20 454 Voortgangsrapportage uitvoering wetten oorlogsgetroffenen

Nr. 162 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 maart 2020

Naar aanleiding van mijn brief van 11 februari 2020 (Kamerstuk 20 454, nr. 160) heeft de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) mij verzocht binnen een maand uw Kamer te informeren over de uitkomst van het overleg met de Indische gemeenschap. Tevens wordt gevraagd daarbij de aangenomen motie van Kamerlid Agema (Kamerstuk 20 454, nr. 158) te betrekken en te reageren op de aangehouden motie van de Kamerleden Van Gerven en Kerstens (Kamerstuk 20 454, nr. 152). Met deze brief kom ik tegemoet aan dit verzoek.

Samenvatting

  • In de komende periode voer ik gesprekken met mensen uit de Indisch-Molukse gemeenschap. Deze gesprekken zullen worden gehouden met verschillende vertegenwoordigers uit onder andere het Indisch Platform (IP) en het Indisch Platform 2.0 (IP 2.0) en met mensen uit de Indisch-Molukse gemeenschap van verschillende generaties en achtergronden.

  • Leidraad is om, waar mogelijk in aansluiting op hetgeen in gang is gezet met de collectieve erkenning, aanknopingspunten te vinden hoe de geschiedenis van Nederlands-Indië blijvend onder de aandacht kan worden gebracht en hoe we gezamenlijk kunnen blijven werken aan de relatie tussen overheid, samenleving en de Indisch-Molukse gemeenschap in ons land.

  • In de brief van 11 februari jongstleden heb ik toegezegd uw Kamer in de loop van dit voorjaar over de voortgang hiervan te informeren. Echter, de maatregelen die getroffen zijn in het kader van de corona-aanpak hebben invloed op deze planning. Ik hoop dan ook uw Kamer zo spoedig als de situatie het toelaat te kunnen informeren.

Gesprekken

Zoals aangegeven in mijn brief van 11 februari jongstleden wil ik de Indische gemeenschap betrekken bij het voornemen om in het kader van 75 jaar vrijheid na te gaan wat het kabinet extra zou kunnen betekenen voor deze gemeenschap. Het moge duidelijk zijn dat «de» Indische gemeenschap niet bestaat. Ik wil dan ook graag gesprekken voeren met mensen uit verschillende generaties en van verschillende achtergronden, zonder daarbij de pretentie te hebben daarmee een volledig representatief beeld te kunnen krijgen. Daarnaast worden verschillende organisaties, zoals IP, Het Indisch Herinneringscentrum, Stichting Nationale Herdenking 15 augustus 1945, Pelita en IP 2.0 betrokken bij de gesprekken, conform de eerdergenoemde motie van Kamerlid Agema. Er stonden gesprekken gepland op 25 maart aanstaande (met mensen van de eerste, tweede en derde generatie en vertegenwoordigers van IP) en op 14 april aanstaande (met IP 2.0). Maar de maatregelen die zijn getroffen in het kader van de corona-aanpak hebben er toe geleid dat de eerste afspraak verschoven moet worden. Voor de tweede afspraak geldt dat na 6 april aanstaande gekeken moet worden of deze al dan niet door kan gaan.

Op basis van de uitkomsten van deze eerste gesprekken wil ik kijken of en zo ja met wie nog verder gesproken moet worden.

Leidraad voor de gesprekken is de vraag wat het kabinet extra zou kunnen betekenen voor de Indisch-Molukse gemeenschap. Ik wil nu nog geen voorschot nemen op een mogelijke invulling hiervan, maar eerst graag de mensen zelf aan het woord laten en van hen horen waaraan behoefte is of juist niet. Daarbij wil ik aansluiten op hetgeen in gang is gezet met de collectieve erkenning.

Op basis van de gesprekken wil ik met een voorstel komen waarover ik uw Kamer uiteraard zal informeren. Vanwege de corona-crisis zal dit allicht niet, zoals toegezegd, in het voorjaar zijn, maar zo snel als de situatie het toelaat.

Motie Commissie van Wijzen

De vaste commissie voor VWS heeft mij verzocht nader in te gaan op de aangehouden motie van Kamerleden Van Gerven en Kerstens. In het genoemde Algemeen Overleg (AO) van 3 oktober 2019 (Kamerstuk 20 454, nr. 150) en het vervolg AO van 28 november 2019 (Handelingen II 2019/20, nr. 30, item 9) heb ik deze motie ontraden om een aantal redenen die aansluiten op hetgeen ik hierboven heb aangegeven.

De Indische kwestie is in de afgelopen jaren in veel debatten met opeenvolgende bewindspersonen aan de orde geweest. In 2015 is onder de toenmalige Staatssecretaris Van Rijn met brede steun van uw Kamer een nieuwe fase van start gegaan, gericht op de toekomst (Kamerstuk 20 454, nr. 113). Hij heeft nogmaals de onderzoeken van het NIOD uit 2005 en 2006 besproken, daarbij verwijzend naar de eerdere kabinetsstandpunten hierover uit 2007 (Kamerstuk 20 454, nr. 82) en 2011 (Kamerstuk 20 454, nr. 103). Zijn conclusie was dat er geen aanleiding is om het standpunt van opeenvolgende kabinetten over de Indische kwestie bij te stellen, maar dat het er vooral om gaat de morele dimensie van deze kwestie verder gestalte te geven: erkenning en begrip vanuit de overheid en de Nederlandse samenleving voor hetgeen de Indische gemeenschap heeft doorgemaakt.

Het lijkt mij onwenselijk door middel van een Commissie van Wijzen de discussie over de Indische kwestie opnieuw te starten. Dit roept weer hoop en verwachtingen bij mensen op. Ik wil het in gang gezette beleid gericht op de toekomst verder versterken en bezien hoe we gezamenlijk de Nederlands-Indische geschiedenis en het cultureel erfgoed kunnen verankeren in de Nederlandse samenleving.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, P. Blokhuis

Naar boven