21 501-02 Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken

Nr. 1085 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 2 september 2011

Binnen de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken1 bestond bij vier fracties de behoefte de minister van Buitenlandse Zaken enkele vragen en opmerkingen voor te leggen over zijn brief d.d. 23 augustus 2011 inzake de geannoteerde agenda van de informele Raad Buitenlandse Zaken («Gymnich») van 2 en 3 september 2011 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1084).

De minister heeft op de vragen en opmerkingen geantwoord bij brief van 31 augustus 2011. De vragen en opmerkingen van de fracties en de antwoorden van de minister zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de vaste commissie,

Pechtold

De griffier van de commissie,

Van Toor

EU Nabuurschapsbeleid

Oostelijke buren

Ten aanzien van het EU-nabuurschapsbeleid stelt de minister dat er vermoedelijk partners zullen zijn die het perspectief op EU-lidmaatschap voor sommige landen van het Oostelijk Partnerschap gaan opbrengen. Het kabinet benadrukt dat Nederland de intensivering van de relaties met de oostelijke buurlanden steunt, maar dat het Oostelijk Partnerschap geen voorportaal is voor lidmaatschap van de EU en dat het Nabuurschapsbeleid en het Uitbreidingsbeleid twee gescheiden trajecten zijn. Hierover hebben de leden van de PVV-fractie twee opmerkingen. Ten eerste dient het kabinet er niet alleen op te wijzen dat het Nabuurschapsbeleid en Uitbreidingsbeleid twee gescheiden trajecten zijn. De leden van de PVV-fractie vragen het kabinet ook zich ondubbelzinnig tegen elke uitbreiding op zichzelf uit te spreken. De EU verkeert nu al in diepe problemen en uitbreiding met nog meer landen maakt de situatie alleen maar moeilijker. Ten tweede zijn deze leden van mening dat de plannen om de relaties met de oostelijke buurlanden te intensiveren de prullenbak in moeten. In tijden waarin grote hoeveelheden belastinggeld naar Zuid-Europese landen gaan, zijn dit onwerkelijke plannen die de Nederlandse belastingbetaler nog dieper in de portemonnee zullen treffen.

Antwoord van het kabinet:

Het kabinet onderstreept dat het Oostelijk Partnerschap geen voorportaal is voor lidmaatschap van de EU en verwijst in dit verband ook naar de brief over de aanstaande Top van het Oostelijk Partnerschap die u op 15 augustus heeft ontvangen (Kamerstuk 21 501-20, nr. 552). Voor wat betreft het uitbreidingsbeleid verwijst het kabinet naar de brief over het Nederlandse uitbreidingsbeleid van 29 november 2010 (Kamerstuk 23 987, nr. 112).

Het kabinet meent dat de intensivering van de relaties met de oostelijke buurlanden van de EU in het belang is van zowel Nederland als de EU. Het Oostelijk Partnerschap biedt een kader om nauwer samen te werken op deelterreinen waar Nederland en de EU grote belangen hebben (o.a. energie, handel, migratie, bestrijding criminaliteit). Daarnaast is het kabinet van mening dat Nederlandse burgers en bedrijven profiteren van de stabiliteit, democratie en welvaart in landen aan de Europese buitengrenzen.

De leden van de CDA-fractie zien de Oostelijke partnerschappen van de Europese Unie als een belangrijk middel om politieke en economische ontwikkeling aan de grenzen van de Unie te verbeteren. Genoemde leden zijn het echter met het kabinet eens dat deze partnerschappen geen voorportaal zijn voor lidmaatschap van de Europese Unie. Ten aanzien van Wit-Rusland steunen de leden van de CDA-fractie een stevige lijn die door de minister wordt voorgesteld. Welke concrete stevige boodschappen stelt hij voor?

Antwoord van het kabinet:

Het kabinet is van mening dat de huidige mensenrechtensituatie in Wit-Rusland onacceptabel is. Nederland zal in de EU en in het kader van de Top van het Oostelijk Partnerschap blijven bepleiten dat het regime politieke gevangenen direct vrijlaat en stopt met de voortdurende intimidatie van oppositionele krachten. Op 20 juni jl. besloot de EU de lijst van personen tegen wie sancties gelden wederom uit te breiden. Ook werd besloten tot een embargo op wapens en op middelen die kunnen worden ingezet voor interne repressie. In totaal staan op dit moment 192 personen op de sanctielijst. Daarnaast besloot de EU dat verdere leningen van de EIB aan het Wit-Russische regime afhankelijk worden gemaakt van verbeteringen in de mensenrechtensituatie. Mede op sterk aandringen van Nederland zijn voor het eerst ook sancties ingesteld tegen bedrijven die aan het regime zijn gelieerd. In het licht van de laatste ontwikkelingen meent het kabinet dat het tijd is de druk verder op te voeren, onder andere door de kring van personen tegen wie sancties van kracht zijn verder uit te breiden. Het kabinet spant zich hier in EU-verband voor in. Dit beleid zal worden voortgezet totdat de mensenrechtensituatie in het land is verbeterd en Wit-Rusland daadwerkelijke stappen zet op het gebied van democratisering en politieke en economische hervormingen.

De leden van de SP-fractie delen de opvatting van de regering dat het Oostelijk Nabuurschapsbeleid geen voorportaal is voor lidmaatschap van de EU. Ten aanzien van de situatie in Wit-Rusland en de banden van de regering van dat land met EU-leden, hebben deze leden de volgende vragen. Is het waar dat Litouwen, lid van de EU, de Wit-Russische president helpt? Worden de bankgegevens van Wit-Russische NGO’s die zijn ingeschreven in Litouwen doorgegeven aan de autoriteiten van Wit-Rusland? Is het waar dat zowel privébankrekeningnummers van de Wit-Russische activisten als transacties van deze rekeningen op verzoek van de Wit-Russische financiële onderzoeksafdeling bekend zijn gemaakt door de regering van Litouwen? Zo ja, is de minister bereid Litouwen hierop aan te spreken en er in EU op aan te dringen niet langer te doen? Deelt de minister verder de opvatting dat verder druk op de regering van Wit-Rusland moet worden opgevoerd, zeker in het licht van de arrestatie van deelnemers van applaudisseerbijeenkomsten? Welke maatregelen stelt de minister voor?

