21 501-02 Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken

Nr. 1387 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 5 juni 2014

Binnen de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken bestond bij zes fracties de behoefte de Minister van Buitenlandse Zaken enkele vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 2 mei 2014 over de geannoteerde agenda van de Raad Buitenlandse Zaken van 12 mei 2014 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1376), over de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 15 april over het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 14 april 2014 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1370), over de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken 4 april 2014 over de Nederlandse medewerking aan onderzoek EULEX Special Investigative Task Force Kosovo (Kamerstuk 29 521, nr. 240) en over de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 17 april 2014 over het fiche over de Mededeling van de Europese Commissie inzake maritieme veiligheidsstrategie (Kamerstuk 22 112, nr. 1831).

De Minister heeft op de vragen en opmerkingen geantwoord bij brief van 9 mei 2014. De vragen en opmerkingen van de fracties en de antwoorden van de Minister zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Eijsink

De griffier van de commissie, Van Toor

Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Raad Buitenlandse Zaken d.d. 12 mei 2014, het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 14 april 2014, de brief inzake de Nederlandse medewerking aan onderzoek EULEX Special Investigative Task Force Kosovo en de mededeling van de Europese Commissie inzake de maritieme veiligheidsstrategie. De leden van de VVD-fractie hebben hierbij nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling kennis genomen van de geannoteerde agenda voor de Raad Buitenlandse Zaken van 12 mei 2014. Zij hebben een aantal opmerkingen en vragen.

Oekraïne

De leden van de VVD-fractie delen de bezorgdheid van het kabinet over de escalerende situatie in Oost-Oekraïne. Omdat de sleutel tot de-escalatie bij Rusland ligt, dient de EU zich als het aan deze leden ligt in te spannen voor een politieke oplossing met Rusland die voort moet borduren op de op 17 april ingezette dialoog. Het verbreken van alle contacten met Moskou achten de leden van de VVD-fractie zeer onverstandig, hoewel zij het zich kunnen voorstellen dat de betrekkingen op een aantal niveaus zijn bevroren. Deelt u deze opvatting? En welke communicatielijnen staan nog wel open? De dodelijke schermutselingen tussen separatisten en ordetroepen, in combinatie met de intimiderende aanwezigheid van de Russische krijgsmacht aan de Russisch-Oekraïense grens, maken vreedzame de-escalatie moeilijk. Kunt u aangeven, voor zover bij u bekend, of en in hoeverre Rusland direct of indirect verantwoordelijk is voor de bewapening van deze separatisten?

Antwoord van het kabinet:

Het kabinet is zeer bezorgd over de situatie in het zuidoosten van Oekraïne en de opstelling van Rusland. Een politieke oplossing is in de visie van het kabinet de enige oplossing voor het conflict waarbij dialoog moet worden gebruikt om de situatie te de-escaleren. Het verbreken van alle contacten met Moskou ligt daarom niet in de rede. De EU zet in op het hoog houden van de druk op Rusland – wegens het niet naleven van de Genève-verklaring heeft de EU nieuwe sancties tegen Rusland aangenomen op 29 april 2014 – maar ook op het openhouden van de dialoog met Moskou en het steunen van de Oekraïense regering. De EU en Nederland roepen betrokken partijen op de Genève-verklaring te implementeren en zich te committeren aan vrije en eerlijke presidentsverkiezingen op 25 mei a.s. Begin maart is besloten dat de NAVO-lidstaten alle civiele en militaire samenwerking van de NAVO met Rusland opschorten. Wel worden mogelijkheden voor politieke dialoog opengehouden. Bij verdere escalatie dreigt politiek en economisch isolement van Rusland.

Het kabinet beschikt niet over concrete aanwijzingen dat Rusland de separatisten bewapent. Het lijkt waarschijnlijk dat Rusland direct of indirect betrokken is bij de onrust in Oost-Oekraïne.

Daarnaast spreken de leden van de VVD-fractie de hoop uit dat de presidentsverkiezingen van 25 mei onder stabiele omstandigheden kunnen plaatsvinden. Deze verkiezingen moeten het Oekraïense volk de mogelijkheid geven richting te geven aan hun eigen toekomst. Verwacht u dat deze verkiezingen kunnen plaatsvinden, of is het doorgaan hiervan onzeker? En op welke manier kan de EU helpen bij het laten doorgaan van de verkiezingen, los van het sturen van waarnemers? Vindt hierover overleg plaats tussen de EU en Rusland?

Antwoord van het kabinet:

Het doorgaan van de verkiezingen op een democratische en transparante manier is belangrijk voor de toekomst in Oekraïne. Op dit moment verwacht het kabinet dat de verkiezingen kunnen plaatsvinden. De situatie in het oosten en zuiden van het land is echter onvoorspelbaar. De Oekraïense regering gaat door met het treffen van voorbereidingen en ook de OVSE gaat door met het plannen en uitvoeren van de waarnemingsmissie. De EU en vooral de OVSE blijven in dialoog met de betrokken partijen om de verkiezingen te laten plaatsvinden. Na het gesprek van president Poetin met OVSE-voorzitter Burkhalter op 7 mei jl. heeft president Poetin verklaard zich niet te verzetten tegen de verkiezingen, maar achtte die slechts kansrijk met een «daaraan voorafgaand reëel gestart concreet dialoogproces».

Verschillende Nederlandse journalisten zijn op dit moment werkzaam in (Oost-)Oekraïne. Kunt u aangeven in welke mate deze journalisten hun werk veilig kunnen blijven doen? Waar staat hun veiligheid op dit moment het meest onder druk? Bent u daarnaast van mening dat het reisadvies voor alle Nederlanders (gedeeltelijk) moet worden herzien?

Antwoord van het kabinet:

De situatie in het oosten van Oekraïne blijft verontrustend en de dreiging aan de grens is niet afgenomen. Vooral in de regio’s en steden waar zogeheten zelfbenoemde gouverneurs en/of burgemeesters opereren, is het risico op gewelddadigheden groot en de situatie daarmee onvoorspelbaar en instabiel.

Momenteel zijn in Oekraïne inderdaad enige Nederlandse journalisten werkzaam. Met name in de regio’s Donetsk (incl. de steden Donetsk, Slovjansk, Kramatorsk); Loegansk (incl. de stad Loegansk); en de regio Charkov (incl. de stad Charkov) is er sprake van een verhoogd veiligheidsrisico, aangezien in deze regio’s de afgelopen maand meerdere journalisten ontvoerd zijn of verdwenen. Overigens betrof geen van deze ontvoeringen een Nederlandse journalist.

Het kabinet is bezorgd over deze recente ontwikkeling en adviseert alle Nederlanders in Oekraïne extra waakzaamheid te betrachten. Voor het oostelijk deel van Oekraïne en de Krim worden momenteel alle reizen ontraden. Het reisadvies voor Oekraïne wordt voortdurend tegen het licht gehouden en, als nieuwe ontwikkelingen daartoe aanleiding geven, aangepast.

Tot slot hebben de leden van de VVD-fractie nog een aantal andere vragen over de inzet in Oekraïne: kunt u aangeven in hoeverre het Oekraïense leger op dit moment voldoende capaciteit beschikt om de rust in Oost-Oekraïne te handhaven? Hoe verloopt de samenwerking in NAVO-verband tot nu toe, in het bijzonder met het oog op de Nederlandse inzet? In welke mate kunnen OVSE-waarnemers hun werk in de nabije toekomst gewoon blijven doen? En beschikt de OVSE over voldoende capaciteit om de werkzaamheden te kunnen voortzetten?

Antwoord van het kabinet:

De Oekraïense krijgsmacht wordt ernstig beperkt in haar mogelijkheden om Oost-Oekraïne te stabiliseren. De beperkingen zijn van organisatorische, politieke, financiële, materiële en personele aard. Zoals in het verslag van de NAVO-ministeriële bijeenkomst d.d. 1 en 2 april is bericht (Kamerstuk 28 676, nr. 199), hebben de NAVO en Oekraïne besloten tot intensivering van de samenwerking binnen de kaders van de NAVO Oekraïne Commissie, waaronder steun van de NAVO aan defensiehervormingen en advisering door de NAVO bij de verdediging van vitale, civiele infrastructuur. Hieraan wordt thans invulling gegeven. De OVSE-missie telde in eerste instantie ongeveer 100 waarnemers. Naar aanleiding van de toegenomen spanningen in (Oost-)Oekraïne en de rol die de missie kreeg toebedeeld in het Genève-akkoord is besloten dat een robuuste(re) aanwezigheid ter plaatse wenselijk is. Het aantal waarnemers wordt momenteel uitgebreid tot 500.

De leden van de fractie van de PvdA maken zich grote zorgen om de situatie in Oekraïne. De leden zijn bezorgd over de uitbreiding van de onlusten naar Odessa, en betreuren de doden die hierbij zijn gevallen. In het Oosten van Oekraïne lijkt de situatie verder te verslechteren. De leden van de fractie van de PvdA zijn met het kabinet van mening dat de toename van geweld, gijzelingen en de toenemende druk op de persvrijheid haaks staan op de intenties van het Genève-akkoord dat op 17 april jl. werd gesloten. Deze leden betreuren dat het akkoord niet heeft geleid tot stappen richting de-escalatie van de situatie in Oekraïne. Rusland heeft zich vooralsnog niet gehouden aan de afspraken die zijn gemaakt: Russische troepen bevinden zich nog altijd aan de Russisch-Oekraïense grens.

De Duitse Minister van Buitenlandse Zaken Steinmeier stelde dat het organiseren van een tweede Genève-conferentie over de situatie in Oekraïne noodzakelijk is. Tijdens deze conferentie zouden volgens hem concrete afspraken gemaakt moeten worden om tot een politieke oplossing van het conflict te komen. Nederland gaf aan deze inzet te steunen. De leden van de PvdA-fractie vragen zich af welke Europese lidstaten zich ook achter het initiatief van Steinmeier hebben geschaard. Welke concrete afspraken heeft Nederland voor ogen? Zal Nederland het voorstel doen ook concrete consequenties te verbinden aan het (opnieuw) niet nakomen van de afspraken door één van de betrokken partijen? Zo nee, waarom niet? Is bekend of Rusland bereid is deel te nemen aan een tweede conferentie?

Antwoord van het kabinet:

Het kabinet steunt de hervatting van een dialoog tussen Rusland en Oekraïne, mogelijk in eenzelfde samenstelling als in de Genève-conferentie. Overleg onder leiding van de OVSE is ook een mogelijkheid. Het is vooral van groot belang dat Oekraïne en Rusland met elkaar praten en tot afspraken komen, vooral over het verminderen van geweld, het ontwapenen van illegale groepen, het opzetten van gesprekken over de toekomstige staatskundige inrichting van Oekraïne en het onafhankelijk laten onderzoeken van gewelddadigheden in het zuiden en oosten van het land.

Rusland heeft zich niet tegen opvolging van de dialoog uitgesproken, maar er zijn nog geen concrete afspraken over vorm of tijdstip van een volgende bijeenkomst. Het is nu dan ook niet aan de orde al te spreken over de mogelijkheid dat nieuw gemaakte afspraken niet worden nagekomen – het is nu van belang dat de dialoog wordt voortgezet.

