20 454 Voortgangsrapportage uitvoering wetten oorlogsgetroffenen

Nr. 163 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 oktober 2020

In mijn brief van 23 maart jongstleden1 heb ik uw Kamer toegezegd u te informeren over mijn gesprekken met de Indische gemeenschap. Leidraad voor deze gesprekken is de vraag wat het kabinet extra zou kunnen betekenen voor deze gemeenschap, in aansluiting op hetgeen tot nu toe al is gebeurd. Bij voorjaarsnota is vervolgens bekend gemaakt dat het kabinet in totaal € 20,4 miljoen euro extra middelen hiervoor ter beschikking stelt2. Het grootste deel daarvan, te weten € 15,7 miljoen, is bestemd voor 2021. Voor 2020 is € 1.4 miljoen beschikbaar en voor 2022 € 2,6 miljoen. Vanaf 2023 gaat het om structureel jaarlijks een extra bijdrage van € 0.7 miljoen aan de uitvoering van de collectieve erkenning.

In deze brief licht ik, na een korte samenvatting, de reden en context voor deze extra middelen toe, om daarna op hoofdlijnen het plan voor de inzet ervan te presenteren.

Samenvatting

  • Er komt € 20.4 miljoen extra beschikbaar voor extra activiteiten in het kader van de geschiedenis van voormalig Nederlands-Indië en het Indische erfgoed in Nederland.

  • Prioriteit hierbij is het bevorderen van educatie over deze geschiedenis.

  • In samenspraak met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, (BVOM) stel ik een commissie in die moet adviseren hoe te komen tot een verdere inbedding in de Nederlandse samenleving van de kennis van de Indische geschiedenis en over de Indische gemeenschap.

  • In 2020 investeer ik eenmalig in de versterking van het museum Sophiahof en de Tong Tong Fair en in de ontwikkeling van een virtueel Indisch Monument.

  • Vanaf 2021 investeer ik extra in de onderwerpen van de collectieve erkenning (cultuur, museale activiteiten, herinneren en herdenken, context gebonden zorg). De invulling daarvan wordt verder uitgewerkt.

  • Om goed op de hoogte te blijven van wat er leeft en speelt binnen de Indische gemeenschap organiseer ik op regionaal niveau een aantal dialoogsessies.

Context

Deze maand is het 75 jaar geleden dat er met de capitulatie van Japan een einde kwam aan de Tweede Wereldoorlog. Veel mensen in voormalig Nederlands-Indië hebben het einde aan het Japanse oorlogsgeweld in voormalig Nederlands-Indië niet ervaren als bevrijding, omdat dit werd gevolgd door een periode van ander geweld, chaos en onzekerheid. De oorlogservaringen en de grootschalige ontheemding die volgden, werken door tot op de dag van vandaag bij inmiddels 2 miljoen Nederlanders met een Indisch oorlogsverhaal in de familie en ook in onze samenleving als geheel.

Zoals ik in overleg met uw Kamer en in mijn brief van 11 februari 2020 heb aangegeven3, realiseer ik me heel goed dat in een deel van de Indische gemeenschap nog steeds gevoelens van teleurstelling en verdriet leven over de wijze waarop de Nederlandse overheid en de Nederlandse samenleving zijn omgegaan met de Indische Nederlanders die naar Nederland zijn gekomen. Over het niet of niet voldoende gehoord, begrepen en erkend worden over wat ze hebben meegemaakt en welke doorwerking dit heeft gehad in het leven van Indische Nederlanders uit latere generaties.

Met de wetenschap van nu kunnen wij zien dat de geschiedenis rond de ontvangst van de Indische Nederlanders die naar Nederland zijn gekomen en het rechtsherstel minder kil en bureaucratisch had kunnen en moeten verlopen. Ook is in 2015 door het toenmalige kabinet erkend dat de regelingen met de erkenning van achterstallige salarissen en geleden oorlogsschade lang op zich hebben laten wachten. En dat de uitvoering van deze regelingen het gevoel van onrecht niet volledig weg konden nemen4.

In het volle besef dat het verdriet misschien nooit geheel zal verdwijnen – daarvoor is de historie te lang en zijn de gevoelens te diep – wil ik mij inzetten voor de toekomst. Ook als dank en erkenning voor wat de Indische gemeenschap heeft betekend voor Nederland. De geschiedenis en het cultureel erfgoed van voormalig Nederlands-Indië in alle facetten horen bij de Nederlandse samenleving.