Antwoord van het kabinet:

Na een Wit-Russisch verzoek hebben Litouwse fiscale autoriteiten op grond van een belastingverdrag tussen beiden landen bankgegevens van de voorzitter van de Wit-Russische mensenrechtenorganisatie Viasna, de heer Bialiatski, overgedragen aan de Wit-Russische autoriteiten. De Wit-Russische autoriteiten hebben de verstrekte informatie gebruikt om de heer Bialiatski te vervolgen vanwege vermeende belastingontduiking. De Litouwse autoriteiten betreuren de gang van zaken en werken momenteel, op aandringen van onder andere Nederland, aan maatregelen die moeten voorkomen dat gevoelige informatie over oppositieleden en mensenrechtenverdedigers kan worden doorgespeeld aan Wit-Rusland. De Nederlandse regering veroordeelt de arrestatie van de heer Bialiatski en heeft het regime opgeroepen hem direct vrij te laten. Mede op verzoek van Nederland heeft Hoge Vertegenwoordiger Ashton in een verklaring opheldering over de toedracht van de arrestatie geëist en haar sterke afkeuring uitgesproken over de wijze waarop mensenrechtenorganisaties in Wit-Rusland behandeld worden. Voorts zal de EU mede op Nederlands aandringen in de komende dagen spreken over opname op de EU-sanctielijst van de verantwoordelijken voor de arrestatie van Bialiatski. Voor de visie van het kabinet op gewenste acties naar aanleiding van recente ontwikkelingen in Wit-Rusland wordt verwezen naar de antwoorden op de vragen van de CDA-fractie.

De leden van de fractie van D66 vinden het goed dat de minister van Buitenlandse Zaken voornemens is te pleiten voor stevige boodschappen aan Wit-Rusland. Kan hij aangeven voor welke boodschappen hij specifiek zal pleiten? Kan hij aangeven wat de laatste stand van zaken is omtrent de voorraad hoogverrijkt uranium van Wit-Rusland, in relatie met nieuwe sancties die de Verenigde Staten tegen het land hebben getroffen?

Antwoord van het kabinet:

De stevige boodschappen aan Wit-Rusland zijn in de bovenstaande beantwoording van de vragen van het CDA weergegeven.

Wit-Rusland heeft onlangs besloten zich terug te trekken uit een samenwerkingsproject met de Verenigde Staten gericht op eliminatie van de voorraad hoogverrijkt uranium in Wit-Rusland. Wit-Rusland besloot hiertoe als reactie op sancties die de Verenigde Staten instelde tegen vier Wit-Russische staatsbedrijven.

Zuidelijke buren

Ten aanzien van de Zuidelijke buren wil het kabinet een duurzame transitie in de Arabische regio ondersteunen die moet leiden tot democratisering, opbouw van de rechtsstaat, bescherming van de mensenrechten en economische groei. Het kabinet is van mening dat additionele uitgaven van de EU aan deze transitie bijdragen. Indien hervormingen sneller verlopen, dienen volgens het kabinet meer middelen beschikbaar te worden gesteld, en bij tegenvallende hervormingsresultaten, belemmeren deze de samenwerking en de aanspraak op steun aanzienlijk. De leden van de PVV-fractie keren zich hoe dan ook tegen elke eurocent belastinggeld die naar de Arabische regio wordt gestuurd. Deze leden hebben er nog geen vertrouwen in dat benodigde hervormingen worden doorgevoerd die zullen leiden tot democratisering, opbouw van de rechtsstaat, bescherming van de mensenrechten en economische groei. Hiervoor ontbreken alle aanknopingspunten. Het verlangen naar democratisering valt bijvoorbeeld sterk tegen. Zowel in Tunesië als Egypte zijn islamitische dictators van hun voetstuk gevallen. De vrijheid won het van de tirannie en er zou een grote hang bestaan naar democratie, pluralisme en een representatieve overheid. Echter, een paar maanden verder, kan er nauwelijks bewijs worden teruggevonden van een grote hang naar democratie onder de bevolking in Tunesië en Egypte. In Tunesië heeft slechts een verwaarloosbaar percentage van 16 procent van de in aanmerking komende kiezers die zich mogen registreren voor de eerste uiterste termijn dit vorige maand gedaan. In Egypte blijkt de democratische dorst ook tegen te vallen. De eerste eerlijke en vrije verkiezingen die in maart zijn gehouden – stemmen voor of tegen een nieuwe constitutie – heeft slechts 41 procent van de stemgerechtigden ertoe aangezet een stem uit te brengen1. Als de revoluties in twee relatief moderne en verenigde landen als Tunesië en Egypte al niet het gewenste omslagpunt in democratisering brengen, hoe groot is dan de kans dat dit wel slaagt in een woestijnland met veel verschillende stammen als Libië? Waaraan ontleent de minister dan de gedachte dat deze ontwikkelingen te sturen zijn met het pompen van grote hoeveelheden onder andere Nederlands belastinggeld? De transitie die het kabinet voorstaat zou ook moeten leiden tot het beschermen van mensenrechten en de opbouw van een rechtsstaat. Ook hierop valt het nodige af te dingen. De verkiezingen in Egypte zullen waarschijnlijk leiden tot politieke macht voor de Moslimbroederschap die streeft om een islamitisch Rijk en Kalifaat te stichten dat de hele islamitische wereld omspant. Islamofascisten in een democratisch jasje. En dat is zeer slecht nieuws voor bijvoorbeeld religieuze minderheden en vrouwen in Egypte.

Ten aanzien van de zuidelijke buurlanden hechten de leden van de fractie van het CDA er aan op te merken dat een duurzame transitie naar democratie niet plaats kan vinden zonder een goede borging van de vrijheid van godsdienst en de positie van religieuze minderheden.

De leden van de fractie van de SP vragen of er voor de regering al aanleiding is om in het licht van de mededelingen van 8 maart («A Partnerschip for Democracy and shared prosperity») en 25 mei («A new response to a changing Neighbourhood») maatregelen te versnellen dan wel te vertragen? Zo ja, in welke gevallen en om welke redenen? Is de regering bereid om ook middelen aan landen in Noord-Afrika en de Arabische wereld ter beschikking te stellen voor maatregelen in die landen die de vrije vergadering en vrije vereniging bevorderen? Dat is het voorstel van de SP-fractie. Met name in een land als Libië is dat van groot belang, maar ook in Syrië waar weinig ervaring is met politieke partijen als organisatie voor politiek werk, laat staan voor vrije politieke partijen die elkaar beconcurreren op een democratische wijze. Zeker ook in het licht van de aangenomen motie Van Bommel (32735, nr. 18, d.d. 29 juni 2011). Indien neen, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wenst de regering dat uit te voeren?

