21 501-04 Ontwikkelingsraad

Nr. 232 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 18 juni 2020

De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over de brief van 29 mei 2020 over de geannoteerde agenda VTC Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking van 8 juni 2020 (Kamerstuk 21 501-04, nr. 231), over de brief van 14 april 2020 over het verslag Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking van 8 april 2020 (Kamerstuk 21 501-04, nr. 230), over de brief van 5 december 2019 over het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking van 25 november 2019 (Kamerstuk 21 501-04, nr. 227), over de brief van 24 januari 2020 over de reactie op verzoek commissie over een afschrift van de Nederlandse reactie op de Raadpleging inzake het EU-Africa Global Health Partnership (voorheen European and Developing Countries Clinical Trials Partnership, EDCTP) (Kamerstuk 34 952, nr. 103) en over de brief van 27 mei 2020 over de j aarlijkse brief over EU ontwikkelingssamenwerking (Kamerstuk 34 952, nr. 112).

De vragen en opmerkingen zijn op 2 juni 2020 aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voorgelegd. Bij brief van 5 juni 2020 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, De Roon

De adjunct-griffier van de commissie, Meijers

Inhoudsopgave

blz.

     

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon

2

     
 

Algemeen

2

 

Geannoteerde agenda Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking van 8 juni

2

 

Raadpleging inzake het EU-Africa Global Health Partnership

18

 

Jaarlijkse brief over EU ontwikkelingssamenwerking

18

 

Overig

25

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en Antwoord / Reactie van de Minister

Algemeen

De leden van de VVD-fractie danken de Minister voor de geannoteerde agenda die zij aan de Kamer heeft doen laten toekomen. Voorgenoemde leden hebben hier nog enkele vragen over.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de stukken op de agenda. Zij hebben nog enkele vragen over de mondiale en Europese COVID-19 respons.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de agenda voor de komende Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking en de daaraan gerelateerde documenten. Zij hebben hierover nog enige vragen.

De leden van de SP-fractie hebben de onderhavige stukken bestudeerd en hebben hierover de volgende vragen en opmerkingen.

Geannoteerde agenda Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking van 8 juni

Ten aanzien van de bestrijding van corona en de gevolgen van de pandemie hechten de leden van de VVD-fractie eraan dat de Europese Unie hier een voorname rol in speelt. Er is (door herschikking van fondsen) door verscheidene Europese instellingen geld vrijgemaakt. Hoeveel geld zou de EU door verdere herschikking nog beschikbaar kunnen maken, en ten koste van welke activiteiten zou dit dan gaan? Kan de Minister aangeven hoe andere lidstaten tegen een mogelijke herschikking zouden aankijken?

1. Antwoord van het kabinet:

Het steunpakket van de Europese Commissie van EUR 15,6 mld. voor de wereldwijde COVID-19 respons is inderdaad tot stand gekomen door de herschikking van bestaande middelen uit het Meerjarig Financieel Kader 2014–2020. De Europese Commissie geeft aan de beschikbare financiële ruimte binnen dit MFK te hebben benut. Door het aflopen van het Meerjarig Financieel Kader 2014–2020 zal het ook niet mogelijk zijn om financiering naar voren te halen. In het MFK-voorstel en het herstelpakket dat de Europese Commissie op 27 mei 2020 uitbracht is evenwel een ophoging voorzien van het European Fund for Sustainable Development (EFSD) met EUR 1 mld. om partners in derde landen nu al te kunnen ondersteunen bij de aanpak en het herstel van de COVID-19 pandemie. Het betreft een ophoging van het huidige MFK. Met betrekking tot het volgende MFK heeft de Commissie onder meer voorgesteld om het budget voor het instrument voor het Nabuurschap, Ontwikkeling en Internationale Samenwerking (NDICI) op te hogen met EUR 10,5 mld. en het budget voor het instrument voor Humanitaire Hulp met EUR 5 mld. Deze ophogingen zijn volgens de Commissie nodig in het licht van de COVID-19 pandemie. Het kabinet informeert uw Kamer met een separate Kamerbrief over de nieuwe Commissievoorstellen voor het MFK en herstelstrategie. Een uitgebreide appreciatie van de sectorale deelvoorstellen, waaronder EFSD en NDICI, volgt evenzo.

De leden van de VVD-fractie zien in het overzicht waar de Minister naar verwijst ook dat bijna elk land ter wereld geld ter beschikking gesteld krijgt. Zij vragen de Minister of dit bedoeld is voor zowel directe medische problematiek als het opvangen van indirecte (economische) schade? In dat laatste geval zijn de leden van de VVD-fractie er voorstander van om meer focus aan te brengen in de besteding van de fondsen. Mogelijke indirecte gevolgen van het virus, zoals politieke instabiliteit, hebben immers een andere uitwerking op Europa als zij plaatsvinden in een land in de nabije regio. Is de Minister dit met de leden van de VVD-fractie eens? In hoeverre wordt bij het opvangen en mitigeren van de economische impact van de coronacrisis in ontwikkelingslanden rekening gehouden met de focuslanden in het beleid?

2. Antwoord van het kabinet:

Het overzicht van de Europese Commissie waarnaar verwezen wordt in de Geannoteerde Agenda gaat over de verdeling van het gehele financiële steunpakket, dat zowel gericht is op leniging van de humanitaire noden, versterking van gezondheidssystemen als op de mitigatie van de sociaaleconomische gevolgen van de pandemie. Deze geografische verdeling is tot stand gekomen door de herschikking van bestaande externe middelen, waarbij de bestaande landenenveloppes zijn gehandhaafd. Het kabinet acht het van belang dat financiële steun ten goede komt aan de kwetsbaarste landen en groepen die geraakt worden door (de gevolgen van) de coronacrisis, met name de lage inkomenslanden in Sub-Sahara Afrika, waaronder de landen in de Nederlandse focusregio’s Sahel en Hoorn van Afrika. Het kabinet constateert dat de Commissie reeds relatief veel middelen beschikbaar heeft voor investeringen in de nabuurschapsregio’s. Het kabinet vindt het van belang dat de Europese Commissie bij de vormgeving van de steunpakketten aansluit bij de behoeften zoals verwoord in diverse appeals en analyses, zodat fondsen terecht komen waar deze het hardst nodig zijn.

De Minister schrijft dat de rol van schuldenproblematiek in ontwikkelingslanden ook op de agenda zal staan. De voornoemde leden vragen of hier de mogelijkheid van kwijtschelding van schulden ook op de agenda staat? De leden van de VVD-fractie benadrukken dat zij terughoudend staat tegenover de kwijtschelding van schulden, zeker als nieuwe schuldeisers zoals China niet meedoen. Ervaring uit het verleden leert immers dat kwijtschelding vaak leidt tot het aangaan van nieuwe schulden van andere crediteuren, zoals China. Deelt de Minister deze opvatting? Zo ja, is de Minister bereid om dit in de Raad naar voren te brengen?

3. Antwoord van het kabinet:

Bij de aankomende Raad zal worden gesproken over de impact van de COVID-19 pandemie op partnerlanden en de EU-respons in brede zin. De hoge schuldenlasten van ontwikkelingslanden in combinatie met de substantiële en groeiende druk op overheidsbegrotingen is een zorgwekkende ontwikkeling en zal naar verwachting ook ter sprake komen.

De leden van de G20 en Club van Parijs hebben in reactie op de COVID-19 crisis een betalingsmoratorium voor de bilaterale schulden van lage-inkomenslanden in het leven geroepen om de acute liquiditeitsbehoefte van deze landen te faciliteren. Nederland heeft dit initiatief ondersteund. Hoewel er vooralsnog geen sprake is van een nieuw initiatief om schulden kwijt te schelden, volgt het kabinet de schuldenproblematiek nauwgezet. Nederland is van mening dat bij eventuele toekomstige schuldverlichtingsinitiatieven het uitgangspunt moet zijn dat alle crediteuren bijdragen, om zo solidariteit onder crediteuren te vergroten en te voorkomen dat de nieuw ontstane betaalcapaciteit ten goede komt aan crediteuren die weigerden mee te werken. Daarnaast zal het kabinet erop inzetten dat bij een respons op deze schuldenproblematiek wordt ingezet op een duurzaam, groen en inclusief herstel. Het kabinet zal deze lijn waar relevant uitdragen in de aankomende Raad.

Ten aanzien van de post-Cotonou onderhandelingen hechten de leden van de VVD-fractie aan stevige afspraken over het tegengaan van irreguliere migratie en het terugnemen van onderdanen. Zij vragen de Minister of zij dit deelt, en van plan is deze boodschap over te brengen aan de Commissie? In welk stadium bevinden de onderhandeling zich nu? Kan de Minister toelichten op welke wijze de motie van het lid Becker (Kamerstuk 21 501-04, nr. 208) vorm krijgt bij haar inzet in deze onderhandelingen? Welke concrete afspraken over het aanpakken van (grondoorzaken van) illegale migratie wil de Minister zien terugkomen in het verdrag? Is de inzet van de Minister dat het verdrag in ieder geval een verwijzing zal bevatten naar de plicht van ACP-landen om uitgeprocedeerde onderdanen terug te nemen? Zo nee, waarom niet? Welke landen in de Raad hebben zich op dit standpunt gesteld en is de Minister bereid om zich bij deze landen te voegen? Is wat betreft de Minister een van de uitgagspunten in het nieuwe Cotonouverdrag een koppeling tussen ontwikkelingssamenwerking en terugkeersamenwerking voor wat betreft uitgeprocedeerde onderdanen? Zo nee, op welke wijze krijgt «more for more, less for less» dan vorm in dit onderhandelingsproces?

4. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet is van mening dat een Post-Cotonou verdrag duidelijke afspraken moet bevatten over de aanpak van irreguliere migratie en terugkeer. Dit is, mede dankzij Nederlandse inzet, ook duidelijk opgenomen in het EU-onderhandelingsmandaat voor een Post-Cotonou verdrag op basis waarvan de Commissie onderhandelingen met de ACP-landen voert. Zo staat het opzetten van een mechanisme voor effectieve terugkeer in het mandaat en is de EU inzet dat alle elementen van migratiesamenwerking in de reguliere politieke dialoog met partnerlanden aan de orde komen. Ook staat in het EU-onderhandelingsmandaat dat de toekomstige overeenkomst een herbevestiging moet bevatten van de plicht van partijen om hun eigen onderdanen, die zich irregulier bevinden op het grondgebied van een andere partij, terug te nemen zonder voorwaarden.

