21 501-03 Begrotingsraad

Nr. 92 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 5 november 2015

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Financiën over de brief van 7 oktober 2015 over de zevende aanvullende begroting 2015 (Kamerstuk 21 501-03, nr. 89), over de brief van 20 oktober 2015 over de achtste aanvullende EU-begroting voor 2015 (Kamerstuk 21 501-03, nr. 91) en over brief van 28 oktober 2015 over de bni-herziening Eurostat (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1317).

De vragen en opmerkingen zijn op 30 oktober 2015 aan de Minister van Financiën voorgelegd. Bij brief van 4 november 2015 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Duisenberg

De adjunct-griffier van de commissie, Van den Eeden

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

De leden van de fractie van de VVD hebben met interesse kennisgenomen van de brief van de Minister van Financiën en de onderliggende stukken. Zij hebben daarover nog een aantal vragen.

Kan de Minister aangeven hoe vaak de marge voor onvoorziene uitgave in de EU-begroting de afgelopen perioden gebruikt is en waarvoor? Is de Minister met de leden van de VVD-fractie van mening dat de marge niet te lichtzinnig ingezet kan worden? Wat is de definitie van onvoorziene uitgaven? Vallen uitgaven met betrekking tot de aanpak van de vluchtelingencrisis in verdere jaren onder de onvoorziene uitgaven? Of kan dat niet omdat het probleem nu immers bekend is?

Kan de Minister aangeven hoe vaak de EU ervoor gekozen heeft om te bezuinigingen in plaats van de lidstaten om extra geld te vragen? Is de Minister van mening dat dat het eerste zou zijn wat de EU zou moeten, en kunnen, doen?

De Minister geeft aan dat hij in gesprek is met de Commissie over het verminderen van het aantal aanvullende begrotingen. Kan de Minister aangeven hoe deze gesprekken verlopen? Heeft Nederland bondgenoten hierbij? En wanneer verwacht of hoopt de Minister op resultaten uit deze gesprekken? Hetzelfde geldt voor de gesprekken over harmonisatie bij de statistische organisaties. Hoe verlopen deze gesprekken en wanneer wordt resultaat verwacht?

Wat betreft statistieken: Is er een maximum (bedrag) dat aan voorbehouden gemaakt kan worden door Eurostat bij statistieken? Kunt u meer vertellen wat de voortgang is met het oplossen van de voorbehouden rond de bbp/bni-statistieken? Hoeveel zijn er inmiddels opgelost of zijn in het proces van oplossen? Verschilt de voortgang significant per land? Kunt u ook vertellen hoe het staat met de harmonisering van de bronnenrevisies? De Minister geeft in zijn brief een tabel van de bni-bijstellingen in percentage van het bni van de lidstaat. Zijn deze bijstellingen in percentage de laatste jaren significant groter of kleiner geworden? Zo ja: is hier een verklaring voor te geven? Is de maximale periode dat het bni-comité bevoegd is om bijstellingen te doen 4 jaar?

Hoewel het Eigen Middelen Besluit voor de komende periode pas onlangs is vastgesteld, wordt er in Europa over gedacht om in een volgende periode de inkomsten van de Commissie meer te richten op een «stabielere» grondslag, zoals een waardevaste lumpsum betaling. Kan de Minister schetsen of hij zelf nog andere vormen voor zich ziet? Kan de Minister wederom aan de leden van de fractie van de VVD bevestigen dat EU-belastingen geen oplossing zijn voor deze «instabiliteit» in de begroting en dat de Minister deze afwijst? Welke inzet gaat de Minister plegen om de voorspelbaarheid van de systematiek in de toekomst te vergroten? Betreft dit enkel het eerder bekend maken van de hoogte van de nacalculatie of wil de Minister verder gaan?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA

De leden van de PvdA-fractie danken de Minister voor zijn brieven over de zevende en achtste aanvullende EU-begrotingen. Het is goed dat de Minister vooruitlopend op deze aanvullende begrotingen een reservering heeft getroffen en op de naheffing heeft geanticipeerd. Dit betekent dat deze zoveelste bijstelling minder vervelend uitpakt dan anders het geval zou zijn geweest.

De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat het echt beter moet met de EU-begroting. Op dit moment bespreken wij tegelijkertijd de zevende en de achtste gewijzigde begroting, zo constateren deze leden. Er moet een systeem komen dat meer duidelijkheid verschaft en waarmee een einde komt aan de eindeloze reeks meevallers en naheffingen. De afdrachten aan de EU moeten voorspelbaar zijn. De manier van begroten door de EU is onvoorspelbaar, nauwelijks te volgen, kent teveel aanpassingen en is aan stevige revisie toe. De leden van de fractie van de PvdA pleiten er dan ook voor om het Nederlands voorzitterschap van de EU te gebruiken om het Europese begrotingsbeleid verregaand te verbeteren. De Nederlandse traditie van verantwoord, voorspelbaar en trendmatig begrotingsbeleid kan daarvoor een goede inspiratiebron bieden.

De leden van de PvdA-fractie stellen de onafhankelijkheid van het CBS op de eerste plaats. Ook als dat leidt tot vervelende gevolgen, we hebben kunnen zien hoe het mis kan gaan als onafhankelijke rekenmeesters hun werk niet goed kunnen doen. Gaan de rekenmeesters in andere landen op dezelfde manier als het CBS te werk? Zijn er richtlijnen die dwingen tot gelijke berekeningen van bbp en bni in alle lidstaten? Komt de aanpassing van het bni zoals voor Nederland ook voor in andere landen? Komen rekenmeesters aldaar ook tot dergelijke bijstellingen van het bni?

Is de Minister bereid verder mee te denken over een nieuwe begrotingssystematiek? De leden van de PvdA-fractie vragen aan de Minister hoe hij verder invulling gaat geven aan de motie Nijboer/Harbers (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1194)? Hoe kan worden geborgd dat er minder bijstellingen nodig zijn? De verschuiving van de nacalculatie naar het voorjaar is slechts een eerste stap. Welke mogelijkheden ziet de Minister om de bijstellingen op één moment samen te voegen? Kan bijvoorbeeld eenmalig per jaar salderen van mee- en tegenvallers helpen? Hoe kan het gat tussen uitgaven en verplichtingen worden gedicht? Kan daarbij worden geleerd van de meer op investeringen gerichte begroting die in Nederland wordt gebruikt bij het Ministerie van I&M? Kan de Minister ingaan op de mogelijkheden om op specifieke momenten voor alle lidstaten statistieken te herzien? Tot slot vragen de leden van de PvdA-fractie hoe het Nederlands voorzitterschap begin 2016 kan worden benut om resultaten te boeken op dit gebied?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de kabinetsbrieven betreffende de 7e en 8e aanvullende EU-begrotingen en de bni-herziening van Eurostat, en de bijbehorende documenten van de Europese Commissie. De leden hebben een aantal vragen over deze documenten.

Kan de Minister toelichten waarop de structurele reservering van € 105 miljoen per jaar voor naheffingen over de EU-afdrachten op gebaseerd is?

De leden van de SP-fractie waarderen de wijze waarop de Minister zich inspant om de transparantie, uitlegbaarheid en voorspelbaarheid van het Europese begrotingsproces te verbeteren, zoals beschreven in de brief over de achtste aanvullende begroting. Wel hebben de leden nog een vraag over de berekening van de netto-naheffingen door Eurostat: welke verbeterpunten ziet de Minister om dit proces transparanter te laten verlopen, zodat zowel de Minister van Financiën als de Tweede Kamer tijdig betrokken worden bij eventuele naheffingen en beter inzicht hebben in de totstandkoming van de bedragen?

