkomen kan worden dat bepaalde lidstaten gratis emissierechten geven aan kolencentrales en hiermee de Europese elektriciteitsmarkt verstoren. Deze leden vinden ook dat het moderniseren van de elektriciteitsproductie in Centraal- en Oost Europa hard nodig is en vragen of de regering zich hiervoor in wil zetten.

Modernisering is inderdaad nodig. Daarom is het belangrijk dat er regels worden opgesteld waar gratis emissierechten voor ingezet mogen worden. In het op 15 juli jl. gepresenteerde voorstel stelt de Europese Commissie voor dat voor grote investeringsprojecten een competitief biedproces wordt ingesteld, met duidelijke eisen en transparantie. Hierbij mogen alleen projecten deelnemen die onder meer bijdragen aan de diversificatie van de energiemix, milieuverbetering, schone technologische ontwikkeling en modernisering van energieproductie.

De leden van de D66-fractie vragen naar de rol die Nederland kan vervullen tijdens het EU-Voorzitterschap.

Het EU-Voorzitterschap brengt met zich dat Nederland terughoudend moet optreden rond haar eigen standpunten. De ambitie van Nederland is om goede voortgang te boeken in de onderhandelingen over het deze week gepubliceerde Commissievoorstel. Het is niet de verwachting dat de onderhandelingen tijdens het Nederlandse Voorzitterschap kunnen worden afgerond.

De leden van de D66-fractie vragen of de speciale reserve die de Europese Commissie voorstelt waaruit CO2-emissierechten gehaald kunnen worden voor nieuwe installatie en significante groei in industriële productie, aansluit bij de inzet in het Energieakkoord.

De inzet in het Energieakkoord (eind 2015) is om bij de toewijzing van emissierechten onder meer uit te gaan van de werkelijke productie van een bedrijf. Aangezien bedrijven in het voorstel van de Commissie enkel gebruik kunnen maken van de speciale reserve als hun productie aanzienlijk toeneemt, sluit het voorstel hier slechts deels bij aan.

De leden van de D66-fractie vragen welke sectoren worden aangemerkt als zijnde risico lopend op carbon leakage, uitgaande van de nieuwe carbon leakage criteria zoals voorgesteld door de Europese Commissie.

De sectoren met veel emissies, zoals de chemie-, staal-, raffinage-, kunstmest- en cementindustrie zullen naar verwachting voldoen aan de nieuwe criteria. Het aantal sectoren dat wordt aangemerkt risico te lopen op carbon leakage zal wel aanzienlijk dalen. In 2019 stelt de Europese Commissie de definitieve lijst op van sectoren die geacht worden risico op carbon leakage te lopen.

De leden van de D66-fractie zijn benieuwd naar de verwachte veilingopbrengsten bij het voorstel van de Europese Commissie en de inzet daarvan voor klimaatmitigatie en adaptatie, innovatie en concurrentiekracht.

De verwachte veilinginkomsten zijn nog niet ingeschat. In de Nederlandse begrotingssystematiek is sprake van een strikte scheiding tussen inkomsten en uitgaven. Dit staat het oormerken van de opbrengsten voor klimaatmitigatie en adaptatie, innovatie en concurrentiekracht niet toe. Zoals eerder in de Europese Raad besloten en nu opgenomen in de voorstellen van de Europese Commissie, worden er na 2020 twee fondsen ingesteld gericht op innovatie en modernisering.

De leden van de D66-fractie vragen ook hoe voorkomen kan worden dat de CO2-veilingopbrengsten afnemen ten gevolge van een te groot deel aan allocatie van gratis emissierechten.

Dit wordt voorkomen doordat het percentage gratis uit te keren emissierechten vooraf vastgesteld wordt.

Overige vragen

De leden van de D66-fractie vragen hoe de Staatssecretaris de verantwoordelijkheid op het probleemgebied transport (Actieagenda Transport) op de klimaattop handen en voeten gaat geven. Daarnaast vragen zij wat de concrete doelstellingen van Nederland op dit vlak en hoe dit tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap terug zal komen.

De Lima-Parijs Actieagenda is een instrument van de VN om tot meer actie te komen. De Actieagenda is geen onderdeel van het onderhandelingsproces voor Parijs, maar zet in op het vergroten van de betrokkenheid en ambitie van niet-statelijke actoren. De Nederlandse inzet is om meer landen te betrekken bij deze niet-statelijke initiatieven en het aanjagen van meer ambitie. Het wegnemen van belemmeringen, denk aan financiering of flankerend beleid, is daarbij een belangrijke succesfactor. Belemmeringen zijn o.a. het onderwerp van een conferentie tussen statelijke en niet-statelijke actoren in oktober. Nederland zal deze conferentie faciliteren. Welke onderwerpen Nederland binnen het thema duurzaam verkeer en vervoer tijdens het Nederlands EU-voorzitterschap aan de orde zal brengen wordt momenteel verkend. Concrete doelstellingen voor de gehele sector zijn in deze fase nog niet te geven. Het gaat hier om acties en initiatieven van niet-statelijke actoren van uiteenlopende vervoerswijzen die elk hun eigen dynamiek kennen. Het versnellen van meer actie en initiatief in de gehele sector, door te laten zien dat klimaatactie in verkeer en vervoer mogelijk en succesvol is, is wel een belangrijke doelstelling.

De leden van de D66-fractie vragen zich af of, nu Nederland een voortrekkersrol heeft gekregen op het gebied van duurzaam transport, de regering dit podium gaat gebruiken om snel tot een zo realistisch mogelijke testprocedure te komen?

De onderhandelingen over een nieuwe testprocedure (WLTP) als opvolger van de huidige testprocedure (NEDC) zijn in een vergevorderd stadium. Op dit moment wordt gesproken over de fasering van de invoering van de nieuwe testprocedure en de correlatie tussen de nieuwe en de huidige testprocedure. Afhankelijk van de voortgang komende maanden, kan hierover eind 2015 een besluit worden genomen. Naar huidig inzicht zal de nieuwe testprocedure vanaf 1 september 2017 gaan gelden voor nieuwe typen auto’s.

De leden van de D66-fractie vragen of het Nederlandse voorzitterschap gebruikt zal worden om het initiatief de Noordzee grondstofrotonde een impuls te geven.

Op dit moment wordt verkend wat de kansen zijn van het initiatief de North Sea Resources Roundabout. Daarbij gaat het om het inventariseren welke grondstofstromen kansrijk zijn om tussen Noordzeelanden makkelijker te laten in- en uitvoeren zodat circulair gebruik wordt bevorderd. Ten behoeve van deze inventarisatie heeft ondermeer op 30 juni jl. een werksessie plaatsgevonden met vertegenwoordigers van overheden (Groot-Brittannië, België, Duitsland en Nederland) en het bedrijfsleven. Na de zomer zal nader in beeld worden gebracht welke 10 grondstofstromen kansrijk zijn om hoogwaardig tussen de betrokken lidstaten te circuleren. Daarbij wordt ook verkend of een internationale Green Deal hierop haalbaar is. Het EU-Voorzitterschap brengt met zich dat Nederland terughoudend moet optreden rond haar eigen standpunten. Wel is het streven om het voorzitterschap te benutten om dit initiatief een extra impuls te geven.


X Noot
1

Kamerstuk 2014/2015, 32 605, nr. 168.

X Noot
2

Kamerstuk 2014/2015, 33 043, nr. 42.

X Noot
3

Kamerstuk 2014/2015, 31 793, nr. 116.

X Noot
4

Kamerstuk 2014/2015, 21 501, nr. 543.

Naar boven