Zoals beschreven in de jaarlijkse brief over EU ontwikkelingssamenwerking zijn de onderhandelingen over een Post-Cotonou overeenkomst vertraagd en is er nog niet op alle onderwerpen overeenstemming bereikt. Migratie en mobiliteit is een van de onderwerpen waarover nog onderhandeld wordt. Nederland ziet erop toe dat de Commissie daarbij het onderhandelingsmandaat nauwgezet volgt, onder andere op het onderwerp migratie en mobiliteit. Daarin trekt Nederland samen op met andere lidstaten, die ook hechten aan duidelijke afspraken over de aanpak van irreguliere migratie.

Het kabinet vindt het belangrijk dat er op Europees niveau afspraken worden gemaakt over terugkeer waaronder met de ACP partnerlanden. Beleidsdialoog is hiervan een belangrijk onderdeel. Indien landen afspraken consequent niet nakomen kan de EU hier consequenties aan verbinden. Zo heeft Nederland de mogelijkheid van koppeling van visa en terugkeer op EU-niveau onder de nieuwe Europese Visumcode actief bepleit. Dit moet ervoor zorgen dat er in Europees verband maatregelen kunnen worden genomen ten aanzien van landen die voor de EU van belang zijn op het gebied van terugkeer.

De leden van de CDA-fractie spreken hun grote zorg uit over het voornemen van de Verenigde Staten om uit de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) te stappen. Deze leden vragen de Minister wat de strategie financieel en qua politieke macht is om de WHO de status te behouden die het heeft en de nodige verbeteringen door te voeren. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister om in de Raad in het gesprek met de directeur van de WHO in te brengen om vanuit de EU het mondiale pleidooi voor multilaterale samenwerking en een internationale gemeenschap gebaseerd op samenwerking en niet op polarisatie te promoten.

5. Antwoord van het kabinet:

Internationale samenwerking en coördinatie is essentieel bij de aanpak van de coronacrisis en andere gezondheidsvraagstukken. Hierbij heeft de WHO een leidende rol en is participatie en steun van alle lidstaten nodig. Om die reden is ook actieve betrokkenheid van de VS in het Nederlandse en Europese belang.

Nederland blijft in multilateraal- en in EU verband pleiten voor actieve politieke steun voor multilaterale samenwerking, inclusief de cruciale rol van de WHO in de bestrijding van de coronacrisis. Uittreding van de VS uit de WHO en opschorting van de financiering gaat ten koste van deze internationale samenwerking die juist nu bij de aanpak van de coronacrisis zo belangrijk is. Dat geeft Nederland ook mee in diplomatieke contacten met de VS.

Europese Commissievoorzitter Von der Leyen en de Hoge Vertegenwoordiger Borrell hebben op 30 mei jl. een gezamenlijke verklaring afgelegd, waarin zij steun uitspreken voor de WHO en multilaterale samenwerking, en aandringen bij de VS om hun beslissing te herzien.

Steun voor de WHO betekent niet dat er geen lessen te trekken zijn uit de respons op de coronacrisis. Nederland is van mening dat eventuele verbeteringen moeten worden geïdentificeerd op basis van een onafhankelijke evaluatie op een daartoe geëigend moment, waartoe de World Health Assembly (WHA) ook op voorspraak van de EU heeft besloten.

De Commissie heeft aangegeven de middelen uit het eerste steunpakket te besteden aan algemene bijdragen aan multilaterale organisaties en regionale projecten die focussen op landen die zwaar getroffen zijn en kampen met kwetsbare gezondheidszorg en economische instabiliteit. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister in hoeverre dit reeds is gerealiseerd en welke landen volgens de Europese Commissie het zwaarst zijn getroffen. Uit het verslag van de vorige raadsvergadering blijkt dat de leden van de Raad het niet eens zijn over welke landen als meest kwetsbaar betiteld zouden moeten worden. De leden van de CDA-fractie vragen of daar inmiddels overeenstemming over is.

6. Antwoord van het kabinet:

Er is nog geen totaal overzicht van de middelen uit het financiële steunpakket die reeds zijn gealloceerd en uitgegeven. Wel kan het kabinet al voorbeelden geven van projecten die reeds lopen. Zo heeft de EU in Nigeria voedselpakketten aangeboden aan de meest kwetsbare huishoudens, zowel in de stad als afgelegen gebieden. In Colombia lijdt het onderwijssysteem onder de coronacrisis en steunt de EU onderwijsprogramma’s voor kinderen, waaronder van Venezolaanse vluchtelingen en gastgemeenschappen. En in verschillende Afrikaanse landen ontwikkelt de EU mobiele laboratoria om snel te kunnen reageren op (vermoedens van) corona-besmettingen. De Commissie en EDEO werken, net als verschillende multilaterale instellingen, nog aan regionale analyses over de impact van COVID-19 op partnerlanden.

De Minister stelt terecht dat de steun aan Afrika vanuit de EU zichtbaar moet zijn. Het kabinet acht gezamenlijke communicatie richting partnerlanden over de Team Europe-inzet van belang. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister om ook in Nederland zichtbaarder te maken welke steun Nederland geeft aan Afrika en de door corona zwaarst getroffen landen in de wereld.

7. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet onderhoudt regelmatig en goed contact met verschillende partijen en sectoren in Nederland over de steun aan Afrika en de zwaarst getroffen landen. Dit geldt voor het Nederlands maatschappelijk middenveld en ook publiekelijk via de pers en sociale media. Zo heb ik al in een vroeg stadium de nadruk gelegd op het belang van urgent handelen in lage inkomenslanden en fragiele gebieden met oog op de aard van deze crisis. Via virtueel contact, webinars en werkbezoeken worden de meest recente ontwikkelingen en aanpak van de COVID-19 pandemie besproken. Ook Nederlandse ondernemers worden via webinars geïnformeerd over de uitdagingen en mogelijkheden voor zakendoen in Afrika en het bijdragen aan oplossingen in cruciale sectoren. De betrokkenheid van, o.a., het Nederlandse bedrijfsleven, ngo’s en kennisinstellingen is van groot belang voor een gecoördineerde inzet ten behoeve van de steun aan ontwikkelingslanden. Het kabinet blijft streven naar heldere communicatie en samenwerking met deze partners in het toewerken naar een duurzaam en inclusief post-corona herstel.

De leden van CDA-fractie vragen de Minister om concreter aan te geven wat het versterken van gezondheidssystemen inhoudt, waarop wordt ingezet vanuit het eerste steunpakket voor de wereld vanuit de EU. Deze leden vragen bovendien in hoeverre dit eerste pakket reeds is gealloceerd.

8. Antwoord van het kabinet:

In het pakket van de Europese Commissie zal ruim EUR 3 mld. worden ingezet ter bevordering van gezondheidssystemen. Er is nog geen totaal overzicht bekend van de reeds gealloceerde middelen maar verschillende programma’s lopen.

De Europese inzet ter versterking van gezondheidssystemen is gebaseerd op Universal Health Coverage. De Commissie heeft EUR 102 mln bijgedragen aan het WHO-geleide Universal health Coverage Partnership. Dit programma ondersteunt een groot aantal landen bij het maken van nationaal beleid, inclusief specifieke corona-respons. Deze plannen vormen vaak de basis voor financiering door derden, bijvoorbeeld vanuit de Wereldbank, het Global Fund for Aids, TB en Malaria en de Global Vaccine Alliance GAVI.

Ook heeft de EC EUR 15 mln bijgedragen aan het versterken van infrastructuur voor snelle diagnostiek en surveillance van infectieziekten, onder andere via het Institut Pasteur in Dakar. Onder de Faciliteit voor Vluchtelingen in Turkije wordt ter waarde van EUR 90 mln kleinschalige gezondheidsinfrastructuur en apparatuur verkregen.

Daarnaast heeft de Europese Commissie het initiatief genomen voor een pledging conferentie voor de vaccin ontwikkeling, gestart op 4 mei. De pledging conferentie heeft momenteel EUR 9,8 mld. opgehaald waarbij EUR 4,4 mld. ten goede zal komen aan versterking van gezondheidssystemen.

In de geannoteerde agenda valt te lezen dat het NASIRA programma van FMO 25 mln. euro extra ontvangt ten behoeve van de financiële weerbaarheid van kleine bedrijven in sub-Sahara Afrika. De leden van de CDA-fractie steunen deze inzet van harte en vragen de Minister in hoeverre de beschikbare middelen de kleine bedrijven werkelijk bereiken en hoeveel reeds van de beschikbare 100 mln. euro is verstrekt aan dergelijke kleine bedrijven. Tevens vragen deze leden of private middelen van grote Nederlandse en Europese bedrijven eveneens worden ingezet om bestaande ketens in stand te houden en daarbij ook de lokale midden- en kleinbedrijf (mkb) te steunen.

9. Antwoord van het kabinet:

Het volledige bedrag van het Nasira-programma komt ten goede aan het micro-, klein en middenbedrijf (MMKB) in Afrika en landen rondom Europa. Daarbij ligt de nadruk op migranten, vrouwelijke en jonge ondernemers. Het programma bevindt zich nog in de opstartfase. Vorig jaar is de eerste garantiefaciliteit getekend die beoogt om Syrische vluchtelingondernemers in Jordanië toegang te geven tot microkredieten. Dit jaar zullen naar verwachting de eerste garantiefaciliteiten/middelen worden verstrekt.

Het kabinet is verheugd dat Nederlandse en Europese bedrijven ook hun verantwoordelijkheid nemen en moedigt bedrijven hiertoe aan. Voorbeelden zijn Unilever, dat de meest kwetsbare MKB toeleveranciers vervroegde betalingsmogelijkheden biedt voor een bedrag van in totaal EUR 500 mln., en Danone, dat 15.000 kleine bedrijven in de internationale waardeketen (zoals boeren, toeleveranciers, dienstverleners) ook financieel steunt met in totaal EUR 250 mln.