De leden van de SP-fractie lezen voorts dat Nederland € 96 miljoen bijdraagt aan de opwaartse bijstelling van de invoerrechten van in totaal € 800 miljoen. Welk deel van dit bedrag is afkomstig van inningen in de Rotterdamse haven? Is bekend met welk bedrag of percentage de Nederlandse economie 2015 gegroeid is als gevolg van economische activiteit in de Rotterdamse haven? Kunt u bij de beantwoording ingaan op de CBS-data over invoer van goederen in de periodes augustus 2013–juli 2014 en augustus 2014–juli 2015, waarbij een daling van de invoer waarneembaar is?

Wat is de reden dat de Europese Commissie de raming van de overige inkomsten (naast de nationale afdrachten) opwaarts heeft aangepast, willen de leden van de SP-fractie weten.

De leden van de SP-fractie vragen of de Minister kan aangeven hoe het overige deel van de € 1.4 miljard van de bruto nacalculatie, minus de € 512,4 miljoen op conto van Nederland, over de landen die een naheffing moeten betalen verdeeld is.

De leden van de SP-fractie vragen zich af wat de achterliggende berekening is van zowel de individuele voorwaarde als de groepsvoorwaarde om in aanmerking te komen voor een tijdelijke betalingsregeling.

De leden van de SP-fractie vragen de Minister om een toelichting van de bijstelling in het Nederlands bni in 2013 van 2.8% als gevolg van routinematige bijstellingen, gezien dit percentage significant afwijkt van de bijstellingen in 2011 en 2012.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

De leden van de CDA-fractie zijn verrast door de omvang van de nacalculatie, een jaar na een andere omvangrijke nacalculatie.

Deze leden hebben een aantal vragen:

Kan de Minister ingaan op de achtergronden van de bni-revisie en de grote primaire inkomstenstromen die daarin wel verwerkt zitten en niet in de bbp-cijfers? Wat zijn de oorzaken van de aanpassingen en kan een precieze omschrijving gegeven worden van de stromingen die beter in beeld gebracht zijn, inclusief de omvang en de herkomst ervan?

Bij de vorige herziening heeft geen van de lidstaten ook maar een andere vraag gesteld aan een andere lidstaat. Is dat deze keer op een andere wijze gegaan? Ofwel, hebben lidstaten elkaars cijfers deze keer wel gecontroleerd?

De Europese Rekenkamer heeft een rapport uitgebracht over de herziening van de bni-cijfers. Eerder is toegezegd deze aanbevelingen in de Raad op te brengen.

Wanneer is dat gebeurd en kunt u per aanbeveling aangeven wat de stand van zaken is?

De leden van de CDA-fractie zouden ook graag een nadere toelichting willen ontvangen over hoe de tabellen in de rapportage van Eurostat op elkaar aansluiten. Dus hoeveel stijgt het Nederlandse bni en bbp nu werkelijk in al die jaren?

Kan de Minister een precies overzicht geven met betrekking tot:

  • Wanneer hij de Tweede Kamer hierover geïnformeerd heeft.

  • Wanneer de Tweede Kamer ingestemd heeft met enig verhoging?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PVV

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de brieven van de Minister aangaande de zevende en de achtste aanvullende EU-begroting voor 2015 en de bni-herziening Eurostat.

Naar aanleiding van het genoemde punt brengen de leden van de PVV-fractie het volgende naar voren.

Allereerst vragen de leden van de PVV-fractie de Minister middels een tijdschema aan te geven wanneer en hoeveel Nederland in 2014 en 2015 aan naheffingen heeft betaald of zal betalen en wanneer Nederland de kortingen heeft ontvangen of zal ontvangen. Staat Nederland volgend jaar ook een naheffing te wachten en zo ja, hoe hoog zal deze waarschijnlijk zijn? Is dit € 360 miljoen, het bedrag dat in 2016 gereserveerd is voor de gevolgen van ESA2010?

Verder merken de leden van de PVV-fractie op dat de Kamer in juni jl. middels een brief (Kamerstuk 34 000 IX, nr. 29) mede is gedeeld dat de bruto nabetaling over de jaren 2013–2014 op € 200 miljoen uit zou komen. Hoe komt het dat de nabetaling over deze jaren nu op een twee keer zo hoog bedrag is uitgekomen?

Daarnaast vragen de leden van de PVV-fractie in te gaan op de nacalculatie van het CBS. Hoe is het CBS op de genoemde bedragen gekomen (graag per jaar aangeven)?

Tevens stellen de leden van de PVV-fractie vast dat de naheffing in december dit jaar betaald moet worden. Gaat Nederland dit doen? Hoe zit het met de andere lidstaten? Kunt u per lidstaat die een naheffing moet betalen aangeven of de lidstaat voornemens is in december te betalen of gebruik wenst te maken van de betalingsregeling?

Ook merken de leden van de PVV-fractie op dat de jaarlijkse nacalculatie volgend jaar waarschijnlijk verschuift naar het voorjaar. Nederland zal in het voorjaar dus opnieuw een naheffing krijgen? De leden van de PVV-fractie willen weten op welke wijze Nederland voornemens is de korte periode tussen december en het voorjaar te overbruggen.

De leden van de PVV-fractie willen voorts weten wat het kabinet heeft bereikt ten aanzien van de naheffingen die Nederland jaarlijks aan de EU moet betalen, anders dan het ervoor zorgen dat de nacalculatie naar het voorjaar verschuift en de lidstaten meer tijd krijgen voor betaling.

Verder merken de leden van de PVV-fractie op dat CBS bronnenrevisies eenmaal per vijf jaar door zal voeren in de plaats van eenmaal in tien jaar, zoals bij de vorige bronnenrevisie het geval was. Kunt u per lidstaat aangeven hoe vaak het statistisch bureau van de desbetreffende lidstaat een bronnenrevisie doorvoert? Kunt tevens per lidstaat aangeven wanneer de laatste nacalculatie is gedaan?

Ten slotte merken de leden van de PVV-fractie op dat de Nederlandse afdracht in 2015 netto met € 418 miljoen zal stijgen. De reservering voor de gevolgen van ESA2010 van € 612 miljoen wordt echter ook ingezet. Kunt u aangeven waar deze reservering precies voor wordt ingezet (graag per onderdeel aangeven)? Klopt het dat dit resulteert in een netto meevaller van € 194 miljoen, omdat het kabinet meer heeft gereserveerd dan uiteindelijk nodig is geweest?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de zevende en achtste aanvullende EU-begroting. Deze leden constateren wederom dat het begrotingsproces van de Europese Unie moeilijk uitlegbaar en ondoorzichtig is. Deze leden zijn daarom blij met de erkenning van de Minister dat dit proces transparanter en voorspelbaarder moet worden. Kan de Minister aangeven wanneer naar verwachting duidelijk wordt of de verschuiving van de nacalculatie naar het voorjaar inderdaad vanaf volgend jaar plaats zal vinden? Klopt het dat er in dat geval volgend jaar geen nacalculatie zal zijn? Door welke lidstaten is het eigen middelenbesluit nog niet geratificeerd? Welke knelpunten veroorzaken de vertraging in die lidstaten?

Voorts vragen deze leden naar de eerste reactie van de Europese Commissie op het voorstel om te bewegen richting een aantal vaste momenten in het jaar waarop de aanvullende begrotingen gepresenteerd worden. Hoeveel momenten per jaar acht de Minister wenselijk en werkbaar? Deze leden steunen de inzet van de Minister op het gebied van een Europese harmonisatie van bronnenrevisies en vragen naar de initiële houding van Eurostat en de Europese Commissie ten aanzien van dit voorstel.