Sancties

De leden van de fractie van de PvdA zijn van mening dat het uitbreiden van sancties van personen naar bedrijven tot de mogelijkheden moet behoren. Voorkomen moet worden dat persoonlijke tegoeden via BV’s kunnen worden weggesluisd. De leden van de PvdA-fractie vinden het dan ook een goede zaak dat de Raad tijdens zijn bijeenkomst op 14 april jl. heeft besloten dat los van additionele namen ook bedrijven die eigendom zijn of onder controle staan van personen die nu al op de lijst staan, opgenomen kunnen worden. Waarom heeft de EU tot op heden nog geen gevolg gegeven aan dit uitgangspunt? Waarom heeft de EU, anders dan de VS, nog geen handelsbeperkingen opgelegd aan een aantal bedrijven? In hoeverre wordt, net als in de VS, ook een exportverbod van high tech materieel ten behoeve van de Russische militaire industrie overwogen? Deelt het kabinet de mening dat het wenselijk zou zijn wanneer de EU en de VS gezamenlijk optrekken in dit verband?

Net als het kabinet onderschrijven de leden van de PvdA-fractie het belang van graduele inzet van het sanctie-instrument door de EU. De sancties moeten de druk op Rusland opvoeren om tot een politieke oplossing voor het conflict met Oekraïne te komen. Deze leden zijn echter ook van mening dat het uitblijven van de-escalerende maatregelen meer en eventueel zwaardere sancties tot gevolg moeten hebben. De leden van de fractie van de PvdA vragen zich af hoe ver de Commissie is met de voorbereiding van economische sancties. Is het kabinet van mening dat de inventarisatie van de Commissie naar verschillende mogelijkheden op goede wijze wordt uitgevoerd? Heeft het kabinet er vertrouwen in dat de verschillende opties zodanig uitgewerkt en met de lidstaten besproken zijn dat ze, wanneer opportuun, ingezet kunnen worden?

Antwoord van het kabinet:

Het huidige sanctiebeleid van de EU richt zich op personen die verantwoordelijk zijn voor de ondermijning van de territoriale integriteit van Oekraïne. In de desbetreffende sanctieverordening (Verordening 269/2014) is vastgelegd dat alle tegoeden en economische middelen die toebehoren aan, eigendom zijn, in het bezit zijn of onder zeggenschap staan van individuen op de sanctielijst eveneens worden bevroren. Onder deze criteria kunnen entiteiten echter niet zelfstandig worden opgenomen. Tot op heden zijn er ook geen entiteiten op de lijst geplaatst waarvan op solide juridische gronden kan worden vastgesteld dat deze toebehoren aan, eigendom zijn, in het bezit zijn of onder zeggenschap staan van een individu op de sanctielijst. De grondslag voor het op de sanctielijst opnemen van individuen verschilt tussen de EU en de VS, waarbij de VS ruimere criteria hanteert en zich ook richt op individuen die materiele en/of financiële steun aan de Russische regering bieden. Hierbij is er eerder sprake van aan het individu gelieerde entiteiten dan ten aanzien van de door de individuen die door de EU op de sanctielijst geplaatst zijn. Het kabinet hecht aan nauwe coördinatie tussen de EU en de VS ten aanzien van de situatie in Oekraïne, waaronder het sanctiebeleid.

De Commissie werkt op verzoek van de Europese Raad van 20–21 maart jl. verder aan de voorbereiding van mogelijke gerichte maatregelen ten aanzien van een breed palet aan economische terreinen tussen de EU (incl. lidstaten) en Rusland, indien Rusland verdere stappen tot destabilisering van de situatie in Oekraïne zet. Hierin worden ook mogelijke import- en exportverboden afgewogen. Hierover bestaat veelvuldig contact tussen Commissie en lidstaten. Aangezien de contacten tussen lidstaten en de Commissie vertrouwelijk zijn, kan over de inhoud niets gezegd worden.

Energie

De leden van de fractie van de PvdA vinden het teleurstellend dat Rusland, Oekraïne en de EU er niet in geslaagd zijn te komen tot een langdurige overeenkomst over de levering van gas tijdens het overleg dat plaatsvond in Warschau op 2 mei jl. De leden vinden het positief dat de partijen zijn overeengekomen binnen een maand nog twee gespreksrondes te organiseren. Hoe beoordeelt het kabinet de inzet van Oekraïne en Rusland aangaande de levering van gas en de gasprijs tijdens de bijeenkomst? Deze leden zijn van mening dat er in Europees verband op korte termijn meer geïnvesteerd moet worden in een gezamenlijk energiebeleid. De leden van de fractie van de PvdA hebben hier al diverse voorstellen voor gedaan (o.a. motie-Servaes/Van Tongeren). Voor deze voorstellen lijkt steeds meer draagvlak te ontstaan in Europa. Deelt het kabinet de mening van eurocommissaris Oettinger dat de Europese lidstaten, Oekraïne, Georgië en de landen van de Westelijke Balkan dezelfde prijs zouden moeten betalen voor Russisch gas? Steunt het kabinet de voorstellen van de Poolse Minister-President Tusk voor een Europese Energie Unie en gezamenlijke aankoop van Russisch gas? Zo ja, op welke wijze zal het kabinet deze ondersteunen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord van het kabinet:

De genoemde bijeenkomst in Warschau vloeit voort uit de brief van de voorzitter van de Europese Commissie Barroso van 17 april, die in deze brief namens de EU-landen heeft ingestemd met het voorstel van de Russische President Poetin om consultaties aan te gaan met Oekraïne en Rusland over de gasvoorzieningszekerheid.

Het gesprek op 2 mei werd gevoerd door Energiecommissaris Oettinger namens de Europese Unie, energieminister Novak van de Russische Federatie, energieminister Prodan van Oekraïne en vertegenwoordigers van de betrokken Russische en Oekraïense energiebedrijven. Voor de maand mei zijn de gasleveranties gegarandeerd. Het gesprek is te zien als de start van een belangrijk proces waarbij de gedeelde inzet is om tot een oplossing te komen die de gasleveringszekerheid voor de EU en Oekraïne garandeert en onderbreking van de gaslevering aan Oekraïne voorkomt. Deze maand zullen nog twee gesprekken plaatsvinden waarin de gezamenlijk vastgestelde vraagstukken zullen worden besproken, waaronder die van de betalingsachterstand van Oekraïne, de hoogte van de gasprijs voor Oekraïne, gasopslag voor de winter en modernisering van het Oekraïense transitsysteem. Het kabinet is positief over de door Oekraïne en Rusland getoonde wil om te zorgen voor ononderbroken gasleveranties via Oekraïne aan Europa.

Commissaris Oettinger heeft zich op 2 mei jl. inderdaad uitgesproken over één gasprijs voor Europa. Hij doelde daarmee op een grotere prijsconvergentie door een beter functionerende gasmarkt. Het kabinet is voorstander van een optimaal functionerende Europese gasmarkt. Er zullen overigens, ook bij een optimaal functionerende gasmarkt, altijd verschillen blijven in de gasprijs. Dat heeft te maken met verschillen in de contractbepalingen van de bedrijven (o.a. flexibiliteit, contractduur en hoeveelheden).

Het kabinet steunt Polen in zijn opvatting dat Europa in gezamenlijkheid voor de uitdaging staat om de energieafhankelijkheid van één leverancier te verminderen en daarmee kwetsbaarheden te mitigeren. De voltooiing van de interne markt en de ontwikkeling van een infrastructuur met voldoende interconnectie (landgrensoverschrijdende verbindingen) die deze markt mogelijk maakt zijn de eerste voorwaarden voor voorzieningszekerheid. Hier werkt de EU hard aan. Zo heeft de Unie, vanuit het Europese herstelplan voor energie, reeds bijgedragen aan verbeteringen in met name de Oost-Europese infrastructuur, bijvoorbeeld door het op verschillende plaatsen in de Unie mogelijk maken van reverse flow – gastransport in twee richtingen – en van gasopslagen en LNG-installaties, waaronder in Polen. In 2013 zijn door de EU ook het Energie Infrastructuurpakket en prioritaire Projects of Common Interest vastgesteld. Daarbij is voorzieningszekerheid (bijvoorbeeld het opheffen van energie-eilanden als de Baltische staten) een belangrijke drijfveer geweest.

De Europese Raad heeft de Commissie op 21 maart gevraagd de mogelijkheden te onderzoeken om de energieafhankelijkheid van de Unie te verkleinen. Het kabinet ziet uit naar de presentatie van deze studie door de Commissie tijdens de Europese Raad in juni.

Gezamenlijke inkoop, in het Poolse voorstel vormgegeven door één inkopend EU-orgaan, ziet het kabinet niet als een wenselijke optie. De Europese gasmarkt, waarin vele bedrijven actief zijn en gas in- en verkopen, zowel op korte als op lange termijn, laat meer en meer liquiditeit zien en wordt steeds concurrerender, ook als het gaat om het kopen van gas bij Russische bedrijven. Gezamenlijke inkoop kan bovendien als ongewenst neveneffect hebben dat een monopoliepositie wordt gecreëerd zonder dat de voorzieningszekerheid wordt verbeterd. Het kabinet is van mening dat een goed extern energiebeleid begint bij een solide interne markt.

OVSE

De leden van de PvdA-fractie zijn opgelucht dat de OVSE-waarnemers die in Slovyansk gegijzeld werden, zijn vrijgelaten. Deze leden danken de verschillende partijen die zich hebben ingezet voor de vrijlating van de waarnemers. De OVSE is een belangrijke rol toebedeeld in het Genève-akkoord. De leden van de PvdA-fractie verwelkomen dan ook de extra financiële bijdrage die het kabinet heeft toegezegd om de werkzaamheden van de OVSE monitoringsmissie te ondersteunen. De Duitse Minister van Buitenlandse Zaken Steinmeier stelde dat de rol van de OVSE in Oekraïne nog moet worden vergroot en dat hiertoe in een nieuwe onderhandelingsronde in Genève afspraken moeten worden gemaakt. Hij heeft mogelijk een sterkere bemiddelingsrol voor de OVSE voor ogen; in de gehele Oekraïne, op lokaal niveau. De leden van de fractie van de PvdA vragen welke voorstellen Minister Steinmeier heeft gedaan ter vergroting van de rol van de OVSE in Oekraïne. Hoe beoordeelt het kabinet deze voorstellen?

Antwoord van het kabinet:

Minister Steinmeier heeft zich inderdaad positief uitgesproken over de rol van de OVSE. Het betreft de uitgebreide rol die de organisatie is toegekend op basis van het Genève-akkoord waaronder: het bevorderen van diverse dialogen op nationaal, regionaal en lokaal niveau alsook het beheersen en voorkomen van lokale conflicten door bijvoorbeeld bemiddeling en de begeleiding van de ontwapening van lokale niet-statelijke actoren. Minister Steinmeier heeft het belang van de benodigde rugdekking voor deze taken van de OVSE onderstreept.

Het kabinet verwelkomt de voorstellen. De OVSE is bij uitstek de aangewezen organisatie om een bemiddelingsrol te spelen. De organisatie beschikt immers over de benodigde expertise en kent een drie-dimensionele benadering van veiligheid met aandacht voor zowel politiek/militaire, economische, als mensenrechten-aspecten van veiligheid. Daarnaast zijn zowel Oekraïne als Rusland deelnemende landen van de OVSE waardoor de kans op het benodigde draagvlak voor de voorstellen bestaat.

NAVO

Het kabinet geeft aan dat op basis van een voorstel van SACEUR momenteel door het Militair Comité van de NAVO wordt gewerkt aan een pakket van mogelijke maatregelen om bondgenoten die zich bedreigd voelen als gevolg van de huidige crisis in Oekraïne, extra «reassurance» te bieden. De leden van de fractie van de PvdA delen de mening van het kabinet dat het belangrijk is dat bezorgde bondgenoten zich er van verzekerd voelen dat het Bondgenootschap hun zorgen serieus neemt. De leden van de PvdA-fractie vragen zich af welke mogelijke maatregelen het kabinet voorziet. Ligt een verzoek van de NAVO tot een bijdrage van Nederland in de lijn der verwachting? Welke mogelijke bijdrage zou Nederland kunnen leveren?

Antwoord van het kabinet:

Zoals op 16 april jl. is bericht (Kamerstuk 28 676, nr. 201) besloot de Noord Atlantische Raad van de NAVO tot een pakket aanvullende, militaire maatregelen. De Supreme Allied Commander for Europe (SACEUR) van de NAVO werkt deze maatregelen momenteel uit. Hij heeft aangekondigd volgende week te beginnen met het force generation proces, waarbij duidelijk zal worden welke bijdragen van de bondgenoten als geheel worden gevraagd. Het kabinet zal dan bezien welke bijdrage door Nederland kan worden geleverd.

De leden van de SP-fractie maken zich grote zorgen over het uitblijven van vooruitgang in de implementatie van het op 17 april te Genève gesloten akkoord tussen Oekraïne, Rusland, de EU en de Verenigde Staten. In de geannoteerde agenda is er terecht kritiek op het gebrek aan bereidheid van de kant van de pro-Russische activisten in het oosten van Oekraïne om zich te houden aan bepalingen uit het akkoord. Deze leden vernemen graag of de gesprekken van leden van de OVSE-missie in Oekraïne met de activisten in het Oosten voortgang boeken en of er een veranderde houding bij hen zichtbaar wordt. Kunt u daarnaast verduidelijken hoe het mogelijk is dat er kennelijk onenigheid bestaat over de groepen waarop het akkoord van 17 april betrekking heeft? Rusland wijst immers nadrukkelijk in de richting van de Rechtse Sector als te ontwapenen partij. Wat is hierover besproken tijdens de onderhandelingen in Genève die leidden tot het genoemde akkoord? Kunt u verder bevestigen dat in Oekraïne informele militaire dan wel militie eenheden worden opgericht die de strijd met opstandelingen in het oosten (moeten) aangaan? Is de extreemrechtse partij Rechtse Sector hierbij betrokken en welke banden zijn er tussen deze informele gewapende groepen en de centrale autoriteiten in Kiev?

Antwoord van het kabinet:

Het Geneve akkoord moet gezien worden als een diplomatiek compromis waarbij geen van de partijen concreet de te ontwapenen groeperingen hebben benoemd. Het akkoord stelt dat: alle partijen afzien van geweld; vrijgeven van illegaal bezette overheidsgebouwen en teruggave ervan aan de wettige eigenaren; vrijgeven van illegaal bezette straten, pleinen en openbare locaties. Voor zover bekend is niet specifiek gesproken over de ontwapening van de Rechtse Sector. De verwijzingen naar het bestaan en activiteiten van de Rechtse Sector dienen mogelijk vooral een propagandistisch doel, aangezien noch over de huidige samenstelling van de organisatie, noch over het ledental, noch over acties harde feiten kunnen worden vastgesteld. Het is niet bekend of informele militaire eenheden dan wel militie eenheden worden opgericht die de strijd met opstandelingen (moeten) aangaan. Er zijn wel gevallen bekend van enkele jeugdige nationalisten die op eigen initiatief zich in de strijd mengden, gevangen zijn genomen, gemarteld en in enkele gevallen werden gedood.

De nationalistische groepering Rechtse Sector zou diverse groeperingen, partijen en bewegingen verenigen, waartoe ook nationalistische organisaties als «Patriot van Oekraïne»; de nationale bevrijdingsbeweging «Drietand», vernoemd naar Bandera; Sociaal Nationale Assemblee (SNA); «Witte Hamer»; Partij «5.10»; «Broederschap» en diverse voetbalfans. UNA-UNSO, de Ukrainian National Assembly – Ukrainian People’s Self-Defense is sinds 22 maart 2014, aangesloten bij de Rechtse Sector en is een politieke beweging die opgericht is door Afghanistan veteranen en bestrijden separatistische bewegingen, voornamelijk in de jaren ’90. Alle mogelijk bij de Rechtse Sector aangesloten groeperingen hangen een nationalistische ideologie aan en streven naar een Oekraïense Onafhankelijke Staat.

De autoriteiten in Kiev gebruiken diverse kanalen voor contacten met gewapende groeperingen, met als doel de ontwapening van deze groeperingen.

De leden van de SP-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat vanwege het niet-naleven van het akkoord en het gebrek aan Russische de-escalatie alsnog verdere sanctiemaatregelen tegen Rusland zijn ingesteld. Andersom beschuldigen de Russische autoriteiten Oekraïne er juist van zich niet aan het akkoord te houden, onder andere vanwege de militaire acties in het oosten van het land tegen de bezetters van overheidsgebouwen. De leden van de SP-fractie vinden het heel belangrijk dat er duidelijkheid en overeenstemming bestaat over de precieze taken die het akkoord van Genève oplegt aan de verschillende partijen. Kunt u aangeven wat Oekraïne, Rusland, de EU en de Verenigde Staten volgens u zouden moeten doen om zich aan het akkoord te houden? Bent u van mening dat alleen Rusland zich niet aan het akkoord houdt? Hoe beoordeelt u het militaire optreden van de centrale autoriteiten tegen de achtergrond van de bepaling in het te Genève gesloten akkoord dat alle partijen moeten afzien van het gebruik van geweld? En hoe wordt tot dusverre de effectiviteit van dit militaire optreden door de Oekraïense autoriteiten beoordeeld? Wordt de verdeeldheid in het land er niet juist door vergroot?

Antwoord van het kabinet:

De landen die de Genève-verklaring hebben ondertekend dienen alle uitvoering te geven aan de daarin gemaakte afspraken. De belangrijkste zijn: het ontwapenen van illegale gewapende groepen; beëindiging bezetting van overheidsgebouwen; amnestie van betogers; oproep tot nationale dialoog OEK en steun missie OVSE. Vooral Oekraïne en Rusland zullen actie moeten ondernemen om aan deze afspraken invulling te geven. Oekraïne werkt aan het vrijgeven van pleinen en gebouwen, het opruimen van barricades, grondwethervormingen en amnestieverlening. De Russische hulp bij het vrijlaten van de OVSE-waarnemers in het oosten van Oekraïne was een positieve stap, maar verder heeft Rusland tot op heden helaas weinig bereidheid getoond zich aan de gemaakte afspraken te houden.

Oekraïne heeft het recht om door middel van proportioneel ingrijpen een einde te maken aan de anarchie in het oosten van het land. Het initiatief van het geweld komt niet vanuit de Oekraïense staat. Het militaire optreden van Oekraïne gebeurt voorzichtig, en dit is ook nodig om verdere escalatie te voorkomen. Natuurlijk is militair ingrijpen in deze kwetsbare situatie riskant; daar zijn de Oekraïense autoriteiten zich terdege van bewust.

Over de financiële steun staat er in de brief dat het IMF recent heeft ingestemd met een steunprogramma voor Oekraïne ter waarde van 17 miljard dollar voor een duur van twee jaar. Ondertussen is echter alweer twijfel hierover ontstaan, aangezien de onrust in het Oosten mogelijk tot een herziening van het financieel pakket zal leiden. De leden van de SP-fractie vragen welke gevolgen een dergelijke aanpassing mogelijk heeft. Kan daarnaast toegelicht worden hoe in de huidige IMF-deal de sociale consequenties van de door Oekraïne uit te voeren hervormingen in ogenschouw worden genomen? Hoe wordt concreet voorkomen dat de rekening vooral bij de arme bevolking komt te liggen? En welk draagvlak is er onder de bevolking van Oekraïne, met name in het Oosten, voor de maatregelen die opgenomen zijn in het IMF-akkoord? In het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 14 april 2014 lezen de leden van de SP-fractie verder dat er is besloten tot macro-financiële assistentie voor Oekraïne voor in totaal 1,6 miljard euro. Kan concreet worden toegelicht of, en zo ja hoe, het aanpakken van corruptie voorwaardelijk wordt gemaakt aan deze EU-steun? Zijn er recente resultaten te noemen in de strijd tegen corruptie in Oekraïne?

Antwoord van het kabinet:

Het programmadocument van het IMF programma en de letter of intent van de Oekraïense autoriteiten zijn beschikbaar op de website van het IMF (http://www.imf.org/external/pubs/ft/scr/2014/cr14106.pdf). In het verslag van de Ecofin Raad van 5 en 6 mei j.l. wordt uw Kamer nader geïnformeerd over de conditionaliteiten die aan het programma worden gesteld.

Het programma is gericht op het herstellen van de macro-economische stabiliteit, versterking van governance en transparantie en duurzame economische groei. Een belangrijk onderdeel van het programma is dat de sociale gevolgen van de hervormingen zoveel mogelijk moeten worden gemitigeerd. Dit geldt vooral voor de verhoging van de gasprijzen. De Oekraïense regering zal daarvoor een sociaal vangnet optuigen om de meest kwetsbaren hiervoor te compenseren. De eerste stappen hiertoe zijn al gezet.

Het IMF besteedt in het rapport ook aandacht aan het risico dat de situatie zou verslechteren, met name als de politieke situatie escaleert. Het IMF schetst vervolgens welke strategie het heeft gevolgd om deze risico’s en onzekerheden zoveel mogelijk te mitigeren in het programma. Zo moest Oekraïne al voor bespreking van het programma in de Raad van Bewindvoerders en uitkering van de eerste tranche aan eerste voorwaarden voldoen (prior actions). Het programma wordt bovendien intensief gemonitord, in het begin elke twee maanden. Bovendien is er naast de steun van het IMF zicht op aanzienlijke financiële steun van andere partijen (EU, Wereldbank, EIB, EBRD en een aantal landen). Het IMF heeft bovendien met alle kandidaten voor de presidentsverkiezingen gesproken en brede steun gezocht onder de verschillende politieke partijen en belangengroepen, om zich zo te verzekeren van brede commitment voor het hervormingsprogramma. Hiermee is ook een zo breed mogelijk draagvlak onder de bevolking gezocht.

Een zeer belangrijk element in het IMF-programma is het bestrijden van corruptie. Hiertoe zijn concrete conditionaliteiten opgenomen. Ook de EU besteedt hier expliciet aandacht aan in de Memoranda of Understanding behorende bij de macro-financiële assistentie. In 2011 heeft Oekraïne anti-corruptie wetgeving aangenomen, die nog niet aan alle internationale standaarden voldeed. In het MoU wordt nu opgeroepen deze wetgeving uit te breiden en in lijn te brengen met internationale standaarden en de aanbevelingen die gedaan zijn door het «anti-corruptie monitoringsorgaan van de Raad van Europa», GRECO. GRECO heeft in februari 2014 een rapport uitgebracht over corruptie in Oekraïne. Dit betrof de periode onder de vorige regering. Het rapport is weinig positief. Slechts drie van de zestien aanbevelingen werden volledig opgevolgd. Kritiekpunten betreffen vooral de hervorming van het juridisch stelsel op basis van de eisen van het EVRM en de transparantie van financiering van politieke partijen en verkiezingscampagnes. De medewerking die de huidige regering verleent aan de Raad van Europa (RvE) is hoopgevend. Een team van RvE experts is onder leiding van de Nederlander Jeroen Schokkenbroek bezig om de grondwet en wetgeving rondom het juridische systeem aan te passen aan de eisen die het EVRM stelt. Daarnaast wordt de wetgeving voor verkiezingen aangepast. Ook de Venetië Commissie van de Raad van Europa is betrokken bij de advisering van de Oekraïense regering. De Oekraïense regering en het parlement werken constructief mee met de experts van de Raad van Europa.