Antwoord van het kabinet:

Het kabinet acht ondersteuning van de transitie in de Arabische regio van groot belang, teneinde de ontwikkeling van democratieën, de opbouw van de rechtsstaat (met inbegrip van de bescherming van mensenrechten) en de economische ontwikkeling (in het bijzonder van de private sector) te bevorderen. Voor de achtergrond hiervan wordt verwezen naar onder meer de brieven aan de Kamer d.d. 25 maart en 24 juni jl. (Kamerstuknr. 32 623, nr. 16; onze referentie: DAM 524/20112). Het kabinet deelt de visie van de CDA-fractie dat aandacht voor het respecteren van de vrijheid van godsdienst en de rechten van religieuze minderheden hier onderdeel van is. Nederland vraagt hiervoor bilateraal voortdurend aandacht, alsook in de relevante multilaterale fora. Beschikbare middelen, bilateraal en bij de EU, zullen onder andere specifiek voor de bevordering van de vrijheid van godsdienst en de bescherming van religieuze minderheden moeten worden ingezet. Het kabinet ziet op dit moment geen reden om maatregelen uit de in de vragen van de SP-fractie genoemde mededelingen van 8 maart en 25 mei jl. te versnellen of te vertragen. De mededelingen bieden een algemeen raamwerk voor de Europese inzet voor de bredere regio, en dienen voor de verschillende landen nader te worden ingevuld, daarbij rekening houdend met specifieke omstandigheden en de fase in het transitieproces waarin het land zich bevindt. Steun aan de regio is gebaseerd op conditionaliteiten op het gebied van maatschappelijk en economische hervormingen, democratie (vrije en eerlijke verkiezingen) en de opbouw van de rechtsstaat met inbegrip van aandacht voor de mensenrechten. Onderwerpen zoals de vrijheid van godsdienst, bescherming van de rechten van religieuze minderheden, het recht op vrije vergadering en vrije vereniging zijn hier belangrijke onderdelen van. De bevordering van vrije vergadering en vrije vereniging komt daarom ook in aanmerking voor ondersteuning door de EU of Nederland, waarbij moet worden aangetekend dat de situatie in Syrië (en op het ogenblik in Libië) zich thans niet goed leent voor projectmatige activiteiten.

Libië

De leden van de PVV-fractie vragen de minister om uit te leggen hoe het streven naar democratisering, opbouw van de rechtsstaat en de bescherming van de mensenrechten zich verhoudt met de plannen van de leiders van de opstandelingen in Libië die in een «routekaart» naar democratie hebben geschetst dat het gezag voortkomt uit het volk, Tripoli de hoofdstad is, de islam de religie en de wetgeving is gebaseerd op de islamitische shari’a3? Gaan bescherming van mensenrechten, opbouw van de rechtsstaat en democratie volgens het kabinet samen met wetgeving gebaseerd op de islamitische shari’a? Zo ja, dan vragen de leden van de PVV-fractie om een toelichting hierop. Is de aankondiging van het instellen van de islamitische shari’a als wetgeving door de leiders van de opstandelingen in Libië niet per direct reden voor het kabinet om ervoor te pleiten elke vorm van samenwerking en beschikbaarheid van middelen stop te zetten omdat dit zich niet verhoudt met de bijzondere aandacht die het kabinet bepleit voor voortgang op het gebied van gendergelijkheid, religieuze vrijheid, bescherming van minderheden en LGTB-rechten? Of denken andere EU-lidstaten hier anders over?

Antwoord van het kabinet:

Het kabinet verwijst voor een antwoord op deze vragen naar de beantwoording door de minister van Buitenlandse Zaken van de Kamervragen van de leden Voordewind, van der Staaij, de Roon en Ormel over de verwijzing naar de Islamitische wetgeving in de «routekaart» (de «Draft Constitutional Charter for the Transitional Stage») van de Nationale Overgangsraad in Libië (d.d. 22 augustus jl.4).

Het kabinet is van mening dat alle Libiërs zich vertegenwoordigd moeten weten in de transitieautoriteit en zich in vrijheid kunnen uiten. De leden van de PVV-fractie vragen zich af of er reeds concrete afspraken zijn gemaakt om dit te garanderen? Hoe gaat het kabinet vaststellen dat alle Libiërs zich vertegenwoordigd weten door de National Transition Council (NTC)? En welke consequenties verbindt het kabinet eraan als niet aan deze twee factoren wordt voldaan?

Antwoord van het kabinet:

De Nationale Overgangsraad heeft zich in een verklaring schriftelijk verbonden aan de verplichting inclusief en representatief te zijn voor geheel Libië. Daarnaast is een hoofddoelstelling van de Nationale Overgangsraad het bewerkstelligen en garanderen van de vrijheid van meningsuiting in het post-Qaddafi Libië. Ook van internationale zijde is door alle betrokken partijen hierop geïnsisteerd. Naar mate harder wordt gewerkt om aan deze doelstellingen van democratie en vrijheid van meningsuiting te voldoen, zal van Nederlandse zijde van een meer ruimhartige assistentie sprake kunnen zijn. Hier staat tegenover dat tegenvallende hervormingsinspanningen samenwerking belemmeren en de aanspraak op steun aanzienlijk verminderen.

Het kabinet vindt voorts dat landen en organisaties in de regio, zoals de Arabische Liga en de Afrikaanse Unie, daarbij een belangrijke rol moeten spelen. Welke rol ziet het kabinet dan voor deze organisaties weggelegd? Doelt de minister er dan op dat de regio Libië zelf financieel te hulp moet schieten en zorg dient te dragen voor een eventuele (langdurige) wederopbouwoperatie? Is de minister het met de PVV-fractie eens dat een (langdurige) militaire aanwezigheid van NAVO-troepen onbespreekbaar is?