De Minister geeft terecht aan dat de voedselvoorraden onder druk zijn komen te staan vanwege de coronacrisis. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister naar de stand van zaken in Oost-Afrika in relatie tot de sprinkhanenplaag daar. Deze leden vragen de Minister aan te geven hoe hoog de nood is en wat de EU specifiek in Oost-Afrika aan de voedselvoorziening doet waar een aantal crises tegelijk toeslaan.

10. Antwoord van het kabinet:

De sprinkhanenplaag in Afrika is onverminderd zorgelijk. In antwoorden op Kamervragen van het lid Diks over de dreigende voedselcrisis van 15 mei jl. (Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 2790) en het lid Bouali van 30 maart jl. (Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 2286) schetste ik de meervoudige dreiging voor voedselzekerheid; conflict, klimaatverandering en de sprinkhanenplaag hebben de voedselzekerheidssituatie in de Hoorn van Afrika verslechterd. De maatregelen om de verspreiding van COVID-19 tegen te gaan vergroten de risico’s voor productie en toegang tot voedsel (sluiten van markten, stijgende voedselprijzen en wegvallen van inkomen) verder. De VN Food and Agriculture Organisation (FAO) rapporteerde in mei 2020 dat in Oost Afrika en de Hoorn van Afrika 25,3 miljoen mensen te kampen hebben met acute voedselonzekerheid (IPC fase 3 en hoger) waarvan 11 miljoen mensen wonen in gebieden waar de sprinkhanen voorkomen.

De FAO zet zich in samenwerking met de betrokken landen actief in voor de bestrijding van de sprinkhanenplaag. Hiervoor is in totaal USD 117 mln. beschikbaar. Nederland draagt EUR 1 mln. bij en de EU EUR 10,7 mln.

De EU is een belangrijke partner bij de samenwerking op het gebied van voedselzekerheid en humanitaire hulp in deze regio. De EU heeft op 14 mei jl. een extra steunpakket voor de Hoorn ter waarde van EUR 105 mln. aangekondigd. Dit pakket dient voor voedselhulp, het tegengaan van ondervoeding, ondersteuning van de landbouwproductie, het mitigeren van de impact van de sprinkhanenplaag en hulp aan vluchtelingen. Nederland werkt samen met de EU en andere grote Europese donoren om voedselzekerheid in Afrika te monitoren, crises te voorkomen en snel hulp te bieden waar nodig.

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of de EU de oproep van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) voor het inzetten van een significante injectie van Special Drawing Rights (SDRs) om de partnerlanden te steunen in hun strijd tegen het coronavirus steunt en wanneer dat het geval is hoeveel is zal de EU daaraan bijdragen.

11. Antwoord van het kabinet:

Een aantal leden van het International Monetary and Financial Committee (IMFC) heeft tijdens de voorjaarsvergadering 2020 opgebracht of een SDR-allocatie zou kunnen worden overwogen, aangezien daarmee de reserveposities van centrale banken van opkomende economieën en lage inkomenslanden kunnen worden aangevuld. Er was echter geen consensus over een SDR-allocatie. Het IMF blijft onderzoeken of aanvullende maatregelen nodig zijn die landen kunnen bijstaan wanneer de crisis verder verdiept.

Net als een aantal andere EU-lidstaten zoals Frankrijk en Duitsland en de Europese Commissie, steunt Nederland brede ondersteuning van kwetsbare landen. Een mogelijkheid hiertoe is inderdaad ook een allocatie van Special Drawing Rights (SDR). Voorstellen hoe kwetsbare landen te ondersteunen zullen in samenhang met andere mogelijkheden gewogen worden.

Bij een SDR-allocatie zoals werd ingezet tijdens de financiële crisis in 2009, schept het IMF nieuwe SDR’s, die vervolgens naar rato van IMF-quota-aandelen worden uitgekeerd aan de leden. Ongeveer 60 procent van de nieuwe SDR’s gaat zo naar ontwikkelde landen, waaronder de EU-lidstaten. De hoogte van het aantal aan EU-lidstaten uitgekeerde SDR’s is afhankelijk van de omvang van de totale door het IMF geaccordeerde SDR-allocatie.

Bij een eventuele nieuwe SDR-allocatie zal een ophoging van de garantiestelling door het Ministerie van Financiën aan De Nederlandsche Bank (DNB) nodig zijn. De Kamer zal volgens afspraak geïnformeerd worden wanneer de leden van het IMF tot een SDR-allocatie besluiten. Nederland kan pas definitief instemmen als de Kamer akkoord is met de ophoging van de daarmee gepaard gaande garanties op de begroting van het Ministerie van Financiën.

Nederland heeft in een vroeg stadium van de crisis bekend gemaakt 100 mln. EUR beschikbaar te stellen ten behoeve van de wereldwijde COVID-19 respons. Tevens is vanuit de Europese Unie gekozen voor een Team Europe-aanpak. De Europese Commissie heeft 15,6 miljard EUR ter beschikking gesteld. De Team Europe-aanpak vergt echter inzet van alle lidstaten.

Kan de Minister aangeven hoe andere lidstaten binnen de EU zich hebben ingezet voor hulp aan ontwikkelingslanden met de COVID-19 respons, zo vragen de leden van de D66-fractie. Kan de Minister daarbij in kaart brengen welke additionele financiële bijdragen individuele lidstaten hebben geleverd ten behoeve van de internationale COVID-19 respons? Kan de Minister daarbij ook aangeven waar deze lidstaten dekking hebben gevonden voor de additionele bijdrage binnen de begroting? Wanneer een overzicht vanuit de Europese Commissie uitblijft, is de Minister dan bereid zelf te inventariseren welke financiële middelen andere lidstaten ter beschikking stellen?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen de Minister of zij een overzicht kan geven van de bijdragen van de verschillende lidstaten, en van de Europese Commissie zelf, aan de Team Europe aanpak? Welk deel van deze middelen betreft ODA? En in hoeverre zijn de middelen additioneel aan reeds geplande uitgaven voor ontwikkelingssamenwerking? Welk deel van de middelen gaat naar de 76 IDA-landen?

Klopt het dat het steunpakket van de Europese Commissie van EUR 15,6 miljard een herschikking van bestaande middelen betreft en geen additionele middelen, zo vragen deze leden verder? Zo ja, waar zijn deze middelen dan vandaan gehaald en in hoeverre heeft dit gevolgen voor lopende programma’s en het behalen van gestelde doelen? In hoeverre worden de partnerlanden betrokken bij de vormgeving van de Team Europe benadering?

12. Antwoord van het kabinet:

De Europese Commissie zal naar verwachting en marge van de Raad een overzicht delen van de bijdragen van EU lidstaten aan Team Europe. Dit overzicht zal met uw Kamer worden gedeeld via het verslag van deze Raad, inclusief een uitsplitsing van beschikbare fondsen per regio. Veel lidstaten werken nog aan de invulling van wereldwijde COVID-19 respons en het overzicht van de bijdragen van EU lidstaten aan Team Europe zal regelmatig moeten worden bijgewerkt.

Het financiële steunpakket van de Europese Commissie is grotendeels tot stand gekomen door herschikking van bestaande landenenveloppes; programma’s zijn uitgesteld of aanpast om in te kunnen springen op de COVID-19 prioriteiten. Over deze herschikking wordt door EU delegaties overleg gevoerd met partnerlanden. Daarnaast ontvangen bestaande programma’s onder het Europese Fonds voor Duurzame Ontwikkeling (EFSD) aanvullende financiële middelen door herschikking, om zodoende snel op de noden door de COVID-19 crisis te kunnen reageren.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn het eens met de inzet van het kabinet dat financiële steun vooral ten goede moet komen aan de kwetsbaarste landen en groepen. Wat is, vanuit dat perspectief, de kabinetsappreciatie van de bijdrage van de Europese Commissie aan de Team Europe benadering? Op basis van welke criteria heeft de Europese Commissie de COVID-19 middelen verdeeld over regio’s en landen? Wat vindt het kabinet ervan dat slechts EUR 2,1 miljard van het totaal naar Sub-Sahara Afrika gaat? En hoe beoordeelt het kabinet bijvoorbeeld dat er EUR 322 mln. naar Tunesië gaat en slechts EUR 8 mln. naar de Democratische Republiek Congo, terwijl dat land veel minder eigen middelen heeft, en veel meer inwoners? Is het kabinet bereid om er bij de Raad op aan te dringen dat de Commissie meer middelen vrijmaakt om de armste landen te ondersteunen bij het opvangen van de klappen als gevolg van de pandemie?

13. Antwoord van het kabinet:

De Europese Commissie stelt in samenwerking met de Europese Investeringsbank EUR 15,6 mld. beschikbaar voor de wereldwijde COVID-19 respons. Dit financiële steunpakket is tot stand gekomen door herschikking van bestaande externe middelen. Hierbij worden de bestaande landenenveloppes gehandhaafd en heeft er geen geografische verschuiving van middelen plaatsgevonden. Het kabinet acht het van belang dat de Commissie haar steun via algemene bijdragen aan multilaterale organisaties, regionale projecten en programma’s van het Europese Fonds voor Duurzame Ontwikkeling (EFSD) zoveel mogelijk richt op de kwetsbaarste landen en groepen die geraakt worden door (de gevolgen van) de coronacrisis. De lage inkomenslanden in Sub-Sahara Afrika behoren veelal tot deze groep.

De COVID-19 respons zal ook in het aankomend Meerjarig Financieel Kader (2021–2027) een belangrijk onderdeel blijven van de EU-externe inzet. Het kabinet benadrukt in de vormgeving van het toekomstige Instrument voor nabuurschap, ontwikkeling en internationale samenwerking (NDICI), het belang van een focus op Sub Sahara Afrika en het nabuurschap.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn zeer tevreden om te vernemen dat de Directeur-Generaal van de WHO deel zal nemen aan deze Raad. Is het kabinet bereid om het voortouw te nemen om samen met de Europese Commissie en gelijkgezinde lidstaten, en mogelijk samen met andere Europese landen zoals Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk, additionele middelen beschikbaar te stellen ter waarde van ongeveer EUR 400 mln. voor de WHO, om zo de verwachte opschorting van de bijdrage van de Verenigde Staten te compenseren?

