Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 januari 2025
Middels brief van 6 december jl. (Kamerstuk 19 637, nr. 3321) heb ik in reactie op het verzoek van het lid Dassen zoals gedaan tijdens het ordedebat
in de Tweede Kamer (TK) van 25 november uiteengezet waarom ik geen gehoor heb gegeven
aan het betreffende verzoek. Dit verzoek had betrekking op de vraag om, indien er
adviezen of concepten van adviezen van de Landsadvocaat zijn ten aanzien van het al
dan niet toepassen van de artikelen 110 en artikel 111 van de Vreemdelingenwet 2000,
deze te delen evenals de communicatie die daaromtrent heeft plaatsgevonden.
In uw brief van 17 december jl. heeft u mij het herhaalde verzoek van het lid Dassen
overgebracht zoals gedaan tijdens het ordedebat van diezelfde datum, waarin met een
beroep op artikel 68 van de Grondwet wederom wordt verzocht het conceptadvies van
de Landsadvocaat te verstrekken naast alle eventuele correspondentie over en met het
stuk, zowel binnen departementen, tussen departementen, met en tussen bewindspersonen,
naar Kamerleden in welke communicatievorm dan ook, inclusief de antwoorden in de map
van de Minister-President tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen. Tevens is verzocht
om een inventarislijst die normaliter bij een Woo-verzoek meegeleverd zou worden.
Bij de bespreking van het verzoek is opgemerkt dat niet ter zake doet dat het gaat
om een concept en is opgemerkt dat het stuk niet is opgesteld door een ambtenaar maar
door de Landsadvocaat.
Ik heb het herhaalde verzoek behandeld overeenkomstig de Beleidslijn actieve openbaarmaking
nota’s 2022 en de brief van de Minister van BZK van 26 februari 2024 (Kamerstukken II
2023/24, 28 362, nr. 71). Daarbij heb ik het verzoek in zijn geheel beoordeeld nu de gevraagde informatie
onlosmakelijk met elkaar verbonden is. De context zoals ik heb beschreven in mijn
brief van 6 december en de afweging van de verschillende belangen leiden er echter
toe dat ik geen reden zie om een ander standpunt in te nemen.
Zoals in mijn eerdere brief weergegeven gaat het om een concept dat is opgesteld door
de Landsadvocaat naar aanleiding van een verzoek op ambtelijk niveau aan de Landsadvocaat
om een kritisch onafhankelijke blik te verrichten bij de vraag of alle mogelijke invalshoeken
in beeld waren ten aanzien van de toepassing van de artikelen 110 en 111 van de Vreemdelingenwet
2000.
Het door de Landsadvocaat opgestelde concept is niet verder doorontwikkeld omdat bleek
dat er geen andere of nieuwe invalshoeken waren. Het concept is nooit aan bewindspersonen
aangeboden, heeft niet aan de basis gestaan van politieke besluitvorming en heeft
ook bij betrokken ambtenaren niet geleid tot andere inzichten waardoor direct of indirect
het stuk gevolgen heeft gehad voor de politieke besluitvorming. Daarbij geldt overigens
dat deze notitie voor de politieke verantwoording niet van belang is, nu het kabinet
heeft besloten de asielnoodwetgeving niet door te zetten.
Zoals ik in de eerdere brief heb opgemerkt geldt dat er ambtelijke verkenningen moeten
kunnen plaatsvinden en concepten kunnen worden opgesteld zonder dat rekening moet
worden gehouden met openbaarheid van stukken die nog niet de fase van een gedragen
en voltooid advies hebben bereikt. Dit geldt ook in contact met de Landsadvocaat waarbij
ook deze er in de contacten met de cliënt en vice versa op moet kunnen vertrouwen
dat niet voltooide of niet gedragen concepten of ambtelijke communicatie die daaromtrent
heeft plaatsgevonden niet openbaar worden gemaakt.
Dit samenspel van factoren maakt dat in redelijkheid een groter gewicht kan worden
toegekend aan het belang van de Staat om verstrekking van de gevraagde conceptnotitie
en de daarmee samenhangende informatie te weigeren dan het belang van de parlementaire
informatievoorziening.
De Minister van Asiel en Migratie, M.H.M. Faber-van de Klashorst