De leden van de CDA-fractie maken zich grote zorgen over de steeds verdergaande escalatie van de situatie in Oekraïne. De regering heeft de controle over grote delen van het Oosten verloren. Het land verkeert op de rand van een burgeroorlog. Primair verantwoordelijk daarvoor is wat deze leden betreft de Russische Federatie. Rusland schendt het internationaal recht. Hoe beoordeelt het kabinet de beschuldigingen van de VS dat Russische militairen en speciale eenheden actief zijn in Oekraïne? Welke conclusies is het kabinet bereid hieruit te trekken? Welke steun geven de VS, met bijvoorbeeld de CIA en FBI, en andere Westerse landen aan de opbouw van de veiligheidssector in Oekraïne?

Antwoord van het kabinet:

Het kabinet beschikt niet over concrete aanwijzingen dat Russische militairen en speciale eenheden, buiten de Krim, actief zijn in Oekraïne. De aanwezigheid van Russische militairen wordt door de OVSE-waarnemingsmissie erkend noch ontkend. Wel worden in de rapportages gesprekspartners aangehaald die spreken van aanwezigheid van Russische militairen.

Een overzicht van de steunverlening van de VS aan Oekraïne is terug te vinden op http://www.whitehouse.gov/the-press-office/2014/04/21/fact-sheet-us-crisis-support-package-ukraine. Een volledig overzicht van de bijdragen van andere westerse landen is binnen dit korte tijdsbestek van beantwoording niet beschikbaar.

De Russische president Putin lijkt een salami-tactiek te hanteren waarbij voldongen feiten op de grond gecreëerd worden. De leden van de CDA-fractie vinden het zorgelijk dat de EU niet verder komt dan uitbreiding van de sanctielijst tegen personen. De VS is nu al bereid tot verdergaande sancties. De EU lijkt op de rem te trappen. En Nederland behoort binnen de EU tot de landen die het meest op de rem trappen. Wanneer is wat de regering betreft invoering van een wapenembargo tegen Rusland aan de orde?

Antwoord van het kabinet:

Nederland is voorstander van het instellen van een EU-wapenembargo tegen Rusland. De Commissie werkt op verzoek van de Europese Raad van 20–21 maart jl. verder aan de voorbereiding van mogelijke gerichte maatregelen voor een breed palet aan economische terreinen tussen de EU (incl. lidstaten) en Rusland. In dit verband zal ook de discussie over een EU-wapenembargo worden meegenomen.

Tegelijkertijd maken de leden van de CDA-fractie zich zorgen over de neo-nazi’s en ultranationalisten in Oekraïne. Bent u bereid druk uit te oefenen op de ontwapening van extreem-rechtse milities? Ontwapening van deze milities maakt immers ook onderdeel uit van het Genève-akkoord.

Antwoord van het kabinet:

Ontwapening van alle illegale groepen is onderdeel van de afspraken die in Genève zijn gemaakt, en die zouden moeten worden nageleefd. Het gaat hier zowel om de pro-Russische activisten als om extreemrechtse milities.

Er staat niets in de geannoteerde agenda over financiële steun van de EU aan Oekraïne. Kunt u aangeven waarom en op welk moment nieuwe besluiten voorzien zijn? Waarom heeft u zo openlijk gepleit voor een politiemissie van de EU in Oekraïne, terwijl het EDEO-team nog bezig is opties te onderzoeken voor mogelijke EU-steun aan Oekraïne bij de ontwikkeling van de rechtsstaat en hervorming van de veiligheidssector?

Antwoord van het kabinet:

Uw Kamer is geïnformeerd over de inventarisatie van steunmogelijkheden door de EU aan Oekraïne per brief van 5 maart. In deze brief, als ook in het verslag van de bijeenkomst van de Europese regeringsleiders van 6 maart, is aangegeven dat voor ieder instrument dat de EU kan aanwenden ten behoeve van steunverlening aan Oekraïne, de geëigende besluitvormingsprocedures in acht genomen zullen worden. Inmiddels heeft de Raad ingestemd met macro-financiële assistentie aan Oekraïne voor een totaalbedrag van EUR 1,6 mld. Een deel hiervan was al eerder goedgekeurd door de Raad en op 14 april jl. stemde de Raad in met het tweede deel (van EUR 1 miljard). Uw Kamer werd hierover geïnformeerd in de geannoteerde agenda voor de Raad Buitenlandse Zaken van 14 april jl. en in het verslag van deze Raad. Naar verwachting zal een eerste tranche van EUR 610 miljoen op korte termijn worden uitbetaald, nu het IMF eveneens is overgegaan tot uitbetaling van een eerste tranche.

Vanuit het nabuurschapsinstrument heeft de Commissie een bijdrage aangekondigd van EUR 1,4 miljard voor de komende zeven jaar. Een eerste voorstel ten behoeve van een State Building Contract met Oekraïne (EUR 355 miljoen waaronder een programma van EUR 10 miljoen voor steun aan maatschappelijke organisaties) is door de Commissie aan lidstaten voorgelegd en aangenomen, met de opmerking dat goed aan de gestelde conditionaliteiten moet worden vastgehouden, hetgeen de Commissie heeft toegezegd. Naar verwachting zal de financieringsovereenkomst voor dit eerste programma vanuit het nabuurschapsinstrument op 13 mei a.s. door de EU en Oekraïne worden getekend. De steunverlening komt hiermee op gang.

Waarom heeft u zo openlijk gepleit voor een politiemissie van de EU in Oekraïne, terwijl het EDEO-team nog bezig is opties te onderzoeken voor mogelijke EU-steun aan Oekraïne bij de ontwikkeling van de rechtsstaat en hervorming van de veiligheidssector?

Antwoord van het kabinet:

Oekraïne heeft baat bij ondersteuning bij de verdere ontwikkeling van de rechtsstaat en hervorming van de veiligheidssector. Een civiele GVDB-missie op het gebied van veiligheidssectorhervorming is een logische optie, gelet op eerdere ervaringen van de EU daarmee. Inmiddels is het Political Framework for Crisis Approach (PFCA) voor Oekraïne opgesteld. Het PFCA is met input van het EDEO-expertteam tot stand gekomen en beschrijft de recente ontwikkelingen in en uitdagingen voor Oekraïne. Het document bevat tevens suggesties voor EU-ondersteuning bij de hervorming van de Oekraïense veiligheidssector. Een van de suggesties is een GVDB-missie die middels training en advies op korte termijn de Oekraïense regering kan helpen effectieve controle in het land te herstellen. Ook zou, aldus het PFCA, de missie zich onder meer kunnen richten op hervorming van de veiligheidssector. Tijdens de aanstaande RBZ zal besloten worden of EDEO de opdracht krijgt een zogenaamd Crisis Management Concept (CMC) voor een eventuele EU-missie uit te werken. Het kabinet steunt een dergelijke stap. Op basis van dit CMC kan vervolgens verdere besluitvorming plaatsvinden.

U heeft bovendien herhaaldelijk publiekelijk gesteld dat president Putin alleen maar tactische zetten doet en geen strategie zou hebben. Kunt u dit uitleggen? De leden van de CDA-fractie zien het heel anders. De situatie lijkt eerder andersom. Putin lijkt juist wel een strategie te hebben om delen van Oekraïne in te lijven, terwijl de EU verdeeld is en vooralsnog nauwelijks in staat is een vuist te maken.

Antwoord van het kabinet:

Het is moeilijk te beoordelen wat president Poetin drijft. Rusland weet dat voortzetting van dit gedrag de internationale positie en economie van dat land steeds verder schaadt.

De EU heeft tot op heden eensgezind opgetreden, in nauwe samenwerking met o.a. de VS. Het kabinet acht het van belang dat deze eenheid bewaard blijft en zet zich daarvoor in.

De leden van de fractie van D66 maken zich grote zorgen over de situatie in Oekraïne en de rol van Rusland. Welk oordeel geeft het kabinet over het Russische optreden in het licht van de afspraken in Genève? Welke concrete consequenties ziet het kabinet voor zich richting Rusland? Kunt u aangeven of er inderdaad andere cijfers zijn omtrent het referendum op de Krim? Kunnen de verkiezingen 25 mei doorgaan? Welke faciliterende rol speelt de Europese Unie daarin? De leden van de fractie van D66 wachten het voorbereidend onderzoek van het Internationaal Strafhof met belangstelling af.

Antwoord van het kabinet:

Zoals ook boven is betoogd, is het kabinet van oordeel dat de Russische Federatie onvoldoende heeft gedaan om uitvoering te geven aan de afspraken van het Genève-akkoord. Nadat het akkoord was gesloten en de verklaringen waren voorgelezen, heeft Moskou de separatisten in Oost-Oekraïne niet publiekelijk opgeroepen om de wapens neer te leggen. Daar komt bij dat Rusland de-escalerend had kunnen optreden door de dreiging van de Russische troepen aan de Oekraïense grens weg te nemen. De recente uitspraken van de Russische president dat hij een referendum dat door separatisten in Oost-Oekraïne is aangekondigd, van de hand wijst, zijn in dat opzicht bemoedigend, maar dit is wel voor het eerst sinds 17 april dat de Russische president zich hierover zo uitlaat. Op basis van de totale afweging is het kabinet voorstander van het uitbreiden van sancties binnen de zogenaamde tweede fase van het sanctiepakket.

Het kabinet heeft kennis genomen van de afwijkende cijfers voor zover deze de uitslag van het Krim-referendum betreffen. Het kabinet heeft het referendum, noch de uitslag daarvan erkend. Vanaf het begin heeft Nederland onderstreept dat dit referendum in strijd was met de Oekraïense grondwet en territoriale integriteit. Bovendien was duidelijk dat de volksraadpleging niet conform internationale standaarden zou plaatsvinden.

Nederland is voorstander van de doorgang van de presidentsverkiezingen van 25 mei, omdat dit de legitimiteit van de Oekraïense autoriteiten zal versterken. Er is geen reden om aan te nemen dat de verkiezingen niet door kunnen gaan, zeker nu ook president Poetin te kennen heeft gegeven dat de verkiezingen een stap in de goede richting zijn. De EU zal de organisatie van de verkiezingen met raad en daad ondersteunen: zo zullen talrijke waarnemers naar Oekraïne reizen om toe te zien op het verloop.

Nabuurschapsbeleid

De leden van de PvdA-fractie zijn groot voorstander van een sterk Europees nabuurschapsbeleid. Zij zijn er van overtuigd dat goede betrekkingen tussen de EU en haar afzonderlijke buurlanden kunnen bijdragen aan een veilige en welvarende Europese regio. De leden van de PvdA-fractie erkennen dat hervormingsprocessen in het kader van het EU nabuurschapsbeleid worden beïnvloedt door externe ontwikkelingen zoals de crises in Syrië en Oekraïne, en zijn van mening dat het belang van het Nabuurschapsbeleid hierdoor nog toegenomen is.

