19 637 Vreemdelingenbeleid

Nr. 1507 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 19 maart 2012

De algemene commissie voor Immigratie en Asiel1 heeft op 29 februari 2012 overleg gevoerd met minister Leers voor Immigratie, Integratie en Asiel over:

  • de brief van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, d.d. 22 december 2011, inzake alternatieven voor vreemdelingenbewaring, ( 19 637, nr. 1483 );

  • de brief van de minister voor Immigratie en Asiel, d.d. 15 november 2011, Reactie op verzoek commissie om een uiteenzetting van de stand van zaken omtrent de 1F-problematiek, (19 637, nr. 1475);

  • de brief van de minister voor Immigratie en Asiel, d.d. 8 december 2011, inzake wijziging subsidiebeleid voor vrijwillige, duurzame terugkeer en herintegratie van ex-asielzoekers, (29 344, nr. 84);

  • de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, d.d. 22 juni 2011, inzake reactie advocatenkantoor Alaca op de brief van de ministers van BuZa en I&A over de gevolgen van het arrest Hof EU inzake zaak Soysal, (30 573, nr. 72);

  • de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, d.d. 8 december 2011, inzake naturalisatie van vreemdelingen met een Ranov-vergunning, (19 637, nr. 1480).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de algemene commissie voor Immigratie en Asiel, Brinkman

De griffier van de algemene commissie voor Immigratie en Asiel, Roovers

Voorzitter: Kuiken

Griffier: Roovers

Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Fritsma, Knops, Van Nieuwenhuizen-Wijbenga, Schouw, Dibi en Gesthuizen,

en minister Leers voor Immigratie, Integratie en Asiel, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.

Voorzitter: Knops

De voorzitter: Welkom bij dit algemeen overleg over immigratie en asiel. Omdat de voorzitter van deze commissie ziek is en de plaatsvervangend voorzitter nog onderweg is, zal ik het voorzitterschap tijdelijk waarnemen. Aan de orde zijn een aantal brieven die in de afgelopen drie maanden aan de Kamer zijn gestuurd. Ik wijs erop dat de brief op stuk nr. 72 (30 573), met de reactie op advocatenkantoor Alaca, en de brief op stuk nr. 1480 (19 637), over naturalisatie van vreemdelingen met een Ranov-vergunning, niet door de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel zijn ondertekend. In de procedurevergadering hebben we echter afgesproken dat de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel indien mogelijk vragen over die brieven zal beantwoorden. Mocht hij dat niet kunnen, dan zullen die vragen naderhand schriftelijk worden afgedaan. Ik stel een spreektijd voor van zes minuten per fractie en ik zal daar coulant mee omgaan.

De heer Fritsma (PVV): Voorzitter. We behandelen vandaag een paar verschillende thema's, waaronder dat van de 1F'ers. Bij 1F'ers is sprake van ernstige redenen op grond waarvan verondersteld wordt dat ze betrokken zijn geweest bij zeer ernstige misdaden zoals oorlogsmisdaden. Deze mensen komen niet in aanmerking voor verblijfsrecht in Nederland en ook de PVV-fractie vindt het natuurlijk belangrijk dat dit zo blijft. Het is daarom belangrijk dat 1F'ers Nederland zo snel mogelijk verlaten, maar helaas zitten bepaalde gemeenten daar wat anders in. De minister heeft daarom besloten om aan een aantal burgemeesters de 1F-beoordeling toe te lichten. In de brief hierover lezen we dat er in een aantal gevallen tot die gesprekken met burgemeesters hebben plaatsgevonden, door de minister geen onomkeerbare stappen zijn gezet wat betreft terugkeer. Is die opschorting van uitzetting van 1F'ers nog steeds aan de orde? Zo ja, hoeveel gevallen betreft dit en kan de minister er zorg voor dragen dat die opschorting van uitzettingen zo snel mogelijk ongedaan wordt gemaakt? Kunnen de gesprekken met burgemeesters voor zover die nog niet zijn afgerond, zo snel mogelijk worden afgerond, zodat de opschorting van uitzettingen niet meer relevant is? Oorlogsmisdadigers hoeven we immers echt niet te veel in bescherming te nemen, ook niet als bepaalde burgemeesters daar anders over denken.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik ben het natuurlijk geheel met de heer Fritsma eens over de oorlogsmisdadigers. Nederland mag voor hen geen toevluchtsoord zijn, maar is het niet van het allergrootste belang dat eerst, zoals gebruikelijk is bij misdadigers, onomstotelijk vast komt te staan dat iemand die misdaden inderdaad heeft begaan?

De heer Fritsma (PVV): Bij de 1F-beoordeling wordt vastgesteld dat er ernstige redenen zijn op grond waarvan verondersteld kan worden dat mensen betrokken zijn geweest bij oorlogsmisdaden. Als je het 1F-predicaat krijgt, moet je daar dus wel iets voor hebben gedaan. Ik vind het dan ook niet meer dan logisch dat de bewijslast bij de betrokken vreemdeling ligt wanneer er sprake is van onschuld. Dat is de huidige gang van zaken en daar kan ik me volledig in vinden.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Nogmaals, ik deel het standpunt dat we geen toevluchtsoord moeten worden voor mensen die verschrikkelijke dingen op hun kerfstok hebben. We willen hier geen misdadigers, zeker niet als het zoiets ernstigs als oorlogsmisdaden betreft. Het is echter ook goed gebruik om mensen een eerlijke behandeling te geven. Als zij onterecht worden verdacht, is dat een even grote voortzetting van iets misdadigs. Je ontzegt iemand namelijk een normaal en menswaardig bestaan. De heer Fritsma geeft nu een iets te eenzijdig beeld van de 1F-problematiek. Want was het maar zo eenvoudig dat we van al die mensen die nu tussen wal en schip vallen, zeker wisten dat ze iets verschrikkelijks hebben gedaan. Dan konden we ze namelijk ook op die manier behandelen. Dat is echter niet het geval.