De leden van de D66-fractie vragen of er na de nacalculatie van dit jaar nog resterende voorbehouden van eerdere jaren openstaan voor Nederland en zo ja, of de Minister hier een toelichting op kan geven. Hoe is dit voor andere lidstaten?

II Reactie van de Minister van Financiën

Ik dank de leden van de verschillende fracties voor de vragen die zij hebben gesteld bij de Kamerbrief van 7 oktober 2015 met betrekking tot de zevende aanvullende begroting 2015 (Kamerstuk 21 501-03, nr. 89), de Kamerbrief van 20 oktober 2015 met betrekking tot de achtste aanvullende EU-begroting voor 2015 (Kamerstuk 21 501-03, nr. 91) en de Kamerbrief van 28 oktober 2015 met betrekking tot de bni-herziening van Eurostat (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1317). Onderstaand geef ik antwoord op de gestelde vragen.

De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat de marge voor onvoorziene uitgaven niet te lichtzinnig ingezet mag worden; zij vragen hoe vaak de Europese Commissie door middel van herschikking uitgaven heeft ingepast in de bestaande en hoe vaak en waarvoor de marge voor onvoorziene uitgave in de afgelopen perioden gebruikt is. Ook vragen zij naar de definitie van onvoorziene uitgaven en of de uitgaven van de migratiecrisis onder deze definitie vallen.

De marge voor onvoorziene uitgaven is de marge die resteert tussen het totaal van de overeengekomen Europese begroting en het vastgestelde plafond in het Meerjarig Financieel Kader (MFK) in een bepaald begrotingsjaar. Ik ben van mening dat deze marge voldoende moet zijn om te kunnen reageren op onvoorziene omstandigheden; ik zet mij daarvoor in bij de jaarlijkse begrotingsonderhandelingen. Het aanhouden van deze marge past bij prudent begrotingsbeleid. Ik ben van mening dat de inzet van deze marge voorafgegaan moet worden door mogelijke herschikking binnen de bestaande begroting. De marge dient op deze wijze als laatste redmiddel om onvoorziene uitgaven in te passen in de begroting en onder het betreffende plafond.

De definitie van onvoorzien heeft betrekking op de budgetten die in 2013 bij het vaststellen van het MFK zijn overeengekomen en de jaarlijkse begrotingen die binnen het MFK worden opgesteld. In het MFK zijn de Europese uitgaven voor een periode van zeven jaar vastgelegd. Uitgaven die de Europese Commissie niet heeft kunnen opnemen in de jaarbegroting, maar zich wel voordoen, worden door de Europese Commissie bestempeld als «onvoorzien». Voor onvoorziene uitgaven is binnen iedere begrotingscategorie een onbestemde marge opgenomen – binnen de MFK-plafonds dus. De Europese Commissie kan in de jaarlijkse begroting rekening houden met actuele ontwikkelingen en daaruit voortvloeiende uitgaven inpassen in de begroting door gebruik te maken van de onbestemde marge. De hogere uitgaven aan migratie zijn door de Europese Commissie bestempeld als «onvoorzien». In de Europese begroting wordt wel rekening gehouden met uitgaven voor migratie; de migratiecrisis en de daaruit voortvloeiende additionele uitgaven die de Europese Commissie in de zevende aanvullende begroting heeft opgenomen waren daarentegen bij het opstellen van de begroting voor 2015 niet voorzien.

De additionele uitgaven die in 2016 neerslaan worden meegenomen in de onderhandelingen over de begroting voor 2016. Afhankelijk van toekomstige ontwikkelingen kan de Europese Commissie in een aanvullende begroting volgend jaar nieuwe maatregelen voorstellen. Van de acht aanvullende begrotingen in 2015 heeft de Europese Commissie in één geval gebruik gemaakt van de inzet van deze marge voor het inpassen van additionele betalingen. Het betrof de vierde aanvullende begroting, waarin deze marge onder het betalingenplafond is ingezet voor een beroep op het Solidariteitsfonds. De Europese Commissie heeft in drie van de acht aanvullende begrotingen additionele uitgaven onder het betalingenplafond ingepast door middel van herschikking. In de overige aanvullende begrotingen hoefden geen additionele uitgaven ingepast te worden, omdat het bijvoorbeeld ging om een wijziging van de inkomstenraming of om een wijziging van de grondslagen van de nationale afdrachten.

De leden van de VVD-fractie besteden vervolgens aandacht aan het vereenvoudigen van de Europese begrotingssystematiek en noemen in het bijzonder het verminderen van het aantal aanvullende begrotingen en het harmoniseren van statistische revisies. Zij vragen naar de voortgang van deze vereenvoudigingen. Ook de leden van de PvdA-fractie besteden aandacht aan de Europese begrotingssystematiek en harmonisatie van statistische revisies en vragen naar de mogelijkheden voor invulling van de motie Nijboer/Harbers. De leden van de PvdA-fractie vragen vervolgens naar de mogelijkheden voor het verminderen van het aantal bijstellingen van de Europese begroting, bijvoorbeeld door bijstelling op één moment samen te voegen of eenmaal per jaar te salderen. De PvdA-leden vragen ook naar mogelijkheden om het verschil in omvang tussen vastleggingen en betalingen te verkleinen en refereren aan de begroting van I&M. Tot slot vragen de leden van de PvdA-fractie hoe het Nederlands voorzitterschap begin 2016 kan worden benut om resultaten te boeken op dit gebied? Als laatste stellen de leden van de D66-fractie vragen over het vereenvoudigen van de Europese begrotingssystematiek. De leden van de D66-fractie vragen naar de reactie van de Europese Commissie bij mogelijkheden voor het samenvoegen van aanvullende begrotingen en het presenteren daarvan op vaste momenten in het jaar. De D66-leden willen bovendien weten hoeveel vaste momenten wenselijk en werkbaar is.

Ik heb het vereenvoudigen van de Europese begrotingssystematiek in mijn brief over de achtste aanvullende begroting apart toegelicht. Met deze vereenvoudigingen sluit ik aan bij de verzoeken van de Kamerleden Nijboer en Harbers, zoals zij die hebben geformuleerd in de motie met nummer 1194.

Ik zal mij blijven inzetten voor deze vereenvoudigingen. Ik werk daartoe samen met de Europese Commissie. Ik bespreek de voortgang van de vereenvoudigingen op korte termijn met vicevoorzitter Georgieva. Ik werk daarnaast samen met het CBS, Eurostat en met gelijkgestemde lidstaten. Met deze lidstaten stem ik de voorstellen voor vereenvoudiging af, om zo meer steun voor deze voorstellen te vergaren. Tijdens het Nederlands voorzitterschap zal ik de vereenvoudiging van de Europese begrotingssytematiek, en daarmee de hierna besproken voorstellen, agenderen voor de informele Ecofin die eind april volgend jaar zal plaatsvinden. Ik zal onderstaand ingaan op de afzonderlijke vereenvoudigingen.

Ik heb allereerst het verminderen van het aantal aanvullende begrotingen (bijstellingen) en verbinden daarvan aan vastgestelde begrotingsmomenten als belangrijke vereenvoudigingen benoemd. De Europese Commissie deelt het streven naar vermindering van het aantal aanvullende begrotingen en tracht zo veel als mogelijk het verschillende bijstellingen samen te voegen in één aanvullende begroting; de achtste aanvullende begroting is hier een voorbeeld van.