De leden van de PvdA-fractie delen de mening van het kabinet dat het gebrekkige succes van het nabuurschapsbeleid aantoont dat aanpassing van het beleid noodzakelijk is. De EU geeft hiertoe zelf een aantal aanknopingspunten: doorlopende betrokkenheid, meer maatwerk en differentiatie, betere communicatie naar partners en derde partijen, nadrukkelijk betrekken van maatschappelijke organisaties. De leden van de fractie van de PvdA vragen zich af welke concrete invulling ten aanzien van deze punten het kabinet voor ogen heeft en welke voorstellen zij hiertoe zal doen in Europees verband? Kan het kabinet voorbeelden geven van gebrek aan differentiatie en een daarmee samenhangende beperking van specifieke beïnvloedingsmogelijkheden?

Antwoord van het kabinet:

De concrete invulling van de bovengenoemde aanknopingspunten voor het aanpassen van het beleid zal in de komende periode tot stand moeten komen. Voor de Raad zal dit een terugkerend onderwerp van gesprek betreffen. Nederland zal hieraan een actieve bijdrage leveren, andere lidstaten doen dit ook. Zo legden de Weimar landen (Duitsland, Frankrijk, Polen) een gezamenlijke verklaring af, waarin differentiatie, people to people contacten en outreach centrale elementen vormden. Nederland zal de uitkomsten van het in de kabinetsappreciatie aangekondigde seminar op 18 juni a.s. – waaraan ook de EDEO, Commissie en een aantal lidstaten deelnemen – breed delen, vanzelfsprekend ook met uw Kamer.

Wat betreft differentiatie en maatwerk kan nog het volgende worden toegevoegd. Het is duidelijk dat ieder buurland van de Unie eigen specifieke kenmerken heeft, en er behoefte zal bestaan aan verschillende soorten samenwerking met de Unie. Voorkomen moet worden dat ieder afzonderlijk land een standaard pakket krijgt aangeboden, losgezongen van hun specifieke situatie. Zo wil Armenië geen volledig associatieakkoord sluiten met de Unie, maar is het mogelijk wel geïnteresseerd in een partnerschapsovereenkomst zonder volledig vrijhandelsakkoord. Bij een land als Algerije, dat dankzij natuurlijke hulpbronnen economisch relatief krachtig is, speelt financiële steun een andere rol dan voor een land als Tunesië, dat minder economische slagkracht heeft. Een stabiel land met een sterk centraal gezag als Marokko kan beter op de uitvoering van de hervormingsagenda worden aangesproken, dan een land als Libië, dat met grote interne problemen kampt. Deze factoren hebben te maken met de wil en het vermogen om te hervormen, zoals de EU stelt, en zijn bepalend voor de invloed die de EU heeft bij de inzet van verschillende instrumenten.

De Unie moet hierin flexibiliteit tonen, de wensen van partners respecteren en het aanbod voor samenwerking en steun toespitsen op de behoeften, zonder Europese waarden uit het oog te verliezen. Het voorgangspakket van de EU laat zien dat deze boodschap in ieder geval goed is begrepen. Uitwerking blijft een zaak van lange adem.

Ten aanzien van de kabinetsappreciatie van het nabuurschapspakket 2014 (brief d.d. 6 mei 2014) merken de leden van de CDA-fractie het volgende op. De middelen voor het nabuurschapsbeleid zijn met 7% gestegen ten opzichte van het MFK 2007–2013. Het kabinet geeft aan dat deze grotere stijging «de inzet van het kabinet weerspiegelt tijdens de onderhandelingen over het MFK». Waarom heeft het kabinet zich ingezet voor deze stijging? Hoe verhoudt zich dat tot het slechte beeld dat de EU in haar voortgangsrapport schetst, alsmede het principe «more for more, less for less»? Waarom gaat de EU meer geld uittrekken voor het nabuurschapsbeleid, als het in veel landen slechter gaat met het bestuur, de democratie en de mensenrechten? De leden van de CDA-fractie kunnen zich niet aan de indruk onttrekken dat het principe «more for more, less for less» in de praktijk een wassen neus is. Sterker nog, het feit dat het slechter gaat in veel landen, onder meer als gevolg van revoluties, wordt juist aangegrepen om meer geld te geven. Dat is wat deze leden betreft een verkeerde benadering.

Antwoord van het kabinet:

Het is niet zo dat Nederland in de onderhandelingen over het MFK heeft gepleit voor een stijging van de middelen voor Categorie IV (Extern Beleid) van de EU-begroting noch voor een stijging van de middelen die binnen Categorie IV worden uitgetrokken voor het nabuurschapsinstrument. Integendeel, Nederland heeft ingezet op een sobere EU-meerjarenbegroting en dat gold evenzeer voor Categorie IV van de begroting. Wel heeft het kabinet het nabuurschapsbeleid als prioritair aangemerkt binnen het extern beleid van de Unie, omdat ontwikkelingen in de buurlanden van de Unie een grote impact hebben op onze welvaart en veiligheid. Dat, toen het plafond voor Categorie IV eenmaal door de Europese Raad was overeengekomen in februari 2013, de Commissie relatief meer middelen heeft uitgetrokken voor het nabuurschapsinstrument ten opzichte van de vorige periode – in vergelijking met de overige instrumenten van het extern beleid dus – kon dan ook op Nederlandse instemming rekenen: het stemt overeen met de prioriteiten die Nederland stelt ten aanzien van het extern beleid van de EU. Dat het in een aantal buurlanden van de Unie slechter gaat, brengt het kabinet niet tot de vaststelling dat er geen middelen meer voor deze landen moeten worden uitgetrokken. Het kabinet en de EU stellen zich juist de vraag hoe deze middelen op de meest effectieve wijze kunnen worden ingezet met het oog op de te behalen beleidsdoelen.

De «incentive based benadering» is in het Europees Nabuurschapsinstrument (ENI) sterker verankerd dan in de voorgaande periode (2007–2013) het geval was. De mogelijkheid om meer steun te verlenen aan landen die goed hervormen en de mogelijkheid steun aan te passen waar hervormingen uitblijven of stagneren is versterkt. Nederland heeft zich hiervoor actief ingezet en zal zich blijven inzetten voor effectieve toepassing hiervan.

Het budget dat is gestegen, betreft het algehele budget voor het gehele nabuurschapsinstrument, voor een periode van zeven jaar. Per jaar zal moeten worden bekeken wat de ontwikkelingen zijn in ieder nabuurschapsland en wat dit betekent voor de allocaties per land. Mede naar aanleiding van de voortgangsrapportages van de Commissie zal worden bepaald hoe de middelen uit de transitiefondsen EaPIC (voor het Oostelijk Partnerschap) en SPRING (voor de zuidelijke naburen) worden verdeeld. In totaal is 10% van de middelen gereserveerd voor de zogenaamde performance reserve. Daarnaast is er een reikwijdte van 20 procent in de landenallocatie opgenomen waarbij de mogelijkheid is gecreëerd de allocatie naar boven dan wel beneden bij te stellen al naar gelang er beter of slechter wordt gepresteerd bij het realiseren van hervormingen inclusief op het belangrijke terrein van de rechtsstaat. Zoals aangegeven in de kabinetsappreciatie waaraan wordt gerefereerd, wacht het kabinet in het kader van de voortgangsrapportage de voorstellen van Commissie en EDEO voor 2014 af.

Vooral in de zuidelijke nabuurschapslanden is de opmars van islamitisch fundamentalisme zeer zorgelijk. In het mede door de NAVO van Khadaffi bevrijde Libië wordt de sharia ingevoerd. De positie van vrouwen, LHBT’s en religieuze minderheden staat zwaar onder druk. De leden van de CDA-fractie vragen zich af waarom de zeer zorgwekkende positie van christenen niet expliciet benoemd wordt. De CDA-fractie was tegen de steun aan het regime van Morsi in Egypte, terwijl de mensenrechtensituatie verslechterde. Toch heeft de EU de Moslimbroederschap gesteund en pas na de afzetting van Morsi een deel van de steun aan Egypte opgeschort. De leden van de CDA-fractie vragen zich af welke lessen het kabinet bereid is te trekken. Is er na het harde rapport van de Europese Rekenkamer nog onderzoek gedaan naar de besteding van de hulpgelden aan Egypte? Moet de EU steun blijven geven aan landen waar moslimfundamentalisten de macht grijpen? Wat de leden van de CDA-fractie betreft luidt het antwoord: nee. Godsdienstvrijheid en bescherming van religieuze minderheden zal als een hardere voorwaarde gesteld moeten door de EU richting nabuurschapslanden.

Antwoord van het kabinet:

Het kabinet deelt de zorgen van het CDA over opkomend fundamentalisme. Zoals in de kabinetsappreciatie is aangegeven, constateert de EU dat respect voor mensenrechten en fundamentele vrijheden in veel nabuurschapslanden onder druk stonden, in het bijzonder de vrijheid van vereniging en associatie, de vrijheid van meningsuiting en de rechten van minderheden. Onder de rechten van minderheden valt ook de positie van christenen in de zuidelijke nabuurschapslanden, waaronder niet in de laatste plaats Egypte.

Democratie, de rechtsstaat en de bescherming van minderheden zijn kernprincipes van het Europees nabuurschapsbeleid. De bereidheid van landen om hervormingen door te voeren op deze terreinen is mede bepalend voor de intensiteit van de samenwerking in het kader van het Europees Nabuurschapsbeleid. Het kabinet onderschrijft dit. In landen waar deze principes onder druk staan, moet de EU zich inzetten om diegenen te steunen die hier verbetering in willen brengen. Hiertoe heeft het verschillende instrumenten tot haar beschikking. In landen waar de rechten van minderheden onder druk staan, is het van belang dat de EU hierover een dialoog voert met de regeringen van die landen en hulp biedt om die vrijheden beter te waarborgen. Ook kan de EU steun geven aan het maatschappelijk middenveld dat opkomt voor deze minderheden.

De EU heeft de hulprelatie met Egypte herzien op verzoek van de Raad (conclusies van 21 augustus 2013). De uitkomst hiervan was dat de EU doorgaat door met het bieden van sociaal-economische steun die de bevolking van Egypte ten goede komt. Ook als dat door tussenkomst van de Egyptische overheid is. Uw Kamer is hierover geïnformeerd in de geannoteerde agenda van de Raad Buitenlandse Zaken van 21 oktober 2013. De EU moet gesprekspartner blijven, transitie ondersteunen en de bevolking perspectief bieden.

De EU heeft in 2012 en 2013 haar wijze van opereren in Egypte aangepast aan de omstandigheden, in lijn met de aanbevelingen van het rapport van de Europese Rekenkamer van juni 2013. Dat houdt onder andere in dat de EU geen begrotingssteun aan Egypte uitkeert. Het kabinet acht dit een verstandig besluit. De EU heeft geen SPRING-fondsen toegekend aan Egypte voor 2013. De SPRING-fondsen voor 2012 (EUR 90 mln.) zijn lange tijd aangehouden en hebben eind 2013 een andere bestemming gekregen (in de vorm van sociaal-economische steun, waaronder scholing van meisjes). Nederland steunt de uitkomst van de herziening van de hulprelatie met Egypte: de EU moet transitie in Egypte blijven ondersteunen en Egyptische bevolking een helpende hand bieden. Steun aan NGO’s moet waar mogelijk worden opgeschroefd, ook op het terrein van fundamentele vrijheden. De EU moet het signaal geven dat de EU bereid is om de Egyptische bevolking op lange termijn te steunen. De EU blijft op deze wijze gesprekspartner om maximale invloed te creëren.

Wat betreft het aanbieden van het Associatieakkoord door de EU aan Oekraïne vragen de leden van de CDA-fractie zich af of het kabinet dit achteraf gezien wel een verstandige zet vindt. Nu kan het kabinet wel zeggen dat het nabuurschapsbeleid moet overbruggen, geen scheidslijnen moet creëren. Maar het kabinet stelt zelf dat een aantal Oostelijke buurlanden zich «de facto voor een keuze tussen «Oost» en «West» zag gesteld». Oekraïne is daarvan het meest schrijnende voorbeeld. Het CDA was tegen het aanbieden van AA/DCFTA-akkoord. Oekraïne voldeed niet aan de voorwaarden. Het werkte bovendien als splijtzwam in een gepolariseerd land en als een rode lap op de Russische stier. Klopt het bovendien dat het akkoord voorzag in een veiligheidsparagraaf? Zo ja, wat behelsde deze? Was dit voor Rusland een steen des aanstoots?

Antwoord van het kabinet:

Het Oostelijk Partnerschap (OP) stelt de oostelijke buurlanden van de Unie in staat zich politiek te associëren met de EU, terwijl tevens mogelijkheden tot economische integratie worden geboden. Dit proces is niet alleen in het directe belang van betrokken landen, maar ook in het belang van de Unie en derde landen, omdat dit bijdraagt aan veilige, welvarende en stabiele buitengrenzen. Het feit dat de Russische Federatie het Oostelijk Partnerschap anders percipieert, doet daaraan niet af. De EU had evenwel, zoals in de kabinetsappreciatie ook wordt aangegeven, in een eerder stadium mogelijke zorgpunten van Rusland weg kunnen nemen – of althans, daartoe een poging kunnen doen. Het kabinet is van oordeel dat elk land het soevereine recht heeft zijn externe betrekkingen te bepalen, Als deze landen zich willen associëren met de EU en een vrijhandelszone willen aangaan, dan is het niet aan Moskou noch aan Brussel daar een stokje voor te steken. Het is prima mogelijk goede betrekkingen te onderhouden met zowel de EU als met Rusland. De EU heeft dan ook altijd benadrukt dat het OP geen zero-sum game is en respecteert de keuze van partners die geen associatieakkoord met de Unie willen aangaan. De EU heeft het Associatieakkoord en Deep and Comprehensive Trade Area (AA/DCFTA) dan ook nooit gepresenteerd als een fundamentele keuze tussen Oost en West. Dat sommige partnerlanden zich de facto voor het blok gesteld zagen, heeft in de ogen van het kabinet te maken met de confronterende houding uit Moskou en kan niet aan de EU worden toegeschreven.

In het Associatieakkoord is – zoals gebruikelijk bij deze akkoorden – een paragraaf opgenomen over veiligheidsvraagstukken. Daarbij gaat het met name om samenwerking op het gebied van buitenlandbeleid, de beheersing van massavernietigingswapens en non-proliferatie, conflict preventie en crisismanagement. Ook zijn er in het associatieakkoord afspraken opgenomen over antiterrorisme, strijd tegen de georganiseerde misdaad en drugshandel. Van een dergelijke paragraaf gaat geen dreiging jegens derde landen uit.

De leden van de CDA-fractie vragen hoe het kabinet de beoogde strafbaarstelling van homoseksualiteit door de Palestijnse Autoriteit (PA) beoordeelt. Waarom spreekt het kabinet hier geen oordeel over uit? Welke consequenties wil het kabinet verbinden aan de invoering van dergelijke wetgeving? Op welke wijze zal het kabinet dit aan de orde stellen in zijn contacten met de PA.

Antwoord van het kabinet:

In de huidige Palestijnse wetgeving, gebaseerd op de Jordaanse wetgeving, is homoseksualiteit niet strafbaar. Echter, in het ontwerp-wetboek van strafrecht, wordt homosekualiteit (art.465) strafbaar gesteld. Zoals ook gesteld in de brief aan uw Kamer over mensenrechten in de Arabische regio (32 735, nr. 103 van 27 maart jl.), stelt Nederland, maar ook de EU, dit bij de Palestijnse Autoriteit (PA) aan de orde en steunt Nederland (mensenrechten)organisaties die tegen de strafbaarheidsstelling lobby voeren. Zo stelt UNDP met Nederlandse steun – en in samenwerking met Palestijnse mensenrechtenorganisaties – criminalisering van homoseksualiteit in het wetboek van strafrecht aan de orde. In een recente verklaring van de EU-lidstaten wordt er bij de PA op aangedrongen om de verplichtingen die zij onlangs zijn aangegaan naar aanleiding van de toetreding tot een reeks van VN-mensenrechtenverdragen na te leven.

Tenslotte vragen de leden van de CDA-fractie of het kabinet bereid is een lijst aan de Kamer te doen toekomen van de nabuurschapslanden met een overzicht van de hulpbedragen die ze ontvangen.

Antwoord van het kabinet:

Het kabinet verwijst hiertoe graag naar de statistische annex bij het Nabuurschapspakket «Implementation of the European Neighbourhood Policy – Statistical Annex» (Brussel, 27.3.2014 – SWD(2014) 98 final – http://eeas.europa.eu/enp/pdf/2014/stats/statistical_annex_2014.pdf). Hierin wordt een volledig overzicht gegeven van alle steun die de EU de afgelopen jaren geboden heeft aan de nabuurschapslanden. In dit overzicht worden, naast de cijfers voor het Europees Nabuurschaps- en Partnerschapsinstrument 2007–2013 (ENPI), tevens per land de bijdragen uit andere EU-instrumenten genoemd, zoals bijvoorbeeld het «Instrument for Stability», het «European Instrument for Democracy and Human Rights» en het «Civil society capacity building programme». Allocaties voor de periode 2014–2020 moeten nog worden vastgesteld.

Zuiderburen

Syrië

De leden van de VVD-fractie maken zich nog altijd grote zorgen over de toestand in Syrië. Recent hebben deze leden kennisgenomen van het bericht dat het Syrische regime het resterende chemische wapenarsenaal – dat volgens de afspraak al vernietigd had moeten zijn – gebruikt als onderhandelingskapitaal en nog steeds chemische wapens, vermoedelijk chlorine, inzet tegen de eigen bevolking. Kunt u deze berichten bevestigen? Welke stappen worden nu in internationaal verband gezet om deze berichten te verifiëren? Hoe beoordeelt u de voortgang van de ontwapening onder toezicht van de OPCW?

De leden van de fractie van de PvdA zijn zeer bezorgd over de situatie in Syrië. Deze blijft onverminderd ernstig. De bombardementen door het regime met vatenbommen in bewoonde gebieden en uithongering als oorlogstactiek zijn ernstige oorlogsmisdrijven. Een bespreking van de humanitaire noodsituatie in het land staat echter niet op de agenda van de Raad Buitenlandse Zaken. De leden van de fractie van de PvdA betreuren het gebrek aan vooruitgang op het gebied van toegang tot humanitaire hulp. Het achterblijven van financiering voor programma’s van de VN in Syrië is zeer pijnlijk. Hoe groot is het bedrag aan pledges dat nog niet door de EU-lidstaten is uitbetaald? Zijn alle door Nederland toegezegde fondsen aan de VN overgemaakt? De leden van de PvdA-fractie delen de zorgen van het kabinet over de vermeende inzet van chloorgas in de strijd in Syrië. De leden steunen de inzet van de Directeur-Generaal van de OPCW om een fact-finding missie van OPCW-inspecteurs naar Syrië te sturen om deze kwestie te onderzoeken. Steunt het kabinet deze inzet? Zo ja, op welke wijze? Verwacht u dat een dergelijke missie voldoende betrouwbare feiten boven tafel zal kunnen krijgen?

De leden van de SP-fractie vinden dat de ontwikkelingen in Syrië onverminderd van zeer grote zorg blijven, met name vanwege het voortdurende geweld en het gebrek aan perspectief op een serieuze politieke dialoog tussen de strijdende partijen. De inmiddels vergevorderde chemische ontwapening van het Syrische regime is daarentegen één van de weinige lichtpuntjes. In de geannoteerde agenda staat dat verwacht wordt dat alle gedeclareerde chemische wapens en grondstoffen op korte termijn Syrië uit zullen zijn. Maar intussen wordt erover gesproken dat, zelfs al zou dit het geval zijn, Syrië nog steeds over chemische wapens of grondstoffen zou beschikken. Welk beeld heeft de Minister hiervan en wat is het beeld dat de Nederlandse veiligheidsdiensten hiervan hebben? Is er bewijs dat het Syrische regime nog steeds over chemische wapens of capaciteiten daartoe beschikt als straks 100 procent van het gedeclareerde materiaal het land uit is? Wat betekent het verder voor de VN/OPCW-missie als al het gedeclareerde materiaal het land uit is? En kan, tenslotte, aangegeven worden welk beeld de Minister en de veiligheidsdiensten hebben van mogelijke chemische wapens of capaciteiten om deze te vervaardigen die opstandelingengroepen in Syrië hebben? Wordt er rekening mee gehouden dat Syrische rebellen over deze wapens (kunnen) beschikken?

Antwoord van het kabinet:

Het programma ter ontmanteling van het Syrische chemisch wapen-programma is vergevorderd, maar ligt wel achter op het oorspronkelijke schema. Van de buiten Syrië te vernietigen agentia bevindt acht procent zich nog in het land. Ook dient zeven procent van de in Syrië zelf te vernietigen isopropanol (een component bij het maken van sarin) nog vernietigd te worden. Al deze stoffen bevinden zich op één locatie, die vanwege de veiligheidssituatie niet bereikt kan worden. Het is inmiddels onwaarschijnlijk dat de oorspronkelijke datum voor de volledige vernietiging van de Syrische chemische wapens, 30 juni, gehaald wordt. Nederland blijft zich inzetten voor een zo spoedig mogelijke afronding van het ontmantelingsproces en acht het hiertoe van belang dat er druk blijft op het Syrische regime om het te bewegen tot medewerking. Naast de vernietiging van de gedeclareerde stoffen, dient Syrië ook alle faciliteiten en materialen die verbonden waren met het chemisch wapen-programma te vernietigen, onder toezicht van en met verificatie door de VN/OPCW-missie. Ook zal de VN/OPCW-missie dienen te verifiëren dat de declaratie van Syrië correct en volledig is geweest.

Het kabinet heeft geen informatie die bevestigt dat oppositiegroepen over chemische wapens beschikken, maar kan dat ook niet uitsluiten.

Volgens het Chemisch Wapensverdrag is iedere chemische stof die gebruikt wordt als strijdmiddel een chemisch wapen. Chloor(gas) staat echter niet op de lijsten behorend bij het Chemische Wapensverdrag van stoffen die gedeclareerd dienen te worden. Het maakte ook geen deel uit van de door Syrië gedeclareerde stoffen in het kader van het ontmantelingsprogramma.

Voor wat betreft de berichten over de inzet van chloorgas heeft DG OPCW het initiatief genomen tot het sturen van een fact finding missie. Syrië heeft hiermee ingestemd. Een advance team van de OPCW is inmiddels in Damascus aangekomen. De OPCW heeft geen beroep op de lidstaten gedaan om steun bij het uitvoeren van deze missie. Het kabinet steunt dit initiatief en wacht de uitkomsten van dit feitenonderzoek af. Wel is duidelijk dat de omstandigheden voor de onderzoekers gezien de situatie op de grond bijzonder moeilijk zijn.

