32 623 Actuele situatie in Noord-Afrika en het Midden-Oosten

21 501-02 Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken

Nr. 16 BRIEF VAN DE MINISTER EN STAATSSECRETARIS VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 25 maart 2011

In aanvulling op de brief van 18 februari jl. over de situatie in de Arabische regio (Kamerstuk 32 623 nr. 2) en de verslagen van de Raad Buitenlandse Zaken van 21 februari jl. (Kamerstuk 21 501-02 nr. 1031) en de Europese Raad op 11 maart jl. (kenmerk DIE-332/11 d.d. 15 maart 2011), informeren wij u – namens het kabinet – over de politieke, sociale en economische ontwikkelingen in de Arabische wereld en over de inzet van de Nederlandse regering en de Europese Unie (EU) in reactie hierop. In de bijlage1 treft u daartoe de notitie «Transitie Arabische regio» aan. Hiermee wordt voldaan aan het verzoek van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken van 4 februari 2011 met kenmerk 2011D05825.

De ontwikkelingen in de regio bewegen zich in een richting en tempo die niet te voorspellen is. De hoop is gevestigd op ontwikkelingen die met zich brengen: maatschappelijke en economische hervormingen, democratisering inclusief vrije en eerlijke verkiezingen, ingebed in rechtsstatelijkheid en respect voor mensenrechten. Deze brief en notitie dienen tegen deze achtergrond te worden bezien: het gaat hier om de grote lijnen van de Nederlandse en Europese inzet bedoeld om de processen zo goed mogelijk te ondersteunen en begeleiden. De precieze invulling zal in de komende maanden verder gestalte krijgen. Daarover zullen wij u blijven informeren.

De Arabische regio aan de zuidflank van de EU herbergt grote strategische belangen voor Europa. Deze bestrijken het hele palet van ons buitenlands beleid – veiligheid, welvaart en vrijheid – en zijn onderling verweven. Het ontbreken van sociaaleconomisch perspectief, het wegvallen van veiligheidsstructuren, toenemende criminaliteit en het ontbreken van rechtsstatelijke waarborgen kunnen gevolgen hebben voor Nederlandse belangen. Met een geïntegreerde benadering gericht op menselijke veiligheid («human security») in zwakke staten worden onderliggende oorzaken van instabiliteit, conflict en uitsluiting aangepakt. Dit schept voorwaarden voor meer veiligheid en ontwikkeling en ontneemt een potentiële voedingsbodem voor illegale migratie en terrorisme.

De mensenrechtensituatie is zorgelijk. In (semi)-autoritaire regimes bestaat weinig tot geen ruimte voor oppositie, vrijheid van meningsuiting, vrijheid van godsdienst en vrije media, waaronder vrije toegang tot internet. Naast betrokkenheid bij de Arabische regio is het belang van deze regio voor onze samenwerking onmiskenbaar. In Noord-Afrika en het Midden-Oosten bevindt zich meer dan de helft van de wereldwijde olie- en gasreserves, het belang voor de energievoorzieningszekerheid is dus evident. Nederland heeft daarnaast grote handelsbelangen in de regio, vooral in de bouw en infrastructuur, water- en scheepsbouw en hieraan gerelateerde diensten. Met het oog op het bovenstaande zal de regering in kaart brengen wat de gevolgen en de betekenis zijn van de ontwikkelingen voor de nationale veiligheid van Nederland.

De schuivende verhoudingen in de regio hebben ook implicaties voor het Midden-Oosten Vredesproces (MOVP). Welke deze precies zijn valt thans nog niet vast te stellen. Wel is duidelijk dat er een nieuwe urgentie is ontstaan voor beide partijen om stappen te zetten.

Nederland zal bilateraal en via de EU en andere multilaterale fora zijn verantwoordelijkheid nemen en een rol spelen bij het begeleiden en ondersteunen van het transitieproces. Nederland pleegt een specifieke inspanning naar aanleiding van de situatie in Libië. Hierover is u separaat een brief toegegaan met kenmerk DVB/CV-082/11 (d.d. 22 maart 2011). Nederland hanteert de volgende uitgangspunten:

  • multilateraal waar mogelijk, bilateraal waar nodig;

  • vraaggestuurd;

  • realisme;

  • onderscheid korte versus lange termijn;

  • geen nieuwe structuren, maar – binnen de bestaande budgettaire kaders – herijking van bestaande structuren;

  • adequate (inter)nationale coördinatie;

  • instrumenten toegespitst inzetten;

  • conditionaliteit.