Antwoord van het kabinet:

Het kabinet is van mening dat landen en organisaties in de regio een belangrijke rol moeten spelen bij de hulpverlening aan Libië, zowel met financiële als andere middelen, in het kader van de wederopbouw, binnen coördinatie door de VN en gebaseerd op Libische behoeften. De NTC heeft aangegeven geen behoefte te hebben aan peacekeepers.

De leden van de fractie van het CDA hebben met instemming kennis genomen van de val van Qaddafi. Zij spreken de hoop uit dat alle gewelddadigheden zo snel mogelijk worden gestaakt en dat Qaddafi op korte termijn kan worden berecht. Hoe beoordeelt de minister de wens van de Overgangsraad om de oud-dictator zelf te berechten? Welke mogelijkheden ziet de minister op korte termijn voor Nederland en de EU om bij te dragen aan stabilisering van de huidige onzekere situatie? De leden van de CDA-fractie hebben zorgen over de situatie in de Libische steden en spreken de hoop uit dat de Overgangsraad op korte termijn er in zal slagen de veiligheid in Libië te garanderen. Gezien de situatie in het land achten deze leden de inzet van de NAVO om de burgers van Libië te beschermen nog steeds van groot belang. Kan de minister ingaan op de veranderende rol die de NAVO heeft gekregen gezien de ontwikkelingen in de afgelopen dagen en in hoeverre dit heeft geleid tot aanpassing van operaties? Genoemde leden achten het van groot belang dat de samenstelling van de Overgangsraad op korte termijn wordt verbreed, naar een raad die de gehele Libische bevolking kan representeren. Hoe beoordeelt de minister de huidige samenstelling van de Overgangsregering en de getroffen voorbereidingen om te komen tot een democratisch Libië. Hoe zal de EU bevorderen dat mensenrechten, en met name de vrijheid van godsdienst, in de toekomst zullen worden geborgd? Hoe beoordeelt de minister in dit licht de routekaart naar democratie die de Overgangsraad onlangs heeft geschreven?

Antwoord van het kabinet:

Nederland is voorstander van de berechting van Libische verdachten door het ICC en draagt dit actief uit. De aanklager van het ICC voert hierover overleg met de NTC.

Het is aan de NTC te laten weten welke behoefte aan internationale assistentie er bestaat. De VN zal zodra de omstandigheden dit toelaten, een eerste «assessment mission» naar Libië laten afreizen om de behoeften in kaart te brengen. De VN dient de coördinatie van de internationale assistentie op zich te nemen. De landen in de regio dienen bij de uitvoering van der assistentie een belangrijke rol op zich te nemen.

Ook de EU zal snel een assessment-missie naar Tripoli sturen om te inventariseren op welke wijze de EU aan de stabilisatie van Libië kan bijdragen. De verzoeken van de NTC, alsmede de uitkomsten van VN-geleide missies ter inschatting van de hulpbehoefte, zullen leidend zijn bij de bepaling van zowel de inzet van de EU als de Nederlandse inzet. In de EU-missie zal zeker aandacht worden besteed aan de behoefte die de Nationale Overgangsraad heeft aan assistentie op het gebied van mensenrechten, c.q. de vrijheid van godsdienst. Overigens heeft de Nationale Overgangsraad deze principes ook opgenomen in de in februari jl. gepubliceerde beginselverklaring.

Nederland zal een actieve rol spelen en is bereid fondsen en expertise vrij te maken om bij te dragen aan snelle eerste acties van de EU en de VN (experts voor EU Security Sector Reform missie, financiële bijdrage). Inzake ontdooiing, wordt verwezen naar de antwoorden die hierna volgen in reactie op de vragen van de D66-fractie.

Wat betreft de inzet van de NAVO is voor Nederland allereerst van belang dat operatie Unified Protector, en dus ook de Nederlandse bijdrage daaraan, voortgezet wordt zolang daaraan behoefte bestaat en het mandaat geldig is.

De huidige Overgangsraad streeft naar representativiteit en inclusiviteit en is daarmee op de goede weg. Daarbij heeft de Raad zich thans ook gevestigd in Tripoli om de eenheid van Libië en de status van Tripoli als hoofdstad te bevestigen. De Nationale Overgangsraad heeft onlangs een «Draft Constitutional Charter for the Transitional Stage» gepresenteerd. Daaruit blijkt enerzijds dat islam de staatsgodsdienst is, maar tegelijkertijd dat de staat vrijheid van godsdienst garandeert. De voorzitter van de Nationale Overgangsraad heeft herhaaldelijk gesteld dat vrijheid, democratie, gerechtigheid, gelijkheid en transparantie de leidende principes zijn. Nederland heeft zich aangesloten bij de verklaring van de Internationale Contactgroep dat de Nationale Overgangsraad in dit stadium de enige vertegenwoordiger van de Libische staat en bevolking is.

De leden van de fractie van de SP delen de opvatting dat stabiliteit in Libië van groot belang is, maar dat op moment van schrijven niet duidelijk is of het voormalige regering een actieve bedreiging blijft voor die stabiliteit. Het risico daarvan is dat een actieve gewelddadige ondermijning van de nieuwe politieke situatie wordt ondernomen. Indien dat zo blijkt te zijn, is op dit moment onduidelijk welke maatregelen nodig zijn om die stabiliteit te bereiken. Het is in dat geval niet uit te sluiten dat een politieke overeenkomst nodig is om die stabiliteit over een te komen? Wat is de opvatting van de regering voor die situatie?

Zal tijdens het Gymnich overleg ook over de noodzaak van een stabilisatiemacht of vredestroepen worden gesproken? Sluit Nederland een Europese rol daarbij uit, omdat de minister schrijft dat «de VN een leidende rol op zich moet nemen bij de ondersteuning van de stabiliteit en wederopbouw in Libië en dat landen en organisaties in de regio, zoals de Arabische Liga en de Afrikaanse Unie, daarin een belangrijke rol moeten spelen»? Indien neen, welke rol ziet Nederland daarin voor de EU?

Antwoord van het kabinet:

Het kabinet heeft net als de andere leden van de Contactgroep, waarin Nederland in Benelux-verband participeerde, al eerder gesteld dat het regime van Qaddafi alle legitimiteit verloren heeft. Qaddafi en anderen die verantwoordelijk zijn voor misdaden die onder de jurisdictie van het ICC vallen dienen door het ICC te worden berecht.

