Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 oktober 2012
Met deze brief informeer ik uw Kamer over het advies van prof. mr. dr. J.G. Brouwer
(Rijksuniversiteit Groningen) en prof. mr. dr. A.E. Schilder (Vrije Universiteit Amsterdam)
inzake «het gezag over de politie bij uitzetting van vreemdelingen» van 24 september
2012. Het advies treft u als bijlage bij deze brief *).
Het afgelopen jaar is de Tweede Kamer een aantal keer bericht1 en is gesproken over de bevoegdheidsverdeling en het gezag over de politie van de
bewindspersoon en burgemeesters bij de uitvoering van het vreemdelingenbeleid. Naar
aanleiding van onder meer de brief van het Landelijk Overleg van Gemeentebesturen
inzake Opvang- en terugkeerbeleid (LOGO) over de uitzetting van vreemdelingen, is
in overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Genootschap van
Burgemeesters advies gevraagd aan eerdergenoemde professoren Brouwer en Schilder.
Zij hebben daarop bijgaand advies uitgebracht.
Centraal in het advies staat enerzijds de aansturing door de minister voor Immigratie,
Integratie en Asiel van de politie bij de uitzetting van uitgeprocedeerde vreemdelingen
en anderzijds de bevoegdheid van de burgemeester om de politie aan te sturen in het
kader van het handhaven van de openbare orde. In het advies wordt het kabinetsstandpunt
hierover bevestigd. Daarbij wil ik benadrukken dat de inzet is om waar deze twee bevoegdheden
tegelijkertijd spelen, er gezamenlijk uit te komen. Het uitgangspunt is dan ook dat
het altijd mogelijk moet zijn om te komen tot een oplossing. In het advies wordt ingegaan
op wie de politie aanstuurt bij de uitzetting van een vreemdeling, welke regelgeving
en bevoegdheden van toepassing zijn als er mogelijk sprake is van een openbare orde
conflict, en of een dreigende openbare orde verstoring een legitieme reden kan zijn
voor een burgemeester om medewerking van de politie aan een uitzetting te verbieden.
De conclusie van het advies is dat bij een uitzetting van een vreemdeling de politie
exclusief onder het gezag staat van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel.
Een burgemeester kan niet met een beroep op diens hulpverleningstaak of vrees voor
verstoring van de openbare orde de naleving van de Vreemdelingenwet frustreren en
de uitzetting tegengaan of verbieden. Wanneer een burgemeester vreest dat een uitzetting
zal leiden tot verstoring van de openbare orde dan dient hij de verstoring te voorkomen
met behulp van de politie. De burgemeester heeft hierbij een inspanningsplicht.
Slechts wanneer sprake is van bestuurlijke overmacht, waarmee wordt gedoeld op een
ordeverstoring die zo groot is dat de burgemeester deze niet kan beteugelen met de
politie die hem ter beschikking staat, is volgens de auteurs een uitzondering denkbaar.
In het advies wordt gesteld dat een dergelijke situatie zich tot op heden niet heeft
voorgedaan. Mocht het zo ver komen dan kan de burgemeester om extra bijstand kan vragen,
zodat de overmachtsituatie slechts tijdelijk is en een geplande uitzetting alsnog
plaats kan vinden.
Brouwer en Schilder concluderen voorts dat een burgemeester die zich met een beroep
op zijn zorgplicht of de handhaving van de openbare orde tegen uitzetting verzet,
zonder dat sprake is van bestuurlijke overmacht, zich schuldig maakt aan oneigenlijk
gebruik van zijn bevoegdheid.
De minister voor Immigratie en Asiel,
G. B. M. Leers
De minister van Veiligheid en Justitie,
I. W. Opstelten
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
J. W. E. Spies
*) Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer