Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 december 2021
In uw brief van 8 november jongstleden heeft u mij gevraagd om een reactie op het
bericht van het Indisch Platform 2.0 en hier de motie van het lid Agema (PVV)1 bij te betrekken. Aan dat verzoek voldoe ik door middel van deze brief.
Het Indisch Platform 2.0 vraagt zich in het bericht van 7 oktober jongstleden af waarom
gelden worden uitgegeven aan een volgens hen niet-noodzakelijke extra impuls aan de
collectieve erkenning van de «Indische» gemeenschap in Nederland. Het platform geeft
aan dat hiervoor volgens hen geen draagvlak is vanuit de Indische gemeenschap en zij
vinden dat beslissingen als deze door een nieuw kabinet genomen dienen te worden.
De motie van het Kamerlid Agema van 28 november 2019 verzoekt in gesprek te gaan met
onder andere het Indisch Platform 2.0 om te bewerkstelligen dat de viering van 75
jaar vrijheid in gezamenlijkheid gevierd kan worden.
Over de uitvoering van de motie heb ik uw Kamer eerder schriftelijk geïnformeerd,
waarbij ik verslag heb gedaan van mijn gesprek met het Indisch Platform 2.0 op 25 juni
20202.
Zoals ik in beantwoording van het schriftelijk overleg van 9 juli jongstleden heb
aangegeven, voer ik met enige regelmaat overleg met de leden van de Ronde Tafel en
door dialoogsessies en (werk)bezoeken word ik geïnformeerd over wat er leeft en speelt
binnen de «Indische» gemeenschap3. Het Indisch Platform 2.0 is geen lid van de Ronde Tafel, maar ik spreek hen in principe
jaarlijks. Dit jaar is het nog niet gelukt om tot een passende afspraak te komen.
De uitnodiging hiervoor richting het Indisch Platform 2.0 staat wel uit.
In 2020 ben ik met verschillende organisaties en mensen uit de Indische gemeenschap
gesprekken gestart over de vraag wat het kabinet extra kan betekenen voor deze gemeenschap
in het kader van 75 jaar vrijheid.
In dit kader heeft ook bovengenoemd gesprek met het Indisch Platform 2.0 plaatsgevonden.
In de voorjaarsnota 2020 (Kamerstuk 35 450, nr. 1), ruim voor de demissionaire status van dit Kabinet, zijn hiervoor extra middelen
beschikbaar gekomen. Hierover heb ik de Tweede Kamer in oktober 2020 geïnformeerd4. Na de aankondiging in de voorjaarsnota 2020 heb ik de gesprekken voortgezet, omdat
ik wil dat de inzet van de middelen zoveel mogelijk aansluit bij de behoeften en wensen
van de gemeenschap. In dit kader heb ik ook vijf dialoogsessies gehouden met kleine
groepen mensen uit verschillende generaties. Ten slotte heb ik door het onderzoeksbureau
Panteia een brede raadpleging in de Indische gemeenschap laten uitvoeren om zoveel
mogelijk stemmen en perspectieven te horen. Ik heb uw Kamer via verschillende brieven
op de hoogte gehouden van de uitkomsten van deze gesprekken5.
Uit de verschillende gesprekken en de raadpleging is een aantal prioriteiten naar
voren gekomen, waarbij educatie de belangrijkste is. Met het projectplan «Collectieve erkenning Indische gemeenschap in Nederland – een extra impuls 2021–2024» probeer ik zoveel mogelijk tegemoet te komen aan deze prioriteiten6. Uiteraard besef ik dat de impuls niet aan alle wensen en verwachtingen uit de veelkleurige
en meerstemmige Indische gemeenschap tegemoet kan komen, maar gezien het zorgvuldige
proces herken ik me niet in de suggestie dat er geen draagvlak is voor de impuls.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
P. Blokhuis