14. Antwoord van het kabinet:

Internationale samenwerking en coördinatie is essentieel bij de aanpak van de coronacrisis en andere gezondheidsvraagstukken. Hierbij heeft de WHO een leidende rol en is participatie en steun van alle lidstaten nodig. Opschorting van de financiering van de VS gaat ten koste van deze internationale samenwerking die juist nu bij de aanpak van de coronacrisis zo belangrijk is. Nederland heeft in de eerste respons op de coronacrisis reeds extra fondsen toegezegd aan WHO en zal in EU verband en in overleg met de WHO de gevolgen bespreken van de mogelijke opschorting van de financiering van de VS voor het werk van de WHO.

Is er al meer bekend over de geplande onafhankelijke evaluatie van de internationale respons op de pandemie en de rol van de WHO daarbij?

15. Antwoord van het kabinet:

Tijdens de World Health Assembly (WHA) is een resolutie aangenomen die bepleit op het eerste geëigende moment, en in samenspraak met lidstaten, een evaluatie te starten. Deze zal zich richten op de door WHO gecoördineerde wereldwijde response op COVID-19, voorzien in een evaluatie van de huidige mechanismen en middelen die de WHO tot haar beschikking heeft en aanbevelingen doen voor het verbeteren van de wereldwijde capaciteit en slagkracht. Daarbij zal ook gebruik worden gemaakt van de aanbevelingen van het Independent Oversight and Advisory Committee (IOAC) voor het WHO Emergency Programma, dat recent al een interim-evaluatie over de COVID-response heeft gepubliceerd.1

Een exact tijdspad over de evaluatie is nog niet vastgesteld. Momenteel moet de WHO zich ten volle richten op de response op de COVID 19 crisis.

Overigens zijn dergelijke evaluaties gebruikelijk bij de WHO. Zo zijn lessen getrokken uit de Ebolacrises in 2014 gebruikt voor hervormingen binnen de organisatie gericht op betere slagkracht die nu van nut zijn bij de respons op COVID 19.

Deze leden zijn ook benieuwd naar de totale bijdrage van Nederland aan de donorconferentie van de Europese Commissie van 4 mei. De Minister schrijft in de geannoteerde agenda dat Nederland daar onder andere EUR 50 mln. heeft toegezegd. Op de website van Europese Commissie staat dat Nederland EUR 192 mln. heeft toegezegd. Wat is het correcte bedrag, voor welke exacte programma’s wordt het ingezet en in hoeverre is de EUR 100 mln. die Nederland beschikbaar heeft gemaakt voor de Team Europe aanpak hier onderdeel van?

16. Antwoord van het kabinet:

Tijdens de donorconferentie op 4 mei, heeft het kabinet inderdaad een totale bijdrage van EUR 192 mln. toegelicht. Dit bedrag is opgebouwd uit een nieuwe bijdrage vanuit VWS van EUR 50 mln. voor vaccinontwikkeling, een reeds gecommitteerd bedrag van EUR 42 mln. vanuit OCW, VWS en EZK voor onderzoek en innovatie op het terrein van corona in Nederland zelf en het bedrag van EUR 100 mln. dat Nederland uit de BHOS begroting beschikbaar had gesteld voor het voorkomen, bestrijden en mitigeren van (de gevolgen van) de coronacrisis in de armste landen.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn zeer blij om te vernemen dat het kabinet nu overtuigd is van de kracht van cash transfers en de Raad zal oproepen om hier bijzondere aandacht aan te geven. Deze leden moedigen het kabinet aan om deze oproep te doen, en om daarbij nog verder te gaan door te bepleiten dat het versterken van sociale vangnetten een centraal element van het steunpakket zou moeten zijn. Is het kabinet daartoe bereid en van plan om te bepleiten dat een bepaald percentage van de middelen voor dit soort programma’s wordt gereserveerd? In welke landen is de EU reeds betrokken bij het versterken van sociale vangnetten die via de plaatselijke overheid lopen?

17. Antwoord van het kabinet:

Zonder een specifiek percentage te noemen, zal Nederland in de Raad bepleiten dat het versterken en uitbreiden van sociale vangnetten een substantieel element van het steunpakketten zal uitmaken.

De EU draagt in verschillende landen bij aan het versterken van sociale vangnetten. Zo steunt de Europese Commissie, net als Nederland, het Productive Safety Net Programme in Ethiopië. 2 Dit programma bereikt circa 7 miljoen arme en kwetsbare mensen (waaronder ouderen) met cash transfers en voedsel, deels in ruil voor deelname aan publieke werken zoals onderhoud van plattelandswegen en afwateringskanalen. Ook binnen de humanitaire hulp werkt de EU steeds meer met cash transfers en voedsel vouchers, doorgaans via humanitaire organisaties als WFP en UNHCR. In 2017 besloegen de uitgaven van cash transfers en vouchers meer dan 38% van het humanitaire hulp budget van de Europese Unie. De drie belangrijkste begunstigden in 2017 waren vluchtelingen en ontheemden in Turkije, Somalië en Libanon.3

De leden van de GroenLinks-fractie ondersteunen het voornemen van het kabinet om zich in te zetten voor Europees beleid op internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO). Het behoud van banen in internationale toeleveringsketens zou bijvoorbeeld een grote bijdrage kunnen leveren aan de beperking van de negatieve gevolgen van de pandemie in productielanden. Is het kabinet ertoe bereid om er bij de Raad toe op te roepen dat de Europese Commissie en de lidstaten voorwaarden op het gebied van IMVO verbinden aan financiële steun voor Europese bedrijven in de context van de coronacrisis, zoals het ondersteunen van de richtlijnen voor multinationale ondernemingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en het behoud van banen in internationale toeleveringsketens? In hoeverre stellen Nederland en andere lidstaten al dergelijke IMVO-voorwaarden aan steun voor bedrijven om met de gevolgen van de coronacrisis om te kunnen gaan?

18. Antwoord van het kabinet:

De coronacrisis kan risico’s voor mens en milieu in de waardeketens van Nederlandse bedrijven vergroten. Het kabinet verwacht van bedrijven dat zij conform hun verantwoordelijkheid onder de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) bestaande en nieuwe risico’s identificeren en aanpakken en zet zich in om te komen tot Europees beleid op IMVO. De OESO-richtlijnen zijn geen voorwaarde voor bedrijven om steun te verkrijgen onder de steunmaatregelen. Momenteel wordt wel gekeken hoe in het kader van de steunmaatregelen bedrijven op een andere manier gestimuleerd kunnen worden de OESO-richtlijnen en UNGP’s toe te passen. Er is geen overzicht in hoeverre andere lidstaten IMVO-voorwaarden verbinden aan steun voor bedrijven tijdens de coronacrisis.

Deze leden zijn ook benieuwd in welke lage- en middeninkomenslanden de schuldenproblematiek het grootst is. Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot internationale discussies over schuldverlichting? De leden van de GroenLinks-fractie zijn van mening dat de tot dusverre bereikte afspraken hierover tekortschieten, zowel qua reikwijdte als tijdsduur. Deze afspraken lijken zich vooralsnog te beperken tot een moratorium voor IDA-landen op rentebetalingen over bilaterale schulden voor de rest van 2020. Is het kabinet het met de leden van de GroenLinks-fractie eens dat er meer nodig is op dit vlak, en zo ja wat? Kan de Minister daarbij ingaan op de mogelijkheid tot een verlenging tot tenminste 2021, de inclusie van middeninkomenslanden, de inclusie van schulden aan private crediteuren, en een zekere mate van schuldkwijtschelding? Is de Minister bereid om dit onderwerp ter sprake te brengen bij de Raad en aan te dringen op een Europese leiderschapsrol voor een ambitieuzere wereldwijde aanpak van de schuldenproblematiek in ontwikkelingslanden?

19. Antwoord van het kabinet:

De mate waarin de publieke schuld van een land als kwetsbaar wordt beschouwd, hangt samen met meerdere factoren. Allereerst de hoogte van de schuld en de bijbehorende financieringslast (als percentage van het BBP), maar bijvoorbeeld ook de hoeveelheid buitenlandse valuta reserves, wie de eigenaren zijn van schuldpapier en de valuta waarin de schulden zijn aangegaan. De vraag in welke landen de schuldenproblematiek het grootst is, valt daardoor niet eenduidig te beantwoorden. Wel is duidelijk dat zowel lage-inkomenslanden als opkomende economieën hard geraakt worden door de pandemie. Het betalingsmoratorium voor IDA-landen loopt tot eind 2020 maar voorziet nadrukkelijk in de mogelijkheid tot verlenging. Hoewel er vooralsnog geen sprake is van een nieuw schuldverlichtingsinitiatief, volgt het Kabinet de schuldenproblematiek nauwgezet. Voor eventuele toekomstige initiatieven hanteert Nederland het uitgangspunt dat alle crediteuren proportioneel bijdragen, om zo de solidariteit onder crediteuren te waarborgen.

Het kabinet ondersteunt de bespreking van de schuldenproblematiek in ontwikkelingslanden tijdens de aankomende Raad. Het kabinet voorziet een leiderschapsrol voor de EU in de ontwikkeling van duurzaam, groen en inclusief herstel. Alhoewel de EU niet het geëigende forum is voor de ontwikkeling van schuldeninitiatieven, heeft de EU wel de denkkracht en het politiek leiderschap om te bepleiten dat in een mogelijk toekomstig initiatief de doelstellingen van het Parijs Akkoord en de Duurzame Ontwikkelingsdoelstellingen centraal staan.

Deze leden zijn ook benieuwd hoe het kabinet kijkt naar het risico dat zogenaamde aasgierfondsen gaan speculeren met schulden van ontwikkelingslanden, wat een oplossing van deze problematiek in een later stadium kan bemoeilijken? Wat kan het kabinet doen om misbruik van de situatie door aasgierfondsen te voorkomen? Is het kabinet ook in gesprek met de Nederlandse financiële sector over schuldverlichting voor lage- en middeninkomenslanden?