Ons past bescheidenheid in onze benadering van de regio, en tegelijk ambitie en daadkracht in onze inzet. Democratie en respect voor mensenrechten zijn fundamentele en universele vrijheden, maar de eerste verantwoordelijkheid voor het in gang zetten en uitvoeren van transitieprocessen ligt in de regio zélf. Daarnaast is het van belang helder voor ogen te hebben dat sommige problemen in de regio van een dusdanige omvang zijn dat de internationale gemeenschap deze niet zal kunnen oplossen. Volgens cijfers van het IMF zijn in Egypte, Jordanië, Libanon, Marokko, Syrië en Tunesië achttien miljoen banen nodig om de huidige werklozen en de nieuwkomers op de arbeidsmarkt te accommoderen. De EU kan die banen niet creëren en zal dan ook geen «Marshallplan» aanbieden. Daar zijn de middelen niet voor. De EU kan – en zal – wel maatregelen nemen om die groei en ontwikkeling te stimuleren. Deze steun is er een voor de lange termijn. We moeten het momentum niet verliezen. Dat betekent ook dat één ronde van vrije verkiezingen niet voldoende is. Daarbij bestaat het risico dat ondemocratische krachten het proces kapen.

Effectiviteit en doelmatigheid zijn leidend voor de Nederlandse inzet. Daarom is het van belang de internationale inspanningen goed af te stemmen; het grootste deel van de inspanningen zal dan ook via EU en multilaterale kanalen en de internationale financiële instellingen (moeten) gaan. Het Verdrag van Lissabon heeft een belangrijke impuls gegeven aan de versterking van het gemeenschappelijk buitenlands beleid van de EU. Daarvan wil dit kabinet optimaal gebruik maken: multilateraal waar mogelijk, bilateraal waar nodig.

De Mededeling van HV Ashton en Commissaris Füle over een «partnerschap voor democratie en welvaart» vormt de basis van de Europese inzet. Op korte termijn ontwikkelt de EU een «quick start» pakket aan maatregelen. Het gaat hier onder andere om technische assistentie aan democratiseringsprocessen, het intensiveren van de politieke dialoog en het ondersteunen van verkiezingsprocessen. Daarnaast worden ook meer structurele maatregelen ontwikkeld. Concreet gaat het om het flexibel inzetten van bestaande instrumenten, herstructurering van de hulp, verruiming van de markttoegang (incl. landbouwproducten), het verlenen van technische assistentie en leningen. In dit kader is herijking van het EU-Nabuurschapbeleid noodzakelijk. Indien ontwikkelingen in de regio de verkeerde kant opgaan en er onvoldoende voortgang wordt geboekt op het gebied van democratie, mensenrechten en rechtsstatelijkheid zullen we niet aarzelen politieke druk uit te oefenen en behoren sancties tot de mogelijkheden. Conditionaliteit is voor Nederland van wezenlijk belangBescherming van religieuze minderheden dient hier onderdeel van te zijn. De Europese Raden van 11 maart jl. en van 24 en 25 maart jl. hebben verder richting gegeven aan de EU-steunmaatregelen, dit wordt in bijgaande notitie verder toegelicht.

De regering zal de komende maanden het bestaande bilaterale beleid en instrumentarium – zoals het Mensenrechtenfonds – verder toespitsen op de ontwikkelingen in de regio. Daarenboven zal de regering, binnen de bestaande budgettaire kaders, een nieuwe faciliteit openen naar analogie van het Matra-programma. Deze zal zich op zowel sociale en economische elementen richten, als op het ondersteunen van het democratiseringsproces en de ontwikkeling van de rechtsstaat, waaronder het bevorderen van internetvrijheid. Deze activiteiten moeten aansluiten bij – en dienen als aanvulling op de internationale inspanningen. Hierbij zal ook gebruik worden gemaakt van bestaande en nieuwe netwerken, die de Nederlandse ambassades ter plaatse onderhouden. Wij zullen uw Kamer hierover mede in het licht van de motie Pechtold-Timmermans (kamerstuk 32 623, nr. 9) d.d. 23 maart jl., spoedig nader informeren.

Tenslotte dient te worden benadrukt dat, zoals op 24 maart jl. in de Tweede Kamer gemeld, Nederland een aangescherpt wapenexportbeleid zal hanteren ten opzichte van landen in het Midden-Oosten en Noord-Afrika. Dit betekent onder andere dat nieuwe wapenexportaanvragen voor Bahrein, Egypte, Jemen en Tunesië zullen worden aangehouden totdat de situatie ter plekke aanleiding zal geven tot hervatting van de uitvoer.

De minister van Buitenlandse Zaken,

U. Rosenthal

De staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,

H. P. M. Knapen


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven