21 501-07 Raad voor Economische en Financiële Zaken

Nr. 1232 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 30 januari 2015

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Financiën over de brief van 26 oktober 2014 over Resultaten Comprehensive Assessment (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1177).

De vragen en opmerkingen zijn op 21 november 2014 aan de Minister van Financiën voorgelegd. Bij brief van 29 januari 2015 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Duisenberg

De griffier van de commissie, Berck

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de resultaten van de comprehensive assessment. De leden van de fractie van de VVD zijn verheugd dat de resultaten uit de comprehensive assessment voor de Nederlandse banken positief waren en de Nederlandse banken allemaal door de stresstest zijn gekomen, hoewel er zorgen blijven over de dertien banken die nu nog een kapitaalkort hebben. Genoemde leden zijn wel van mening dat de banken en de toezichthouders na de resultaten van de comprehensive assessment niet achterover kunnen gaan leunen. Hoe wordt daarvoor gezorgd?

De Europese Centrale Bank (ECB) heeft bij de presentatie van de resultaten aangegeven dat de bankbalansen geen beperkende factor meer zijn voor de kredietverlening. De Nederlandsche Bank (DNB) constateert dat de comprehensive assessment een basis voor economisch en financieel herstel biedt. In hoeverre deelt de Minister deze constateringen? Welke gevolgen kan de comprehensive assessment hebben voor de kredietverlening aan het MKB in Nederland? Deze leden zien graag dat, nu de banken duidelijkheid hebben over de waardering van de MKB-portefeuille door de ECB, banken aan goede plannen en goede ondernemers in het MKB weer normaal krediet gaan verstrekken.

In de afgelopen jaren waarschuwden veel economen, het IMF en de OESO dat de Europese banken voor honderden miljarden aan kapitaal tekort komen. De uitkomst is nu dat dertien banken 9,5 miljard euro tekort komen en moeten ophalen. Hoe verklaart de Minister dit grote verschil?

In het verleden was er veel kritiek op de strengheid van de stresstests. SNS Reaal kwam vlak voor de nationalisatie nog door een dergelijke stresstest heen. In hoeverre was de ECB volledig vrij om zo streng te zijn als nodig was? In de commentaren in de media werd namelijk gesteld dat de ECB slechts zo streng kon zijn als de politiek haar toestond.

Voor de stresstest zijn twee scenario’s gebruikt (het baseline-scenario (basis) en het adverse-scenario (ongunstig)). Wat vindt de Minister van deze scenario’s? Waren ze streng en realistisch genoeg? Na de presentatie van de resultaten kwam er kritiek op het feit dat er in de scenario’s geen rekening is gehouden met een periode van langdurige deflatie, met de Verenigde Staten die de rente in rap tempo verhogen of met de situatie dat het ruime monetaire beleid (lage rentes en goedkoop geld) van de ECB weer normaliseert. Was het nodig geweest om dit mee te nemen in een scenario? Wat zouden de gevolgen hiervan zijn geweest voor de uitkomsten?

Van de 130 Europese banken zijn er 25 gezakt voor de stresstest. Dertien banken zullen alsnog 9,5 miljard euro moeten ophalen om hun kapitaal aan te vullen. Hierover is in de Ecofin Raad in november 2013 een drietrapsraket afgesproken, te weten: allereerst private herkapitalisatie, daarna minimaal bail-in tot en met juniorschuld en het ESM met bijgaande conditionaliteiten als laatste optie. In hoeverre is het de verwachting dat de eerste twee voldoende zullen zijn? De leden van de VVD-fractie zouden het zeer ongewenst vinden als er een beroep gedaan zou moeten worden op het ESM. Welke waarborgen zijn er om ervoor te zorgen dat banken niet te snel een beroep willen doen op het ESM en zijn deze voldoende volgens de Minister? Verwacht de Minister dat sommige banken een beroep gaan doen op het ESM? Heeft de Minister daarvoor signalen ontvangen?

Komen de 25 voor de test gezakte banken al wel onder toezicht van de ECB of gebeurt dit op een later tijdstip? Indien dat laatste het geval is, wanneer?

De Nederlandse banken zijn allemaal goed door de stresstest gekomen. Eerder is besloten de leverage ratio voor de Nederlandse banken eenzijdig te gaan verhogen van 3% naar 4%. De leden van de VVD-fractie waren daar geen voorstander van. In hoeverre is het nog noodzakelijk de leverage ratio voor de Nederlandse banken eenzijdig te verhogen, nu de banken gewoon voor deze ECB-test zijn geslaagd?

Bij de Nederlandse banken is in de beoordeling vooral gekeken naar het commercieel vastgoed, hypotheekportefeuilles, MKB-kredieten en grootzakelijke kredietverlening. Waarom is daar specifiek naar gekeken in Nederland? In hoeverre verschilt dit van het buitenland? Deze leden zijn ook benieuwd naar hoe de hypothekenportefeuille van de banken is beoordeeld. Wijkt de beoordeling hiervan af ten opzichte van buitenlandse banken of is er bij de beoordeling specifiek rekening gehouden met de Nederlandse woning- en hypotheekmarkt? In juni van dit jaar waren er namelijk berichten dat de ECB wellicht miljarden extra aan zouden moeten houden voor de Nederlandse hypotheken.

Bij de vormgeving van de Asset Quality Review (AQR) heeft in de derde fase een beoordeling en verificatie van de uitkomsten plaatsgevonden. Wat houdt deze Supervisory Dialogue over de voorlopige en partiële resultaten met elke individuele bank in? Wat waren discussiepunten bij de Nederlandse banken?

De uitkomsten van de AQR hebben tot een aanpassing geleid van netto 2,8 miljard euro op het totaal tier 1-kernkapitaal van de betrokken Nederlandse banken. De verschillen komen voort uit de gehanteerde regels wanneer een lening als niet-presterend (non-performing) wordt gedefinieerd, de lengte van de periode waarin reeds opgetreden, maar nog niet bekende verliezen worden berekend en de hoogte van een voorziening die moet worden genomen. In hoeverre was dit een specifiek Nederlands «probleem»? In hoeverre hadden banken of DNB hierop kunnen of moeten anticiperen?

De reguliere accountantswaardering van de balansen van de banken zijn gebaseerd op geldende internationale boekhoudstandaarden (IFRS). De AQR kent een prudentiële benadering en gaat uit van een meer conservatieve benadering van toekomstige verliezen. Er wordt al gewerkt aan strengere accountantsregels in het kader van IFRS, die daar meer op aansluiten. De verwachting is dat dit over vijf jaar ingevoerd moet zijn. De leden van de fractie van de VVD vinden dit lang duren. In hoeverre kan dit worden versneld? Hoe gaan de toezichthouders ECB en DNB daar in de komende tijd mee om?

De leden van de VVD-fractie lezen dat de loan-to-value (LTV) ratio’s van Nederlandse hypotheken internationaal weliswaar relatief hoog zijn, maar dat dit niet de meest bepalende factor is bij het berekenen van het optreden van eventuele verliezen. Eerder heeft de Minister aangegeven te overwegen de LTV van 100% op termijn terug te brengen tot 80%. Genoemde leden hebben eerder al aangegeven daar geen voorstander van te zijn. Leiden de resultaten van de comprehensive assessment op dit punt tot een heroverweging met betrekking tot nut en noodzaak van het op termijn verlagen van de LTV tot 80%?

Nederlandse banken moeten de datakwaliteit van hun portefeuilles verbeteren. Wat houdt dit precies in? En welke gevolgen heeft dit voor de banken, maar vooral ook voor het MKB/bedrijfsleven? Genoemde leden krijgen namelijk nu al regelmatig klachten van ondernemers dat zij voor de bank al zeer regelmatig (bijvoorbeeld één keer per drie jaar) hun onroerend goed weer moeten laten taxeren, en daarvoor niet de OZB-taxatie mogen gebruiken. De (MKB-)bedrijven krijgen daardoor te maken met hoge administratieve lasten. Wie bepaalt dat OZB-taxaties daar niet voor gebruikt mogen worden, want deze vinden tegenwoordig ook zeer regelmatig plaats? Waarom mogen OZB-taxaties hiervoor niet gebruikt worden? En kan er in de toekomst op dit soort punten ook meer rekening worden gehouden met de administratieve lasten voor het MKB/bedrijfsleven? Zo nee, waarom niet?

De leden van de VVD-fractie lezen dat de omvang van de schok een samenhangend scenario vormt en gedifferentieerd is naar de verschillende Europese landen. Wat houdt het in dat er gedifferentieerd is naar de verschillende Europese landen? In hoeverre houdt dit in dat sommige landen getest zijn met een lichtere stresstest? Dit zouden deze leden namelijk volstrekt onwenselijk vinden.

De leden van de VVD-fractie lezen dat Nederlandse banken in de stresstest vooral getroffen zijn door hogere afschrijvingen op de leningenportefeuilles als gevolg van de ongunstigere economische ontwikkelingen. Om welke leningenportefeuilles gaat het dan vooral?

Uit figuur 2 in de brief van DNB over de resultaten van de stresstest blijkt dat BNG en NWB in het basisscenario (baseline) veel kapitaal verliezen. Wat zijn daarvan de oorzaken en redenen?

Uit figuur 3 in de brief van DNB over de resultaten van de stresstest blijkt dat SNS en RBS in het ongunstige scenario (adverse) behoorlijke klappen oplopen en zelfs dicht bij de grens van 5,5% komen. Wat zijn daarvan de oorzaken en redenen?

Van de Nederlandse banken zijn zeven banken getest door de ECB. De overige Nederlandse banken blijven onder toezicht van de DNB. Wat zijn de punten die DNB uit dit comprehensive assessment meeneemt voor het toezicht op de overige Nederlandse banken die onder toezicht van DNB blijven staan?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA

De leden van de PvdA-fractie zijn blij dat de Nederlandse banken zijn geslaagd voor de Europese stresstests. Dit brengt rust in de markt. Dat betekent ook dat banken hun verantwoordelijkheid kunnen nemen en hun rol als kredietverlener kunnen blijven uitoefenen. Uit de test blijkt vooral dat Nederlandse banken afdoende risicogewogen kapitaal hebben. Als echter wordt gekeken naar de ongewogen leverage ratio, dan doen alleen de Belgische banken het slechter. Ziet de Minister dit als een risico? Hoe denkt de Minister over de verhoogde leverage ratio van 4,95% in het Verenigd Koninkrijk, dat toch ook geen kleine financiële sector heeft? Zouden Nederland en de eurozone niet op langere termijn ook moeten streven naar een nog hogere leverage ratio?

De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat Nederlandse banken hun kapitaal zouden moeten versterken door kapitaal op te halen op de markt en door winstinhouding. Zo blijft de kredietverlening op peil. Deelt de Minister deze mening? Bij welke wijze van balansversterking is de reële economie het meest gebaat?

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de Nederlandse banken goed door de stresstest komen. Wel worden enkele van onze banken hard geraakt in het ongunstige scenario. Betekent dit dat deze banken toch in de problemen komen als de parameters net anders zijn dan verondersteld in de stresstest? Een scenario dat bijvoorbeeld niet is meegenomen in de stresstest is deflatie, terwijl deflatie absoluut niet ondenkbaar is in het huidige economische klimaat. Juist deflatie is een relatief groot risico voor onze economie, met zijn grote private schulden. In hoeverre zijn er alternatieve ongunstige scenario’s denkbaar die kunnen leiden tot problemen voor het Europese bankwezen? De ontwikkeling van de economie in de eurozone verloopt minder gunstig dan in het basisscenario van de stresstest was voorzien, vooral in Frankrijk. Hoe verhoudt de ontwikkeling van de economie in de eurozone zich tot het ongunstige scenario van de stresstest?

Opvallend zijn de correcties als gevolg van de AQR op het handelsboek & CVA van BNG. Wat is de achtergrond van deze correcties? In hoeverre staan er risicovolle posities naar gemeentes open? In hoeverre staat de Staat garant voor eventuele verliezen uit dien hoofde? Is er niet te risicovol gebankierd met gemeentes? Zijn er derivaten verstrekt aan gemeentes, wat is de aard van deze eventuele derivaten. In hoeverre waren gemeentes gebaat bij deze derivaten? Kan er een inventarisatie worden gemaakt van derivatenportefeuilles, om Vestia-achtige debacles te voorkomen? In hoeverre geldt dit op kleinere schaal de NWB Bank?

Met de AQR is slechts een correctie van 226 miljoen euro aangebracht op Klein-MKB portefeuilles. Tegelijkertijd valt 25% van het MKB met financiering onder Bijzonder Beheer bij Nederlandse banken. Hoe verhouden deze twee zaken zich tot elkaar? Zijn Nederlandse banken niet te streng voor het MKB?

Is er zicht op de staat van de overige Nederlandse banken die niet zijn getest door de ECB? Is DNB voornemens om een assessment uit te voeren op (een deel) van de overige Nederlandse banken? In hoeverre zijn stresstesten onderdeel van normaal toezicht door DNB?

De meeste problemen doen zich toch weer voor bij banken in de probleemlanden. Hoewel het bedrag dat aan additioneel kapitaal moet worden opgehaald relatief beperkt is, 9,5 miljard euro, moet dit wel worden opgehoest. Op welke manier denkt de Minister dat deze banken hun kapitaal kunnen versterken? Zijn er reeds ontwikkelingen op dit gebied?

Nu de resultaten van de AQR bekend zijn, is het wellicht ook mogelijk om de risicoweging van bezittingen van banken te heroverwegen. Tegenover staatspapier hoeft bijna geen kapitaal gezet te worden, terwijl MKB-financiering veel kapitaal vereist. Dit draagt bij aan speculatie op staatsobligaties en de huizenmarkt, in plaats van het stimuleren van de reële economie. Zijn er ontwikkelingen op dit gebied en is de Minister het met de leden van de PvdA-fractie eens dat een transparante risicoweging zonder perverse prikkels gewenst is?

De ECB is vanaf nu toezichthouder op de grootste banken in de eurozone. Tegelijkertijd beheerst de ECB het monetair beleid in de eurozone, en heeft uit dien hoofde programma’s zoals het TLTRO programma ingevoerd. Voor het succes hiervan is de ECB afhankelijk van de bankensector. In hoeverre beïnvloeden de toezichthoudende en de monetaire taken van de ECB elkaar? Welke waarborgen zijn er om onwenselijke invloeden te voorkomen?

Op 17 november jl. heeft de Minister zijn toelichting op het TLAC-voorstel van de Financial Stability Board (FSB) naar de Kamer gestuurd. Klopt het dat deze voorstellen in Nederland alleen voor ING gelden? Wat is de minimale omvang van de Total Loss Absorbing Capacity (TLAC) voor de Nederlandse banken die hieronder vallen? Op basis van de AQR heeft ING een CET1 kapitaalratio van 10,4%, in hoeverre moet ING extra kapitaal aantrekken? In hoeverre voldoet ING aan de ongewogen TLAC-eis van 6%? Kan Nederland aansluiten bij deze ongewogen kapitaaleis voor haar grootste banken? Hoe verhoudt de TLAC zich tot het afwikkelingsmechanisme in de bankenunie? Wat is de verhouding tussen TLAC en (junior/senior)obligatiehouders onder het afwikkelingsmechanisme van de bankenunie? Waarom is in Europees verband niet aangesloten bij de FSB en in hoeverre bestaat er coördinatie over en weer. In hoeverre moedigt TLAC het ontstaan van nieuwe onnodig ingewikkelde beleggingsproducten, waarvan onduidelijk is wat het risicoprofiel is, aan?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de uitslagen van de comprehensive assessment. Deze leden zijn verheugd over het feit dat alle Nederlandse banken deze comprehensive assessment hebben doorstaan. Wel hebben de leden van de SP-fractie enkele vragen over zwakheden in de comprehensive assessment.

Nederlandse banken zijn voldoende gekapitaliseerd om ook onder zware stress boven de normen te blijven. Is de Minister bereid een compleet overzicht te verstrekken van de variabelen die in het ongunstige scenario van de stresstest worden beïnvloed, vragen de leden? In hoeverre worden deze variabelen beïnvloed? Is het adverse-scenario vergelijkbaar met de financiële crisis van 2008 en de conjuncturele neergang die daarop volgde? Voor welke termijn wordt in het negatieve scenario berekend welke verliezen banken moeten nemen?

Volgens diverse economen, waaronder hoogleraar Banking and Finance Harald Benink, zijn er signalen dat de combinatie van de doorlichting van de balansen met de stresstest niet streng genoeg zijn geweest. De getallen zouden achterblijven bij de schattingen, en het IMF gaat uit van kapitaaltekorten richting de 400 miljard euro of hoger voor de Europese financiële sector. De leden van de SP-fractie vragen de Minister om te reageren op deze signalen. Deelt de Minister de opvatting van het IMF dat de kapitaaltekorten zouden oplopen tot 400 miljard euro? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat impliceert dit voor de appreciatie van de AQR en de stresstest? Indien de schatting van het IMF correct is, wat betekent dit dan voor de Nederlandse banken?

De heer Benink stelt tevens dat het erop lijkt dat er druk is geweest op de ECB en EBA om niet te streng te zijn. Wat is de opvatting van de Minister over dit vermoeden, vragen de leden van de SP-fractie?

Indien een bankgroep uit meer dan alleen een bank bestaat, hebben de AQR en de stresstest (in beide scenario’s) dan altijd betrekking op de gehele onderneming of alleen op het bankdeel?

Het adverse-scenario dat gebruikt wordt voor de stresstest, opgesteld door de ESRB, omvat de belangrijkste systeemrisico’s die op dit moment worden gesignaleerd, zo lezen de leden van de SP-fractie in de brief. Zijn er risico’s die volgens de Minister niet betrokken zijn maar dat wel hadden moeten worden in de stresstest? Acht de Minister het bijvoorbeeld problematisch dat er bij de AQR geen rekening is gehouden met aanhoudende deflatie?

De leden van de SP-fractie hebben een vraag over de manier waarop banken worden geacht hun kapitaaltekort aan te vullen en hoeveel tijd zij hiervoor krijgen. Kan de Minister aangeven welke procedure volgt, wanneer banken niet in staat zijn om binnen de termijn die er voor staat, hun tekorten aan te vullen?

De prudentiële aanpak van de AQR waardeert verschillende zaken op de balans anders dan gebruikelijk is in de gangbare accountantsverklaring. Bij de AQR worden toekomstige verliezen in aanmerking genomen terwijl dat bij de gebruikelijke accountantswaarderingen niet het geval is. In hoeverre acht de Minister het voor de hand liggend om deze beide waarderingen (meer) in lijn te brengen?

Genoemde leden vragen de Minister om aan te geven welke andere onvolledigheden zijn geconstateerd in de risicobeheersingsprocessen van banken en de veronderstellingen in de modelberekeningen of waarderingsmethoden. Heeft dit ook tot een aanpassing geleid en zo ja, hoe groot is de aanpassing in de waardering die daarmee gemoeid is?

Het onderzoek is in overleg met de ECB, vooral gericht op de meest risicovolle portefeuilles, zo lezen de leden van de SP-fractie. Zij vragen de Minister uit te leggen welke dat zijn. In hoeverre zijn minder risicovolle portefeuilles onderzocht, willen deze leden weten.

De leden van de SP-fractie hebben vernomen dat SNS Bank, meer dan de andere Nederlandse banken, gevoelig is voor schokken. Kan de Minister verklaren waar dit aan ligt? Hoe kan het zijn dat de tier-1 ratio van SNS Bank sterker zakt in het negatieve scenario dan die van de andere Nederlandse grootbanken? Welke zwakheden in de kredietportefeuille liggen hieraan ten grondslag?

De hoge loan-to-value ratio van de Nederlandse hypotheken is niet de meest bepalende factor bij het berekenen van eventuele verliezen, zo stelt DNB. Wat is wel de meest bepalende factor bij het berekenen van eventuele verliezen? Welke rol heeft deze hoge loan-to-value gehad bij de AQR en bij de stresstest, vragen de leden van de SP-fractie? Wat is de verwachting van de Minister aangaande de waarde van de Nederlandse hypotheekportefeuille voor de komende jaren? Ziet de Minister risico’s als het gaat om fluctuaties in de waarde van deze portefeuille?

De leden van de SP-fractie lezen in de toelichting van DNB dat uit de resultaten van de stresstest blijkt dat verliezen vooral tot uiting komen bij banken die zich richten op traditionele kredietverlening. Welke banken zijn dit, vragen genoemde leden? Hebben deze resultaten gevolgen voor de diversificatie van de portefeuilles van de betrokken banken?

Kan de Minister uitleggen welke conclusies hij verbindt aan de uitkomsten van de comprehensive assessment, vragen de leden van de SP-fractie? In hoeverre is de Minister tevreden met de huidige kapitalisatie van banken? Of geven de uitkomsten juist reden om verder te gaan wat betreft het aanhouden van buffers door banken?

De leden van de SP-fractie lezen in de toelichting van DNB dat de Nederlandse banken stappen zullen moeten zetten in de verbetering van de datakwaliteit van hun portefeuilles. Kan de Minister deze stappen en het onderliggende proces toelichten?

Wat is volgens de Minister de verklaring dat er geen Duitse of Franse banken voor de test gezakt zijn, vragen de leden van de SP-fractie?

Deze leden verzoeken de Minister om een schematisch overzicht van de leverage ratio van alle banken die aan de comprehensive assessment zijn onderworpen.

De leden van de SP-fractie vragen of de Minister kan aangeven in welke lidstaten op dit moment een leverage ratio geldt, die door een lidstaat of door een betreffende toezichthouder is opgelegd? Kan de Minister schematisch weergeven welke leverage ratio’s gelden in deze lidstaten?

Polen heeft zijn eigen AQR gehouden. Kan de Minister de verschillen en gelijkenissen inzichtelijk maken tussen de AQR van de ECB en die van Polen, zo vragen de leden van de SP-fractie?

Als nieuwe lidstaten toetreden tot de EU, zal de ECB hun banken dan ook onderwerpen aan een AQR, vragen de leden van de SP-fractie. Zal dit voor of na toetreding zijn? En in het bijzonder, zal Polen ook nog een AQR ondervinden van de ECB als dit land toetreedt tot de eurozone?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

In de brief van de Minister wordt aangegeven dat de ECB een goed en vergelijkbaar inzicht heeft gekregen op de schokbestendigheid en de kwaliteit van de bankbalansen. De leden van de CDA-fractie vragen of het klopt dat per land verschillende scenario’s zijn toegepast? In hoeverre is er dan gewaarborgd dat de resultaten van de comprehensive assessment vergelijkbaar zijn op Europees niveau? Nu is er bij de totstandkoming van de stresstest rekening gehouden met twee scenario’s: een baseline-scenario en een adverse-scenario. Deze leden vragen hoe groot de kans moet worden geacht dat met name het adverse-scenario werkelijkheid gaat worden in Nederland en Europa?

Zijn er bij de comprehensive risk assessment ook scenario’s doorgerekend waarbij een land uit de eurozone stapt en in default gaat, zo vragen de leden van de CDA-fractie? Daarbij vragen deze leden of er in een scenario ook rekening is gehouden met het inklappen van de derivatenmarkt?

Uit de resultaten van de comprehensive assessment blijkt dat alle zeven Nederlandse banken geslaagd zijn. De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre deze uitslag invloed heeft op toekomstige nationale maatregelen die worden geïmplementeerd om de stabiliteit van de Nederlandse bankensector te garanderen? Deze leden vragen ook of de uitslag gevolgen heeft voor bestaande maatregelen zoals de bankenbelasting wanneer blijkt dat de Nederlandse bankensector op dit moment aan de eisen voldoet?

Volgens de brief moeten alle banken met nog niet opgeloste kapitaaltekorten binnen twee weken hun kapitaalplan indienen bij de ECB. De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre de banken die gezakt zijn voor het assessment deze plannen al hebben aangeleverd? Deze leden vragen ook of het klopt dat banken die niet geslaagd zijn voor de comprehensive assessment wel onder het toezicht vallen van de ECB? Wordt op deze banken extra toezicht gehouden? Wel wordt in de brief genoemd dat diezelfde banken zes tot negen maanden de tijd krijgen om hun kapitaal verder aan te zuiveren. Wat zijn echter de gevolgen voor banken wanneer blijkt dat ze na deze termijn van zes tot negen maanden niet voldoen aan de gestelde eisen, zo vragen deze leden?

Uit de brief van de Minister blijkt dat verdere harmonisatie van het Europees toezicht zich zal blijven ontwikkelen. De leden van de CDA-fractie vragen zich af op welke terreinen deze harmonisatie zich precies zal richten? Deze leden vragen ook of de Minister een overzicht zou kunnen schetsen van standaarden die op dit moment nog niet geharmoniseerd zijn maar dit in de toekomst wel worden?

De ECB heeft het recht om ook niet-significante banken in de toekomst toe te voegen aan de lijst van banken waarop direct toezicht wordt gehouden door de ECB zelf. De leden van de CDA-fractie vragen of ook die banken voordat ze onder direct toezicht van de ECB vallen een zelfde assessment moeten afleggen als de huidige 130 banken hebben gedaan? Deze leden vragen ook of het klopt dat verzekeraars die hypotheken verstrekken niet aan eenzelfde soort test worden onderworpen? Dit terwijl de hypothekenportefeuille in de stresstest als een risicovolle portefeuille wordt aangemerkt. Wordt hieraan ook nog aandacht besteed door de Minister, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PVV

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de resultaten van de comprehensive assessment.

Naar aanleiding van het genoemde punt brengen genoemde leden het navolgende naar voren.

De leden van de PVV-fractie willen weten hoe het komt dat de aanpak van de AQR voor wat betreft de risico-inschatting 20% van de accountantswaardering verschilt. Wat zegt dit over de accountantswaardering?

Verder willen de leden van de PVV-fractie weten met welke situaties er in het basisscenario en het ongunstige scenario precies rekening is gehouden. Hoe komt het dat er bij beide scenario’s geen rekening is gehouden met de politieke onrust omtrent Rusland en deflatie in zuidelijke Eurolanden? Wat zegt dit over de kwaliteit van de stresstest? Waren er naar verwachting meer banken slecht uit de test gekomen als hier wel rekening mee was gehouden?

Daarnaast willen de leden van de PVV-fractie weten waarom in de niet-Eurolanden alleen de stresstest is uitgevoerd. Hoe komt het dat er in bepaalde niet-Eurolanden, bijvoorbeeld in Tsjechië, de stresstest niet is uitgevoerd?

De leden van de PVV-fractie vragen om een overzicht van de kosten van de comprehensive assessment voor alle deelnemende banken (1), een overzicht van hun balanstotaal (2) en een uitwerking van de wijze waarop deze kosten zijn berekend (3) (gaarne per onderdeel uitgesplitst).

Klopt het dat Nederland, op Duitsland en Frankrijk na, de grootse financier is van de comprehensive assessment, zoals gesuggereerd wordt door Financial Times1? Zo ja, hoe komt dit? Hoe komt het dat Nederland meer moet betalen dan bijvoorbeeld Italië en Spanje tezamen?

Verder merken de leden van de PVV-fractie op dat deze kosten (waarschijnlijk tussen de 46 miljoen en 48 miljoen euro) zullen worden doorberekend aan de betrokken banken. Kan de Minister per Nederlandse bank aangeven hoe hoog deze kosten zullen zijn? Kan de Minister verder ook per bank aangeven hoe hoog de interne (1) en externe (2) kosten waren van de comprehensive assessment?

Wat zijn de negatieve gevolgen van het doorberekenen van deze kosten aan de betrokken banken?

Verder willen de leden van de PVV-fractie weten welke 25 banken voor de test zijn gezakt en wat hun kapitaaltekort is (graag per bank aangeven).

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de ChristenUnie

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de resultaten van de comprehensive assessment. Zij hebben hierbij enkele opmerkingen en vragen.

De leden van de ChristenUnie-fractie zijn verheugd dat alle zeven Nederlandse significante banken «geslaagd» zijn voor de uitgebreide balansdoorlichting. Zij zien echter ook dat een aantal banken gevoelig is in het geval van een ongunstig economisch scenario. Deze leden zien dan ook een noodzaak om verder te werken aan het versterken van de kapitaalsposities van de Nederlandse banken, met name waar het gaat om de ongewogen kapitaalratio’s. In dit verband vragen zij de Minister hoe hij de relatief lage leverage ratio’s van de Nederlandse banken beoordeelt, gelet op het feit dat de leverage ratio’s van de helft van de Europese banken tussen de vijf en tien procent liggen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of het gekozen ongunstige scenario van de stresstest wel ver genoeg gaat. Zij wijzen erop dat hier door verschillende economen kritiek op is geuit. Waarom is bijvoorbeeld niet gekozen voor een scenario waarbij een euroland failliet gaat en de staatsobligaties van dat land waardeloos worden? Of voor een scenario waarbij er sprake is van een brede systeemcrisis op de financiële markten?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of er volgens de Minister bij de comprehensive assessment wel voldoende aandacht is geweest voor de macroprudentiële risico’s naast de microprudentiële risico’s. In hoeverre zijn de onderlinge afhankelijkheden tussen banken meegewogen? Kan het immers niet zijn dat een bank door verwevenheden met verschillende andere banken van verschillende kanten klappen kan krijgen, zo vragen deze leden? Zo ja, hoe zijn deze opties meegenomen in de stresstest?

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de prudentiële aanpak van de AQR strenger is dan de gangbare accountantswaardering. Zij vragen de Minister of deze prudentiële aanpak vanuit de AQR wordt voortgezet door de ECB om de balansposities van banken blijvend te monitoren.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de Nederlandse banken moeten werken aan het verbeteren van de risicobeheersingsprocessen en de wijze waarop veronderstellingen worden gedaan in de modelberekeningen of waarderingsmethoden alsmede dat zij de datakwaliteit van hun portefeuilles moeten verbeteren. Genoemde leden vragen de Minister om deze onvolkomenheden nader toe te lichten. Wat zijn de risico’s als banken hun datakwaliteit of risicobeheersingsprocessen onvoldoende op orde hebben?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of alle banken met nog niet opgeloste kapitaaltekorten inmiddels een kapitaalplan hebben ingediend bij de ECB.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat op 4 november de ECB het directe toezicht op de 130 significante banken binnen de eurozone heeft overgenomen van de nationale toezichthouders. De nationale toezichthouders blijven echter direct verantwoordelijk voor het toezicht op de overige banken, maar volgens de nieuwe Europese toezichtmethodiek. Deze leden vragen op welke termijn deze nieuwe toezichtmethodiek moet zijn geïmplementeerd door de nationale toezichthouders? Op welke wijze is geborgd dat informatie over individuele banken die niet onder direct ECB-toezicht staan tijdig en volledig beschikbaar zal zijn voor de ECB indien dit noodzakelijk is?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of banken op een vergelijkbare wijze aan een AQR in combinatie met een serieuze stresstest worden onderworpen indien er sprake is van een fusie tussen twee of meerdere banken waardoor de nieuwe bank «significant» wordt of in het theoretische scenario wanneer er sprake is van toetreding van een nieuw land tot de eurozone, en daarmee nieuwe banken onder direct toezicht van de ECB worden gesteld.

II Reactie van de Minister

In deze brief treft u de schriftelijke beantwoording aan van de vragen die de leden van de vaste Commissie voor Financiën mij op 21 november jl. hebben voorgelegd over mijn brief d.d. 26 oktober jl. inzake de resultaten van de Comprehensive Assessment.2

Methodiek en proces

De leden van de fracties van de VVD en SP vragen naar welke portefeuilles is gekeken en of dit voor Nederland anders is dan voor andere landen. In aanvulling daarop vragen de leden van de SP-fractie in hoeverre minder risicovolle portefeuilles zijn onderzocht. Zoals ik u heb aangegeven in mijn brief van 26 oktober jl. bestaat de Comprehensive Assessment (CA) uit twee onderdelen: een grondige doorlichting van de balans (de Asset Quality Review, AQR) aangevuld met twee stresstest-scenario's: het «base»- scenario (basisscenario) en «adverse»- scenario (ongunstig). Bij de AQR is een risicogebaseerde selectie gemaakt. Er heeft per land een selectie plaatsgevonden van de portefeuilles van banken die het meest risicovol werden geacht en die bij elkaar minimaal 50% van de balans vertegenwoordigen (gewogen naar kredietrisico). Deze selectie is afgestemd met de Europese Centrale Bank (ECB). Voor Nederland betekent dit bijvoorbeeld dat belangrijke portefeuilles als commercieel vastgoed, hypotheekportefeuilles, MKB-kredieten en grootzakelijke kredietverlening in de beoordeling zijn meegenomen.

De leden van de fracties van de VVD en SP vragen zich af waar de Nederlandse AQR aanpassingen uit voortkomen. De uitkomsten van de AQR leiden tot een aanpassing van EUR 2,8 miljard na belastingen op een totaal tier 1-kernkapitaal van de betrokken banken eind 2013 van EUR 81,4 miljard. Zie tabel 1 voor een overzicht van de individuele AQR resultaten voor de Nederlandse banken.

Tabel 1: Individuele AQR-resultaten van de Nederlandse banken – Common equity tier 1 ratio, CET1 (Bron: ECB)

Bank

CET1 eind 2013

(%)

CET1 na AQR

(%)

ABN Amro Bank N.V.

12,23%

12,11%

Bank Nederlandse Gemeenten N.V.

23,73%

21,85%

ING Bank N.V.

10,38%

10,09%

Nederlandse Waterschapsbank N.V.

75,55%

72,51%

Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Boerenleenbank B.A.

12,81%

12,03%

The Royal Bank of Scotland N.V.

14,53%

14,51%

SNS Bank N.V.

15,49%

14,92%

De bijstellingen uit de AQR komen vooral voort uit de gehanteerde regels met betrekking tot niet-presterende leningen, de periode waarover reeds opgetreden, maar nog niet bekende verliezen worden berekend en de hoogte van de voorziening die moet worden genomen. In de methodiek van de AQR zijn toekomstige verliezen eenmalig als voorzieningen naar voren gehaald. Banken dienen zich te baseren op internationale kapitaalstandaarden conform International Financial Reporting Standards (IFRS), waarbij verliezen boekhoudkundig pas in aanmerking worden genomen als deze zich voordoen. Daarom is de AQR methodiek m.b.t. voorzieningen dus strenger dan de IFRS methodiek. In de toezichtanalyse legt DNB voor het verschil tussen gerealiseerde en dergelijke toekomstige verliezen extra kapitaaleisen op, die normaliter echter niet als zodanig afzonderlijk publiek worden gemaakt. De bevindingen uit de AQR zijn dan ook in lijn met de kapitaaleisen die DNB reeds aan de banken had opgelegd. De AQR aanpassingen hebben met name in de portefeuilles commercieel vastgoed en grootzakelijke kredietverlening tot aanpassingen geleid.

De leden van de VVD-fractie vragen ook in hoeverre de beoordeling van Nederlandse hypothekenportefeuilles afwijkt van de beoordeling in andere landen en of er rekening is gehouden met de specifieke karakteristieken van de Nederlandse woning- en hyphotheekmarkt. De beoordeling heeft plaatsgevonden op basis van een door de ECB voorgeschreven gemeenschappelijke methodologie. De aanpassingen met betrekking tot de woninghypotheek-portefeuilles zijn in Nederland relatief beperkt gebleven.

Verder vraagt de VVD-fractie ook naar de inhoud van de «Supervisory Dialogues». De Supervisory Dialogues zijn onderdeel geweest van het proces van kwaliteitsbewaking. De uitkomsten uit de CA zijn besproken met de betrokken banken. Op deze wijze konden de initiële berekeningen worden geverifieerd door eventuele onjuistheden te corrigeren en bevestiging te krijgen over de juiste verwerking van de aangeleverde data alsmede de berekeningen die daarop gebaseerd zijn.

De leden van de fracties van de VVD, ChristenUnie en SP zijn benieuwd op wat voor manier banken hun datakwaliteit moeten verbeteren. Uit de dossieronderzoeken kwam naar voren dat het proces ten aanzien van de beschikbaarheid van gegevens bij dergelijke grote uitvragen verbeterd kan worden. Dit betreft onder andere de volledigheid en beschikbaarheid van informatie over het onderpand en onderliggende karakteristieken. In het gemeenschappelijk toezichtmechanisme (Single Supervisory Mechanism, SSM) zal veel aandacht zijn voor het verbeteren van de datarapportages. DNB maakt hier ook extra capaciteit voor vrij en zal hier nauw op toezien door thema-onderzoeken en «on-site» inspecties.

De leden van de fractie van de SP vragen of de AQR en de stresstest (in beide scenario’s) betrekking hebben op de gehele onderneming of alleen op bankdelen. De AQR en de stresstest zijn uitgevoerd op het hoogste niveau van consolidatie van de bankengroep.

De leden van de fracties van de SP en PVV vragen tevens naar de toepassing van de CA in de Eurolanden en niet-Eurolanden. Voor deze AQR geldt dat de scope beperkt is tot de banken in het eurogebied. De stresstest is daarentegen EU breed uitgevoerd door de Europese Bankautoriteit (EBA), waar ook alle niet-eurolanden deel van uitmaken.

Strengheid

De leden van de fracties van de VVD, SP, CDA, PVV en ChristenUnie vragen naar de strengheid van de exercitie. De stresstest was qua impact en tijdshorizon strenger dan eerdere exercities. Bovendien is het scenario van deze stresstest zwaarder dan eerdere Europese stresstests, omdat er uit is gegaan van hevigere schokeffecten. De ECB gaat voor Nederland, ten opzichte van de huidige ramingen, in het adverse scenario uit van dalende aandeelkoersen van 23,9%, dalende vastgoedprijzen van 15,6%, dalende huizenprijzen van 20,6% en een stijging van de werkloosheid van 2,8%. De resultaten van de CA geven daarmee een goed beeld van het weerstandsvermogen van de Nederlandse banken.

Verder geldt dat deze stresstest voorafgegaan werd door een uitgebreid balansonderzoek, waardoor een goed beeld ontstond van de adequaatheid van de waardering van activa en onderpand, en de daarmee verband houdende voorzieningen. Hiermee is een strengere test dan eerder op Europees niveau uitgevoerd. Als nieuwe toezichthouder had de ECB hier zelf ook veel belang.

De leden van de fracties van de VVD, SP, CDA, PVV en ChristenUnie vragen waarom er met een aantal scenario’s geen rekening is gehouden. Het doel van een stresstest is om inzicht te krijgen in de gevoeligheid van de bankbalansen en het weerstandsvermogen van banken. Hiervoor is het van belang dat er sprake is van een consistent, samenhangend scenario dat voldoende streng is. Op die manier wordt een representatief beeld gegeven van de gevolgen van mogelijke economische schokken die zich zouden kunnen voordoen.

De stresstesten zijn gebaseerd op een denkbeeldig economisch scenario en bestaan uit een basisscenario (baseline) en een ongunstig (adverse) scenario. Het basisscenario is gebaseerd op de economische ramingen van de Europese Commissie. Het ongunstige scenario van de stresstest is opgesteld door de Europese macroprudentiële toezichtautoriteit, de European Systemic Risk Board (ESRB). De ESRB heeft dit scenario gebaseerd op de belangrijkste systeemrisico’s die op het moment van publicatie van de methodologie, begin 2014, werden gezien. Dit stressscenario heeft betrekking op de periode 2014–2016 en gaat onder andere uit van een lagere economische groei voor de EU als geheel, van in totaal 7%-punt bbp ten opzichte van het basispad. Ook is er in dit scenario uitgegaan van een renteschok door een abrupte ommekeer in de risicobeoordeling, verslechtering van kredietportefeuilles door aanhoudende lage groei, alsmede het wegvallen van vertrouwen in de houdbaarheid van de overheidsfinanciën. Daarnaast is rekening gehouden met een stijging van de rente, lagere inflatie, dalende aandelenkoersen, dalende vastgoed- en huizenprijzen en een oplopende werkloosheid. Ook is rekening gehouden met een stijging van de Amerikaanse rente.

De fractie van de VVD stelt dat de ECB maar in beperkte mate streng kon zijn bij de stresstest. Zoals eerder aangegeven is het ongunstige scenario opgesteld door de ESRB en is de stresstest onder de verantwoordelijkheid van de EBA uitgevoerd. De AQR is uitgevoerd door de ECB in nauwe samenwerking met de nationale toezichthouders uit de eurolanden. Voor de reputatie van de ECB was het van belang dat een voldoende strenge entreetoets werd uitgevoerd. De ECB wou immers voorkomen dat men na de overname van het toezicht met onaangename verrassingen zou worden geconfronteerd. De ECB is dan ook intensief betrokken geweest bij de uitvoering van de CA en heeft er op toegezien dat dit zorgvuldig is gebeurd. Tevens hebben nationale toezichthouders, externe accountants en auditors de berekeningen van de banken en de resultaten van de stresstest grondig gecontroleerd, om zodoende de kwaliteit van de CA te kunnen waarborgen en bewaken.

De leden van de fracties van de VVD en CDA vragen naar de verschillen in variabelen van de stresstest-scenario’s tussen landen. De hierboven genoemde schokken vormen een samenhangend scenario. Deze schokken komen verschillend tot uiting in de landspecifieke schokken. Hierdoor is het dus niet zo dat bepaalde landen aan een lichtere stresstest zijn onderworpen.

De leden van de fracties van de VVD, PvdA, SP en CDA vragen om een verklaring van het verschil tussen de resultaten van de CA en andere analyses. Verder vraagt de SP of de opvatting wordt gedeeld dat de totale kapitaaltekorten veel hoger zouden moeten oplopen. De PvdA-fractie vraagt ook of banken in de problemen komen als de parameters net anders zouden zijn. Dergelijke vergelijkingen of speculaties over de impact van andere scenario’s of parameters is niet zinvol. De CA vormt een diepgravend balansonderzoek, waarbij de balansen vervolgens onderworpen zijn aan twee stresscenario’s. Daarmee geeft de CA een realistisch beeld van de weerbaarheid van de Europese banken.

Verder vraagt de CDA-fractie wat de kans is dat het ongunstige scenario werkelijkheid gaat worden in Nederland en Europa. Danièle Nouy, de voorzitter van het SSM, gaf bij de presentatie van de CA aan dat de waarschijnlijkheid van het ongunstige scenario per definitie niet groot is, het gaat immers om een extreem scenario.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben gevraagd naar macroprudentiële risico’s en de verwevenheid van verschillende banken. Het ongunstige scenario dat is doorgerekend is afkomstig van de ESRB, de Europese macro-prudentiële autoriteit, die een samenhangend en consistent scenario heeft opgesteld met een serie economische schokkken. In dit ongunstige scenario wordt onder andere rekening gehouden met een opwaartse schok van de interbancaire rente en een verhoogd kredietrisico. Daarmee is rekening gehouden met macroprudentiële risico’s en de verwevenheid van verschillende banken.

Tot slot vraagt de SP-fractie om een compleet overzicht van alle variabelen die in het ongunstige scenario van de stresstest zijn gebruikt. Voor een dergelijk overzicht verwijs ik u naar de website van de EBA, waar de methodologie en variabelen worden uitgelegd.3

Nederlandse resultaten

De fractie van de VVD vraagt naar de oorzaken van de verliezen van BNG en NWB in het basisscenario van de stresstest. Er liggen verschillende factoren ten grondslag aan de verliezen bij de genoemde banken, waaronder aanpassingen vanuit de AQR, veronderstellingen ten aanzien van een verslechterende rentemarge en herberekeningen van de risicogewogen activa.

De leden van de VVD en SP fracties vragen wat de oorzaken zijn van de klappen voor SNS en RBS in het ongunstige scenario van de stresstest. De SP wil daarbij graag weten of deze resultaten gevolgen hebben voor de diversificatie van de portefeuilles van de betrokken banken. Dat de tier-1 ratio van sommige banken sterker zakt dan die van andere Nederlandse banken komt vooral voort uit het bedrijfsmodel van de betreffende banken, vooral voor zover deze gebaseerd is op traditionele kredietverlening en het realiseren van rentemarge. De gevoeligheid voor het stresstest scenario wordt namelijk o.a. bepaald door factoren als de rentemarge, de afhankelijkheid van de Nederlandse spaar- en hypotheekmarkt, de gevoeligheid voor internationale markten en de beschikbaarheid van marktfinanciering. Dit is voor banken misschien geen aanleiding om te kiezen voor een nieuwe allocatie van portefeuilles, maar laat wel zien waar zich de belangrijkste risico’s bevinden.

De leden van de PvdA-fractie vragen naar de correcties op het handelsboek en Credit Valuation Adjustment (CVA) van BNG. Deze correcties hebben betrekking op de waardering van bepaalde activa en derivaten waarbij de waardeontwikkeling door de winst- en verliesrekening gaat. Het betreft hier echter louter ongerealiseerde resultaten, omdat BNG de activa en derivaten in principe tot het einde van de looptijd in de boeken houdt. De term handelsboek betreft activa die om accounting technische redenen in de balans zijn opgenomen tegen reële waarde. Bovenstaande geldt ook voor de NWB.

De leden van de PvdA-fractie hebben vragen gesteld over mogelijk risicovolle derivatenposities van gemeenten bij BNG en/of NWB. Volgens BNG zijn er geen risicovolle derivatenposities van gemeenten bekend. Voor een overzicht van de derivatenposities van medeoverheden verwijs ik naar de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van 26 februari 2013 met als bijlage de inventarisatie van de derivatenpositie van alle medeoverheden per 30 november 2012.4 BNG geeft aan nadien geen derivatencontracten meer gesloten te hebben met medeoverheden. Het is beleid van de NWB om geen derivatencontracten te sluiten met haar klanten.

Algemene resultaten

De leden van de SP-fractie vragen naar de namen en tekorten van de gezakte banken en waarom er geen Duitse of Franse banken voor de test zijn gezakt. De uitkomsten van de CA lieten zien dat op het meetmoment, eind 2013, 25 banken een kapitaaltekort hadden (zie tabel 2). Twaalf banken hadden dit tekort echter al opgelost voor de publicatie van de resultaten in oktober 2014. Onderstaand overzicht laat zien dat de twee banken uit Duitsland en Frankrijk bij publicatie hun zaken al op orde hadden gebracht.

Tabel 2: CA deelnemende banken met een tekort (Bron: ECB)

Bank

lidstaat

Kapitaaltekort

(EUR mlrd)

Kapitaaltekort

na opgehaald

kapitaal

(EUR mlrd)

AXA Bank Europe SA

België

0,2

0

Banca Carige

Italië

1,83

0,81

Banca Monte dei Paschi

Italië

4,25

2,11

Banca Popolare dell’Emilia Romagna

Italië

0,13

0

Banca Popolare di Milano

Italië

0,68

0,17

Banca Popolare di Sondrio

Italië

0,32

0

Banco Commercial Portugues SA

Portugal

1,14

1,14

Banco Popolare

Italië

0,69

0

Banco Popolare di Vicenza

Italië

0,68

0,22

Bank of Cyprus

Cyprus

0,92

0

Caisse de Refinancement de l’Habitat

Frankrijk

0,13

0

Cooperative Bank

Cyprus

1,17

0

Credito Valtelinese

Italië

0,38

0

Dexia

België

0,34

0,34

Eurobank

Griekenland

4,63

1,76

Hellenic Bank

Cyprus

0,28

0,18

Liberbank

Spanje

0,03

0

Munchener Hypothekenbank

Duitsland

0,23

0

National Bank of Greece

Griekenland

3,43

0,93

Nova Kreditna Banka Maribor

Slovenië

0,03

0,03

Nova Ljubljanska banka

Slovenië

0,03

0,03

Osterreichische Volksbanken-Verbund

Oostenrijk

0,86

0,86

Permanent tsb plc.

Ierland

0,85

0,85

Pireaus Bank

Griekenland

0,66

0

Veneto Banca

Italië

0,71

0

 

Totaal

24,6

9,43

De leden van de fractie van de SP en het CDA vragen welke conclusies verbonden kunnen worden aan de uitkomsten van de CA. Met de CA is er een belangrijke stap gezet naar het Europees toezicht op banken en daarmee naar de totstandkoming van de bankenunie. Het verkregen inzicht in de toestand van de Europese banken heeft een bijdrage geleverd aan het vertrouwen in banken en daarmee het functioneren van financiële markten. Zoals u weet is de CA een ingrijpende exercitie geweest voor zowel de ECB en de nationale toezichthouders, als de individuele banken. De onderzochte banken besloegen ongeveer 85% van het balanstotaal in het eurogebied. In totaal zijn 690 portefeuilles onderzocht met meer dan 11 miljoen gegevens, waarbij naar schatting 6.000 medewerkers bij toezichthouders en banken betrokken zijn geweest. De komende jaren zal de ECB haar toezichttaak verder ontwikkelen. Mede dankzij de CA zijn de grote Europese banken versterkt, hetgeen zal bijdragen aan het herstel van de reële economie. Tegelijkertijd zullen banken aandacht moeten blijven geven aan risico’s in hun portefeuilles en zal gewerkt moeten worden aan verdere versterking van de bankbalansen.

Aanvullen tekorten

De leden van de fracties van de PvdA, CDA, ChristenUnie en SP vragen op welke wijze de banken, hun als gevolg van de CA geconstateerde kapitaaltekort zullen aanvullen. Zoals aangegeven in mijn brief van 26 oktober jl. over de resultaten van de CA5 moesten alle banken met nog niet opgeloste kapitaaltekorten binnen twee weken na publicatie van de resultaten hun kapitaalplan indienen bij de ECB. Inmiddels kan ik melden dat de desbetreffende banken dit allemaal binnen de voorgeschreven termijn hebben gedaan. De banken die als gevolg van de AQR of het baseline-scenario (basis) van de stresstest een kapitaaltekort hebben, krijgen vanaf het moment van bekendmaking van de uitkomsten zes maanden de tijd om dit tekort aan te vullen. Banken die in het adverse-scenario (ongunstig) een tekort hebben, krijgen hiervoor negen maanden de tijd. Uitgangspunt hierbij is dat banken hun tekort privaat aanvullen door bijvoorbeeld een aandelenemissie, het inhouden van winsten of de verkoop van activa.

De leden van de fracties van de SP en het CDA vragen wat de gevolgen zijn indien na zes of negen maanden blijkt dat deze banken niet in staat zijn om hun kapitaaltekort privaat aan te vullen. Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie welke waarborgen er zijn om te zorgen dat de banken niet te snel een beroep zullen doen op het ESM. De Ecofin Raad is eerder een drietrap overeengekomen die bepaalt hoe de herkapitalisatie van kapitaaltekorten, die met de balansdoorlichting aan het licht gekomen zijn, dient plaats te vinden.6 Deze drietrap bepaalt dat nadat private herkapitalisatie niet (voldoende) mogelijk is gebleken, er minimaal bail-in tot en met junior schuldeisers dient plaats te vinden op basis van de staatssteunregels, alvorens gebruik kan worden gemaakt van publieke middelen om een bank te herkapitaliseren. Het is lidstaten daarbij toegestaan om diepere bail-in toe te passen dan op basis van de staatssteunregels vereist is. Alleen in het uiterste geval dat nationale publieke herkapitalisatie instrumenten niet voldoende blijken te zijn, kan gebruik worden gemaakt van het ESM instrument met bijbehorende conditionaliteiten. De lidstaat moet zelf niet in staat zijn de volledige financiële steun aan de relevante bank te verlenen. Voor gebruik van het ESM-instrument voor directe herkapitalisatie moeten er bovendien geen mogelijkheden zijn voor indirecte herkapitalisatie, waarbij een lidstaat van het ESM leent om een bank te herkapitaliseren.