Daarbij moet worden aangetekend dat «de» Indische gemeenschap niet bestaat. Wat de mensen binnen deze gemeenschap bindt, is de gedeelde geschiedenis met voormalig Nederlands-Indië. Maar duidelijk is dat de Indische gemeenschap veelkleurig en meerstemmig is. Er is niet een term die dit goed kan omvatten. Soms wordt gesproken over de Indisch-Molukse gemeenschap, of over groepen met wortels in voormalig Nederlands-Indië. In deze brief wordt de term Indische gemeenschap gebruikt, waarmee gedoeld wordt op de gemeenschap in brede zin.

Het plan op hoofdlijnen

Het is in deze context dat het kabinet iets extra’s wil betekenen voor de Indische gemeenschap, voortbouwend op hetgeen al in gang is gezet. Uitgangspunt van het sinds 2015 gevoerde beleid is erkenning: het waarderen van de Indische identiteit en het Indisch erfgoed in Nederland en het verankeren van de geschiedenis over voormalig Nederlands-Indië in de Nederlandse samenleving.

Totstandkoming

De gepresenteerde hoofdlijnen zijn gebaseerd op de gesprekken die ik tot nu toe met Indische organisaties heb gevoerd en op het eerste deel van een raadpleging die ik momenteel laat uitvoeren binnen de Indische gemeenschap. Want ik vind het van belang dat de besteding van de middelen gebaseerd wordt op de betrokkenheid van de gemeenschap in brede zin. De uitwerking moet aansluiten bij de behoeften en gevoelens van mensen uit deze gemeenschap. Ik wil daarom mensen aan het woord laten die de diversiteit van de gemeenschap vertegenwoordigen: mensen van verschillende generaties, verschillende achtergronden en verschillende organisaties.

Ik heb inmiddels gesprekken gevoerd met organisaties waarmee ik op reguliere basis overleg, te weten het Indisch Platform (samen met een aantal mensen uit de achterban van verschillende generaties), het Indisch Platform 2.0., Stichting Nationale Herdenking 15 augustus 1945, Pelita, het Indisch Herinneringscentrum en het Moluks Historisch Museum.

Vanwege de diversiteit binnen de Indische gemeenschap laat ik daarnaast door het onderzoeksbureau Panteia een raadpleging onder deze gemeenschap uitvoeren. Deze raadpleging wordt de komende tijd voortgezet om zoveel mogelijk stemmen en perspectieven vanuit de gemeenschap te horen, zonder de pretentie te hebben daarmee een volledig representatief beeld te krijgen.

Uit de gesprekken en het eerste deel van de raadpleging komen twee hoofdlijnen naar voren.

1) Educatie: vergroten van de kennis over de geschiedenis van Nederlands-Indië

Uit alle gesprekken die ik heb gevoerd en uit het eerste deel van de raadpleging komt educatie over de geschiedenis van voormalig Nederlands-Indië, in al haar verschillende perspectieven, naar voren als prioriteit. Dat is ook begrijpelijk. Begrip en erkenning vergen bekendheid met deze geschiedenis als onderdeel van de Nederlandse geschiedenis.

Ik wil bevorderen dat de geschiedenis van voormalig Nederlands-Indië binnen de school, zeker ook daarbuiten en voor zoveel mogelijk mensen tot leven wordt gebracht om daarmee in de Nederlandse samenleving de kennis over en het begrip voor de Indische gemeenschap te vergroten. Ik realiseer me daarbij dat er al veel in gang is gezet op dit terrein.

Ik stel, mede na overleg met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs, een commissie in om mij te adviseren over de duurzame verankering van kennis over voormalig Nederlands-Indië en over de versterking van de collectieve erkenning (, zie verder onder punt 2). Ik vraag de commissie dit in samenspraak te doen met verschillende betrokken partijen en om de opdracht breed te benaderen. Daarbij wordt niet alleen gekeken

naar het onderwijs, maar ook naar andere onderdelen in de volle breedte van de collectieve erkenning. Omdat er al veel gebeurt rondom het vergroten van de kennis over de Nederlands-Indische geschiedenis, zal de insteek van het onderzoek praktisch zijn. Ik wil de commissie met name vragen te adviseren hoe het bestaande aanbod van materiaal over de Nederlands-Indische geschiedenis en cultuur op een aantrekkelijke (en creatieve) manier toegankelijk kan worden gemaakt voor en beschikbaar kan worden gesteld aan docenten en aan instellingen die zich bezighouden met culturele en museale activiteiten. Het verbinden van vraag en aanbod staat hierbij voorop. Ik richt me hierbij specifiek ook op jongeren.

Juist omdat er al veel positieve stappen zijn en worden gezet om de kennis over voormalig Nederlands-Indië te vergroten, zal ik, als startpunt van de commissie, een inventarisatie laten uitvoeren naar het huidige aanbod op het gebied van educatie en de collectieve erkenning rondom de Nederlands-Indische geschiedenis.

Over de precieze invulling van en opdracht aan deze commissie beraad ik mij. Ik zal uw Kamer hierover nader informeren.

2) Versterking collectieve erkenning

Naast educatie komen uit de gevoerde gesprekken tot nu toe en de eerste raadpleging onderwerpen naar voren die onderdeel vormen van de collectieve erkenning: cultuur, museale activiteiten, herdenken en herinneren, contextgebonden zorg en de pleisterplaats Sophiahof.

Wat betreft de middelen voor 2020 geef ik, na overleg met Indisch Platform, Stichting Nationale Herdenking 15 augustus 1945, Pelita en het Indisch Herinneringscentrum en het Moluks Historisch Museum, ten eerste een eenmalige extra impuls aan het versterken van het museum Sophiahof en de Tong Tong Fair. Zowel de Sophiahof als de Tong Tong Fair zijn een belangrijk onderdeel van het Indisch erfgoed, met een landelijke functie, en beide hebben financiële gevolgen ondervonden door de coronacrisis. Daarnaast wil ik in 2020 de ontwikkeling van een virtueel Indisch Monument ondersteunen, een voorstel dat in 2017 aan uw Kamer is gepresenteerd als onderdeel van de collectieve erkenning5. Een virtueel monument draagt bij aan de digitalisering van het Indisch erfgoed en verbetert de toegankelijkheid ervan. Hierdoor wordt het erfgoed vooral voor jongeren laagdrempeliger en daarmee gemakkelijker om zich te verbinden met de Indische geschiedenis.

Vanaf 2021 wil ik een deel van de extra middelen voor de onderwerpen uit de collectieve erkenning inzetten. Dit moet nog verder worden uitgewerkt. Het gaat bijvoorbeeld om versterking van culturele en museale activiteiten met een landelijk bereik, maar ook om initiatieven op lokaal en regionaal niveau, waarbij samenwerking tussen organisaties wordt gestimuleerd. Binnen het domein «herdenken en herinneren» denk ik aan het versterken van lokale herdenkingen in

samenwerking met de gemeenten en het ondersteunen van een Molukse herdenking. In 2021 is het 70 jaar geleden dat de eerste Molukkers naar Nederland kwamen. Ook wil ik een deel van de middelen inzetten voor activiteiten in het kader van context gebonden zorg.

Dialoogsessies

Voor de inzet van de extra middelen vind ik het belangrijk dat ik goed op de hoogte blijf van wat er leeft en speelt binnen de Indische gemeenschap. De Indische gemeenschap is over het hele land verspreid en ook op lokaal niveau worden veel activiteiten ontplooid. Daarom ga ik naar de regio’s toe om daar een aantal dialoogsessies te organiseren.

Ik ga in deze bijeenkomsten in gesprek met verschillende groepen uit de Indische gemeenschap, van verschillende generaties, om hun verhalen over hun geschiedenis te horen. Ik wil de gesprekken ook gebruiken om vooruit te kijken. Welke hoop en aspiraties leven er binnen de gemeenschap voor de toekomst? De gesprekken en de uitkomsten daarvan zal ik gebruiken om de plannen voor de inzet van de extra middelen te toetsen. De eerste dialoogsessie heeft inmiddels plaatsgevonden op 24 september jongstleden.

Tot slot

In deze brief heb ik de hoofdlijnen van het plan voor de inzet van de extra middelen geschetst. In de komende periode ga ik deze hoofdlijnen verder uitwerken, mede gebaseerd op de voortzetting van de raadpleging onder de Indische gemeenschap en de gesprekken die ik met deze gemeenschap blijf voeren. Over de voortgang zal ik uw Kamer naar verwachting in het najaar informeren.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, P. Blokhuis


X Noot
1

Kamerstuk 20 454, nr. 162

X Noot
2

Kamerstuk 35 450 XVI, nr. 2

X Noot
3

Kamerstuk 20 454, nr. 160

X Noot
4

Kamerstuk 20 454, nr. 113

X Noot
5

Kamerstukken 26 049 en 20 454, nr. 84

Naar boven