Op dit moment zijn geen plannen bekend voor een eventuele stabilisatiemacht en dit is derhalve niet geagendeerd voor «Gymnich». Nederland meent dat een bijdrage aan een eventuele stabilisatiemacht VN-gemandateerd moet zijn en dat landen in de regio daaraan een belangrijke bijdrage zouden moeten leveren. Het is nog te vroeg om te bezien of de EU en/of Nederland kunnen bijdragen aan een eventuele stabilisatiemacht en, zo ja, in welke vorm.

Hoe staat de regering tegenover aspiraties van de nieuwe Libische autoriteiten om strafrechtelijk onderzoek te doen en rechtszaken uit te voeren tegen verantwoordelijken van het voormalige regime? Is de regering van mening dat dergelijke rechtszaken alleen door het Internationaal Strafhof mogen of kunnen worden ondernomen?

Antwoord van het kabinet:

Verwezen wordt naar het antwoord hierop naar aanleiding van de vragen van het CDA (zie hierboven).

De fractieleden van D66 onderstrepen de verwelkoming van het kabinet ten aanzien van de recente ontwikkelingen in Libië. Deze leden wensen dat er zo snel mogelijk een routekaart wordt opgesteld voor het post-Qaddafi tijdperk in Libië. Is het kabinet bereid hiervoor voorstellen op tafel te leggen, op de Gymnich bijeenkomst en in aanloop naar dan wel op de Libië-top van 1 september? Deze leden verwachten een actieve invulling van het kabinet ten aanzien van de motie Pechtold c.s., die opriep tot blijvende betrokkenheid van Nederland bij Libië. Hoe zal het kabinet dit oppakken? Welke rollen ziet het kabinet precies weggelegd voor de VN, de EU, de Afrikaanse Unie en de Arabische Liga, als het gaat om ondersteuning van wensen van de Libische bevolking? Deelt het kabinet de mening dat een goede, door alle partners onderschreven routekaart, een goed uitgangspunt kan zijn? Ziet het kabinet, mogelijk binnen zo’n routekaart, de noodzaak, dan wel aanleiding voor een nieuwe VN-resolutie die het mogelijk maakt tijdens de transitiefase een VN-vredesmacht in te zetten die waakt over vrede en veiligheid voor de Libische bevolking? En zo ja, is het kabinet bereid zich daar binnen de EU en de VN actief voor in te zetten? Ten aanzien van alle aanhoudingsbevelen van het Internationaal Strafhof vragen de leden van de D66-fractie of het kabinet sterk zal aandringen om verplichtingen ten aanzien van het Strafhof na te komen. Heeft het kabinet hierover signalen ontvangen van de Nationale Overgangsraad? Kan het kabinet de laatste stand van zaken geven over de bevriezing en ontdooiing van tegoeden van Qaddafi?

Antwoord van het kabinet:

Het kabinet refereert aan het antwoord van de minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de minister van Defensie, op de Kamervragen van het lid Pechtold d.d. 26 augustus jl. en verwijst naar de hierboven gegeven antwoorden.

Inzake de ontdooiing van tegoeden heeft het kabinet op 15 augustus jl., na goedkeuring door het VN-sanctiecomité, toestemming gegeven voor de vrijgave van 100 miljoen euro van de tegoeden van het Libische regime die in Nederland bevroren zijn. Dit is gedaan op verzoek van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). Nederland beziet thans wat de verdere mogelijkheden zijn om, voorafgaand aan de beëindiging van het sanctieregime, via het VN-sanctiecomité of, wanneer van toepassing, de EU, ontheffing van sancties te krijgen om zo bevroren tegoeden te kunnen laten aanwenden voor bijvoorbeeld humanitaire doelen. De opheffing van de door de VNVR ingestelde sancties zal op basis van een VNVR-resolutie moeten geschieden. In EU-verband wordt bezien welke sancties de EU op korte termijn zou kunnen opheffen.

Syrië

De leden van de CDA-fractie hebben met instemming kennis genomen van de oproep van zowel de EU als VS aan het adres van president Assad van Syrië. Deze leden vragen de minister al het mogelijke in het werk te stellen zodat het geweld tegen de burgerbevolking op zo kort mogelijke termijn wordt gestaakt. Kan de minister aangeven welke mogelijkheden worden benut om met name Rusland te bewegen tot een stevigere positie ten aanzien van het Syrische regime?

Antwoord van het kabinet:

Op dit moment is Rusland tegenstander van buitenlandse inmenging in de Syrische kwestie. Rusland is wel bezorgd over het geweld dat het Syrische regime gebruikt tegen de burgerbevolking en heeft opgeroepen tot beëindiging van alle gewelddadigheden. De EU en de VS blijven bij Rusland aandringen op het in VN-verband instellen van sancties tegen Assad en zijn handlangers en het instellen van een volledig wapenembargo tegen Syrië. In bilaterale contacten met Rusland blijft Nederland deze lijn uiteraard ook uitdragen.

De leden van de SP-fractie delen de opvatting dat de druk op het regime van Assad in Syrië moet worden opgevoerd, zij het in nauw overleg met Syrische oppositiegroepen. Deze leden steunen de aantekening dat burgerbevolking moet worden ontzien en dat effectiviteit belangrijk is. Sancties in de oliesector zijn daarbij van groot belang, maar onduidelijk is in hoeverre niet-Westerse landen wensen deel te nemen aan dergelijke sancties. Delen alle EU-landen deze uitgangspunten en wordt hierover ook met niet-EU landen overlegd, met name, maar niet uitsluitend, Rusland en China. Hoe staan deze landen tegenover dergelijke maatregelen? De leden van de SP-fractie hebben de voorkeur dat zowel politieke veroordelingen van geweld als sanctiemaatregelen in VN-verband worden ondernomen.

Antwoord van het kabinet:

De EU (zowel Hoge Vertegenwoordiger Ashton als de individuele lidstaten) draagt actief uit dat het van groot belang is snel effectieve sancties in te stellen die de burgerbevolking ontzien. Deze sancties moeten zo breed mogelijk worden nagevolgd om hun effectiviteit te maximaliseren en het Syrische regime volledig te isoleren. De EU spant zich daarom in om overige relevante spelers ervan te overtuigen deze sancties na te volgen. Bij voorkeur gebeurt dit door aanname van een VN-Veiligheidsraadresolutie waarmee sancties worden ingesteld. Mocht dit niet haalbaar blijken dan moet de EU steun zoeken bij andere grote spelers.

Uiteraard tracht de EU ook Rusland en China te overtuigen van de noodzaak tot het instellen van sancties. Rusland en China staan hier op dit moment negatief tegenover. De EU spreekt tevens met onder andere de Arabische landen en Turkije om ook deze voor het Syrische regime belangrijke handelspartners ertoe te brengen sancties te ondersteunen.

De leden van de fractie van D66 benadrukken dat de ontwikkelingen in Libië niet moeten leiden tot aandachtsvermindering voor de acties van het Assad-regime in Syrië. Deze leden zijn verheugd dat mede op het initiatief van Nederland de Europese Unie op 18 augustus jongstleden heeft verklaard dat Assad moet opstappen. Deze leden hadden eerder een voortrekkersrol van het kabinet wenselijk gevonden. Deelt het kabinet de mening dat een eerdere oproep richting de EU wenselijk was? Welke oliesancties ziet het kabinet specifiek voor zich? In welk stadium bevindt de Veiligheidsraad-resolutie waar Groot-Brittannië, Frankrijk, Duitsland, Portugal en de Verenigde Staten aan werken zich?

Antwoord van het kabinet:

In april jl. heeft Nederland binnen de EU het initiatief genomen om de druk op president Assad te verhogen. Naarmate het geweld toenam en Assad zijn beloften tot verbetering van de situatie niet bleek na te komen, heeft Nederland steeds actief aangedrongen op meer vergaande stappen, met name een embargo op de import van Syrische ruwe olie.

Binnen de VN-Veiligheidsraad spannen de Europese leden en de Verenigde Staten zich in voor de aanname van een veroordelende resolutie waarin naast een wapenembargo ook sancties worden ingesteld. Verder wordt verwezen naar de antwoorden op de vragen van de SP-fractie hierboven.

Midden-Oosten vredesproces

Ten aanzien van het Midden-Oosten vredesproces stelt het kabinet dat het in overleg over de opstelling van de EU in de discussie over de Palestijnse status in de VN zal aandringen op actieve diplomatie van de EU gericht op onmiddellijke hervatting van de onderhandelingen op basis van de Kwartetbeginselen en EU-parameters. De EU zou volgens het kabinet in haar reactie op de stappen die de Palestijnen in VN-kader willen ondernemen voorop moeten blijven stellen dat een duurzame oplossing van het conflict alleen via onderhandelingen bereikt kan worden. Unilaterale stappen – zoals het aanvragen van een voorafgaande erkenning door de VN van een Palestijnse staat – kan het kabinet niet steunen. De leden van de PVV-fractie wijzen de minister erop dat de Palestijnse Autoriteit door unilaterale stappen in VN-verband te ondernemen, breekt met de Oslo-akkoorden waarin onderhandelingen centraal staan. Deze leden kunnen zich goed vinden in het standpunt dat unilaterale stappen in VN-verband door de Palestijnse Autoriteit niet kunnen worden gesteund door Nederland, maar vragen het kabinet welke consequenties het zal verbinden aan de hulp die het bilateraal en multilateraal aan de Palestijnse Autoriteit verstrekt, indien de Palestijnse Autoriteit dit vredesondermijnende plan inderdaad doorzet. Werkt het kabinet er in Europa aan om een gezamenlijke afwijzing van dergelijke unilaterale stappen te bereiken? Voorts hebben de leden van de PVV-fractie het kabinet in het schriftelijke overleg voorafgaand aan de RBZ van 18 juli 2011 (21 501-02, nr. 1080, blz. 11) opgeroepen iedere vorm van hulp aan de Palestijnse Autoriteit stop te zetten, nu deze veroordeelde terroristen verheerlijkt en van salarissen voorziet. De minister schreef in zijn antwoord hierop dat het voor stopzetting van de hulpverlening aan de Palestijnse Autoriteit geen aanleiding ziet. De minister heeft erop gewezen dat hij tijdens het bezoek van Abbas aan Nederland erop heeft aangedrongen dat de Palestijnse Autoriteit doorgaat met haar strijd tegen terreur en geweldsverheerlijking. Welke concrete toezeggingen en/of garanties heeft de minister van Abbas op dit punt gekregen? De leden van de PVV-fractie wijzen op de aangenomen Kamermotie van 17 maart 2011 (21 501-02, nr. 1039), waarin de regering wordt verzocht er zowel in Nederland als in Europees verband werk van te maken dat subsidie aan de Palestijnse Autoriteit niet wordt gegeven indien geen concrete en effectieve maatregelen worden genomen om verheerlijken en vergoelijken van terrorisme tegen te gaan. Het kabinet acht aandringen op maatregelen kennelijk voldoende als uitleg van de Kamermotie. De leden van de PVV-fractie eisen echter concrete actie en maatregelen. Kan het kabinet toelichten welke maatregelen de Palestijnse Autoriteit sinds 17 maart 2011 heeft ondernomen om de haatcampagne tegen de Israël en haar Joodse bevolking een halt toe te roepen? Zo nee, welke reden heeft het kabinet dan om deze Kamermotie niet uit te voeren? Is het kabinet het met deze leden eens dat erkenning door lidstaten van de EU van eenzijdige uitroeping van een Palestijnse staat, materieel een schending is van de Oslo-akkoorden? En ook een breuk is met de EU-betrokkenheid bij die akkoorden? De EU was immers getuige bij het ondertekenen van die akkoorden, waarin werd afgesproken dat onderhandelen – en dus niet eenzijdige stappen – de basis moest zijn van een oplossing van de Palestijnse problematiek.

Antwoord van het kabinet:

De Oslo-akkoorden zijn primair politieke akkoorden die de basis vormen voor het vredesproces. Ondertekening door de EU als getuige was een blijk van haar politieke steun daaraan.

