19 637 Vreemdelingenbeleid

Nr. 2195 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 juni 2016

Over de casus Weert heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (hierna: de Staatssecretaris) in het vragenuur van 17 mei reeds enkele vragen uit de Kamer beantwoord (Handelingen II 2015/16, nr. 83, item 6). Daarbij heeft hij aangegeven dat ik op dat moment bij de commissaris van de Koning een feitenrelaas had opgevraagd en dat ik de Kamer nader zou informeren.

In deze brief informeer ik de Kamer, mede namens de Staatssecretaris, over de stappen die ik vervolgens heb genomen. Als bijlage bij deze brief heb ik een overzicht opgenomen van de feitelijke gang van zaken in de casus Weert.

Op 13 mei jl. heb ik, naar aanleiding van berichten in de media over de kwestie Weert, de commissaris van de Koning van Limburg verzocht om een ambtsbericht aan mij uit te brengen over de feitelijke gang van zaken in Weert. De commissaris van de Koning heeft nog dezelfde dag met de burgemeester gesproken en zijn eerste bevindingen aan mij teruggekoppeld. Die avond heeft de burgemeester zijn standpunt ook in de media toegelicht.

Om zorgvuldig, en op basis van hoor en wederhoor, te kunnen oordelen over het handelen van de burgemeester, heb ik de commissaris van de Koning verzocht nader onderzoek te doen naar de gang van zaken en daarbij het Ministerie van Veiligheid en Justitie te vragen naar een feitenrelaas vanuit het perspectief van het ministerie. Op 26 mei jl. heb ik het ambtsbericht van de commissaris ontvangen.

Op basis van dit ambtsbericht heb ik op 2 juni jl. een gesprek gevoerd met de burgemeester, waarin ik de kwestie persoonlijk met hem heb doorgesproken en zijn kant van het verhaal heb gehoord. De Staatssecretaris en de commissaris van de Koning waren bij dat gesprek aanwezig. In het gesprek hebben wij gezamenlijk teruggekeken op de feiten zoals die zich hebben voorgedaan in de afgelopen periode en ieders verantwoordelijkheden.

De relatie tussen de bevoegdheden van de burgemeester inzake de handhaving van de openbare orde (artikel 172 Gemeentewet) en de verantwoordelijkheden van de Staatssecretaris inzake de uitzetting van een vreemdeling staat helder beschreven in de circulaire van 29 november 20111, waarvan de strekking van de inhoud ook is bevestigd in een advies van prof. mr. dr. J.G. Brouwer (Rijksuniversiteit Groningen) en prof. mr. A.E. Schilder (Vrije Universiteit Amsterdam) inzake «het gezag over de politie bij uitzetting van vreemdelingen» van 24 september 2012.2 De conclusie van het advies is dat bij een uitzetting van een vreemdeling de politie exclusief onder het gezag staat van de Staatssecretaris. Een burgemeester kan niet met een beroep op diens hulpverleningstaak of vrees voor verstoring van de openbare orde de naleving van de Vreemdelingenwet frustreren en de uitzetting tegengaan of verbieden.

Hoewel in het onderhavige geval de burgemeester bij zijn handelen de wet niet heeft overtreden, is er evenmin sprake van een wettelijke bevoegdheid die aanleiding vormde voor de wijze waarop de burgemeester, na afwijzing van het verzoek aan de Staatssecretaris om zijn discretionaire bevoegdheid in te zetten, heeft geopereerd.

De burgemeester heeft in het gesprek aangegeven dat hij zich volledig bewust is dat de verantwoordelijkheid voor het vreemdelingenbeleid bij de Staatssecretaris berust. Zijn zorg was gericht op de situatie in Weert en in het bijzonder de situatie van het Syrische gezin. Hij heeft binnen zijn verantwoordelijkheid als burgemeester de situatie rond het gezin bij de Staatssecretaris onder de aandacht gebracht. De burgemeester heeft in het gesprek uitdrukkelijk verklaard dat hij zich vanzelfsprekend aan de wet houdt.

De burgemeester zal binnenkort een gesprek hebben met het Centraal Orgaan voor de Opvang van Asielzoekers (COA) en de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V), ter bevestiging van de samenwerking die in het algemeen goed verloopt.

De gezamenlijke conclusies in het gesprek betekenen dat er thans geen reden is voor interventie op grond van mijn verantwoordelijkheden als Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk

BIJLAGE: Overzicht van de feitelijke gang van zaken in de casus Weert tot 13 mei jl

De casus

Een Syrische moeder en haar vier kinderen (verder: betrokkene) is met haar broer Syrië ontvlucht en heeft asiel aangevraagd in Nederland. Tot voor kort verbleven betrokkene en haar kinderen in het kader van de asielprocedure in het asielzoekerscentrum (AZC) Weert. Aan de broer van betrokkene is in Nederland een verblijfsvergunning verleend. De gemeente Weert heeft de broer van betrokkene op eigen initiatief een woning in Weert gegeven.

Omdat de moeder voorafgaand aan haar inreis in Nederland asiel heeft aangevraagd in Duitsland, is haar asielaanvraag en die van haar kinderen afgewezen. Volgens de regels die zijn neergelegd in de Dublin-verordening is Duitsland verantwoordelijk voor de inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag. Ook een tweede asielaanvraag in ons land van betrokkene en haar kinderen is om deze reden afgewezen.

Door de moeder is in zowel de eerste als in de tweede asielprocedure beroep ingesteld om overdracht aan Duitsland te voorkomen en in Nederland te kunnen blijven. De rechter heeft echter geen aanleiding gezien om de overdracht geen doorgang te laten vinden. De advocaat van moeder heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, maar dit hoger beroep schort de uitvoering van de overdracht niet op. Vrijwilligers in Weert en de burgemeester hebben het gezin ondersteund. Op het moment dat betrokkene (op 2 mei 2016) de mededeling kreeg dat zij zich klaar moest maken voor overdracht aan Duitsland, hebben vrijwilligers het gezin ondergebracht op een onbekend adres. Op dat moment heeft de burgemeester van Weert de Staatssecretaris gevraagd om gebruik te maken van diens discretionaire bevoegdheid. Dit verzoek is door de Staatssecretaris afgewezen. Een tweede verzoek van de burgemeester d.d. 10 mei is door de Staatssecretaris bij brief van 24 mei afgewezen.

De feiten

In het feitenrelaas tot aan 13 mei kunnen 3 fases worden onderscheiden:

A. 12 april – 21 april 2016

  • Op 12 april jl. werd door de moeder een tweede asielverzoek ingediend Bij besluit van 14 april heeft de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) dit afgewezen. Omdat een verzoek om een voorlopige voorziening geen opschortende werking heeft, heeft het COA op die dag de gemeente Weert geïnformeerd dat het gezin op 21 april aan Duitsland zou worden overgedragen.

  • Op 20 april heeft de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening afgewezen

  • Op 21 april gaven vrijwilligers in Weert signalen af aan de burgemeester dat het gezin (bedoeld is: de moeder met kinderen en haar broer) bij overdracht aan Duitsland uit elkaar zouden worden gehaald en dat er onrust onder het Syrische deel van de bewoners van het AZC zou zijn. Er zou bij de broer ook sprake zijn van psychische problemen. Om de overdracht van het gezin rustig te laten verlopen is door het COA onder meer het Gezondheidscentrum Asielzoekers (GCA), de politie, de crisisdienst en het ketenbrede calamiteitenteam ingelicht.

  • Op 21 april werden de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) en de Afdeling Vreemdelingen Identificatie Mensenhandel (AIVM; de nieuwe naam van de voormalige Vreemdelingenpolitie) op de hoogte gesteld door de basispolitiezorg dat de burgemeester «opdracht» had gegeven niet mee te werken aan de geplande overdracht van gezin aan Duitsland, in dier voege dat politie niet zou mogen meewerken aan een «staande houden» van het gezin. Aansluitend heeft de burgemeester telefonisch contact gezocht met de regievoerder van de DT&V met een gelijksoortige mededeling, waarbij hij zich baseerde op schrijnende factoren in de casus en de onrust die overdracht teweeg zou brengen.

  • De afspraak werd gemaakt dat DT&V en de burgemeester elkaar op 29 april zouden ontmoeten om standpunten te verhelderen. De urgentie werd aangegeven, omdat de uiterste overdrachtsdatum 5 mei was.