Nederland heeft alle financiële toezeggingen aan de VN gerelateerd aan de Syrische crisis voldaan. De tijdens de Koeweit-conferentie toegezegde 7 miljoen euro voor Nederlandse NGO’s voor crossborder hulp en hulp aan (nog) niet geregistreerde vluchtelingen is nog niet volledig overgemaakt naar de NGO’s omdat projecten als deze in tranches worden betaald waarbij de laatste tranche wordt voldaan na goedkeuring van inhoudelijke en financiële eindrapportage.

Uit het VN-registratiesysteem, waarin totale bijdragen en toezeggingen zijn opgenomen en waarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen bijdragen aan de VN en overige organisaties, blijkt dat Finland en België geen uitstaande toezeggingen hebben. Zij hebben in 2.014 USD 12 mln en USD 8,5 mln bijgedragen. Bijdragen en uitstaande toezeggingen zouden volgens het VN-registratiesysteem per 7 mei 2014 de volgende zijn:

 

Bijdrage in 2014

Uitstaande toezegging

     

Commissie

USD 262 mln

USD 223 mln;

VK

USD 238 mln

USD 93 mln;

Duitsland

USD 70 mln

USD 60 mln;

Denemarken

USD 25 mln

USD 12 mln;

Frankrijk

USD 11 mln

USD 16 mln;

Italië

USD 8 mn

USD 43 mln;

Zweden

USD 7 mln

USD 28 mln;

Ierland

USD 4 mln

USD 12 mln;

Luxemburg

USD 2 mln

USD 5 mln.

De leden van de CDA-fractie roepen de Minister opnieuw op om te pleiten voor onafhankelijk onderzoek naar de mogelijke rol van Turkije bij de oorlog in Syrië. Het is bijzonder merkwaardig dat de Minister ondanks langdurige, aanhoudende berichtgeving en zeer ernstige beschuldigingen beweert niet over «indicaties» te beschikken. Wat de leden van de CDA-fractie betreft is dat niet alleen struisvogelpolitiek. Het roept ook een zorgelijk beeld op over de inlichtingenpositie van Nederland ten aanzien van de oorlog in Syrië.

Antwoord van het kabinet:

Turkije steunt de gematigde oppositie in Syrië en onderschrijft een politieke oplossing voor het conflict. Het staat daarmee de lijn voor die ook door Nederland wordt bepleit.

De Turkse autoriteiten hebben herhaaldelijk, zowel in het openbaar als in bilaterale contacten met Nederland, aangegeven dat zij zich grote zorgen maken over de Turkse binnenlandse veiligheid ten gevolge van activiteiten van jihadistische groeperingen, waaronder Al Qaeda, en dat zij hiertegen maatregelen treffen.

De Nederlandse informatiepositie ten aanzien van het conflict in Syrië is goed. Tegelijkertijd moet steeds worden benadrukt dat de situatie aan de Turks-Syrische grens onoverzichtelijk is. In die zo onoverzichtelijke situatie kunnen geen garanties worden gegeven dat via Turks grondgebied niets in jihadistische handen terecht komt.

Er zijn geen indicaties of bewijzen van Turkse steun aan jihadistische groeperingen. In dat licht is er geen aanleiding voor een internationaal onderzoek te pleiten. De aantijgingen aan het adres van Turkije zijn vergaand en kunnen zonder onderbouwing niet zomaar aanleiding zijn voor een internationaal onderzoek. Dat is een zwaar instrument dat niet licht moet worden ingezet.

Egypte

De leden van de VVD-fractie wijzen er op dat ook in Egypte presidentsverkiezingen aanstaande zijn. Deze zullen waarschijnlijk generaal Sisi aanwijzen als winnaar. In aanloop naar de verkiezingen zijn er tot twee keer toe honderden leden van het moslimbroederschap ter dood veroordeeld. Kunt u aangeven hoe het staat met deze terdoodveroordelingen? Hoeveel juridische mogelijkheden zijn er nog om de veroordelingen ongedaan te maken en op welke wijze dragen Nederland en de EU bij aan het voorkomen van de uitvoering van deze vonnissen?

Antwoord van het kabinet:

Rechters in de Egyptische provincie Minya hebben eind april 683 Egyptenaren, waaronder veel aanhangers van de Moslimbroederschap inclusief de spiritueel leider, initieel tot de doodstraf veroordeeld. Op 21 juni a.s. wordt het vonnis afgerond, na inwinning van advies door religieuze autoriteiten in Egypte. Van de voorlopig veroordeelde 683 Egyptenaren zitten 90 personen vast.

In maart van dit jaar kregen 529 Egyptenaren een initieel doodvonnis, dat eind april is omgezet in de doodstraf voor 37 personen en levenslang voor 492 personen. Veel van de 37 tot de dood veroordeelden zijn voortvluchtig. Reeds gedetineerde, tot de dood veroordeelden komen automatisch in een cassatieprocedure, waarin een hogere rechter de procedurele gronden voor hun veroordeling heroverweegt. Experts achten de kans op vernietiging van het vonnis groot, omdat de rechters in Minya vrijwel alle procesrechtelijke regels hebben geschonden. Als voortvluchtige veroordeelden zich melden bij de Egyptische autoriteiten of gearresteerd worden, wordt hun rechtszaak automatisch overgedaan.

In reactie op de doodvonnissen hebben de EU, een aantal EU lidstaten, de VS en de VN verklaringen uitgebracht die de vonnissen veroordelen. Het kabinet heeft eveneens de gang van zaken veroordeeld. EU Hoge Vertegenwoordiger Ashton gaf in verklaringen op 24 maart en op 29 april jl. aan dat de EU tegenstander is van de doodstraf en sterk gekant is tegen de veroordelingen. Zij stelde dat deze massa-veroordelingen strijdig zijn met internationale wetgeving ten aanzien van mensenrechten. De EU roept de Egyptische autoriteiten op om de rechten van de beschuldigden te waarborgen in lijn met internationale standaarden.

Zoals aangegeven in de geannoteerde agenda maakt het kabinet zich zorgen over de onveilige en repressieve context waarin de verkiezingen plaatsvinden. Het kabinet onderkent de wens van de Egyptische autoriteiten de politieke en veiligheidssituatie te verbeteren na de turbulente periode die het land heeft gekenmerkt. Egypte staat evenwel voor politieke en economische uitdagingen die de balans tussen het beschermen van de bevolking en het beschermen van (individuele) vrijheden niet in gevaar mogen brengen. Waar mogelijk dringt het kabinet, alsook de EU, aan op het naleven van fundamentele rechten, waaronder die waartoe Egypte zich heeft gecommitteerd in internationale verdragen. Het kabinet gaat ervan uit dat alleen een constructief-kritische dialoog kan bijdragen aan een afname van verdere polarisering in de Egyptische samenleving. In deze context volgt het kabinet, evenals de EU, nauwgezet het verbieden van de 6-april beweging, waarover de EU haar zorgen heeft uitgesproken tijdens een persbriefing.

Zoals aangegeven in de bijlage van de kabinetsappreciatie van het nabuurschapspakket had het kabinet in de rapportage van de EU graag nog meer aandacht gezien voor het fundamentele probleem van selectieve rechtspraak in Egypte. Wetgeving dient in lijn te worden gebracht met de grondwet en internationale standaarden, zoals in de aanbevelingen terecht wordt gesteld, maar eveneens universeel, onpartijdig en billijk te worden toegepast. Bij de programmering van middelen en de verdere vormgeving van het EU-beleid ten aanzien van Egypte, dienen deze gebieden speciale aandacht te krijgen.

De leden van de SP-fractie zijn ook zeer bezorgd over de ontwikkelingen in Egypte, met name vanwege de in omvang ongekende en voortdurende vervolging van aanhangers van de Moslimbroederschap en, recent, het verbieden van de 6 april beweging. Kunt u aangeven wat voor gevolgen deze repressie van oppositiegroepen heeft voor de relaties tussen Nederland en de EU enerzijds en Egypte anderzijds?

Antwoord van het kabinet:

Verwezen wordt naar de antwoorden van het kabinet hierboven.

Midden-Oosten Vredesproces

De leden van de fractie van de PvdA betreuren de uitkomst van het Kerry-proces aangaande het conflict tussen Israël en de Palestijnse gebieden. De door Secretary of State Kerry gestelde deadline van 29 april is niet gehaald en de vredesbesprekingen zijn zonder concreet resultaat gebleven. Het kabinet stelt dat het vastlopen van het proces te wijten is aan «ondermijnende stappen van beide partijen». Aan welke ondermijnende stappen denkt het kabinet daarbij precies? Is het kabinet nog altijd van mening dat verzoening aan Palestijnse kant «een essentiële voorwaarde om uiteindelijk een duurzame vredesregeling te laten slagen» is en dus (juist) niet als een ondermijning van het vredesproces beschouwd kan worden? De leden van de PvdA-fractie achten het van belang dat in EU-verband over de staat van het Kerry-proces gesproken wordt. Welke consequenties zou de EU volgens het kabinet uit het vastlopen van de besprekingen moeten trekken? Zijn er concrete voorstellen van de Commissie of van lidstaten in omloop?

De inzet van het kabinet is steeds geweest om de goede relaties met Israël en de Palestijnse gebieden in te zetten om te trachten een bijdrage te leveren aan de vredesbesprekingen. De leden van de PvdA-fractie vragen op welke wijze Nederland gebruik heeft gemaakt van de goede relaties om te voorkomen dat de besprekingen zouden vastlopen. Welke persoonlijke contacten hebben bijvoorbeeld de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister-President met hun Israëlische en Palestijnse counterparts in de laatste periode gehad? Welke consequenties zal een en ander hebben voor de eind vorig jaar gelanceerde samenwerkingsfora tussen Nederland en Israël en tussen Nederland en de Palestijnse gebieden?

Antwoord van het kabinet:

Het kabinet betreurt de opschorting van de onderhandelingen. Het vertrouwen tussen beide partijen is de afgelopen maanden niet gegroeid. Beide partijen hebben stappen gezet die de vredesbesprekingen niet hebben bevorderd, waaronder de verdere uitbreiding van nederzettingen en het niet vrijlaten van de laatste tranche gevangenen door Israël, de toetreding tot een aantal internationale verdragen voor het verstrijken van de deadline en het onaangekondigd sluiten van een verzoeningsakkoord daags voor 29 april door de Palestijnse Autoriteit.

De pauze in de vredesbesprekingen zou benut moeten worden door beide partijen om hun eigen huis op orde te brengen. Het is nog te vroeg om vooruit te lopen op consequenties van een eventuele mislukking. Het kabinet en de EU zetten in op hervatting van de vredesbesprekingen onder leiding van de VS.

Voor duurzame vrede is verzoening uiteindelijk essentieel. Waar het kabinet zich steeds voorstander heeft betoond van verzoening tussen Fatah en Hamas is voor Nederland, evenals voor de EU, voorwaarde voor samenwerking met de regering van technocraten dat deze regering onder leiding van president Abbas de Kwartetbeginselen onderschrijft.

Het kabinet maakt waar mogelijk gebruik van de uitstekende bilaterale relaties met Israël en de Palestijnse Autoriteit om het vredesproces te ondersteunen. De afgelopen periode hebben leden van het kabinet in verscheidene contacten beide partijen geprezen voor de moed om de onderhandelingen te hervatten en aangemoedigd tot het nemen van moeilijke maar noodzakelijke stappen voor vrede. Zoals toegezegd aan uw Kamer zal het kabinet de opzet van de samenwerkingsfora voor het einde van het jaar evalueren en de evaluatie met uw Kamer delen en bespreken.