Ik ben van mening dat dit een stap in de goede richting is. In aanvulling daarop heb ik voorgesteld de aanvullende begrotingen nog slechts op enkele, vaste momenten in het jaar te presenteren. Op deze wijze kan besluitvorming over verschillende bijstellingen gezamenlijk en afgewogen plaatsvinden en wordt gebruik gemaakt van de reeds bestaande Europese begrotingskalender.

Voorts streef ik, zoals vermeld in mijn brief over de achtste aanvulling begroting, naar harmonisatie van statistische revisies. Ik heb deze harmonisatie benoemd als een verbetering van de begrotingssystematiek die bijdraagt aan rust in het begrotingsproces. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) bevestigde reeds statistische revisies eenmaal per vijf jaar uit te voeren. In overleg met het CBS en met Eurostat pleit ik voor harmonisatie van statistische revisies in Europees verband. Eurostat richt een taskforce op, die de mogelijkheden hiervoor gaat onderzoeken. Voor Nederland zal het CBS zitting nemen in deze taskforce. Eurostat geeft aan dat Europese harmonisatie niet eenvoudig is, omdat statistische revisies in veel lidstaten afhankelijk zijn van nationale gebruikswensen. In samenwerking met het CBS zal ik de voortgang van deze taskforce nauwlettend blijven volgen.

Naast bovenstaande vereenvoudigingen heb ik ook de verschuiving van de publicatie en de verrekening van de nacalculatie op basis van de btw- en bni-grondslagen naar het voorjaar benoemd in mijn brief van 20 oktober. Deze verschuiving is mede op Nederlands aandringen tot stand gekomen. Ik zal deze vereenvoudiging bij volgende, onderstaande vragen en antwoorden verder toelichten.

Al deze vereenvoudigingen dragen bij aan het verminderen van het aantal aanvullende begrotingen en daarmee het aantal bijstellingen in de raming van de Nederlandse afdrachten. Dit verbetert de voorspelbaarheid van de raming van de Nederlandse afdrachten en zorgt bovendien voor meer rust in het begrotingsproces.

De leden van de PvdA-fractie benoemen als laatste vereenvoudiging het verkleinen van het verschil in omvang tussen de vastleggingen en de betalingen. De omvang van de vastleggingen en van de betalingen zijn vastgelegd in het Meerjarig Financieel Kader (MFK), dat geldt voor de jaren 2014–2020. Ook de besteding van deze middelen, bijvoorbeeld als subsidie, inkomenssteun of als investering, is vastgelegd in het MFK. Ik organiseer in samenwerking met de Minister van Buitenlandse Zaken een voorzitterschapsconferentie over het MFK. Deze conferentie dient als voorbereiding op de onderhandelingen voor het volgende MFK, die naar verwachting in 2018 zullen beginnen. Door middel van het organiseren van deze conferentie streven de minster van Buitenlandse Zaken en ik naar een open discussie over het huidige MFK en vormgeving van het volgende MFK. Tijdens de conferentie worden onder andere de inkomstenzijde en de uitgavenzijde van de Europese begroting behandeld en zal ook de flexibiliteit van de Europese uitgaven ter sprake komen.

De leden van de VVD-fractie vragen verder of er een maximum (bedrag) aan voorbehouden gemaakt kan worden. De leden van de VVD-fractie vragen ook of bni-bijstellingen in de laatste jaren significant groter of kleiner zijn geworden. De leden van de PvdA-fractie vragen of rekenmeesters in andere landen op dezelfde manier als het CBS werken. Als laatste vragen ook de leden van de PVV-fractie in te gaan op de nacalculatie; zij vragen verder in te gaan op de nacalculatie van het CBS.

Er is geen maximum aan het aantal voorbehouden, of de omvang gemeten in euro, dat aan een land kan worden opgelegd. Gedurende de nu lopende verificatieperiode 2002–2014 zijn door Eurostat in totaal meer dan 340 voorbehouden opgelegd aan de lidstaten. Momenteel vereist ongeveer tien procent nog verder onderzoek. Wat betreft omvang en zwaarte van voorbehouden is het beeld per land wisselend.

Alle EU lidstaten zijn verplicht de nationale rekeningen en bni-cijfers conform het Europees Systeem van Rekeningen (ESR) en Europees leveringsprogramma voor nationale rekeningen samen te stellen. Voor de verantwoording over de wijze waarop de bni-cijfers voor de afdracht worden samengesteld moeten alle landen een methodebeschrijving opstellen. Uit toetsing hiervan door Eurostat moet blijken of bni-cijfers compleet en correct zijn. Als na (uitgebreide verificatie) blijkt dat dit niet zo is, dan moeten landen op de betreffende punten verbeteringen opnemen in de bni-cijfers. Het duurt meerdere jaren voordat de uitgebreide verificatiecyclus is afgerond. Eurostat heeft het voornemen om de nu aankomende verificatiecyclus sterk te verkorten, het betreft het versnellen van de afhandeling van voorbehouden.

Bijstellingen in bni-cijfers komen ook in andere landen voor. Deze zijn vaak land-specifiek en afhankelijk van factoren zoals revisiebeleid, bronnensituatie (de overstap van enquêtes naar bestaande registers bijvoorbeeld), complexiteit van de economie (zoals de mate van verwevenheid met het buitenland en de omvang van de financiële sector), lastig meetbare ontwikkelingen van de economie (zoals die in relatie tot de financiële crisis).

Vanaf 2014 zijn de EU lidstaten verplicht om de nationale rekeningen conform nieuwe internationale richtlijnen (ESR 2010) samen te stellen. Invoering hiervan heeft niet alleen geleid tot conceptuele wijzingen. Net als Nederland hebben ook andere landen dit moment van overgang gebruikt voor het doorvoeren van een bronnenrevisie. Hierdoor waren in 2014 de bijstellingen significant groter in vergelijking tot de bni-rapportages van jaren ervoor. De bijstellingen gerapporteerd in de bni-vragenlijst van 2015, waarin wordt gerapporteerd over de verslagjaren tot en met 2014, zijn gemiddeld voor alle landen beschouwd, vergelijkbaar in omvang ten opzichte van andere jaren.

De procedure staat toe dat lidstaten de bni-cijfers voor de afdracht voor de meest recente jaren (t-4 t/m t-1) bijstellen.

Voor eerdere verslagjaren zijn bijstellingen alleen toegestaan als gevolg van het opheffen van openstaande voorbehouden. Vanwege de aankomende overgang naar een nieuwe verificatiecyclus (bni-cijfers op basis van de ESR 2010 richtlijnen in plaats van die van ESR 95) maakt Eurostat een algemeen voorbehoud voor alle jaren vanaf 2010. Al deze jaren zullen worden getoetst aan de hand van de nieuwe bni-methodebeschrijvingen (op basis van het ESR 2010) die lidstaten momenteel samenstellen.

De leden van de PVV-fractie vragen vervolgens hoe vaak een statistisch bureau van een desbetreffend lidstaat een bronnenrevisie doorvoert. De leden van de D66-fractie vragen of er na de nacalculatie van dit jaar nog resterende voorbehouden van eerdere jaren openstaan voor Nederland.

Er is geen actueel overzicht van het revisiebeleid van de EU-listaten beschikbaar. Bij de verplichte overgang naar het ESR 2010 hebben veel landen gelijktijdig een bronnenrevisie doorgevoerd. De uitkomsten hiervan zijn in 2014 gepubliceerd. Over een langere periode beschouwd is de praktijk binnen Europa divers. Eurostat heeft recent een taskforce ingesteld die als opdracht heeft de mogelijkheden tot verdere harmonisatie van het revisiebeleid binnen de EU te onderzoeken. Nederland neemt deel aan deze taskforce.

Op dit moment zijn er formeel voor Nederland nog vier openstaande (generieke, dus voor alle landen geldende) voorbehouden, betrekking hebbend op (1) de bepaling van het primaire inkomenssaldo, (2) de behandeling van bijzondere financiële instellingen, (3) meting van de illegale economie en (4) berekening van de diensten uit eigen woning bezit. De voor deze voorbehouden door Nederland voorgestelde nieuwe rekenmethoden zijn door Eurostat getoetst en goedgekeurd. De verwachting is dat de resterende vier voorbehouden voor het einde van dit jaar worden opgeheven. Ook andere landen hebben aanzienlijke vorderingen gemaakt bij het wegwerken van resterende voorbehouden (zie ook vraag 4).

Als laatste vragen de leden van de VVD-fractie naar een «stabielere» grondslag voor de financiering van de Europese begroting en welke mogelijkheden hiervoor voorhanden zijn. De VVD-leden koppelen deze financiering aan de stabiliteit en voorspelbaarheid van de Europese begrotingsystematiek en vragen naar mogelijkheden voor verbetering hiervan.

Zoals de leden van de VVD-fractie aangeven is het Eigen Middelenbesluit in Nederland onlangs geratificeerd. Naar verwachting wordt de ratificatie in alle lidstaten in de loop van volgend jaar afgerond, waarna het nieuwe Eigen Middelenbesluit met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2014 van kracht wordt. Het Eigen Middelenbesluit legt de financiering van de Europese begroting vast. Daarnaast wordt onder leiding van voormalig eurocommissaris Mario Monti de financiering van de Europese begroting op dit moment onderzocht door de zogenoemde High Level Group on Own Resources. Deze werkgroep zal volgend jaar haar conclusies presenteren. Ik wacht de resultaten van de werkgroep af. De resultaten zullen vermoedelijk worden meegewogen in de onderhandelingen voor een volgend MFK en volgend Eigen Middelenbesluit. Tot die tijd geldt het Eigen Middelenbesluit dat op dit moment nog door een aantal lidstaten geratificeerd dient te worden.

De door VVD-leden aangegeven «instabiliteit» is deels het gevolg van het aantal aanvullende begrotingen en de beperkte mogelijkheid om te sturen op presentatie en omvang van deze aanvullende begrotingen. De verzochte vereenvoudiging en verbetering van de voorspelbaarheid ligt met name in het beperken van het aantal aanvullende begrotingen en presenteren daarvan op vaste momenten. Ik zet mij zodoende in voor deze verbeteringen; dit heb ik hierboven toegelicht. Daarnaast ben ik van mening dat een systematiek waarin wordt afgedragen op basis van het bni – op basis van relatieve welvaart dus – eerlijk en rechtvaardig is. Deze systematiek kan niet zonder ramingen van het bni en niet zonder realisaties. Ramingen en realisaties moeten tijdig worden geactualiseerd, dit heeft gevolgen voor de omvang van de Nederlandse afdrachten. De verzochte verbeteringen kunnen naar mijn mening worden gevonden in vaste presentatiemomenten en betere informatievoorziening.

Als laatste wil ik nog graag wijzen op de eerder benoemde conferentie die de Minister van Buitenlandse Zaken en ik organiseren. Tijdens deze conferentie wordt ook de inkomstenzijde van de Europese begroting behandeld. De Minister van Buitenlandse Zaken en ik zien deze conferentie als een eerste, open gedachtewisseling over het volgende MFK en de daarbij horende financiering.

De leden van de SP-fractie vragen waarop de structurele reservering van 105 miljoen euro is gebaseerd.

In de Miljoenennota 2016 is een reservering voor nacalculaties opgenomen met een omvang van 105 miljoen euro structureel. Deze reservering is opgenomen naar aanleiding van de resultaten van het gezamenlijke onderzoek dat het CBS en De Nederlandsche Bank (DNB) eerder dit jaar hebben afgerond. Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd in april en juni van dit jaar.1 Dit onderzoek is eind 2014 gestart om de Nationale Rekeningen van CBS en de betalingsbalansstatistiek van DNB beter op elkaar te laten aansluiten. Als gevolg van een herziening van de geldstromen met het buitenland heeft het CBS het Nederlandse bni over de 2011–2013 opwaarts bijgesteld; over het Nederlandse bni voor 2014 is dit jaar voor het eerst door het CBS gerapporteerd. Daarnaast heeft het CBS het bbp over de betreffende jaren aangepast. Op basis van beide bijstellingen is een structureel effect verondersteld, waarvoor een reservering is opgenomen van 105 miljoen euro.

De resultaten van de gezamenlijke studie zijn opgenomen in de Nationale Rekeningen en zullen meelopen in de raming van het bni, die de Europese Commissie volgend voorjaar voor de jaren 2016–2017 zal presenteren. De raming van de Nederlandse afdrachten zal op dat moment hierop worden aangepast; de reservering kan daarvoor worden ingezet. De gevolgen van dit onderzoek voor het bni voor het jaar 2015 wordt zichtbaar bij de nacalculatie van het bni over 2015, die waarschijnlijk in januari 2016 zal worden gepresenteerd (zie hiertoe eveneens mijn antwoorden bij de vragen over de nacalculatie onderstaand). Ook hiervoor geldt dat de raming van de Nederlandse afdrachten op dat moment kan worden aangepast en de reservering kan worden ingezet.

De fractieleden van de SP, de PVV en D66 stellen vragen over de nacalculatie. De SP-leden vragen naar mogelijke verbeteringen voor de transparantie van de totstandkoming hiervan. Ook de leden van de PVV-fractie stellen vragen over de nacalculatie. Zij vragen naar de aanpassing van de naheffingssystematiek en vragen of Nederland in het voorjaar een nieuwe naheffing kan verwachten. Zij vragen een tijdschema waarin wordt aangegeven wanneer en hoeveel Nederland in 2014 en 2015 aan naheffingen heeft betaald of zal betalen en wanneer Nederland de kortingen heeft ontvangen of zal ontvangen. De fractieleden van de PVV vragen verder of Nederland ook volgend jaar een naheffing kan verwachten en hoe hoog deze naheffing zal zijn. De PVV-leden vragen als laatste wat Nederland heeft bereikt ten aanzien van de naheffingen. De leden van de D66-fractie vragen of met de verwachte verschuiving van de naheffing volgend jaar geen naheffing zal plaatsvinden.

In mijn brief van 20 oktober heb ik de voorstellen voor de nieuwe budgettaire verwerking van de nacalculatie toegelicht, die mede op Nederlands aandringen tot stand zijn gekomen: de publicatie van de nacalculatie wordt verschoven van oktober naar januari het jaar erop; de feitelijke betaling van de nacalculatie wordt verschoven van december naar juni het jaar erop. Met het verschuiven van de publicatiedatum resteert meer tijd voor Eurostat en de Europese Commissie om de bni-gegevens en de daarop gebaseerde nacalculatie te verifiëren. Met het verschuiven van de betaaldatum resteert meer tijd voor de lidstaten om de feitelijke betaling mogelijk te maken en budgettair in te passen in de overheidsfinanciën. Dit verbetert de voorspelbaarheid van de Nederlandse afdrachten en daarmee de ramingen en draagt bij aan meer rust in het binnenlandse begrotingsproces.