20. Antwoord van het kabinet:

Het is onwenselijk dat crediteuren gaan speculeren met schulden aangezien dit de economische ontwikkeling van kwetsbare landen compliceert. Ook wordt hierdoor de solidariteit onder crediteuren ondermijnd. Nederland is daarom al vele jaren donor van de African Legal Support Facility (ALSF), een organisatie die specifiek werd opgericht om de geschetste problematiek met zogenaamde «hold out» crediteuren te voorkomen. Dat zijn crediteuren die weigeren mee te werken aan schuldherstructurering in de hoop hun eigen rendement te maximaliseren. Het ALSF staat Afrikaanse landen bij met juridisch advies gedurende complexe commerciële onderhandelingen, bijvoorbeeld over schuldherstructurering. Nederland bepleit daarnaast al vele jaren binnen o.a. de G20 en het Internationaal Monetair Fonds het gebruik van zogenaamde collective action clauses (CACs). Dat zijn clausules in leencontracten die het mogelijk maken dat de leningsvoorwaarden na uitgifte gewijzigd kunnen worden zonder dat hiervoor unanimiteit van de schuldeisers vereist is. Het gebruik van CAC’s kan zo voorkomen dat «holdout» crediteuren een schuldherstructurering onnodig vertragen met als gevolg dat het economisch herstel van een land later dan nodig op gang komt alsook dat de kosten van de afwaardering van schulden over een te beperkte groep schuldeisers moet worden uitgesmeerd.

Het kabinet vindt het wenselijk dat ook de private sector zoveel mogelijk aansluit bij het onlangs aangekondigde schuldenmoratorium voor ontwikkelingslanden. Er worden daarom gesprekken gevoerd met het Institute of International Finance als vertegenwoordiger van de private crediteuren om de mogelijkheden hiertoe te onderzoeken.

Verder vragen deze leden ook naar de laatste stand van zaken in internationale discussies rond het scheppen van extra Special Drawing Rights door het IMF? Is de Minister bereid om bij de Raad een oproep te doen om een gezamenlijk plan op te stellen van EU-lidstaten om te komen tot een reallocatie van reeds bestaande SDR’s in het bezit van deze lidstaten, ten faveure van lage-inkomenslanden die daar de grootste behoefte aan hebben?

21. Antwoord van het kabinet:

Tijdens de IMF voorjaarsvergadering 2020 was er geen consensus over een SDR-allocatie. De leden van het International Monetary and Financial Committee (IMFC) hebben het IMF wel opgeroepen om additionele instrumenten te verkennen die landen kunnen bijstaan wanneer de crisis verder verdiept. Sinds de voorjaarsvergadering is nog in verschillende fora gesproken over Special Drawing Rights (SDR) allocatie. Zo deden een aantal staatshoofden en regeringsleiders, waaronder de Franse President Macron, en de Secretaris-Generaal van de VN Guterres weer een oproep tot een SDR-allocatie over te gaan tijdens een High Level evenement over Financing for Development op 28 mei 2020. Ook andere landen, waaronder China, Brazilië en Turkije en ook de Europese Commissie hebben zich eerder uitgesproken voor dit voorstel.

Afstemming om tot een mogelijke gezamenlijke EU-positie voor de aanpassingen van het IMF te komen gebeurt door de Ministers van Financiën en daarmee via het traject van de Raad Economische en Financiële Zaken (Ecofin). Daarnaast verlopen gesprekken over details van initiatieven als een SDR-allocatie niet via de RBZ/OS, maar worden deze binnen het IMF gevoerd.

Een reallocatie van bestaande SDR-reserves is mogelijk door bijvoorbeeld eventuele ongebruikte SDR-reserves van ontwikkelde landen door te lenen aan het IMF voor een eventuele aanvulling van de Poverty Reduction and Growth Trust (PRGT), de tak van het IMF waaruit de laagste inkomenslanden ondersteund worden. Nederland bekijkt mogelijkheden om reeds bestaande SDR’s in te zetten voor landen die deze het meest nodig hebben. Een potentiële aanvulling van middelen aan het leningenaccount van de PRGT zou door DNB beschikbaar gesteld kunnen worden onder garantiestelling van het Ministerie van Financiën. Wanneer er tot aanvullende maatregelen wordt besloten die budgettaire gevolgen hebben zal dit onder voorbehoud zijn van parlementaire goedkeuring, zodat het budgetrecht van uw Kamer wordt gerespecteerd.

Allereerst heeft de bestrijding van de huidige coronapandemie nog steeds de prioriteit van de leden van de SP-fractie, ook binnen ontwikkelingssamenwerking. In de geannoteerde agenda zijn veel mooie plannen te lezen, maar de leden krijgen de indruk dat het tot nu toe alleen nog bij plannen is blijven steken. Zijn er al delen van de plannen geoperationaliseerd? Zeker de noodhulp fondsen moeten toch met enige snelheid worden ingezet, wil het snel stijgend aantal besmettingen dat in mei is geconstateerd ingedamd kunnen worden?

22. Antwoord van het kabinet:

Een deel van de Team Europe steun betreft humanitaire hulp (EUR 502 mln.) voor het lenigen van acute noden. Hulpverlening richt zich onder andere op voedselhulp, water en sanitatie, en toegang tot gezondheidszorg. Er is nog geen totaal overzicht van de reeds besteedde middelen. Wel is bekend dat de Commissie EUR 76 mln heeft bijgedragen aan programma’s onder het VN Global Humanitarian Response Plan. Ook heeft de Commissie een humanitaire luchtburg opgezet waarmee humanitaire hulpverleners en noodgoederen toegang krijgen tot de gebieden in nood. Daarnaast heeft de Commissie recentelijk EUR 70 mln. vrijgemaakt om de verspreiding van COVID-19 in Jemen tegen te gaan en te ondersteunen in toegang tot basisbehoeften als voedsel en onderdak voor de meest kwetsbaren.

Daar waar de humanitaire hulp is gericht op het ondervangen van de directe gezondheidscrisis, acht het kabinet het van belang dat deze steun wordt gekoppeld aan de versterking van gezondheidssystemen inclusief seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, WASH-diensten en psychosociale hulp.

Uw Kamer is op 14 april jongstleden per Kamerbrief (Kamerstukken 33 625 en 25 295, nr. 293) geïnformeerd dat Nederland per direct EUR 100 mln. op de BHOS-begroting vrijmaakt ten behoeve van het bestrijden van de COVID-19 pandemie in ontwikkelingslanden en het mitigeren van de sociaaleconomische effecten. De bijdrage vanuit dit Nederlandse steunpakket voor het lenigen van acute nood is EUR 35 mln. Het kabinet heeft EUR 10 mln. verstrekt via de Dutch Relief Alliance, op voorstel van DRA-leden wordt de bijdrage onder andere ingezet in Zuid-Soedan, Jemen en Syrië.

De bijdrage aan het Central Emergency Response Fund (CERF) is verhoogd met EUR 15 mln. Via dit VN fonds kan overal ter wereld snel financiering beschikbaar gesteld worden. Tot op heden heeft het fonds USD 103 mln. gealloceerd ten behoeve van de COVID-19 respons in Afrika, het Midden-Oosten, Zuid-Amerika en Azië.

Via de Country Based Pooled Funds (CBPF) voor Zuid-Soedan, Somalië en CAR is EUR 5 mln. bijgedragen. Ook de Europese Commissie droeg EUR 3 mln. bij aan de CPBF van Zuid-Soedan. Een CBPF kan behalve aan VN hulporganisaties en internationale ngo’s ook alloceren aan lokale organisaties. Lokale organisaties zijn belangrijker dan ooit bij de levering van hulpverlening gezien de terugtrekking van een groot gedeelte van de internationale staf.

Het Internationaal Comité van het Rode Kruis ontving EUR 5 mln. omdat deze organisatie goede toegang heeft in conflictgebieden. Daarnaast heeft het Rode Kruis veel aandacht voor geestelijke gezondheid en psychosociale steun (MHPSS). Ook via het COVID-19 steunpakket van de Commissie wordt bijgedragen aan het Rode Kruis.

Ten slotte zijn de Europese Commissie en Nederland een belangrijke donor van mondiale gezondheidsfondsen zoals de Global Vaccine Alliance en Global Fund for Aids, TB and Malaria. Dit laatste fonds heeft sinds maart dit jaar USD 1 mld. beschikbaar gesteld, deels voor directe COVID-19 respons (zoals de aanschaf van beschermende materialen en testen), deels om te zorgen dat de bestrijding van HIV, TB en malaria ook in de nieuwe situatie doorgang kon vinden. Ruim 70% van dit geld is inmiddels al toegekend.

Veel van herschikte middelen die zijn vrijgemaakt door de EU betreffen leningen, maar de leden van de SP-fractie lezen niet terug hoe er concreet rekening wordt gehouden met het niet verder verzwaren van de schuldenlast en aan schuldenverlichting? Bedoeld de Minister met «duurzaam, groen en inclusief herstel» dat zij ervoor opkomt dat de schuldenlast niet toeneemt als gevolg van de coronacrisis? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wordt dat concreet gemaakt?

23. Antwoord van het kabinet:

Nederland maakt zich al langer zorgen over de kwetsbare schuldenposities van veel lage-inkomenslanden en opkomende economieën. Veel van deze landen worden door de COVID-19 pandemie geconfronteerd met acute liquiditeitsproblemen. Om te verhinderen dat hun schuldenlast verder verzwaart, is het van groot belang om landen die met schuldenproblemen kampen financieringsvoorwaarden te bieden die passen bij hun terugbetaalcapaciteit om zo te voorkomen dat zij geheel afhankelijk zijn van financiering tegen hoge rentes. De internationale financiële instellingen bieden een alternatief door betaalbare financiering te verstrekken. Het oordeel van het Internationaal Monetair Fonds en Wereldbank over de schuldencapaciteit van een land is daarbij altijd leidend. Dit speelt ook een belangrijke rol voor de instrumentkeuze van de Europese Commissie en de EIB. Bij het bewerkstelligen van duurzame schuldenposities zet het kabinet ook in op «building back better», en daarmee het bijdragen aan internationaal overeengekomen doelen op het gebied van duurzaamheid, klimaat en inclusiviteit.

In dezelfde lijn vragen de leden van de SP-fractie zich af of er EU-lidstaten zijn die zich verzetten tegen het uitgeven van Special Drawing Rights door het IMF? Zo ja, is de Minister het met de genoemde leden eens dat er diplomatieke inspanningen moeten worden geleverd om de alle lidstaten hierin op één lijn te krijgen? Zo nee, gebruikt de EU haar invloed als economisch blok binnen de IMF om hiervoor te pleiten? Wordt er in de coördinatie vanuit de EU ook extra gelet op de vorm van hulp die bij de verschillende landen niet leidt tot verdere accumulatie van schulden? Zo nee, kan de Minister toezeggen dat zij hier aandacht voor vraagt?