Met betrekking tot het Midden-Oosten Vredesproces zijn de leden van de SP-fractie zeer teleurgesteld dat de gestelde deadline van eind april is gepasseerd en het vredesproces zonder resultaat ten einde lijkt gekomen. In de brief stelt het kabinet de ondermijnende stappen van beide partijen te betreuren. De leden van de SP-fractie vragen de Minister om een overzicht te geven van de ondermijnende stappen die door beide partijen zijn gezet en daarbij aan te geven hoe deze zich in omvang en zwaarte tot elkaar verhouden. Kunt u in deze context ook aangeven hoe u het beoordeelt dat het Israëlische kabinet tijdens de negen maanden durende gesprekken over een vredesakkoord plannen voor de bouw van bijna 14 duizend huizen voor kolonisten heeft goedgekeurd en tegelijk meer dan vijfhonderd Palestijnse gebouwen zijn vernield?

Antwoord van het kabinet:

Zie het antwoord op vragen van PvdA hierboven. Het kabinet veroordeelt de voortdurende uitbreiding van nederzettingen. Nederzettingen zijn strijdig met internationaal recht en vormen een ernstige bedreiging voor de twee-statenoplossing. Nederland en de Europese Unie spreken Israël hier voortdurend op aan en roepen daarbij de Israëlische regering op de uitbreiding van nederzettingen te stoppen.

De leden van de fractie van D66 betreuren het mislukken van de onderhandelingen tussen Israël en de Palestijnen. Kunt u aangeven waar het volgens het kabinet mislukt is? Is dit falen van beide zijden, of kunnen we stellen dat de verantwoordelijkheid onder de streep meer bij één van de twee partijen lag? Wat verwacht u van de herevaluatie die de Verenigde Staten zullen uitvoeren over de relatie tussen de VS en Israël?

Antwoord van het kabinet:

De vredesbesprekingen bevinden zich thans in een reflectiepauze. Afgewacht moet worden of er perspectief is op hervatting. Deze pauze zou door partijen benut moeten worden om hun eigen huis op orde te brengen. Daarom is het te vroeg om vooruit te lopen op de consequenties van een mislukking. Het kabinet zet in op hervatting van de vredesbesprekingen onder leiding van de VS.

Nederlandse medewerking aan onderzoek EULEX Special Investigative Task Force Kosovo

De leden van de VVD-fractie staan, net als het kabinet, open voor ondersteuning van het onderzoek in kwestie. Deze leden zijn het met het kabinet eens dat een bijdrage niet zonder voorwaarden kan geschieden. Niet alleen een deugdelijke juridische basis, maar ook een fatsoenlijke regeling rondom de kosten van de bijdrage is als het aan deze leden ligt gewenst. De leden van de VVD-fractie vernemen te zijner tijd graag van het kabinet of de Nederlandse bijdrage doorgaat en hoe deze eruit komt te zien.

Antwoord van het kabinet:

Voor het kabinet is het belangrijk dat aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan, waaronder een deugdelijke juridische basis en kostenregeling. In beginsel is het uitgangspunt dat de Unie de kosten draagt die zijn verbonden aan die delen van strafrechtelijke procedures die in Nederland zouden plaatsvinden. Het kabinet zal uw Kamer hierover t.z.t. informeren en daarbij tevens ingaan op het kostenaspect.

Mededeling van de Europese Commissie inzake de maritieme veiligheidsstrategie

De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat de EU gebaat is bij open en veilige zeeën. Open en veilige zeeën zijn nodig om de Nederlandse economische, veiligheids- en migratiebelangen te kunnen dienen. Samenwerking op dit vlak is wat deze leden betreft bij uitstek een goed voorbeeld van een zinvolle vorm van samenwerking op Europees niveau. De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd naar de uiteindelijke uitwerking van de Maritieme Veiligheidsstrategie en hopen dat deze alomvattend en samenhangend is, met ruime aandacht voor een van de grootste uitdagingen in dit domein: kustwachtsamenwerking. Net als het kabinet zijn deze leden bovendien voorstander van verdere samenwerking tussen de EU en NAVO, de versterking van maritieme grensbewaking en bestrijding van grensoverschrijdende georganiseerde (migratie)criminaliteit. Het kabinet geeft aan niet positief te staan tegenover de oprichting van een permanente structuur voor maritieme gereedstelling in EU-kader, omdat dit reeds in NAVO-verband gestalte krijgt. Kunt u aangeven of andere lidstaten hier wel positief tegenover staan? Acht u het mogelijk dat de oprichting van een dergelijke structuur een realistisch scenario is?

Antwoord van het kabinet:

Slechts een klein aantal EU-lidstaten ambieert een militaire structuur in EU-kader die verder gaat dan nu reeds is afgesproken in het kader van het Gemeenschappelijk Veiligheids- en Defensiebeleid (GVDB). Het lijkt daarom niet waarschijnlijk dat een dergelijke militaire structuur, ook op het terrein van maritieme gereedstelling, realiteit zal worden.

Arctisch beleid

De leden van de SP-fractie hebben begrepen dat het Arctisch beleid van de Europese Unie (mogelijk) ook op de agenda van de Raad Buitenlandse Zaken staat. Deze leden vragen hoe het kabinet zich in EU-verband inzet om gehoor te geven aan de zorgen die in de Tweede Kamer leven aangaande de bescherming van het Noordpoolgebied. Welke maatregelen stelt Nederland op dit punt voor, specifiek betreffende milieunormen voor Arctische scheepvaart?

De leden van de fractie van GroenLinks maken zich ernstig zorgen over het kwetsbare Noordpoolgebied en willen dat Nederland zich actief inzet om de Noordpool beter te beschermen en niet economisch gewin boven bescherming van kwetsbare gebieden te stellen. Het Arctisch beleid van de Europese Unie staat op de agenda voor de Raad van Ministers op 12 mei 2014. De leden van GroenLinks roepen het kabinet op om zijn verantwoordelijkheid te nemen ten behoeve van de Nederlandse inzet voor bescherming van het Noordpoolgebied en gehoor te geven aan de wens van de Kamer voor een verbod op transport van zware olie door het Noordpoolgebied. Een dergelijk verbod bestaat al voor Antarctica via de International Convention for the Prevention of Pollution from Ships (MARPOL verdrag) en op dit moment werkt de International Maritieme Organization (IMO) aan het ontwikkelen van een Polar Code voor de Arctic. De leden van de fractie van GroenLinks vragen of u zich in EU-verband gaat inzetten voor een dergelijk verbod. Deze leden vragen zich af hoe u deze verdragen ziet in het licht van de brief van de Minister van Economische Zaken van 1 mei jl. waarin hij stelt dat een verbod in strijd zou zijn met het zeerecht. Zij krijgen hierop graag een reactie van de Minister van Buitenlandse Zaken. Bescherming van kwetsbaar Noordpoolgebied zou tenslotte ook in lijn van het Beleidskader Poolgebieden 2011–2015 van de Nederlandse regering zelf zijn. Hierin wordt gepleit voor een actieve rol van Nederland voor milieunormen voor Arctische scheepvaart, inzet voor totstandbrenging beschermde zeegebieden, een leidende rol van de EU via de Arctische Raad en prioritering van bescherming van natuur en milieu. De leden van de fractie van GroenLinks krijgen hierop graag een reactie van de Minister.

Antwoord van het kabinet:

Het Arctisch beleid van de Europese Unie zal niet besproken worden tijdens deze Raad Buitenlandse Zaken. Wel zal de Raad conclusies over dit onderwerp aannemen over de status van de EU in de Arctische Raad. Met betrekking tot de inzet van Nederland in EU-verband voor de bescherming van het Noordpoolgebied en welke maatregelen Nederland voorstelt m.b.t. milieunormen voor Arctische scheepvaart, wordt verwezen naar de brief van de Minister van Economische Zaken van 1 mei jl., (kenmerk 2014Z04348/2014D09001), die in overleg met de Minister van Infrastructuur en Milieu en de Minister van Buitenlandse Zaken is opgesteld.

Nederland speelt een actieve rol voor wat betreft de formulering van het Arctisch beleid. Nederland beschikt over een onderzoekprogramma van ca. 8 miljoen euro om in het Noordpoolgebied kennis te vergaren over polaire oceanen, ecosystemen, ijs, permafrost, klimaat en de zeespiegel. Daarnaast levert Nederland kennis aan een aantal werkgroepen van de Arctische Raad die zich in het Noorpoolgebied bezighouden met het verminderen van kwik en nucleaire vervuiling ter plaatse, de bescherming van flora en fauna en duurzame sociaal economische ontwikkeling. Nederland is tevens voornemens om binnen afzienbare tijd bij te dragen aan een Arctische Raadswerkgroep ter bescherming van het Arctische zeemilieu.

In aanvulling op de brief kan worden meegedeeld dat op basis van het internationale zeerecht alle Staten het recht hebben om schepen onder hun vlag op volle zee te laten varen, waarbij deze schepen uitsluitend zijn onderworpen aan de rechtsmacht van de vlaggenstaat. In internationaal verband kunnen Staten zich verplichten tot een verbod op het vervoer van zware olie met betrekking tot schepen onder hun vlag, zoals is gebeurd ten aanzien van het Antarctisch gebied in het internationale MARPOL Verdrag. Dit verdrag stelt binnen de kaders van het internationale zeerecht regels ten behoeve van het voorkomen van verontreiniging door zeeschepen. Voor het opnemen in het MARPOL verdrag van een verbod op het vervoer van zware olie in het Noordpoolgebied bestaat in tegenstelling tot de instelling van een dergelijk verbod voor het Antarctisch gebied geen internationaal draagvlak.

Zuid-Soedan en Venezuela

De leden van de D66-fractie willen toevoegen dat zij zich grote zorgen maken over de situatie in Zuid-Soedan. Wat zal de Europese Unie hierover bespreken? Zijn sancties in zicht?

Antwoord van het kabinet:

Zuid-Sudan staat niet op de agenda van de Raad Buitenlandse Zaken van 12 mei a.s. Het kabinet deelt de zorgen over de situatie in Zuid-Sudan, en zal u binnenkort een brief toezenden als antwoord op eerdere mondelinge vragen van Kamerlid Sjoerdsma. Zoals gesteld tijdens het vragenuur van 22 april jl., is het kabinet voorstander van het instellen van gerichte sancties tegen personen die het vredesproces in Zuid-Sudan dwarsbomen. Te denken valt aan bevriezing van tegoeden en reisbeperkingen. Mede op aandringen van Nederland bereidt EDEO momenteel een concreet voorstel voor. Of de EU zal besluiten tot het opleggen van sancties zal vooral afhangen van de inzet van beide partijen om tot een vreedzame oplossing te komen.

Ook de situatie in Venezuela verdient aandacht van de Raad. Klopt het dat regeringsmilitairen met scherp hebben geschoten op demonstranten? Welke concrete maatregelen wil Nederland nemen tegen het land?

Antwoord van het kabinet:

Zowel van regeringszijde als van de zijde van de demonstranten wordt gebruik gemaakt van een zorgelijke mate van geweld. Een waarheidscommissie doet hier onderzoek naar. Nederland ondersteunt de boodschappen van HV Ashton, waarbij wordt aangedrongen op bevordering van de dialoog tussen regering en oppositie, het staken van de gewelddadigheden en het respecteren van de rechtsstaat en fundamentele vrijheden. Nederland blijft in EU-kader aandacht vragen voor de situatie in Venezuela.

Naar boven