De voorgestelde wijzigingen zijn per BNC-fiche aan uw Kamer verzonden.2 De voorgestelde wijzigingen worden verwerkt in een voorstel voor aanpassing van de uitvoeringsverordening behorende bij het nieuwe Eigen Middelenbesluit (de zogenoemde Making Available Regulation), waar op dit moment binnen de Raad over onderhandeld wordt. Na ratificatie van het nieuwe Eigen Middelenbesluit wordt ook deze uitvoeringsverordening van kracht. Naar verwachting wordt de ratificatie in alle lidstaten in de loop van volgend jaar afgerond, waarna de nacalculatie in 2016 volgens voorgestelde wijzigingen uitgevoerd kan worden. Dit betekent dat de bruto nacalculatie 2016 in januari 2017 wordt aangekondigd en in juni van 2017 wordt verrekend. Dit betekent zodoende eveneens dat de nacalculatie 2015 vooralsnog de laatste is die op de huidige wijze wordt gepubliceerd en wordt verrekend. In het voorjaar van 2016 wordt geen nacalculatie van de grondslagen van de btw- en bni-afdrachten verwacht. De voorgestelde wijzigingen hebben alleen betrekking op de publicatie en verrekening van de nacalculatie, niet op de feitelijke nacalculatie zelf; de uiteindelijke omvang van de afdrachten op basis van het bni wordt ongewijzigd berekend op basis van de realisatie van het bni.

De bruto nacalculatie 2015 bedraagt voor Nederland 512,4 miljoen euro. Nederland zal de bruto nacalculatie in december van dit jaar voldoen, net als alle lidstaten die niet in aanmerking komen voor de betalingsregeling. Alleen Luxemburg voldoet aan de voorwaarden om gebruik te mogen maken van de betalingsregeling; Luxemburg heeft aangegeven geen gebruik te willen maken van de betalingsregeling. Dit betekent dat alle lidstaten de bruto nacalculatie in december van dit jaar moeten voldoen.

In het bni-comité zijn de bni-gegevens formeel vastgesteld. Op basis van het verificatieproces in het bni-comité heeft de Europese Commissie op 30 oktober laten weten dat de vastgestelde bni-cijfers voor Griekenland en Luxemburg zijn aangepast ten opzichte van de cijfers die de Europese Commissie hanteerde voor de berekening van de omvang van de nacalculatie in de achtste aanvullende begroting. De bruto nacalculatie van beide lidstaten is neerwaarts aangepast, waardoor Griekenland meer terugkrijgt (76,6 miljoen euro meer) en Luxemburg minder nabetaalt (0,4 miljoen euro minder). De Europese Commissie wijzigt alleen de bruto nacalculatie van deze twee lidstaten, ten opzichte van de eerder gepresenteerde achtste aanvullende begroting. Ook de omvang van de restitutie blijft ongewijzigd; de Europese Commissie zal het totaal van de aanpassingen van Griekenland en Luxemburg (77 miljoen euro) in een volgende aanvullende begroting volgend jaar presenteren en verrekenen met de lidstaten. Nederland betaalt hier volgend jaar het bni-aandeel van ongeveer 5% over, hetgeen neerkomt op 3,6 miljoen euro. De bruto nacalculatie en de restitutie voor Nederland worden zodoende niet gewijzigd als gevolg van de verificatie in het bni-comité. In bijlage 2 bij dit verslag heb ik een korte toelichting en een overzicht opgenomen van de nacalculatie. De totalen in dit overzicht komen overeen met de totalen die zijn opgenomen in de bijlage bij de Kamerbrief van 20 oktober.

De restitutie over de nacalculatie 2015 bedraagt voor Nederland 66,2 miljoen euro. Inclusief de restitutie bedraagt de Nederlandse netto nacalculatie 2015 446,2 miljoen euro. Onderstaand wordt het moment van restitutie verder toegelicht. De nacalculatie in 2014 bedroeg bruto 1,1 miljard euro. Nederland heeft de bruto nacalculatie in december van 2014 voldaan. De eerste restitutie hierover heeft Nederland in februari 2015 ontvangen (0,2 miljard euro). De tweede restitutie van de nacalculatie van vorig jaar is opgenomen in de achtste aanvullende begroting en bedraagt in omvang 269 miljoen euro. Onderstaand wordt toegelicht wanneer de restitutie van de nacalculatie van 2015 en de tweede restitutie van de nacalculatie van 2014 worden verrekend.

De Nederlandse korting is verbonden aan het nieuwe Eigen Middelenbesluit. Na ratificatie van het nieuwe Eigen Middelenbesluit ontvangt Nederland met terugwerkende kracht de korting over de jaren 2014 en 2015. De korting over 2016 zal na ratificatie worden verwerkt in de maandelijkse afdrachten in het jaar 2016. Uw Kamer is geïnformeerd over het verschuiven van de Nederlandse korting in de Miljoenennota 2016 (Verticale Toelichting) en de ontwerpbegroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (artikel 3).

De leden van de SP-fractie zijn geïnteresseerd in de omvang van de invoerrechten en vragen naar de omvang van de Nederlandse inning in de haven van Rotterdam. Ook vragen zij met welk bedrag of percentage de Nederlandse economie in 2015 gegroeid is als gevolg van economische activiteit in de Rotterdamse haven.

De afdracht van traditionele eigen middelen, waaronder de invoerrechten, vindt plaats op basis van douaneaangiften die hetzij op het moment van de feitelijke invoer plaatsvinden, hetzij periodiek (over het algemeen maandelijks). De goederen moeten zich hiervoor in Nederland bevinden, maar hierbij is de verdere locatie niet van belang. Het gevraagde inzicht in het aandeel van de invoerrechten die zijn geïnd in de Rotterdamse haven is dan ook niet te geven. Over de bijdrage van de Rotterdamse haven aan de groei van de Nederlandse economie zijn geen cijfers bekend. Wel kan worden gekeken naar de regionale rekeningen, waarin de regionale producten worden gepubliceerd. Het regionaal product van de regio Rijnmond (inclusief de Rotterdamse haven) bedroeg in 2014 1,5 procent. Cijfers voor 2015 zijn volgend jaar in juli bekend.

De leden van de SP-fractie stellen vragen over de aanpassingen in de achtste aanvullende begroting. Zo willen zij weten wat de reden is dat de Europese Commissie de raming van de overige inkomsten opwaarts heeft aangepast. Ook vragen zij naar de verdeling van bruto naheffing over de afzonderlijke lidstaten. De leden van de SP-fractie vragen zich vervolgens af wat de achterliggende berekening is van zowel de individuele voorwaarde als de groepsvoorwaarde om in aanmerking te komen voor een tijdelijke betalingsregeling.

Zoals ik in mijn brief van 20 oktober meldde is de hogere raming van de overige inkomsten grotendeels toe te rekenen aan hogere verwachte boete-inkomsten.3 In de bijlage bij deze brief is ook een tabel opgenomen met de budgettaire gevolgen van de nacalculatie voor alle landen, met de verdeling van de bruto nacalculatie van 1,4 miljard euro. Deze tabel is toegevoegd in bijlage 2 bij het verslag van dit schriftelijk overleg. Deze tabel is geactualiseerd op basis van de uitkomsten van het bni-comité, waarover ik uw Kamer op 28 oktober heb geïnformeerd. Dit is toegelicht in de bijlage bij dit verslag.

In de bijlage bij mijn brief van 20 oktober heb ik voorts toegelicht aan welke voorwaarden dient te worden voldaan om in aanmerking te komen voor de groepsvoorwaarde dan wel de individuele voorwaarde om in aanmerking te komen voor de betalingsregeling voor Nederland. Voor de groepsvoorwaarde geldt een grens van € 4,6 miljard euro, voor Nederland geldt voor de individuele voorwaarde een grens van € 0,9 miljard euro.