Het eenzijdig uitroepen van een Palestijnse staat en de erkenning daarvan door (leden van) de internationale gemeenschap zal in de ogen van Nederland leiden tot een verdere verslechtering van de vooruitzichten op hervatting van de onderhandelingen tussen Israël en de Palestijnen. Nederland wijst een dergelijke stap nadrukkelijk af en zal er tijdens het Gymnich-overleg voor pleiten dat de EU dat ook doet.

Het kabinet is van mening dat de vooruitzichten op onderhandelingen aanzienlijk gereduceerd worden, zodra donoren over zullen gaan tot vermindering of stopzetting van de bilaterale of multilaterale hulp die aan de Palestijnse Autoriteit (PA) wordt verstrekt. Nederland zal dan ook niet pleiten voor financiële sancties. De PA werkt samen met Israël – ondersteund door de VS en de EU – om terreur te bestrijden en dit wordt ook door Israël onderkend. Stopzetting van hulpverlening zal enkel bijdragen aan vergroting van instabiliteit en onveiligheid. Gevolg gevend aan de aangehaalde motie heeft het kabinet dit thema aan de orde gesteld tijdens het bezoek van president Abbas. Deze heeft opnieuw zijn bereidheid uitgesproken om deze kwestie ten principale te bespreken, in de trilaterale commissie van de PA, Israël en de VS, waarin gewraakte uitingen tegen het licht kunnen worden gehouden. Israël heeft dit aanbod afgewezen.

De leden van de CDA-fractie hebben met afschuw kennis genomen van de terroristische aanslagen op een Israëlische bus nabij Eilat. Genoemde leden spreken hun zorgen uit over de situatie in de Sinaïwoestijn en het gebrek aan controle dat de Egyptische overheid heeft op dit gebied. Hoe beoordeelt de minister deze situatie en de gevolgen die dit heeft voor de veiligheid van het Israëlische grondgebied? Met de regering spreken deze leden de hoop uit dat verdere van geweld escalatie tussen Israël en Hamas zal worden voorkomen.

Antwoord van het kabinet:

Het Egyptisch-Israëlisch vredesverdrag stelt grenzen aan de veiligheidspresentie van Egypte in de Sinaï. De feitelijke demilitarisering van de Sinaï leidt ertoe dat de stabiliteit in de Sinaï niet optimaal gegarandeerd is, zo erkennen beide landen. De aanwezigheid van internationale monitors in de vorm van de Multilateral Force and Observers (MFO) kan dit niet compenseren. Egypte en Israël hebben naar aanleiding van de gebeurtenissen bij Eilat na nauw overleg besloten tot een tijdelijke versterking van de Egyptische veiligheidstroepen in de Sinaï. Dit zal hopelijk aan stabilisatie bijdragen. Het Kwartet is overgegaan tot een krachtige veroordeling van het terroristisch geweld (zie tevens onderstaande vragen van de D66-fractieleden). Afzonderlijke Kwartetleden hebben zich vervolgens ingespannen om de veiligheidssituatie te stabiliseren: de VN heeft geholpen om een wapenstilstand tussen de Palestijnse facties en Israël te bereiken en de VS hebben het overleg tussen Israël en Egypte bevorderd.

In het licht van de geschiedenis van het conflict en de actuele ontwikkelingen zijn de leden van de SP-fractie voorstander van erkenning van het VN-lidmaatschap voor Palestina. Deze leden zijn van mening dat dit de onderhandelingspositie van de Palestijnen versterkt en roept de Nederlandse regering op om hiertegen geen belemmeringen op te werpen. Dat wil zeggen om zelf niet tegen te stemmen en in de EU voorstemmers niet onder druk te zetten daar van af te zien.

De D66-fractieleden wensen grote betrokkenheid van de internationale gemeenschap bij het Midden-Oostenvredesproces. Het oplaaiende geweld is zeer zorgelijk. Hoe beoordeelt het kabinet het gegeven dat recente aanslagen op Israëlische doelen werden uitgevoerd vanuit de Egyptische Sinaï? Hoe gaat het Kwartet concreet om met de diplomatieke spanningen tussen Israël en Egypte?

Antwoord van het kabinet:

Zie de antwoorden, hierboven, op de vragen die de CDA-fractie hierover stelde.

Strategische partners

Zuid-Afrika

De leden van de SP-fractie vragen of de regering – in het kader van de onderhandelingen over een Economic Partnerschip Agreement (EPA) met de Southern African Development Community (SADC) – kan ingaan op geluiden over een non-paper van de EU over Geographical Indications (GI’s). Is het waar dat de EU-voorstellen in de EPA-onderhandelingen met SADC verder gaan dan wat binnen het TRIPS-verdrag aan deze landen wordt gevraagd? Wat is het oordeel van de regering hierover?

Antwoord van het kabinet:

De EU heeft de SADC een non-paper gestuurd met mogelijke afspraken over geografische indicaties. De essentie van het voorstel is herbevestiging van reeds aangegane afspraken in WTO-verband (Trade Related Aspects of Intellectual Property Rights; TRIPS). Op enkele punten worden verdergaande teksten voorgesteld. Het betreft hier echter geen onderwerpen die bij ontwikkelingslanden gevoelig liggen, zoals toegang tot techniek en/of traditionele kennis. Verder wordt door de EU het belang van de Doha-verklaring voor TRIPS en volksgezondheid erkend en wordt duidelijk gesteld dat niets in de overeenkomst het bevorderen van toegang tot medicijnen in de weg mag staan. De Nederlandse regering kan zich vinden in deze lijn van de Europese Commissie en zal erop blijven toezien dat ook tijdens de onderhandelingen de genoemde flexibiliteiten voor ontwikkelingslanden behouden blijven.

India

In het Algemeen Overleg over de RBZ (handelsbeleid) van 24 april jl. stelde de staatssecretaris van ELI – in antwoord op kritiek van het European Economic and Social Committee op het EU-India vrijhandelsakkoord die de woordvoerder van de SP-fractie naar voren bracht – dat het hem wenselijk lijkt «dat in beeld wordt gebracht wat het akkoord betekent voor de reële economie, dus zowel voor de formele als de informele economie. De duurzaamheidseffectanalyse van de Europese Unie dient dan ook de gevolgen voor de lokale sectoren in India in beeld te brengen. Het kan namelijk niet zo zijn dat er een akkoord tot stand komt dat een stap voorwaarts is voor de grote formele economische sectoren in Europa en India, maar de kleine boeren en ondernemers, de informele economie, terugwerpt. Nederland zal daar in de verdere onderhandelingen goed op letten.» De leden van de fractie van de SP vragen de minister om aan te geven wat in de tussentijd met deze voornemens is gedaan door de Nederlandse regering. Is er inmiddels al een impact assessment en zo nee, op welke wijze is/wordt dan inzichtelijk gemaakt wat het verdrag betekent voor de informele sector? Blijft het kabinet van mening dat van een (snelle) afronding geen sprake kan zijn zolang hier niet meer duidelijkheid over bestaat? Graag een toelichting.