Om te waarborgen dat echt alle private en andere nationale (publieke) oplossingen voor herkapitalisatie zijn uitgeput, dienen in het geval van het ESM instrument voor direct herkapitalisatie aandeelhouders en crediteuren, waaronder senior bond-holders, bij te dragen door de volledige bail-in ladder uit de BRRD toe te passen alvorens middelen uit het ESM kunnen worden ingezet. Daarnaast moet de overheid van de aanvragende lidstaat altijd een bijdrage leveren aan de herkapitalisatie. De directe ESM steun moet verder noodzakelijk zijn om de financiële stabiliteit van het eurogebied of de eurolidstaten te waarborgen. Om zeker te zijn dat ESM middelen efficiënt worden ingezet, wordt er geen steun verleend aan banken die niet levensvatbaar zijn. Het instrument wordt alleen ingezet voor steun aan banken waarbij de verwachting is dat het verstrekte kapitaal en de bijbehorende herstructurering tot een levensvatbare bank leidt. Als laatste waarborg om te voorkomen dat een bank te snel een beroep zou kunnen doen op het ESM-instrument moet besluitvorming over de participatie van het ESM in een bank in de Raad van Bestuur van het ESM, waarin alle aan het ESM-deelnemende lidstaten zitting hebben, met unanimiteit worden overeengekomen. Dit alles resulteert erin dat het ESM-instrument echt alleen als last resort ingezet kan worden.

Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie naar de verwachtingen ten aanzien van de wijze waarop banken hun kapitaaltekorten zullen aanvullen. Het is de verwachting dat de banken waarbij een kapitaaltekort is geconstateerd erin zullen slagen om de benodigde middelen via private herkapitalisatie zelf aan te vullen. Ik heb vooralsnog geen signalen ontvangen dat zij hierin niet zullen slagen.

Toezicht

De VVD-fractie vraagt de Minister hoe er voor gezorgd wordt dat de banken en de toezichthouders na de resultaten van de CA niet «achterover kunnen gaan leunen». De CA is uitgevoerd mede met het oog op de komst van het SSM. Op 4 november jl. is het SSM van start gegaan, waardoor de significante banken onder het directe toezicht van de ECB vallen. Door de CA heeft de ECB goed zicht gekregen op de kwaliteit en schokbestendigheid van de bankbalansen van de Europese banken. Het blijft echter zaak om alert te blijven op mogelijke kwetsbaarheden in het Europese bankenlandschap en ik ben ervan overtuigd dat met de aangescherpte regelgeving en het nieuwe Europese toezichtskader belangrijke stappen zijn gezet om te komen tot een meer solide bankensector. De komende jaren zal de ECB haar toezichttaken verder ontwikkelen en blijft verdere harmonisatie van standaarden van groot belang.

De leden van de fractie van de VVD en CDA willen weten of de 25 banken die zijn gezakt voor de stresstest wel onder het toezicht van de ECB komen te vallen. In het laatste geval willen zij graag weten wanneer dit zal gebeuren. De 25 bedoelde banken vallen sinds het van start gaan van het gemeenschappelijke Europese bankentoezicht op 4 november 2014 onder het rechtstreekse toezicht van de ECB.

De PvdA-fractie wil weten in hoeverre stresstesten onderdeel zijn van het normale toezicht door DNB en vraagt of er zicht is op de staat van de overige Nederlandse banken die niet zijn getest door de ECB. Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie naar de punten die DNB uit de CA meeneemt voor het toezicht op de banken die onder het directe toezicht van DNB blijven staan. De CDA-fractie vraagt tenslotte of minder significante banken die onder direct toezicht van de ECB komen te staan, een zelfde exercitie moeten afleggen als de huidige 130 banken hebben gedaan. Stresstesten worden al langere tijd door DNB toegepast en zullen ook in de toekomst een belangrijk onderdeel zijn. Met de oprichting van een aparte divisie «on-site toezicht» bij DNB, zullen specifieke onderzoeken naar kredietportefeuilles een vast onderdeel van het toezicht van DNB vormen, ook voor minder significante banken. Het SSM toezicht zal ook voor de minder significante banken een impuls in het toezicht betekenen vanwege versterking en harmonisatie van de toezichtmethodologie vanuit de ECB.

De PvdA-fractie wil weten in hoeverre de toezichthoudende en monetaire taken van de ECB elkaar beïnvloeden en welke waarborgen er zijn om onwenselijke invloeden te voorkomen. De verordening bankentoezicht bepaalt dat de taken die de ECB op grond van die verordening zijn toebedeeld niet mogen interfereren met de monetaire taken van de ECB.7 De voorbereiding van de besluitvorming vindt daarom plaats via de Toezichtsraad (Supervisory Board) die een aparte voorzitter (Danièle Nouy) kent met eigen verantwoordelijkheid. Planning en uitvoering van toezichtsbesluiten vindt plaats in de Toezichtsraad, die verder bestaat uit vertegenwoordigers van de nationale toezichthouders, een ondervoorzitter en vier leden die zich enkel met toezicht bezighouden. De Toezichtsraad neemt ontwerpbesluiten bij gewone meerderheid van de leden, waarna het besluit voor bekrachtiging wordt aangeboden aan Raad van Bestuur (Governing Council). Een ontwerpbesluit wordt geacht te zijn aangenomen, tenzij de Raad van Bestuur bezwaren heeft. Deze bezwaren moeten schriftelijk worden gemotiveerd en mogen niet hoofdzakelijk zijn ingegeven door toezichtoverwegingen. Verder zijn meerdere praktische waarborgen afgesproken. Personeel van de ECB dat betrokken is bij de uitvoering van de toezichthoudende taken dient bijvoorbeeld in de organisatiestructuur gescheiden te worden van het ECB-personeel dat zich bezighoudt met andere ECB-taken. Ook gelden er gescheiden rapportagelijnen. Tot slot zal de ECB in haar jaarlijkse verantwoordingsverslag onder meer ingaan op de scheiding tussen haar monetaire taken en haar toezichttaken.

De fractie van de ChristenUnie vraagt op welke termijn de nieuwe Europese toezichtmethodiek door de nationale toezichthouders geïmplementeerd dient te worden, alsook op welke wijze is gewaarborgd dat informatie over banken beschikbaar zal zijn voor de ECB. De nieuwe Europese toezichtmethodiek wordt sinds 4 november 2014 door zowel de ECB als de nationale toezichthouders toegepast. Deze methodiek zal voortdurend worden bijgesteld op basis van de praktijkervaring.

De ECB en de nationale toezichthouders zijn op basis van de verordening bankentoezicht gehouden tot loyale samenwerking en informatie-uitwisseling. Direct toezicht wordt uitgevoerd vanuit Joint Supervisory Teams (JSTs). Deze teams bestaande uit Europese en nationale toezichthouders, houden toezicht volgens een uniforme Europese methodologie, die is gebaseerd op «best practices» uit de afzonderlijke lidstaten. Hoewel het toezicht op minder significante banken bij de nationale toezichthouders ligt, ontvangt de ECB van de nationale toezichthouders op regelmatige basis informatie met betrekking tot deze banken en is de nationale toezichthouder verplicht materiële toezichtbeslissingen ten aanzien van deze banken aan de ECB voor te leggen die daarop haar standpunten kan formuleren. De ECB heeft deze informatie onder meer nodig omdat zij verantwoordelijk is voor het doeltreffend en samenhangend functioneren van het gemeenschappelijk toezichtmechanisme («oversight» functie). Ook heeft de ECB de bevoegdheid om additionele informatie over minder significante banken op te vragen en kan haar personeel deelnemen aan bijvoorbeeld on-site inspecties bij dergelijke banken.

Verder vragen de leden van de fracties van de SP en ChristenUnie zich af of de ECB toetreders tot de bankenunie zal onderwerpen aan een soortgelijke AQR. De ChristenUnie is ook benieuwd of nieuwe significante banken onderworpen zullen worden aan een nieuwe CA. De CA die door de ECB is uitgevoerd heeft plaats gevonden in het kader van een overgangsbepaling en is – in deze omvang – in principe eenmalig. Wel zullen via het on-site toezicht vanuit het SSM voortdurend vergelijkbare kredietonderzoeken blijven worden uitgevoerd. De ECB zou verder op eigen initiatief kunnen besluiten om de banken uit een nieuw toetredende lidstaat door te lichten. De uitkomsten van zo’n doorlichting hebben echter geen implicaties voor de toetreding van de lidstaat tot het SSM. De doorlichting zou daarom enkel tot doel hebben om inzicht te krijgen in de situatie van de banken waarop de ECB toezicht zal houden.

Administratieve kosten en lasten

De leden van de PVV-fractie hebben verschillende vragen gesteld over de kosten van de CA. Zo vragen zij naar een overzicht van de kosten van de CA voor alle deelnemende banken, een overzicht van hun balanstotaal en een uitwerking van de wijze waarop deze kosten zijn berekend, en zij zijn benieuwd te vernemen hoe hoog de interne en externe kosten per Nederlandse bank waren. De totale kosten die DNB heeft gemaakt voor de CA worden in de orde van grootte van EUR 46 miljoen geschat. Circa 83% daarvan betreft kosten gemaakt voor externe adviseurs en ondersteuning. Het overige deel betreft interne kosten die begin 2015 definitief worden vastgesteld, nadat de externe accountant van DNB de jaarcijfers heeft goedgekeurd.

De exacte bedragen die DNB bij de deelnemende banken in rekening brengt, kunnen worden berekend nadat de jaarcijfers van DNB definitief zijn vastgesteld. Artikel 17 van het voorstel tot wijziging van de Wet bekostiging financieel toezicht, bepaalt dat de kosten die DNB heeft gemaakt voor de CA voor rekening komen van de banken die zijn beoordeeld.8 De intentie is om de kosten te verdelen aan de hand van een basistarief per betrokken bank en een variabel tarief op basis van het aantal kredietdossiers dat van die bank is beoordeeld. De banken zijn hierover tijdig geïnformeerd door DNB.

De leden van de PVV-fractie vragen of het klopt, zoals gesuggereerd wordt door de Financial Times, dat Nederland, op Duitsland en Frankrijk na, de grootste financier is van de CA. DNB heeft mij laten weten helaas onvoldoende zicht te hebben op de financiering van de CA in andere landen. Wel heeft DNB veel aandacht besteed aan de beheersing van de kosten voor het project in eigen land. Zo heeft DNB door middel van een zorgvuldig aanbestedingsproces vooraf vastgestelde prijzen bedongen. Mede hierdoor blijven de kosten aan de onderkant van de eerder bekendgemaakte bandbreedte (EUR 42,5 miljoen – EUR 61,7 miljoen). Daarnaast valt in het artikel van de Financial Times op dat de totale kosten voor DNB, externe en interne kosten, vergeleken worden met de kosten die andere centrale banken enkel voor externe adviseurs hebben gemaakt. Het is dus mogelijk dat andere centrale banken ook aanmerkelijke interne kosten hebben gemaakt voor de CA die niet in het artikel aan bod komen.

De leden van de fractie van de VVD vragen naar de frequentie waarop ondernemers van hun bank hun onroerend goed zouden moeten laten taxeren. Ondernemers zouden daarvoor bovendien geen OZB-taxaties mogen gebruiken. Op dit specifieke punt is DNB begin 2012 een traject gestart om te zorgen dat banken beter inzicht krijgen in de risico's die zij lopen in relatie tot commercieel vastgoed. Uit dat traject bleek dat banken de taxatiefrequentie moeten opvoeren om een actueel beeld van de portefeuilles en de risico's te krijgen. Dit is in lijn met internationale regelgeving waarin is vastgelegd dat grotere objecten eens in de 3 jaar moeten worden getaxeerd. Als er echter sprake echter is van een significante prijsdaling, moet er één keer per jaar getaxeerd worden. Door de significante daling in de Nederlandse vastgoedmarkt in de afgelopen jaren hebben banken de taxatiefrequenties moeten verhogen om goed zicht te houden op hun risico’s. Die taxaties dienen bovendien van hoge kwaliteit te zijn om een getrouw beeld te krijgen. DNB en de AFM hebben nauw overleg gevoerd met het Platform Taxateurs en Accountants om de kwaliteit te verbeteren.