24. Antwoord van het kabinet:

Zie beantwoording op vraag 22 voor een overzicht van het krachtenveld rond het voorstel voor een Special Drawing Rights (SDR) allocatie. De Europese Commissie en veel EU-lidstaten, waaronder Frankrijk en Duitsland, zijn voorstanders van het idee van een SDR-allocatie. Er was tijdens de voorjaarsvergadering van het IMF echter geen consensus over een SDR-allocatie.

Gesprekken over details van dergelijke initiatieven verlopen niet via de RBZ/OS, maar worden binnen het IMF gevoerd. Posities van EU-lidstaten worden binnen het IMF zo veel mogelijk gecoördineerd om zo de invloed van de EU als economisch blok optimaal in te zetten.

Nederland en de EU zetten zich in om aandacht te vragen voor schuldhoudbaarheid. Ook in de RBZ/OS zal Nederland hier aandacht voor vragen. Veel kwetsbare landen hebben te maken met acute financieringsproblematiek, een significante uitstroom van kapitaal en tegelijkertijd behoefte aan fiscale ruimte. Internationale financiële instellingen (IFI’s) ondersteunen deze landen met betaalbare financiering. Binnen de IFI’s worden posities van EU-lidstaten veelal gecoördineerd en via die weg wordt ook ingezet op het beperken van de risico’s aangaande schuldhoudbaarheid.

Raadpleging inzake het EU-Africa Global Health Partnership

De leden van de CDA-fractie danken de Minister voor het delen van de questionnaire en de inzet op een EU-Africa Research Partnership on Health Security to Tackle Infectious Diseases (Global Health). Deze leden vragen naar de uitkomst van de publieke consultatie en of het klopt dat de oprichting van dit instituut reeds is opgenomen in de nieuwe voorstellen voor het Meerjarig Financieel Kader (MFK) van de EU. De actualiteit lijkt de relevantie van een Institutionalised European Partnership on Global Health te bevestigen. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of dit inmiddels wordt besproken in de Raad en op welke manier dit initiatief aansluit bij de afgelopen maand gepresenteerde voorstellen over het versterken van de EU health strategy. In de questionnaire wordt gesproken over 14 Europese landen en 16 Afrikaanse landen die mee zouden gaan doen. De leden van de CDA-fractie vragen welke landen dit zijn.

25. Antwoord van het kabinet:

De Europese Commissie heeft een voorstel ontwikkeld voor een EU-Africa Global Health Partnership (GHP/EDCTP3). Dit programma (dat een vervolg is op het European Countries Clinical Trials Partnership (EDCTP)) zal vallen onder het nieuwe meerjarige onderzoekskader Horizon Europe dat in 2021 start (2021–2027). Daarom stond het al in 2019 open voor publieke raadpleging. Dit partnerschap is onderdeel van het nieuwe Meerjarig Financieel Kader van de EU. Het voorstel voor het Global Health Partnership/EDCTP3 is op 13 december 2019 naar de Commissie gestuurd. Er wordt nog verder onderhandeld over de bestuursstructuur. Het nieuwe Global Health Partnership zal vanaf 2021 opstarten. Vanwege de lange looptijd van klinische studies is het logisch dat er enige jaren overlap is tussen EDCTP2 en het nieuwe GHP/EDCTP3.

Het is nog te vroeg om een uitspraak te doen over de manier van aansluiting bij het EU Health Programma, omdat de details hiervan pas op 2 juni 2020 zijn gepresenteerd in de raadswerkgroep Public Health.

De in de questionnaire genoemde landen zijn de landen die participeren in het huidige European-Developing Countries Clinical Partnership-2 (EDCTP-2). Het voorgestelde EU-Africa Global Health Partnership zal op dit EDCTP-2 partnerschap voortbouwen c.q. EDCTP-2 is de voorloper van het voorgestelde EU-Africa Global Health Partnership.

De in het huidige EDCTP-2 participerende landen, zijn 14 Europese landen en momenteel 15 Sub-Sahara Afrika landen. De 14 deelnemende Europese landen zijn: Oostenrijk, Denemarken, Finland, Frankrijk, Duitsland, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Noorwegen, Portugal, Spanje, Zweden en het Verenigd Koninkrijk.

De 15 Afrikaanse participerende staten zijn: Kameroen, Congo, Gabon, Gambia, Ghana, Mali, Mozambique, Niger, Nigeria, Senegal, Zuid-Afrika, Tanzania, Oeganda en Zambia.

Jaarlijkse Brief over EU Ontwikkelingssamenwerking

55 procent (75,2 miljard) van alle ODA is afkomstig van de Europese Commissie en EU lidstaten. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister hoeveel de OESO/DAC China aan ontwikkelingssamenwerkingsinzet toeschrijft en deze leden vragen hoeveel van de mondiale middelen zoals door de OESO is geregistreerd als ODA middelen naar China is gegaan en daarbij specifiek vanuit de Europese lidstaten en de EU.

26. Antwoord van het kabinet:

De OESO/DAC schaart China als donor in de categorie «official provider not reporting to the OECD». De OESO/DAC schat dat China’s internationale ontwikkelingssamenwerking in 2.017 USD 4,8 mld. omvatte4. China staat als hoog middeninkomensland ook op de lijst van ODA-ontvangers van de OESO/DAC. Op de website van de OESO/DAC staan interactieve weergaven van hoeveel ODA verschillende landen ontvangen. Er bestaat ook een dergelijk overzicht van de ODA die gemiddeld werd besteed in China in 2017–2018, wie de grootste donoren waren, en naar welke sectoren deze steun ging5. Een aantal donoren schaart overigens ook beurzen aan Chinese studenten onder ODA-uitgaven.

Chinese partijen hebben in het algemeen geen directe toegang tot EU financiering uit het Europees Ontwikkelingsfonds (European Development Fund – EDF)6, het Instrument voor ontwikkelingssamenwerking (Development Cooperation Instrument – DCI), het Europees Nabuurschapsinstrument (European Neighbourhood Instrument – ENI) en het Partnerschapsinstrument7. Een uitzondering op de regel is van toepassing wanneer het een project in China betreft. Entiteiten die zijn gevestigd in een ontwikkelingsland, zoals vermeld in de lijst ODA-ontvangers van de OESO/DAC, die lid zijn van de G20, kunnen wanneer het een project in hun land betreft wel financiering ontvangen uit het Instrument voor Ontwikkelingssamenwerking, het Europees Nabuurschapsinstrument, en het Partnerschapsinstrument8. Zo ontvangen bijvoorbeeld enkele ngo’s en denktanks in China financiële ondersteuning middels het DCI. Deze uitzondering geldt niet voor het Europees ontwikkelingsfonds.

De leden van CDA-fractie vragen naar de voortgang van de onderhandelingen in de triloog over het deel van de tekst van NDICI waarover de Raad overeenstemming heeft bereikt, daarbij vragen deze leden in hoeverre deze dialoog inhoudelijk aansluit bij de laatste voorstellen voor het nieuwe MFK.

27. Antwoord van het kabinet:

De triloog met het Europees Parlement gaat over alle inhoudelijke onderdelen van de NDICI-verordening, voor zover deze worden genoemd in de Raadspositie. Er zijn goede vorderingen gemaakt in deze triloog. Toch geldt ook hier het principe dat nog niets definitief is overeengekomen totdat alles is overeengekomen. Dat moment is nog niet bereikt. Over de hoogte van het MFK en de financiële omvang van het NDICI lopen de onderhandelingen nog in de Raad. De nieuwe MFK-voorstellen van de Europese Commissie hebben vooral betrekking op de omvang van het budget. Op dit moment valt nog niet in te schatten of dit ook tot inhoudelijke wijzigingen zal leiden in de NDICI-verordening.

In de brief wordt ingegaan op het verslagjaar 2018 en aangegeven aan welke regio’s en thema’s de uitgaven zijn gedaan. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister in hoeverre de EU in dat jaar, maar ook zover bekent in 2019 heeft bijgedragen aan het bestrijden van infectieziekten zoals tuberculose en het versterken van gezondheidssystemen.

28. Antwoord van het kabinet:

De meest recente rapportage van de Europese Commissie over de resultaten bereikt middels het externe financieringsinstrumentarium van de Unie gaat over verslagjaar 2018. In de financiële annexen van het staff working document, gevoegd bij het jaarverslag9, staan vanaf pagina 299 per sector de geplande uitgaven (commitments) en uitgaven (disbursements) per sector. In het jaarrapport10 staat genoemd dat de Europese Commissie EUR 2,6 mld. beschikbaar stelde voor gezondheidsmaatregelen in de periode 2014–2020. De Commissie heeft in de periode 2017–2020 EUR 475 mln. toegekend aan het Global Fund to Fight AIDS, Tuberculosis and Malaria.

De begrotingssteun vanuit de EU was in 2.018 EUR 1.75 mld. wordt in de brief gesteld. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister te specificeren aan welke landen deze steun is gegeven.

29. Antwoord van het kabinet:

De Europese Commissie rapporteert uitgebreid over de verleende begrotingssteun in 2018 in het openbare jaarverslag 201911. Op pagina 63 tot en met 68 van dit rapport beschrijft de Commissie per land de gegeven begrotingssteun. Onderstaande tabel geeft de regionale verdeling weer van het totaal aan begrotingssteun van EUR 1,75 mld. uit 2018.

Regio

Uitbetalingen begrotingssteun in 2018

(in EUR miljoenen)

Nabuurschap

424,7

West en Centraal Afrika

487,8

Oost en Zuidelijk Afrika

246,9

Caribische regio

74,9

Latijns Amerika

101,8

Azië en Centraal Azië

302,1

Pacific

24,7

Landen en gebieden overzee

92,9

Totaal

1.756

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat zowel de begrotingssteunrapportage van de Europese Commissie, het rapport van de Europese Rekenkamer en de literatuurstudie over Europese ontwikkelingssamenwerking in Sub-Sahara Afrika zich in grote lijnen positief uitlaten over de resultaten die worden behaald met het begrotingssteuninstrument. Hoe kijkt het kabinet naar de samenhang tussen deze drie documenten op dit punt en ziet het kabinet reden om te onderzoeken of ook Nederland op termijn weer zou kunnen inzetten op begrotingssteun in de bilaterale ontwikkelingssamenwerking? Welke andere EU-lidstaten maken momenteel gebruik van dit instrument in de bilaterale ontwikkelingssamenwerking, zo vragen deze leden?