Antwoord van het kabinet:

In de brief van 13 mei 2011 (Kamerstuknummer 21 501-02) heeft het kabinet de Tweede Kamer geïnformeerd dat het rapport waar de SP-fractie naar verwijst zich nog in conceptfase bevindt. Dit is nog steeds het geval. Zodra het definitieve rapport beschikbaar is, zal de Tweede Kamer hierover bericht worden. Intussen is wel het Sustainability Impact Assessment (SIA) beschikbaar dat de Europese Commissie voor de start van de onderhandelingen heeft laten uitvoeren. Hierin wordt ook ingegaan op de gevolgen voor de informele sector. Dit rapport is te vinden op de website van de Commissie (http://trade.ec.europa.eu/doclib/docs/2009/june/tradoc_143372.pdf).

Uit de SIA komt naar voren dat het akkoord voor beide partijen grote voordelen met zich meebrengt. De verwachting is dat dit vrijhandelsakkoord de EU op de korte termijn 4,4 miljard euro zal opleveren. Voor India gaat het om 4,9 miljard euro. De SIA bestaat uit een kwantitatieve analyse en een kwalitatieve analyse. Vanwege het ontbreken van betrouwbare gegevens over de informele sector is kwantitatieve analyse hiervan niet mogelijk. Om deze reden zijn de gevolgen voor de informele sector uitsluitend kwalitatief geanalyseerd. Uit deze analyse komen geen negatieve gevolgen voor de informele sector naar voren. De informele sector zal op verschillende terreinen meeprofiteren van de positieve effecten van dit vrijhandelsakkoord op de formele economie.

Birma

De ontmoeting tussen Aung San Suu Kyi en president Thein Sein van Birma is een eerste hoopvol signaal uit het land. De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat dit zou moeten worden gevolgd door concrete stappen van het regime, bijvoorbeeld door de vrijlating van de politieke gevangen. Kan de minister een beoordeling geven van de recente ontwikkelingen in Birma? Kan de minister aangeven of de situatie in Birma tijdens dit overleg zal worden besproken? Zo ja, bent u bereid om in EU-verband opnieuw te pleiten voor de instelling van een VN Commission of Inquiry?

Antwoord van het kabinet:

Het kabinet deelt de mening van de CDA-fractie dat de ontmoeting tussen Aung San Suu Kyi en president Thein Sein een eerste hoopvol signaal is. Ook kondigde de nieuwe regering sociaaleconomische hervormingen aan en wil de president op het gebied van mensenrechten samenwerken met de internationale gemeenschap. De VN-rapporteur voor de mensenrechten in Birma, Quintana, heeft vorige week voor het eerst sinds een jaar Birma weer bezocht.

Deze ontmoetingen en voornemens staan echter in schril contrast met andere ontwikkelingen: er is nog steeds sprake van een gewapend conflict met etnische groeperingen in de grensgebieden met ernstige mensenrechtenschendingen tot gevolg. Ook zijn er nog steeds meer dan 2 000 politieke gevangenen, die vaak onder erbarmelijke omstandigheden vast zitten. Verdergaande stappen, zoals het vrijlaten van politieke gevangenen, het oprecht zoeken naar een vreedzame, politieke oplossing voor de etnische spanningen, en het werken aan nationale verzoening zijn nodig.

Voor het komende informele overleg van de Raad staat Birma niet geagendeerd. Nederland blijft in beginsel voorstander van de instelling van een Commission of Inquiry door de VN of van een vergelijkbaar instrument. Het afgelopen jaar heeft Nederland daar binnen de EU herhaaldelijk op aangedrongen. Vooralsnog is daar onvoldoende steun voor. Het kabinet blijft zich inspannen voor het voorkomen van straffeloosheid en blijf bepleiten dat waarheidsvinding en nationale verzoening aandacht krijgen, zoals ook voorgesteld door Aung San Suu Kyi. Binnen de VN dient voldoende draagvlak behouden te worden voor de jaarlijkse mensenrechtenresolutie over Birma.


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP), Timmermans (PvdA), Ormel (CDA), Ferrier (CDA), Haverkamp (CDA), Eijsink (PvdA), ondervoorzitter, Irrgang (SP), De Roon (PVV), Voordewind (ChristenUnie), Pechtold (D66), voorzitter, Ten Broeke (VVD), Thieme (PvdD), Peters (GroenLinks), Kortenoeven (PVV), Bosman (VVD), Dikkers (PvdA), El Fassed (GroenLinks), Hachchi (D66), Dijkhoff (VVD), Driessen (PVV), Vacature (VVD) en Vacature (PvdA).

Plv. leden: Van Raak (SP), Dijkgraaf (SGP), Samsom (PvdA), Bruins Slot (CDA), Çörüz (CDA), Knops (CDA), Arib (PvdA), Jasper van Dijk (SP), De Mos (PVV), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie), Schouw (D66), Hennis-Plasschaert (VVD), Ouwehand (PvdD), Sap (GroenLinks), Wilders (PVV), Leegte (VVD), Heijnen (PvdA), Braakhuis (GroenLinks), Van Veldhoven (D66), Taverne (VVD), Bontes (PVV), Mulder (VVD) en Recourt (PvdA).

X Noot
1

http://www.dailymail.co.uk/debate/article-2029026/Libya-Tripoli-falling-moment-Islamic-extremists-prayed-for.html#

X Noot
2

Op moment van schrijven had deze brief nog geen Kamerstuknummer.

X Noot
3

http://www.nu.nl/algemeen/2591971/rebellen-libie-schetsen-route-democratie.html

X Noot
4

Nog geen kamerstuknummer beschikbaar.

Naar boven