Tevens heb ik tijdens het debat «Bankieren: duurzaam, dienstbaar en divers» van 10 december jl. uw Kamer toegezegd met DNB in overleg te treden om te kijken of de administratieve lasten voor bedrijven m.b.t. driejaarlijkse taxaties kunnen worden ingeperkt door het gebruik van OZB-taxaties. DNB geeft echter aan dat gezien de risico’s en de complexiteit die in de Nederlandse vastgoedmarkt aanwezig zijn, het overgaan op de OZB-taxaties niet wenselijk is. OZB-taxaties zijn specifiek gericht op het bepalen van de waarde voor belastingheffing en bij deze taxatie worden niet alle elementen meegenomen waar een bank en toezichthouder zicht op willen hebben. Bovendien hoeven banken minder kapitaal aan te houden voor kredieten waarbij sprake is van goed getaxeerd onderpand. Hierdoor zijn de kosten en de risico’s van de bank lager en zijn de rentes die gevraagd worden aan de klant ook lager (bijvoorbeeld het verschil tussen hypotheekrentes en blanco kredieten). De kosten voor de taxaties worden daarmee gecompenseerd door de lagere rentes die banken in rekening brengen.

Accounting regels

De leden van de fracties van de VVD en SP stellen vragen over het verschil tussen de reguliere accountantswaardering en de prudentiële benadering die onder de AQR gebruikt is. Zo verwijzen de leden van de VVD-fractie naar de strengere accountantsregels in het kader van IFRS waar op dit moment aan gewerkt wordt en vragen de leden van de SP fractie in hoeverre beide waarderingen meer in lijn met elkaar gebracht kunnen worden. De nieuwe regels die de IASB (International Accounting Standards Board) heeft vastgesteld aangaande de verslaggeving van financiële instrumenten is de zogenaamde IFRS 9 standaard. Deze standaard, die de oude IAS 39 standaard zal vervangen, omvat o.a. een verandering in de manier waarop voorzieningen van kredietverliezen voortaan moet worden bepaald. Dit zal namelijk op basis van «expected losses» in plaats van «incurred losses» zijn, zoals op dit moment geldt onder IAS 39. Bij «incurred losses» dient er pas een verlies op een uitstaande lening te worden genomen als er een daadwerkelijke «loss event» is opgetreden. Bij het «expected loss model» onder IFRS 9 wordt bij het verstrekken van een lening direct een voorziening getroffen voor het verwachte verlies voor de komende twaalf maanden, ook al is de debiteur van goede kwaliteit en heeft er in het geheel nog geen «loss event» plaatsgevonden. Op deze manier zullen toekomstige verliezen eerder worden meegenomen in de boeken. IFRS 9 zal dan ook leiden tot een wijze van waardering die dichter staat bij de prudentiële benadering zoals die gebruikt is in de AQR.

De beoogde inwerkingtreding van IFRS 9 is 1 januari 2018. Nederland heeft zich altijd voorstander getoond van deze IFRS 9 standaard en zet zich dan ook in om deze standaard spoedig te laten goedkeuren in Europa.

De leden van de fracties van de PVV en de ChristenUnie vragen hoe het komt dat de aanpak van de AQR verschilt van de gangbare accountantswaardering en vragen of de prudentiële aanpak uit de AQR door de ECB zal worden voortgezet. In de bestaande toezichtanalyse heeft DNB altijd al een prudentiële benadering gehad. Dit sluit aan bij het perspectief van een toezichthouder die vanuit een prudent perfectief naar de toekomst kijkt. Zoals ook aangegeven in de brief van DNB9 zijn de reguliere accountantswaarderingen van de balansen van banken gebaseerd op internationale boekhoudstandaarden (IFRS). Deze hebben tot doel om een adequaat beeld te geven van de financiële positie van een bank op dat moment. Zoals hierboven ook uitgelegd, worden verliezen onder het huidige IFRS raamwerk pas genomen op het moment dat deze zich daadwerkelijk voordoen (op basis van het zogenaamde «incurred loss model»). In de AQR is er gekozen voor een benadering, waarbij toekomstige verliezen ook al in aanmerking worden genomen. Dit sluit aan bij de nieuwe IFRS 9 standaard.

Kredietverlening

De VVD vraagt of de bevindingen van de ECB en DNB worden gedeeld dat de bankbalansen geen beperkende factor meer zijn voor de kredietverlening en een basis bieden voor basis voor economisch en financieel herstel. Deze constateringen deel ik. De resultaten van de CA laten zien dat de Nederlandse banken voldoende gekapitaliseerd zijn. Hierdoor zijn zij, in lijn met bevindingen in de DNB-studie «Kredietverlening en bancair kapitaal»,10 in staat om bij de huidige groeiramingen, de groeiende economie van krediet te voorzien.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de mening wordt gedeeld dat Nederlandse banken hun kapitaal zouden moeten versterken door winstinhouding en kapitaal op te halen op de markt, zodat de kredietverlening op peil blijft. Het is de verwachting dat Nederlandse banken, in lijn met de eerder genoemde DNB-studie, hun kapitaalspositie voldoende kunnen versterken via het inhouden van een deel van de winst of het uitgeven van aandelen of andere kapitaalinstrumenten. Hierdoor zou versterking van de kapitaalspositie dus niet ten koste hoeven gaan van de kredietverlening. Daarnaast kunnen banken, met extra financiering bovenop het deel dat ze hebben, hun balansomvang laten toenemen en deze ruimte vervolgens gebruiken om de kredietverlening verder te laten toenemen.11

De leden van de PvdA-fractie vragen ook hoe de correctie op klein-mkb portefeuilles in de AQR zich verhoudt tot het percentage van het mkb met financiering onder Bijzonder Beheer. Daarnaast vraagt de PvdA-fractie zich ook af of Nederlandse banken niet te streng zijn voor het mkb. In de AQR is bekeken of de balansposten juist zijn gewaardeerd en of in het geval van problemen er voldoende onderpand aanwezig is of de juiste voorzieningen al zijn getroffen. Wanneer een probleemlening onder Bijzonder Beheer zou vallen, dan heeft een bank doorgaans al voorzieningen hiervoor getroffen. De genoemde correctie zegt dan ook niets over de strengheid van banken, maar over de juistheid van getroffen voorzieningen.

Leverage ratio en definities

De leden van de VVD-fractie vragen of het nog noodzakelijk is om een leverage ratio van 4% te stellen aan Nederlandse banken, nu blijkt dat zij geslaagd zijn voor de ECB-test. De leden van de fracties van de PvdA en de SP vragen daarentegen of Nederland en de eurozone op langere termijn niet zou moeten streven naar een (nog) hogere leverage ratio. De resultaten van de CA hebben aangetoond dat de Nederlandse banken er op dit moment relatief goed voor staan. Dit is positief, maar betreft een momentopname. De huidige kapitalisatieposities van de Nederlandse banken zijn nog niet afdoende om te voldoen aan alle eisen van CRD-IV, wanneer deze uiterlijk 2019 volledig ingefaseerd zijn. In aanvulling hierop dienen de systeemrelevante Nederlandse banken, in lijn met de Kabinetsvisie Nederlandse bankensector,12 uiterlijk in 2018 te voldoen aan een leverage ratio van minimaal 4%. Op het gebied van de leverage ratio behoren de Nederlandse banken nog niet tot de Europese voorhoede en aanvullende stappen zijn nodig om te voldoen aan zowel de Europese en Nederlandse kapitaaleisen.

Met betrekking tot de leverage ratio is de komende jaren een Europees traject voorzien, dat uiterlijk eind 2017 dient te leiden tot een definitief Europees besluit over de hoogte van de leverage ratio. Inzet van Nederland is om te komen tot strenge geharmoniseerde afspraken voor de leverage ratio, waarbij een Europees minimum, van tenminste 4% voor – in elk geval – de systeemrelevante banken zal gelden.

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de Minister denkt over de verhoogde leverage ratio van 4,95% in het Verenigd Koninkrijk. Het is positief dat in meerdere landen, waaronder het Verenigd Koninkrijk, hogere leverage ratio eisen worden gesteld dan wel worden overwogen. De Britse autoriteiten hebben in oktober vorig jaar de Britse leverage ratio eisen gepubliceerd. Britse banken krijgen een minimale leverage ratio eis opgelegd die kan variëren van minimaal 3% tot maximaal 5%, afhankelijk van de omvang (systeemrelevantie) van de betreffende bank en de stand van de conjunctuur. Dit betekent dat de 5% dus geen absoluut minimum zal zijn waar alle Britse banken te allen tijde aan dienen te voldoen. De grote Britse banken dienen per direct te voldoen aan een minimale leverage ratio eis van 3%, de andere banken per 2018. Op zijn vroegst in 2019 kan de leverage ratio voor de grootste Britse systeemrelevante banken oplopen tot (bijna) 5%. Daarnaast wordt deze 5% alleen opgelegd in tijden van (zeer) hoge kredietgroei. In de praktijk is de verwachting dat de grootste Britse banken in 2019 in elk geval te maken krijgen met een minimale leverage ratio van ongeveer 4%. Dit is qua hoogte en tijdpad vergelijkbaar met de leverage ratio eisen die het kabinet aan de Nederlandse systeemrelevante banken stelt.

De leden van de fracties van de PvdA en de ChristenUnie hebben vragen gesteld over de relatief lage leverage ratio’s van de Nederlandse banken in vergelijking met andere Europese banken, en vragen hoe de Minister dit beoordeelt. De uitkomsten van de CA laten zien dat Nederlandse banken in Europees perspectief relatief lage ongewogen kapitaalbuffers (leverage ratio’s) hebben. Hiervoor zijn meerdere verklaringen. Ten eerste speelt de gekozen definitie een rol. De ECB is uitgegaan van de kapitaaldefinities zoals deze op dit moment gelden. Belangrijk is echter om ook te kijken naar de kapitaaldefinities die uiteindelijk zullen gaan gelden, wanneer het CRD-IV kapitaaleisenraamwerk over een aantal jaren volledig is ingefaseerd. Wanneer deze definitie gehanteerd wordt, lijken de Nederlandse banken relatief gezien al wat beter te presteren. Ten tweede houden Nederlandse banken relatief grote hypotheekportefeuilles aan. Gemiddeld genomen hoeven banken in het risicogebaseerde raamwerk voor deze activa relatief weinig kapitaal aan te houden. De leverage ratio maakt echter geen onderscheid naar de risico’s van de onderliggende activa; hierdoor hebben de relatief grote hypotheekportefeuilles een drukkend effect op de hoogte van de leverage ratio van de Nederlandse banken. Ten derde hebben Nederlandse banken op dit moment nog geen aanvullend tier 1 (AT1) kapitaalinstrumenten uitgegeven die voldoen aan de eisen van CRD-IV. Deze instrumenten mogen meetellen voor het voldoen aan de leverage ratio. In meerdere andere landen hebben banken deze instrumenten al wel uitgegeven. Wanneer Nederlandse banken besluiten om deze instrumenten uit te geven zal dit een opwaarts effect hebben op de hoogte van de leverage ratio van de betreffende banken. Een van de grote Nederlandse banken heeft aan het begin van dit jaar reeds een dergelijk instrument uitgegeven.

De genoemde factoren nuanceren de relatieve positie van Nederlandse banken op het gebied van de leverage ratio dus enigszins. Dit laat onverlet dat Nederlandse banken niet tot de Europese voorhoede behoren en extra stappen dus noodzakelijk zijn. De kabinetseis ten aanzien van de leverage ratio – een leverage ratio van minimaal 4% voor de systeemrelevante banken, te bereiken uiterlijk in 2018 – geeft hier invulling aan.

De leden van de PvdA-fractie vragen of er ontwikkelingen zijn op het gebied van de vormgeving van de risicogewichten voor activa met een lage risicoweging, zoals staatsobligaties en hypotheken. Tevens vragen deze leden of de Minister de opvatting deelt dat op dit punt een transparante risicoweging zonder perverse prikkels gewenst is. In lijn met de aangenomen motie Nijboer c.s.13, deel ik de opvatting dat de risicoweging van en concentratielimieten voor staatsobligaties herzien dienen te worden. Op dit moment hoeft voor staatsobligaties niet of nauwelijks kapitaal te worden aangehouden, en worden ook geen beperkingen gesteld aan de hoeveelheid staatsobligaties waarin banken kunnen investeren. Het kabinet maakt zich sterk voor een meer realistische benadering van de (kapitaal)eisen die aan banken gesteld worden wanneer zij investeren in staatsobligaties. Mijns inziens dient dit uiterlijk bij de volgende herziening van het Europese kapitaaleisenraamwerk CRD-IV, te worden geadresseerd. Op korte termijn staan hierover echter geen Europese onderhandelingen gepland.

De leden van de SP-fractie vragen om een schematisch overzicht van de leverage ratio’s van alle banken die aan de CA onderwerpen zijn. Tabel 3 geeft een overzicht van de leverage ratio’s van de 130 banken die aan de CA onderworpen zijn, en zoals deze zijn gepubliceerd door de ECB. Eerst laat de tabel de leverage ratio’s zien zoals gerapporteerd door de betreffende banken aan het einde van boekjaar 2013. Vervolgens zijn de leverage ratio’s in dezelfde periode te zien wanneer gecorrigeerd wordt voor de uitkomsten van de CA.

Tabel 3: Leverage ratio’s van de aan de CA deelnemende banken (Bron: ECB)

Bank

Land

Leverage Ratio per eind boekjaar 2013 (%)

AQR aangepaste Leverage Ratio (%)

Argenta Bank- en Verzekeringsgroep

België

4,2%

4,2%

AXA Bank Europe SA

België

2,8%

2,7%

Belfius Banque SA

België

3,5%

3,4%

The Bank of New York Mellon SA

België

2,6%

2,6%

Dexia NV

België

N/A

N/A

KBC Group NV

België

3,7%

3,5%

Bank of Cyprus Public Company Ltd

Cyprus

8,0%

5,6%

Co-operative Central Bank Ltd

Cyprus

8,3%

8,3%

Hellenic Bank Public Company Ltd

Cyprus

6,8%

5,3%

RCB Bank Ltd

Cyprus

3,3%

3,3%

Aareal Bank AG

Duitsland

4,6%

4,6%

Deutsche Apotheker- und Ärztebank eG

Duitsland

4,2%

4,2%

Bayerische Landesbank

Duitsland

4,3%

4,0%

Commerzbank AG

Duitsland

4,2%

4,0%

Deutsche Bank AG

Duitsland

2,4%

2,4%

DekaBank Deutsche Girozentrale

Duitsland

4,0%

3,9%

DZ Bank AG Deutsche Zentral-Genossenschaftsbank

Duitsland

2,7%

2,7%

HASPA Finanzholding

Duitsland

7,6%

7,6%

HSH Nordbank AG

Duitsland

4,6%

4,3%

Münchener Hypothekenbank eG

Duitsland

2,3%

2,3%

Hypo Real Estate Holding AG

Duitsland

4,2%

4,2%

IKB Deutsche Industriebank AG

Duitsland

7,4%

7,2%

KfW IPEX-Bank GmbH

Duitsland

7,3%

7,1%

Landesbank Berlin Holding AG

Duitsland

3,6%

3,6%

Landesbank Baden-Württemberg

Duitsland

4,7%

4,6%

Landesbank Hessen-Thüringen Girozentrale

Duitsland

3,9%

3,8%

Landeskreditbank Baden-Württemberg-Förderbank

Duitsland

3,7%

3,7%

Landwirtschaftliche Rentenbank

Duitsland

3,6%

3,6%

Norddeutsche Landesbank-Girozentrale

Duitsland

3,4%

3,1%

NRW.Bank

Duitsland

11,0%

11,0%

SEB AG

Duitsland

5,1%

5,0%

Volkswagen Financial Services AG

Duitsland

8,5%

8,3%

Wüstenrot Bausparkasse AG

Duitsland

3,3%

3,3%

Wüstenrot Bank AG Pfandbriefbank

Duitsland

2,8%

2,8%

WGZ Bank AG Westdeutsche Genossenschafts-Zentralbank

Duitsland

2,1%

2,0%

AS DNB Pank

Estland

16,0%

11,1%

Swedbank AS

Estland

18,7%

18,3%

AS SEB Pank

Estland

14,0%

13,6%

Danske Bank Oyj

Finland

7,9%

7,8%

Nordea Bank Finland Abp

Finland

3,4%

3,3%

OP-Pohjola Group

Finland

6,6%

6,4%

Banque Centrale de Compensation (LCH Clearnet)

Frankrijk

2,2%

2,2%

BNP Paribas

Frankrijk

3,7%

3,7%

Groupe BPCE

Frankrijk

4,3%

4,2%

BPI France (Banque Publique d’Investissement)

Frankrijk

21,4%

21,4%

Groupe Crédit Agricole

Frankrijk

3,8%

3,7%

Groupe Crédit Mutuel

Frankrijk

4,9%

4,8%

C.R.H. – Caisse de Refinancement de l’Habitat

Frankrijk

0,6%

0,6%

HSBC France

Frankrijk

2,9%

2,8%

La Banque Postale

Frankrijk

3,1%

3,1%

Banque PSA Finance

Frankrijk

9,2%

9,1%

RCI Banque

Frankrijk

7,9%

7,8%

Société de Financement Local

Frankrijk

1,9%

1,9%

Société Générale

Frankrijk

3,7%

3,6%

Alpha Bank, S.A.

Griekenland

10,7%

9,5%

Eurobank Ergasias, S.A.

Griekenland

4,9%

3,6%

National Bank of Greece, S.A.

Griekenland

5,6%

4,0%

Piraeus Bank, S.A.

Griekenland

8,6%

6,3%

Allied Irish Banks plc

Ierland

7,1%

6,9%

Merrill Lynch International Bank Limited

Ierland

8,7%

8,6%

The Governor and Company of the Bank of Ireland

Ierland

4,9%

4,6%

Permanent tsb plc.

Ierland

5,0%

4,9%

Ulster Bank Ireland Limited

Ierland

11,6%

11,6%

Banco Popolare – Società Cooperativa

Italië

3,4%

2,4%

Banca Popolare Dell'Emilia Romagna – Società Cooperativa

Italië

6,1%

5,6%

Banca Popolare Di Milano – Società Cooperativa A Responsabilità Limitata

Italië

6,1%

5,8%

Banca Popolare di Sondrio, Società Cooperativa per Azioni

Italië

5,2%

4,7%

Banca Popolare di Vicenza – Società Cooperativa per Azioni

Italië

5,5%

4,5%

Banca Carige S.P.A. – Cassa di Risparmio di Genova e Imperia

Italië

2,9%

2,2%

Credito Emiliano S.p.A.

Italië

6,2%

6,1%

Banca Piccolo Credito Valtellinese, Società Cooperativa

Italië

5,6%

4,8%

Iccrea Holding S.p.A

Italië

3,0%

2,9%

Intesa Sanpaolo S.p.A.

Italië

6,2%

6,1%

Mediobanca – Banca di Credito Finanziario S.p.A.

Italië

6,6%

6,0%

Banca Monte dei Paschi di Siena S.p.A.

Italië

4,3%

2,9%

Unione Di Banche Italiane Società Cooperativa Per Azioni

Italië

5,4%

5,1%

UniCredit S.p.A.

Italië

4,7%

4,6%

Veneto Banca S.C.P.A.

Italië

5,0%

4,0%

ABLV Bank, AS

Letland

5,0%

4,7%

AS SEB banka

Letland

8,9%

7,8%

Swedbank AS

Letland

18,0%

17,9%

AB DNB bankas

Litouwen

10,3%

9,8%

AB SEB bankas

Litouwen

8,2%

7,9%

Swedbank AB

Litouwen

15,0%

14,9%

Banque et Caisse d'Epargne de l'Etat, Luxembourg

Luxemburg

7,2%

7,2%

Clearstream Banking S.A.

Luxemburg

5,8%

5,8%

Precision Capital S.A.

Luxemburg

4,5%

4,2%

RBC Investor Services Bank S.A.

Luxemburg

5,6%

5,6%

State Street Bank Luxembourg S.A.

Luxemburg

12,1%

12,1%

UBS (Luxembourg) S.A.

Luxemburg

4,9%

4,9%

Bank of Valletta plc

Malta

5,3%

5,1%

HSBC Bank Malta plc

Malta

5,2%

4,8%

Deutsche Bank (Malta) Ltd

Malta

78,7%

78,7%

ABN Amro Bank N.V.

Nederland

3,3%

3,2%

Bank Nederlandse Gemeenten N.V.

Nederland

2,5%

2,3%

ING Bank N.V.

Nederland

3,4%

3,3%

Nederlandse Waterschapsbank N.V.

Nederland

1,8%

1,7%

Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Boerenleenbank B.A.

Nederland

4,6%

4,4%

The Royal Bank of Scotland N.V.

Nederland

7,7%

7,6%

SNS Bank N.V.

Nederland

3,1%

3,0%

BAWAG P.S.K. Bank für Arbeit und Wirtschaft und Österreichische Postsparkasse AG

Oostenrijk

6,5%

6,4%

Erste Group Bank AG

Oostenrijk

5,2%

4,7%

Raiffeisenlandesbank Niederösterreich-Wien AG

Oostenrijk

6,5%

6,3%

Raiffeisenlandesbank Oberösterreich AG

Oostenrijk

7,4%

6,7%

Raiffeisen Zentralbank Österreich AG

Oostenrijk

5,7%

5,4%

Österreichische Volksbanken-AG

Oostenrijk

7,0%

6,3%

Banco Comercial Português, SA

Portugal

6,3%

5,2%

Banco BPI, SA

Portugal

7,6%

7,6%

Caixa Geral de Depósitos, SA

Portugal

6,3%

6,0%

Nova Kreditna Banka Maribor d.d.

Slovenië

9,4%

7,5%

Nova Ljubljanska banka d. d., Ljubljana

Slovenië

7,2%

6,5%

SID – Slovenska izvozna in razvojna banka, d.d., Ljubljana

Slovenië

9,1%

8,6%

Slovenská sporiteľňa, a.s.

Slowakije

7,9%

7,6%

Tatra banka, a.s.

Slowakije

6,6%

6,4%

Všeobecná úverová banka, a.s.

Slowakije

7,7%

7,5%

Banco Financiero y de Ahorros, S.A.

Spanje

4,2%

4,2%

Banco Bilbao Vizcaya Argentaria, S.A.

Spanje

6,1%

6,0%

Bankinter, S.A.

Spanje

5,9%

5,7%

Banco Mare Nostrum, S.A.

Spanje

4,3%

4,1%

Banco de Sabadell, S.A.

Spanje

5,3%

5,3%

Cajas Rurales Unidas, Sociedad Cooperativa de Crédito

Spanje

5,7%

5,2%

Catalunya Banc, S.A.

Spanje

3,9%

3,8%

Caja de Ahorros y M.P. de Zaragoza, Aragón y Rioja

Spanje

4,8%

4,8%

Kutxabank, S.A.

Spanje

7,1%

7,0%

Caja de Ahorros y Pensiones de Barcelona

Spanje

5,6%

5,6%

Liberbank, S.A.

Spanje

3,9%

3,5%

NCG Banco, S.A.

Spanje

5,2%

5,2%

Banco Popular Español, S.A.

Spanje

6,6%

6,3%

Banco Santander, S.A.

Spanje

4,5%

4,5%

Unicaja Banco, S.A.

Spanje

4,7%

4,6%

De leden van de SP-fractie vragen in welke lidstaten op dit moment een leverage ratio geldt en hoe deze is vormgegeven. Zoals hiervoor al is aangegeven, is in het Verenigd Koninkrijk recent gekozen voor een minimale leverage ratio eis van 3%, die op zijn vroegst in 2019 kan oplopen tot maximaal 5% afhankelijk van de systeemrelevantie van de bank en de stand van de economie.

In Zweden heeft de Zweedse centrale bank in een recent rapport14 een aanbeveling gedaan om de leverage ratio voor de grootste Zweedse banken te verhogen tot minimaal 4% per 1 januari 2016 en 5% vanaf 1 januari 2018. Op dit moment is nog onduidelijk of de Zweedse overheid deze aanbevelingen zal overnemen. Behoudens deze landen zijn mij op dit moment geen lidstaten bekend waar concrete initiatieven worden ontplooid op dit terrein. Wel worden in landen buiten de Europese Unie, zoals in de Verenigde Staten en in Zwitserland, ook leverage ratio eisen gesteld die boven de 3% uitstijgen.

De leden van de CDA-fractie vragen zich af op welke terreinen de verdere harmonisatie zich zal richten. De verdere harmonisatie waarnaar in mijn brief van 26 oktober 2014 wordt verwezen, ziet op de harmonisatie van standaarden.

De EBA stelt bindende technische standaarden voor die na vaststelling door de Europese Commissie bindend zijn voor de banken en nationale toezichthouders/ECB. Deze kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op technische uitvoeringsnormen die door de toezichthouders gehanteerd dienen te worden. Ook kan gedacht worden aan verordeningen die voor de ECB noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de aan haar opgedragen taken, zoals de SSM-kaderverordening, waarmee bepaalde onderdelen van de verordening bankentoezicht nader worden uitgewerkt.15 Met het uitvaardigen van dergelijke documenten wordt bijgedragen aan een gemeenschappelijk, geharmoniseerd toezichtmechanisme.

Verder vragen de leden van de CDA-fractie of een overzicht kan worden gepresenteerd van standaarden die op dit moment nog niet geharmoniseerd zijn maar dit in de toekomst wel worden.