De leden van de SP-fractie vragen om een toelichting van de routinematige bijstelling in het Nederlands bni in 2013 van 2.8%. De leden van de CDA-fractie vragen naar de achtergronden van de bni-revisie.

Over de bijstellingen in het primaire inkomenssaldo is door het CBS bericht in het persbericht van 29 april 2015.4 Hierin is onder andere vermeld dat de winststromen van multinationale ondernemingen in Nederland in toenemende mate via Nederlandse financiële holdings naar het buitenland stromen. Het totaal van inkomensstromen tussen landen en binnen ondernemingen wordt steeds fijnmaziger en complexer. Vanwege de grote omvang van zowel de inkomende als uitgaande primaire inkomensstromen leiden relatief kleine procentuele veranderingen in deze stromen tot grote wijzigingen in het primair inkomenssaldo en dus in het bni. Dit verklaart mede de relatief grote bijstelling van het bni. Voor een uitgebreidere toelichting verwijs ik graag naar het bericht van het CBS op 29 april.

Op 24 juni heeft het CBS in een persbericht aangegeven dat bijstellingen in het bbp van de jaren ervoor cumulatief doorwerken in het bbp van 2013.5 Van de bijstelling van 2,8 procent hangt 1,3 procentpunt samen met een hogere bbp bepaling. Daarnaast heeft ook niet eerder beschikbare informatie voor onder andere de overheid, onderwijs en zorg geleid tot een opwaartse bijstelling van het bbp. De resterende 1,6 procentpunt volgt uit nagekomen en betere informatie over de financiële stromen van het Nederlandse bedrijfsleven met het buitenland (het saldo primaire inkomens = bni minus bbp).6 Sinds de publicatie van die eerste berekening eind juni 2014 is er via jaarenquêtes en jaarverslagen van bedrijven meer gedetailleerde informatie beschikbaar gekomen over de financiële stromen van het Nederlandse bedrijfsleven met het buitenland. Het saldo primaire inkomens kan sterk wisselen van jaar-op-jaar. Dit geldt ook voor eventuele bijstellingen van dit saldo. Dit saldo wordt bepaald als het verschil tussen aanzienlijke bruto inkomende en uitgaande stromen op jaarbasis.

De leden van de CDA-fractie vragen ook naar het verificatieproces van het bni. Zij vragen of er vragen zijn gesteld aan een andere lidstaat.

Benadrukt moet worden dat het zwaartepunt van het verificatieproces ligt bij het beoordelen van de uitgebreide bni-methodebeschrijvingen die elk lidstaat bij aanvang van een verificatieperiode moet samenstellen. Op basis hiervan worden landspecifieke, dan wel generieke (voor alle landen geldende) voorbehouden opgelegd. Het opheffen van deze voorbehouden moet leiden tot betrouwbare, volledige en vergelijkbare bni-cijfers voor de afdracht. Het bni-comité heeft een belangrijke adviserende rol in dit verificatieproces, zowel bij het aanscherpen van richtlijnen als bij landencontroles, zoals via deelname aan landenmissies.

Het accent bij het jaarlijkse kwaliteitsrapport, en bespreking hiervan door het bni-comité in de oktober-vergadering, ligt bij het adequaat onderbouwen van de bijstellingen in bni-cijfers ten opzichte van de rapportages in het voorafgaande jaar. Op enige details is het samenvattend kwaliteitsrapport hierop aangepast.

De nieuwe Making Available Regulation voorziet in een langer tijdsbestek waarbinnen de vragenlijsten en jaarlijkse kwaliteitsrapporten kunnen worden gecontroleerd. Eurostat is voornemens een taskforce advies te laten uitbrengen over de precieze rol die het bni-comité hierbij in de toekomst gaat vervullen. Nederland heeft aangegeven deel te willen nemen aan deze taskforce.

De leden van het CDA vragen naar het rapport van de Europese Rekenkamer.

Ik ben bekend met het rapport van de Europese Rekenkamer. De aanbevelingen van de Europese Rekenkamer in het rapport zijn gericht aan de Commissie en Eurostat en niet aan de Raad van de Europese Unie, de lidstaten of de nationale statistiekbureaus. Ik heb dit eerder aangegeven in de beantwoording van Kamervragen.7

De leden van de CDA-fractie vragen vervolgens naar een toelichting bij de tabellen van Eurostat en de ontwikkeling van het Nederlands bni.

Ik verwijs de leden van de CDA-fractie graag naar de tabel, die is opgenomen in bijlage 1 bij dit verslag. In deze tabel is de ontwikkeling van het Nederlands bni opgenomen.

Als laatste vragen de leden van de CDA-fractie naar de momenten waarop de Kamer is geïnformeerd over de bijstellingen in het Nederlands bni en de daaraan gerelateerde nacalculatie.

Zoals ik hierboven reeds heb aangegeven heb ik uw Kamer eind april en eind juni geïnformeerd over de bijstellingen in het Nederlands bni als gevolg van het gezamenlijk onderzoek van het CBS en DNB. Ik heb de resultaten daarvan vervolgens opgenomen in de Miljoenennota en de ontwerpbegroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, die op Prinsjesdag aan uw Kamer zijn aangeboden. Ik heb in de Kamerbrief over de zevende aanvullende begroting een vooraankondiging opgenomen over de achtste aanvullende begroting. Ik heb uw Kamer geïnformeerd over de achtste aanvullende begroting in mijn brief van 20 oktober; de toelichting bij de bni-bijstellingen van Eurostat heb ik op 28 oktober aan uw Kamer aangeboden. Als laatste is wijziging van de eerdere, tijdelijke betalingsregeling bij de nacalculatie verwerkt in de uitvoeringsverordening bij het Eigen Middelenbesluit; dit is via het eerder benoemde BNC-fiche aan uw Kamer gemeld.

De leden van de PVV-fractie willen graag weten waarom de nacalculatie over 2013–2014 hoger is uitgekomen dan de reservering van 0,2 miljard euro die daarvoor is gereserveerd en juni van dit jaar.

De bruto nabetaling over 2013- 2014 is een optelsom van twee delen. De reservering van 200 miljoen euro waarover ik u heb geïnformeerd in mijn brief van juni van dit jaar (34 000 IX, nr. 29) is het eerste deel. De gevolgen van de nacalculatie van het bni van oktober 2014 als gevolg van de bronnenherziening destijds betreft het tweede deel. Voor dit tweede deel was reeds een reservering opgenomen van 190 miljoen euro. Voor een toelichting op deze reserveringen verwijs ik u naar pagina 149 van de Verticale Toelichting bij de Miljoenennota 2016 (internetbijlage) en de antwoorden bij de Kamervragen bij de Algemene Financiële Beschouwingen, vragen 152 en 153.

Als laatste vragen de leden van de PVV-fractie naar de inzet van de reservering die de Nederlandse regering heeft opgenomen voor de nacalculatie. Zo willen deze leden weten waarvoor de reservering wordt ingezet en of de inzet resulteert in een netto meevaller ter grootte van 194 miljoen euro.