B. 29 april – 3 mei 2016

  • Op 29 april vond het gesprek plaats tussen de burgemeester, COA en DT&V. Het gesprek had een open karakter. De DT&V heeft een toelichting gegeven op de casus en de aanpak. Aangegeven werd dat er sprake zal zijn van maatwerk omdat men het gezin naar Dortmund wilde brengen, dus dicht bij de broer in Weert die inmiddels een verblijfstatus had. De burgemeester herhaalde tijdens het gesprek zijn argumenten van schrijnendheid. Scenario's zijn doorgelopen, inclusief het scenario wat er gebeuren zou als gezin niet meer wordt aangetroffen. De burgemeester koos er voor om voor 2 mei 12.00 uur een brief aan Staatssecretaris te zenden met een beroep op diens discretionaire bevoegdheid, waarbij de DT&V ervoor zou zorgen dat de Staatssecretaris nog tijdig voor de uiterste overdrachtsdatum van 5 mei een besluit zou nemen.

  • De burgemeester heeft op 2 mei, voor 12.00 uur, een brief met uitgebreide toelichting aan de Staatssecretaris gestuurd, waarin hij zijn argumenten heeft herhaald en van toelichting heeft voorzien. De brief werd ondersteund met een schrijven van 51 Weertse vrijwilligers.

  • De DT&V informeerde de burgemeester dat de Staatssecretaris voornemens was om dezelfde dag nog een besluit te nemen op de brief van de burgemeester. De aangezegde overdracht op 3 mei bleef wel staan, omdat de brief geen opschortende werking had.

  • Het gezin kreeg op 2 mei van de DT&V het bericht dat men zich op 3 mei gereed moest houden voor overdracht aan Duitsland. Dit leidde tot het besluit van een groep vrijwilligers om diezelfde avond het gezin elders onder te brengen. De burgemeester werd van genoemde plannen op de hoogte gebracht.

  • Op 3 mei kreeg de burgemeester ‘s ochtends telefonisch van DT&V de mededeling dat de Staatssecretaris het verzoek van 2 mei om gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid had afgewezen. Een schriftelijke bevestiging werd aangekondigd. De burgemeester was het niet met het besluit eens en kondigde juridische stappen aan tegen de afwijzing.

  • De burgemeester heeft contact met het COA en het gezin gehad en informeerde de vrijwilligers. Er was verslagenheid bij het gezin, vrijwilligers en andere Syrische bewoners in het AZC. Het gezin werd – conform de gebruikelijke procedure – uitgeschreven uit het AZC, met o.a. als gevolg dat voorzieningen en verzekeringen vanuit het AZC kwamen te vervallen. De burgemeester heeft per email de gemeenteraad van Weert ingelicht.

  • De burgemeester informeerde later die dag of de bezittingen van het gezin konden worden opgehaald en haalde in de loop van de middag persoonlijk de spullen op met machtiging van betrokkene.

C. 4 mei – 13 mei 2016

  • Op 4 mei vond overleg plaats tussen de burgemeester en de advocaat van het gezin over juridische mogelijkheden. Er zou hoger beroep worden ingesteld tegen de nog te ontvangen uitspraak in bodemprocedure van betrokkene. Tevens zou een nieuwe brief aan de Staatssecretaris worden geschreven.

  • Op 6 mei arriveerde de brief van de Staatssecretaris waarin het verzoek van de burgemeester om gebruik te maken van zijn diens discretionaire bevoegdheid werd afgewezen (zoals op 3 mei reeds mondeling door DT&V aan de burgemeester was doorgegeven).

  • Op 10 mei is de casus in het college van B&W van Weert besproken. De acties van de burgemeester werden gesteund en het college liet actief zoeken naar huisvesting voor de broer, die inmiddels als statushouder in de Gemeentelijke Basisadministratie van Weert was ingeschreven.

  • Op 10 mei stuurde de burgemeester opnieuw een brief aan de Staatssecretaris, met verzoek om heroverweging van zijn besluit.

  • Op die dag heeft de burgemeester tijdens een openbare raadsinformatiebijeenkomst Bedrijfsvoering en Inwoners de leden van deze raadscommissie over de gang van zaken geïnformeerd (op 25 mei is de gemeenteraad door de burgemeester geïnformeerd).


X Noot
1

Circulaire betreffende bevoegdheden bij beëindiging opvang uitgeprocedeerde asielzoekers.

X Noot
2

Kamerstuk 19 637, nr. 1588.

Naar boven