Met de verdere harmonisatie van standaarden doel ik primair op de noodzaak de afspraken over de kwaliteit van het kapitaal dat banken dienen aan te houden, verder aan te scherpen en te harmoniseren. Op een groot aantal punten zullen banken hiertoe automatisch al gedwongen worden stappen te zetten, omdat het CRD-IV kapitaaleisenraamwerk de komende jaren steeds verder wordt ingefaseerd en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van het aan te houden kapitaal, daarmee in toenemende mate al strenger worden.16

Op onderdelen zijn echter aanvullende afspraken nodig om het CRD-IV kapitaaleisenraamwerk te complementeren en/of te wijzigen, zodat de kwaliteit van het aan te houden kapitaal van banken verder wordt verhoogd en de toepassing ervan tussen lidstaten wordt geharmoniseerd. Het belangrijkste voorbeeld hiervan is dat het CRD-IV kapitaaleisenraamwerk toestaat dat een deel van het kernkapitaal van banken kan bestaan uit belastingtegoeden, als deze gegarandeerd worden door de betreffende nationale overheid. Een aantal lidstaten heeft van deze mogelijkheid gebruikt gemaakt. Mijns inziens is deze praktijk, alhoewel toegestaan, niet in lijn met de doelstelling van de bankenunie om de verstrengeling tussen banken en overheden te doorbreken. Hier zijn toekomstige aanpassingen in de Europese regelgeving dus noodzakelijk.

Banken dienen de komende jaren overigens niet alleen de kwaliteit van het aan te houden kapitaal te verbeteren, maar in het CRD-IV kapitaaleisenraamwerk zijn zoals bekend ook de eisen ten aanzien van de hoeveelheid aan te houden kapitaal fors aangescherpt. Hierbij is voorzien dat de leverage ratio als nieuwe, geharmoniseerde Europese kapitaaleis zal worden geïntroduceerd als bindende eis. In CRD-IV is voorzien dat hier uiterlijk in 2017 afspraken over dienen te worden gemaakt.17

TLAC

De leden van de PvdA-fractie vragen naar het recente voorstel van de Financial Stability Board (FSB) voor een minimumvereiste van kapitaal en makkelijk bail-inbare schuld voor mondiale systeembanken, oftewel de zogenaamde Total Loss Absorbency Capacity (TLAC). Zij vragen voor welke Nederlandse banken deze eisen gaan gelden, wat de minimale omvang van de TLAC is, en in welke mate Nederlandse banken al aan de TLAC-eisen voldoen.

Zoals ik in mijn brieven van 23 september18 en 17 november jl.19 heb aangegeven, zal de TLAC zogenaamde mondiale systeembanken (global systemically important banks; G-SIBs) verplichten tot het aanhouden van een minimumhoeveelheid vermogen waarop relatief eenvoudig bail-in kan worden toegepast. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 23 september 2014 is ING de enige Nederlandse bank die wordt aangemerkt als G-SIB. Gezien de toezichtvertrouwelijke aard is het niet mogelijk om nadere informatie te verstrekken over de mate waarin deze instellingen al dan niet aan de TLAC-eis voldoen. Bovendien is de TLAC-eis niet definitief, en zijn er nog verschillende elementen die nader zullen worden ingevuld. Zo moet bijvoorbeeld de precieze hoogte nog worden vastgesteld. Daarbij is wel een bereik aangegeven van 16–20% van de risicogewogen activa en een minimum ongewogen eis van 6%. Een publieke consultatie en een impactstudie (Quantitative Impact Study; QIS) zullen de kosten en baten inzichtelijk maken, waarna de definitieve hoogte zal worden vastgesteld. De verwachting is dat de definitieve eis eind 2015 gepubliceerd wordt.

Ook vragen de leden van de PvdA-fractie naar de verhouding tussen het Europese bail-inraamwerk en de TLAC. Zij vragen waarom in FSB verband niet is aangesloten bij het Europese bail-inraamwerk, of er coördinatie heeft plaatsgevonden en zijn geïnteresseerd in de verhouding tussen de junior/senior obligatiehouders en de TLAC. Verschillende Europese landen en instanties hebben zitting in verschillende FSB-organen en hebben actief deelgenomen aan de totstandkoming van de voorlopige TLAC-afspraken. De FSB bevat echter ook veel leden van buiten de EU, waardoor het Europees bail-inraamwerk niet één-op-één gekopieerd kan worden.

Ik ben echter van mening dat het TLAC-voorstel consistent is met het Europese bail-inraamwerk, aangezien het TLAC-voorstel enkele belangrijke principes van het Europese raamwerk onderschrijft. Zo houdt het TLAC-voorstel vast aan een strikte hiërarchie van vermogensverschaffers bij het verdelen en absorberen van de verliezen. In eerste instantie moeten de verschaffers van eigen vermogen de verliezen dragen. In tweede instantie worden de junior crediteuren aangesproken. In derde instantie komen bepaalde senior crediteuren aan bod. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 17 november jl. wordt vastgesteld dat ook senior crediteuren verliezen kunnen dragen. Onder strenge voorwaarden mag senior schuld voor een beperkt gedeelte meetellen in de TLAC. Daarmee onderschrijft dit voorstel het uitgangspunt van de Bank Recovery and Resolution Directive (BRRD) dat ook senior schuld bail-inbaar is. Conform eerder genoemde brief, ben ik van mening dat de TLAC en het minimumvereiste aan eigen vermogen en in aanmerking komende passiva uit de BRRD (oftewel de minimum requirement for own funds and eligible liabilities; MREL) complementair aan elkaar zijn.20

De leden van de PvdA-fractie willen voorts weten of de TLAC het ontstaan van nieuwe, ingewikkelde beleggingsproducten aanmoedigt, waarbij onduidelijk is wat het risicoprofiel is. De TLAC vormt een aanscherping van de eisen omtrent «makkelijk bail-inbaar» vermogen. Dat betekent dat een hogere eis zal gelden voor het totaal van eigen vermogen en (achtergestelde) schuld van een bank.21 Op die manier kunnen de kosten van afwikkeling zoveel mogelijk bij private investeerders worden gelegd. Uit het TLAC-voorstel volgt niet zozeer dat nieuwe producten noodzakelijk zijn, maar wel dat banken mogelijk meer van al bestaande instrumenten moeten uitgeven om ook aan de minimum TLAC-eis te voldoen. Een voorbeeld hiervan zijn de zogenaamde coco’s (contingent convertibles), die onder bepaalde voorwaarden mogen meetellen voor de TLAC-eis. Een coco is een obligatie die wordt omgezet naar kernkapitaal als de situatie van een bank flink is verslechterd. Op die manier wordt de kapitaalpositie van de bank weer versterkt. Ten aanzien van het risicoprofiel van coco’s merk ik op dat private investeerders op de hoogte zouden moeten zijn van de risico’s. In het coco-contract wordt namelijk duidelijk gemaakt dat deze instrumenten een hoog risicoprofiel hebben. De investeerders vragen voor dit hogere risico overigens ook een relatief hoge vergoeding.

De leden van de PvdA-fractie vragen of Nederland de ongewogen TLAC-eis van 6% van toepassing wil maken op alle grote Nederlandse banken. Allereerst wil ik nogmaals benadrukken dat de TLAC-eis nu niet definitief is; verschillende elementen moeten nader worden ingevuld. Met de invoering van de leverage ratio eis van minimaal 4% voor alle grootbanken in Nederland is een helder pad uitgestippeld. De verwachting is dat de TLAC-eis via Europese wet- en regelgeving in Europa van kracht zal worden. Eind 2016 zal er een evaluatie van de Europese eis aan de minimale hoeveelheid MREL plaatsvinden, waarbij voorstellen gedaan worden voor een meer geharmoniseerde MREL-eis. Daarbij zal specifiek rekening worden gehouden met de TLAC. Zo kan de TLAC van toepassing worden op meer typen banken dan alleen mondiale systeembanken (G-SIBs).22

LTV-ratio

De leden van de SP-fractie zijn benieuwd naar de rol van een hoge Loan-to-value (LTV) ratio in de AQR en stresstest. In het onderzoek is niet specifiek gekeken naar de LTV-ratio, maar naar de belangrijkste factoren die tot verliezen in de hypotheekportefeuille kunnen leiden. In Nederland zijn de LTV-ratio’s weliswaar relatief hoog, maar de verliezen op de hypotheekportefeuille zijn zowel in de praktijk als in de CA beperkt.

De leden van VVD-fractie vragen naar de LTV-ratio, en of de resultaten van de CA tot een verandering in nut en noodzaak van een verdere verlaging hebben geleid. Verder zijn de leden van de SP-fractie benieuwd naar de verwachtingen ten aanzien van de waarde van de Nederlandse hypotheekportefeuille voor de komende jaren. De LTV-ratio is onderwerp van verdere discussie tijdens het Financieel Stabiliteitscomité in mei dit jaar. Er is in het Kabinet afgesproken dat nadere voorstellen pas volgen bij robuust herstel van de woningmarkt en consumenten de gelegenheid moeten hebben om voldoende bijeen te sparen om tot de aankoop van een woning over te kunnen gaan. Bovendien moet een verlaging van de LTV-ratio bezien worden in samenhang met de verplichte besparingen voor huishoudens. Wel signaleer ik dat de CA laat zien dat Nederlandse banken en de bancaire hypotheekportefeuilles ook het adverse scenario met significante daling van de huizenprijzen en oplopende werkeloosheid adequaat kunnen doorstaan, ondanks de hoge LTV-ratio’s.

Overig

De leden van de CDA-fractie vragen of de resultaten van de CA gevolgen hebben voor de bestaande regelingen zoals de bankenbelasting. Zoals al aangegeven in mijn brief over de bijdragen aan het afwikkelingsfonds23 is een aanpassing van de bankenbelasting, nog los van de budgettaire gevolgen, op dit moment niet aan de orde.

Daarnaast hebben de leden van de CDA-fractie vragen of verzekeraars die hypotheken verstrekken aan eenzelfde soort test worden onderworpen. Eind november jl. heeft de EIOPA, de Europese autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen een stresstest uitgevoerd onder Europese verzekeraars. Voor de resultaten van deze test verwijs ik u naar de website van de EIOPA.24


X Noot
2

Kamerstuk 21 501-07, nr. 1177.

X Noot
4

Kamerstuk 33 489, nr. 7.

X Noot
5

Kamerstuk 21 501-07, nr. 1177

X Noot
6

Bijlage bij Kamerstuk 21 501-07, nr. 1098

X Noot
7

Verordening (EU), nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen

X Noot
9

Kamerstuk 21 501-07, nr. 1177, bijlage: DNB toelichting uitkomsten Comprehensive Assessment

X Noot
10

Kamerstuk 32 013, nr. 59.

X Noot
11

Kamerstuk32 013, nr. 92.

X Noot
12

Kamerstuk 32 013, nr. 35.

X Noot
13

Kamerstuk 33 849, nr. 8.

X Noot
14

Zie pagina 33–37 van Financial Stability Report 2014:2, Sveriges Riksbank (oktober 2014) http://www.riksbank.se/Documents/Rapporter/FSR/2014/FSR_2/rap_fsr2_141204_eng.pdf

X Noot
15

Verordening (EU) nr. 468/2014 van de Europese Centrale Bank van 16 april 2014 tot vaststelling van een kader voor samenwerking binnen het gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme tussen de Europese Centrale Bank en nationale bevoegde autoriteiten en met nationale aangewezen autoriteiten (Pb EU 2014, L 141)

X Noot
16

Een voorbeeld van de kwaliteit van het kapitaal, is dat banken een aantal activaposten van het kernkapitaal moeten aftrekken omdat deze activa niet beschikbaar zijn voor het compenseren van crediteuren in resolutie. Een voorbeeld hiervan is immateriële activa zoals goodwill. Deze dienen volgens de regels van CRD-IV in toenemende mate te worden afgetrokken van het kernkapitaal van banken. Dit komt de kwaliteit van het kernkapitaal van banken ten goede, maar betekent tegelijkertijd dat extra inspanningen nodig zijn om aan de vereiste kapitaalratio’s te voldoen.

X Noot
17

Zie Kabinetsvisie Nederlandse bankensector, Kamerstuk 32 013, nr. 35.

X Noot
18

Aanhangsel Handelingen II, 2014/15, nr. 115.

X Noot
19

Kamerstuk 32 013, nr. 86.

X Noot
20

Onlangs heeft de EBA een consultatiepaper gepubliceerd over het vaststellen van de hoogte van de MREL. Daarbij besteedt de EBA ook specifiek aandacht aan de verhouding tussen de MREL de TLAC. De EBA geeft daarbij aan dat deze verenigbaar zijn. Zie voor het consultatiepaper: https://www.eba.europa.eu/regulation-and-policy/recovery-and-resolution/regulatory-technical-standards-on-minimum-requirement-for-own-funds-and-eligible-liabilities-mrel-/-/regulatory-activity/consultation-paper;jsessionid=FF5AD96B381911A5804850CC1711CFA4

X Noot
21

Kamerstuk 32 013, nr. 86.

X Noot
22

De BRRD noemt overigens expliciet dat er bij het vaststellen van de MREL rekening gehouden moet worden met het risicoprofiel van een bank. Het valt dan ook binnen de lijn der verwachtingen dat eventuele minimumeisen aan de MREL zullen verschillen naar gelang het type bank.

X Noot
23

Kamerstuk 21 501-07, nr. 1201

Naar boven