30. Antwoord van het kabinet:

Diverse (evaluatie-)onderzoeken door de jaren heen hebben aangetoond dat begrotingssteun, onder voorwaarden, een effectief en efficiënt instrument kan zijn. In het voorbije jaar heeft het kabinet dit ook uiteengezet tijdens het overleg met uw Kamer naar aanleiding van de begrotingssteun aan Mali op 3 oktober 2019.

Conclusie van dat overleg was dat het kabinet geen hervatting van bilaterale begrotingssteun overweegt, en dat het zich in EU-verband en bij internationale financiële instellingen constructief-kritisch opstelt ten aanzien van begrotingssteun. Het kabinet ziet in de publicatie van de rapporten geen aanleiding om op het punt van begrotingssteun van positie te veranderen, of daartoe onderzoek te laten uitvoeren.

Gegevens van de OESO/DAC tonen aan dat in 2017 drie lidstaten meer dan 5% van hun bilaterale ontwikkelingssamenwerking aanwendden middels begrotingssteun. Dit betreft Frankrijk (19,6%), België (7,6%) en Finland (7,5%)12.

De Minister constateert op basis van de literatuurstudie die is gedaan in opdracht van het IOB dat er nog winst valt te behalen op het gebied van donorcoördinatie. De leden van de GroenLinks-fractie onderschrijven dit punt, omdat het belangrijk is om hulpfragmentatie tegen te gaan. Wat is het Nederlandse kabinet van plan te ondernemen om de donorcoördinatie te verbeteren middels Joint Programming en daarbij het eigenaarschap van partnerlanden centraal te stellen?

31. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet onderschrijft het belang van donorcoördinatie en eigenaarschap van partnerlanden. Nederland neemt waar opportuun actief deel aan joint programming processen, en zet in op het volgen van de stappen in de EU Joint Programming Guidance13 uit juni 2018. Het document noemt tevens concrete voorstellen om het eigenaarschap van partnerlanden goed te verankeren, onder andere middels consultaties met nationale overheden, als ook met andere belanghebbenden zoals parlementaire werkgroepen, lokale overheden en ngo’s. De Joint Programming Guidance wordt op dit moment ge-update. In de komende versie is het belang om working better together nog sterker te benadrukken.

Naar verwachting zal joint programming gestaag toenemen. In de concept-verordening van het nieuwe Instrument voor nabuurschap, ontwikkeling en internationale samenwerking (NDICI) in het volgende Meerjarig Financieel Kader (MFK 2021–2027), wordt joint programming genoemd als de «preferred approach» voor landenprogrammering. In de voorbereiding van de programmering voor het volgende MFK hebben EU Delegaties en EU lidstaten over het algemeen gezamenlijke analyses opgesteld die ook werden besproken met overheden van partnerlanden. Dit was een belangrijke stap, al zijn de ervaringen in de verschillende landen bij het opstellen van deze gezamenlijke analyse wisselend. De communicatie vanuit het Ministerie van Buitenlandse Zaken naar ambassades over het programmeringsproces heeft de betrokkenheid van Nederland bij dit proces versterkt. Ook in het vormgeven van steunpakketten voor de COVID-19 respons staat dialoog met partnerlanden centraal, om zo goed de nationale responsplannen te kunnen ondersteunen.

De literatuurstudie concludeert dat er ook nog veel winst valt te behalen op het gebied van beleidscoherentie voor ontwikkeling. De leden van de GroenLinks-fractie zijn benieuwd waarom de Minister ervoor heeft gekozen om dat punt niet op te nemen in de brief over EU-ontwikkelingssamenwerking? Kan de Minister ingaan op de bevindingen en aanbevelingen van de literatuurstudie op het gebied van beleidscoherentie voor ontwikkeling? Is de Minister bereid om zich in te zetten voor meer duidelijkheid en concretere toezeggingen op dit punt, en dit ook bij de komende RBZ Ontwikkelingssamenwerking aan de orde te stellen?

32. Antwoord van het kabinet:

De literatuurstudie vat de uitkomsten samen van de onafhankelijke evaluatie die de Commissie heeft laten uitvoeren van het EU-beleid ten aanzien van beleidscoherentie voor ontwikkeling over de periode 2009–2016, en waarvan de bevindingen in juli 2018 gepubliceerd zijn. De kabinetsreactie op de consultatie van de Commissie inzake deze evaluatie is op 31 mei 2018 met de Kamer gedeeld (Kamerstuk 22 112, nr. 2581). De kern van de bevindingen is dat het coherentiebeleid van de EU onverminderd relevant blijft voor de uitvoering van de European Consensus on Development en de SDG’s, maar dat de implementatie kan worden verbeterd. De Commissie heeft inmiddels – zoals aangegeven in het voortgangsrapport van de EU over beleidscoherentie voor ontwikkeling van januari 2019 – de aanpak op beleidscoherentie voor ontwikkeling geïntegreerd in haar werk aan de SDG’s. Zo worden alle toekomstige beleidsvoorstellen gescreend op mogelijke effecten op ontwikkelingslanden om recht te doen aan de allesomvattende reikwijdte van de SDG-agenda. Zoals ik heb aangegeven in de jaarrapportage beleidscoherentie voor ontwikkeling 2018–2019 (Kamerstuk 33 625, nr. 285), verwelkom ik het aangescherpte EU- coherentiebeleid en de geboekte voortgang, maar blijf ik aandacht vragen voor het verbeteren van de implementatie.

Ook in de COVID-19 respons is beleidscoherentie van belang. Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken/Ontwikkelingssamenwerking zal ik ingaan op het belang van building back better. Het doel moet zijn dat de geboden steun en genomen maatregelen leiden tot een duurzaam economisch herstel, in lijn met de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG’s) van de Verenigde Naties en de doelen van de Overeenkomst van Parijs.

De literatuurstudie concludeert dat in de onderzochte periode het eigenbelang van de Europese Unie een steeds prominentere plek kreeg in de Europese ontwikkelingssamenwerking. Deelt het kabinet deze conclusie? En wat betekent dit voor het eigenaarschap van de partnerlanden in de OS-relatie, en voor beleidscoherentie, zo vragen deze leden?

33. Antwoord van het kabinet:

De literatuurstudie concludeert dat in de afgelopen jaren steeds meer aandacht is voor de samenhang tussen het ontwikkelingsbeleid en andere onderdelen van het buitenlands beleid van de EU. Het kabinet verwelkomt een dergelijke geïntegreerde aanpak van de mondiale duurzame ontwikkelingsagenda, die de beleidscoherentie ten goede kan komen. In het nieuwe Instrument voor nabuurschap, ontwikkeling en internationale samenwerking (NDICI) in het volgende Meerjarig Financieel Kader (MFK 2021–2027) is ook ruimte voor nieuwe prioriteiten als vrede en veiligheid en de ontwikkeling van de private sector. De overkoepelende doelstelling van het Europese ontwikkelingsbeleid, het uitbannen van armoede, blijft hierbij voorop staan. Een meer geïntegreerd EU-beleid hoeft volgens het kabinet niet op gespannen voet te staan met het bevorderen van eigenaarschap van partnerlanden. Integendeel, juist binnen een meer gelijkwaardig partnerschap hebben partijen meer mogelijkheden om hun visie en behoeften te uiten. Partnerlanden worden door de Europese Commissie nauw betrokken bij de vormgeving van OS-programma’s, zeker waar deze het overheidsbeleid in die landen raken.

Tenslotte zijn deze leden benieuwd hoe het kabinet kijkt naar de, door de literatuurstudie vastgestelde, geleidelijke verschuiving van programma-gebaseerde benaderingen naar projectfinanciering in de Europese ontwikkelingssamenwerking? Wat zijn de voordelen en nadelen van deze verschuiving?

34. Antwoord van het kabinet:

De literatuurstudie geeft niet aan hoe groot de genoemde verschuiving precies is. Het kabinet herkent het beeld dat de Europese Commissie haar instrumentarium diverser heeft gemaakt, door meer gebruik van trust funds en innovatieve financiering, zoals blended finance. De instrumentkeuze is afhankelijk van het doel dat de EU ermee wil bereiken. Om de private sector te mobiliseren zijn andere instrumenten nodig dan begrotingssteun. Tegelijkertijd is duidelijk dat begrotingssteun en programmasteun nog steeds een belangrijk onderdeel uitmaken van de instrumentenmix van de Commissie.

De overheid blijft, ook voor de Europese Commissie, een essentiële partner voor duurzame ontwikkeling en armoedebestrijding. Overheden hebben een verantwoordelijkheid bij het vervullen van kerntaken op het gebied van onderwijs, gezondheidszorg, veiligheid, rechtshandhaving, basisinfrastructuur, randvoorwaarden voor private sector ontwikkeling, et cetera. Ook bevordert eigenaarschap de duurzame impact van projecten en programma’s. Met de SDG’s als de leidraad voor het OS-beleid is samenwerken met overheden essentieel.

Daarnaast vragen de leden van de SP-fractie zich af of de resultaten uit het literatuuronderzoek naar effectiviteit van Europese ontwikkelingssamenwerking 2013–2018, zoals beschreven in het jaarverslag d.d. 27 mei jl., worden meegenomen in de Team Europe aanpak van de coronacrisis? In het bijzonder vragen de leden van de SP-fractie aandacht voor de opmerking over het gebrek aan ownership bij de partnerlanden en vragen de Minister op welke wijze dit in deze crisis wél wordt ingebouwd in de voorstellen? Ook vragen de leden in hoeverre er al sprake is van noodzaak aan additionele middelen voor de internationale aanpak van de crisis, zoals zij al had voorspeld en ook wordt geadviseerd door de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV)?14

35. Antwoord van het kabinet:

In partnerlanden werken EU Delegaties en EU lidstaten in samenspraak met overheden van partnerlanden aan de invulling van de Team Europe steunpakketten. De inzet is om de steun zo vorm te geven dat het nationale COVID-19 respons plannen ondersteunt.

Eerste analyses van IMF, Wereldbank en VN voorzien forse impact van de coronacrisis op de politieke en sociaaleconomische omstandigheden in ontwikkelingslanden. De internationale steunverzoeken voor humanitaire bijstand en economisch herstel overstijgen nu al ruimschoots de beschikbaarheid van financiering. Het kabinet komt zo spoedig mogelijk met haar reactie op het advies van de AIV.

De leden van de SP-fractie hebben nog andere vragen over het eerder genoemde jaarverslag van de Europese ontwikkelingssamenwerking. Allereerst over de post-Cotonou verdragen, waarin vanuit EU zijde wordt uitgelegd waar de onderhandelingen nog stroef verlopen. De leden van de SP-fractie vragen zich echter af, wat de eisen zijn van de wederpartijen die op weerstand stuiten bij EU zijde?

36. Antwoord van het kabinet:

Er is inderdaad nog niet op alle onderwerpen van een Post-Cotonou verdrag overeenstemming bereikt. De EU heeft haar inzet voor een toekomstige overeenkomst vastgelegd in diens onderhandelingsmandaat15, en ook de ACP zijde heeft een onderhandelingsmandaat opgesteld waarin de inzet is vastgelegd16. Beide documenten zijn openbaar. Op basis daarvan wordt nu onderhandeld. Over veel beleidsterreinen is vrij gemakkelijk overeenstemming te bereiken, een aantal thema’s ligt gevoeliger. Over de wijze waarop mensenrechten, seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) en samenwerking met het Internationaal Strafhof precies worden benoemd in de Verdragstekst is nog geen overeenstemming bereikt. Ook op het gebied van migratiesamenwerking lopen de standpunten van de partijen nog uiteen. Tenslotte moet er ook overeenstemming gevonden worden over de institutionele structuur.

Overig

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister om voor het notaoverleg van 15 juni een update te geven van de situatie in de landen gelegen in de Nederlandse focusregio’s en daarbij in te gaan op het aantal besmettingen, het aantal doden als gevolg van COVID-19, eventuele zichtbare gevolgen van het opschorten van reguliere vaccinatie programma’s, laatste cijfers omtrent kapitaalvlucht uit Afrikaanse landen en de mate van steun vanuit het westen dat reeds is geleverd aan Afrikaanse landen.

37. Antwoord van het kabinet:

Het aantal COVID-19 gevallen en het aantal slachtoffers wereldwijd wijzigt van dag tot dag. Voor actuele cijfers verwijst het kabinet naar bronnen zoals de WHO en John Hopkins University. Per 3 juni zijn er meer dan 85.000 officieel geregistreerde COVID-19 besmettingen en 3.407 officieel geregistreerde COVID sterfgevallen in de focusregio’s: de Sahel, Hoorn, het Midden-Oosten en Noord-Afrika. Op het Afrikaanse continent zijn per 3 juni in totaal 157.322 officieel geregistreerde besmettingen en 4.493 officieel geregistreerde sterfgevallen. Dit is bijna een verdubbeling met het aantal besmettingen 2 weken geleden. Landen met de meeste besmettingen per 3 juni zijn Egypte (27.536) en Zuid-Afrika (35.812).

Hoewel in Afrika de besmettingsaantallen nog relatief laag zijn, ervaren veel landen nu al de forse secundaire consequenties, met belemmering in toegang tot voedsel, vaccins en medicijnen. De respons op COVID-19, inclusief lockdowns, zet de vaak al fragiele gezondheidssystemen in ontwikkelingslanden verder onder druk. Volgens de WHO, UNICEF, GAVI en het Sabine Vaccine Institute kunnen reguliere vaccinatieprogramma’s in ten minste 68 landen niet of beperkt plaatsvinden. Dit heeft effect op ongeveer 80 miljoen kinderen jonger dan 1 jaar oud in deze landen. Hierdoor is er een groter risico op uitbraken van ziektes zoals mazelen, cholera en polio. Exacte cijfers over zichtbare gevolgen zijn evenwel nog niet voorhanden.

Door de COVID-19 crisis heerst er onzekerheid op kapitaalmarkten en is de precieze hoogte van kapitaalvlucht uit Afrika onduidelijk juist door die vluchtigheid van kapitaal. Duidelijk is wel dat de COVID-19 crisis significant meer impact heeft dan eerdere economische shocks, waaronder de financiële crisis van 2008. Denktank Bruegel17 schat dat kapitaaluitstroom uit opkomende markten in de eerste drie maanden van de crisis ongeveer USD 100 mld. bedroeg.

Berekeningen van wat nodig is om de crisis in de meest kwetsbare landen te bestrijden variëren, maar het is duidelijk dat honderden miljarden euro’s nodig zijn. De VN stelt vast dat op korte termijn USD 90 mld. nodig is voor (preventieve) noodmaatregelen ten behoeve van humanitaire hulp, gezondheid en de eerste sociaaleconomische steun. De VN berekende dat dit naar verhouding om en nabij 1% is van de steunpakketten van OESO en G20 landen gezamenlijk (USD 8.000 mld.).

De VN en het IMF schatten dat lage- en middeninkomenslanden tezamen uiteindelijk USD 2,5 biljoen aan steun nodig zullen hebben om ook de enorme kapitaalvlucht en het inkomstenverlies op te vangen: USD 1 biljoen als kapitaalsinjectie via het IMF; USD 1 biljoen in de vorm van schuldkwijtschelding en schuldverlichting en USD 500 mld. voor medische noodhulp en sociale programma’s (een «Marshall Plan»). UNCTAD merkt daarbij op dat, wanneer alle OESO/DAC-landen het laatste decennium 0,7% van hun BNP als ODA hadden afgedragen, dit tot USD 2 biljoen meer ODA zou hebben geleid. De Europese Commissie zal tijdens de aankomende Raad een overzicht publiceren van de bijdragen van EU-lidstaten aan Team Europe; deze bijdragen zullen ook worden opgesplitst naar regio waaronder Sub-Sahara Afrika.

Tevens vragen deze leden naar een update van de situatie in Irak, Syrië, Jemen en de Rohingya vluchtelingenkampen.

38. Antwoord van het kabinet: 

Irak (1 juni 2020):

In Irak zijn 6.439 COVID-19 besmettingen bevestigd door de WHO, waarvan 205 mensen zijn overleden en 3.156 mensen zijn hersteld van de ziekte. Door het samenkomen van mensen tijdens de ramadan en het Suikerfeest, gecombineerd met een intensivering van de testcapaciteit, is het aantal bevestigde besmettingen met COVID-19 de afgelopen twee weken met 80% gestegen. Een striktere lockdown is hierdoor weer van kracht tot 6 juni.

Syrië (30 mei 2020):

De sociaaleconomische impact en de gevolgen voor de volksgezondheid van de COVID-19 pandemie in Syrië blijven een punt van zorg, vooral in de dichtbevolkte gebieden van Damascus, Aleppo en Homs en gebieden waar mensen in dichtbevolkte kampen leven. De officiële cijfers van het Ministerie van gezondheid van COVID-19 besmettingen blijven echter laag. Het ministerie bevestigt dat er in Syrië 122 COVID-19 besmettingen zijn waarvan 4 doden en 43 mensen zijn hersteld. In totaal zijn er 4.880 testen uitgevoerd in laboratoria in Damascus, Aleppo, Homs en Lattakia regio’s. De VN Organisatie voor de Coördinatie van Humanitaire Hulp (OCHA) noemt het opschalen van de testcapaciteit en het tijdig communiceren van informatie als een van de prioriteiten voor de volksgezondheid. De grenzen zijn vrijwel gesloten met uitzondering van incidentele humanitaire transporten van goederen en hulpverleners.

Jemen:

Op het moment van antwoorden zijn in Jemen 327 COVID-19 gevallen officieel bevestigd, waaronder 81 doden. Dit aantal is zo onwaarschijnlijk laag en afwijkend van informatie uit diverse bronnen in Jemen dat de VN hier openlijk aan twijfelt. Naar verwachting is het virus al over het gehele land verspreid. Testcapaciteit- en strategie zijn nog steeds heel beperkt in omvang, maar de WHO spreekt over afwijkend hoge sterftecijfers onder de uiterst kwetsbare Jemenitische bevolking. Zichtbare gevolgen van de pandemie zijn verdere beperkingen op vrijheid van beweging van humanitaire medewerkers en goederen, waaronder medische goederen en beschermingsmateriaal. Ook is er een algehele daling in het aantal mensen dat niet COVID-19 gerelateerde zorg zoekt. UNICEF bevestigt dat vaccinatiecampagnes in Jemen momenteel zijn stopgezet in verband met COVID-19.

Rohingya:

Medio mei werd in de vluchtelingenkampen in Bangladesh het eerste geval van COVID-19 besmetting ontdekt. Volgens de laatste berichten zijn inmiddels 29 mensen in de vluchtelingenkampen bij Cox’s Bazar positief getest op het virus en is inmiddels één persoon aan COVID-19 overleden18. Onder lokale inwoners in Cox’s Bazar zijn inmiddels circa 450 besmettingen. De risico’s op een wijdverspreide besmetting binnen de kampen zijn onverminderd hoog, gezien de dichtbevolktheid in deze kampen. Daarnaast vormen de slechte weerscondities een uitdaging voor hulpverleners: moessonregens en cyclonen maken de kampen minder goed bereikbaar.


X Noot
6

Bijlage IV van het ACS-EG-Partnerschapsovereenkomst (Annex IV zoals gewijzigd middels Besluit nr. 1/2014 van de ACS-EU-Raad van Ministers van 20 juni 2014 betreffende de herziening van bijlage IV bij de ACS-EG-Partnerschapsovereenkomst (2014/428/EU), OJ 2014 L 196, 3.7.2014). https://publications.europa.eu/nl/publication-detail/-/publication/c565e1c7-0282-11e4–831f-01aa75ed71a1.

X Noot
7

Artikel 9. Verordening Nr. 236/2014 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften en procedures voor de tenuitvoerlegging van de instrumenten van de Unie ter financiering van extern optreden (CIR – OJ L 77, 15.03.2014, p.95) https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX%3A32014R0236.

Naar boven