De gemaakte reservering van 612 miljoen euro in 2015 valt vrij. In hoeverre dit gaat resulteren in een netto meevaller met een omvang van 194 miljoen euro voor 2015 is op dit moment nog niet met zekerheid te zeggen. De restitutie die voortvloeit uit de nacalculatie is meegenomen in de achtste aanvullende begroting over 2015. Zoals ik u heb toegelicht in de brief van 20 oktober is aanname van de achtste aanvullende begroting voorafgaand aan de zogenoemde call of funds voor december onzeker. In de brief van 28 oktober over de uitkomsten van het bni-comité en in de Geannoteerde Agenda van 30 oktober voor de Ecofin Begrotingsraad van 13 november 2015 heb ik u nader geïnformeerd over dit proces.8 Daarin heb ik aangegeven dat de behandeling van de achtste aanvullende begroting nog in Raad en Europees parlement loopt en dat het ondanks de versnelde procedure in de Raad vooralsnog onwaarschijnlijk lijkt dat het Europees parlement de achtste aanvullende begroting voor 16 november zal goedkeuren.

Dit heeft als gevolg dat de restituties van de nacalculatie, die afhankelijk zijn van aanname van deze aanvullende begroting, pas in een call for funds begin volgend jaar plaats zullen vinden. Het gaat daarbij om de restituties voor de nacalculatie 2015, de tweede restitutie van de nacalculatie 2014, alsmede de meevallers als gevolg van de aanpassing van de raming van invoerrechten en boete-inkomsten. Dit zou leiden tot een tegenvaller in de raming van de EU-afdrachten in 2015 en een meevaller in 2016. In bijlage 3 bij dit verslag heb ik de budgettaire effect inzichtelijk gemaakt; in de Najaarsnota zal ik uw Kamer in detail informeren op basis van de definitieve uitkomsten van deze procedure.

Op dit moment (4 november 2015) hebben 18 lidstaten het Eigen Middelenbesluit geratificeerd.9 België, Cyprus, Estland, Frankrijk, Griekenland, Italië, Ierland, Luxemburg, Letland en Roemenië hebben het Eigen Middelenbesluit nog niet geratificeerd. Voor zover mij bekend, is in alle gevallen sprake van afronding van de nationale ratificatie; naar verwachting wordt de ratificatie in alle lidstaten in de loop van volgend jaar afgerond.

Bijlage 1: Ontwikkeling Nederlands bni

Ontwikkeling Nederland bni (in miljoen euro)

GNI- Nederland

2010

2011

2012

2013

2014

1. BNI volgens Eurostat in 2015

624.794

643.017

645.752

650.501

656.833

2. BNI volgens Eurostat in 2014

623.672

631.828

636.247

631.548

nb.

3. Verschil (1–2)

1.122

11.189

9.505

18.953

 

4. Verschil in % GNI (3 / 2)

0,2%

1,8%

1,5%

3,0%

 

Bron: Summary Quality Report, Eurostat

Bijlage 2: Verdeling nacalculatie 2015

Tabel: budgettaire gevolgen nacalculatie (miljoen euro)
 

Bruto nacalculatie

Restitutie

Netto nacalculatie

België

220,6

– 40,6

180,0

Bulgarije

61,4

– 4,1

57,3

Tsjechië

61,1

– 14,4

46,7

Denemarken

– 66,3

– 27,0

– 93,3

Duitsland

280,1

– 301,3

– 21,2

Estland

12,4

– 2,0

10,4

Ierland

163,8

– 16,1

147,7

Griekenland

– 216,5

– 17,7

– 234,2

Spanje

– 406,2

– 107,7

– 513,9

Frankrijk

– 268,4

– 217,9

– 486,3

Kroatië

– 6,8

– 4,2

– 11,0

Italië

– 222,8

– 158,5

– 381,4

Cyprus

12,7

– 1,6

11,1

Letland

0,4

– 2,5

– 2,1

Litouwen

6,9

– 3,7

3,2

Luxemburg

89,0

– 3,0

86,0

Hongarije

47,3

– 10,3

37,0

Malta

3,0

– 0,8

2,2

Nederland

512,4

– 66,2

446,2

Oostenrijk

– 77,1

– 32,2

– 109,3

Polen

228,8

– 40,2

188,6

Portugal

40,0

– 17,2

22,8

Roemenië

28,3

– 15,2

13,1

Slovenië

8,5

– 3,7

4,8

Slowakije

– 7,8

– 7,4

– 15,2

Finland

1,2

– 20,0

– 18,8

Zweden

42,5

– 43,2

– 0,7

Verenigd Koninkrijk

861,2

– 230,9

630,2

Totaal

1.409,7

– 1.409,7

0,0

Bron: eigen berekening.

De gegevens in bovenstaande tabel komen overeen met de gegevens die zijn opgenomen in de bijlage bij de Kamerbrief van 20 oktober.

Op basis van het verificatieproces in het bni-comité heeft de Europese Commissie op 30 oktober laten weten dat de vastgestelde bni-cijfers voor Griekenland en Luxemburg aangepast zijn ten opzichte van de cijfers die de Europese Commissie heeft gehanteerd voor de berekening van de omvang van de nacalculatie in de achtste aanvullende begroting.

Als gevolg van de verificatie is de bruto nacalculatie van beide lidstaten neerwaarts aangepast, waardoor Griekenland meer terugkrijgt (293,1 miljoen euro in plaats van 216,5 miljoen euro) en Luxemburg minder nabetaalt (88,6 miljoen euro in plaats van 89,0 miljoen euro). De Europese Commissie wijzigt alleen de bruto nacalculatie van Griekenland en Luxemburg, ten opzichte van de achtste aanvullende begroting. De restitutie van de nacalculatie blijft eveneens ongewijzigd. Het totaal van de bijstellingen bij Griekenland en Luxemburg (77 miljoen euro) wordt volgend jaar met de lidstaten verrekend in een volgende aanvullende begroting.

Bijlage 3: Budgettaire gevolgen restituties in 2016

In onderstaande tabel zijn de gevolgen van de achtste aanvullende begroting verwerkt. In de eerste twee kolommen (met titel «Restituties in 2016») is het scenario opgenomen waarin de aanname van de achtste aanvullende begroting niet geschied voorafgaand aan de decemberbetaling. Hierdoor schuiven de restituties de achtste aanvullende begroting door naar de begroting van 2016.

Tabel: Budgettaire gevolgen restituties in 2016 (miljoen euro)
 

Restituties in 2016

Totaal

 

2015

2016

 

Bruto nabetaling

512,4

 

512,4

Restitutie

 

– 66,2

– 66,2

     

Tweede terugbetaling naheffing 2014

251,7

– 268,7

– 17,1

Bijdrage Nederland hogere invoerrechten

95,6

 

95,6

Restitutie invoerrechten

 

– 37,6

– 37,6

     

Additionele overige inkomsten

– 69,0

– 69,0

Totaal gevolgen Nederlandse afdrachten

859,7

– 441,5

418,1

     

Vrijval reservering nacalculatie

– 612,0

0,0

– 612,0

Totaal gevolgen Rijksbegroting Najaarsnota 2015

247,7

– 441,5

– 193,8

Aanname van de achtste aanvullende begroting in het Europees parlement is vooralsnog onwaarschijnlijk voor 16 november met als gevolg dat de betaling van de restituties van de nacalculatie, die afhankelijk zijn van aanname van deze aanvullende begroting, in een call for funds begin volgend jaar zullen plaatsvinden. Het gaat daarbij om de restituties voor de nacalculatie 2015, de tweede restitutie van de nacalculatie 2014, alsmede de meevallers als gevolg van de aanpassing van de raming van invoerrechten en boete-inkomsten.

Het totale effect van de achtste aanvullende begroting voor de Nederlandse afdrachten blijft ongewijzigd, maar zal in dit scenario in afzonderlijke jaren worden verwerkt in de raming van de afdrachten.

Naar boven