De heer Fritsma (PVV): Ik heb geen informatie op grond waarvan ik kan concluderen dat de 1F-beoordeling door de IND ondeugdelijk is. Nogmaals, er moet sprake zijn van ernstige redenen op grond waarvan verondersteld wordt dat er betrokkenheid bij oorlogsmisdaden is. Die ernstige redenen moeten wel toegelicht worden. Daar is de beoordeling ook op gericht. Juist om de visie van mevrouw Gesthuizen te onderschrijven dat we geen vluchtheuvel mogen worden voor oorlogsmisdadigers is het belangrijk dat we daaraan vasthouden en dat de bewijslast in deze gevallen bij de betrokken vreemdelingen ligt als er toch een beoordelingsfout is gemaakt. Zo simpel is het. Ik heb dus geen aanwijzingen dat de 1F-beoordeling ondeugdelijk is en als er fouten worden gemaakt, nodig ik mevrouw Gesthuizen uit om die naar voren te brengen zodat we daarover kunnen praten.

De voorzitter: Dat zou mevrouw Gesthuizen kunnen doen in haar termijn. Het woord is nu aan de heer Dibi.

De heer Dibi (GroenLinks): Ik heb ook een vraag over deze ingewikkelde kwestie. Erkent de heer Fritsma dat het stempeltje «1F» iets anders is dan «schuldig»?

De heer Fritsma (PVV): Dat erken ik. De toetsing zit erin dat er ernstige redenen moeten zijn op grond waarvan verondersteld wordt dat deze mensen betrokken zijn geweest bij oorlogsmisdaden. Dat geeft wel aan je dit predicaat niet zomaar krijgt. Ernstige redenen zijn ernstige redenen. Om ervoor te zorgen dat Nederland geen vluchtheuvel wordt voor oorlogsmisdadigers kan ik mij prima in de huidige systematiek vinden.

De heer Dibi (GroenLinks): Ik stel vast dat de heer Fritsma erkent dat het stempeltje «1F», dat iemand om ernstige redenen kan krijgen, niet gelijkstaat aan schuldig zijn aan oorlogsmisdaden. Dan heb ik de volgende vervolgvraag. Als de heer Fritsma niet zeker weet dat iemand schuldig is, is het toch onverantwoord om nu te zeggen dat die mensen allemaal per direct uitgezet moeten worden? Dan weten we toch niet of we misschien een onschuldige uitzetten die mogelijk in Afghanistan of waar dan ook in grote problemen terechtkomt?

De heer Fritsma (PVV): Dat is echt een versimpeling van de situatie, want die ernstige redenen moeten zijn vastgesteld. Dat weet de heer Dibi ook. Als die ernstige redenen op grond waarvan de veronderstelling relevant is dat betrokkenheid bij oorlogsmisdaden bestaat, zijn vastgesteld, is het toch logisch dat de bewijslast vervolgens bij de vreemdeling ligt om aan te tonen dat er sprake is van onschuld? Als je dat loslaat, dreig je een vluchtheuvel te worden voor oorlogsmisdadigers, terwijl we het er hopelijk allemaal over eens zijn dat we dat niet moeten worden.

Van tientallen 1F'ers kan helaas op grond van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens geen uitzetting plaatsvinden. Op hen rust echter nog wel een vertrekplicht. Gelet op die verplichting vraag ik de minister om het voor oorlogsmisdadigers zo moeilijk mogelijk te maken om in ons land te verblijven. Krijgen deze mensen uitkeringen? Kan het kabinet hier, voor zover dit het geval is, een einde aan maken? In dit kader wijs ik op de Filippijnse terroristenleider José Maria Sison, die ook op grond van artikel 3 EVRM niet kon worden uitgezet en ook een uitkering plus AOW had. In zijn geval zijn die ook stopgezet. Dat kan dus dienen als mooi voorbeeld van hoe het moet.

Ik heb vorig jaar vragen gesteld over een Turkse moslimextremist die banden heeft met Hezbollah. Ik heb daarop het algemene antwoord gekregen dat 1F-toetsing relevant is in gevallen zoals ik die zojuist noemde, waarin ernstige redenen aanwezig zijn. Ik weet echter niet hoe het is afgelopen met deze individuele moslimextremist. De minister geeft aan dat het moeilijk is om informatie te geven over individuele gevallen. Ik vraag hem om desnoods in een vertrouwelijke brief aan te geven hoe het is afgelopen met deze man, over wie mijn fractie en de SP-fractie vragen hebben gesteld.

Ik kom op de uitwerking van de aangenomen motie over het onderzoeken van alternatieven voor vreemdelingenbewaring. Hiervoor wordt een testgroep gevormd, waarvan criminelen en mensen die hun terugkeer belemmeren, worden uitgesloten. De meest problematische groep vreemdelingen valt dus niet binnen de pilots. Niet dat ik dat wil, maar dit betekent natuurlijk wel dat de doelgroep van de pilots niet als representatief kan worden gezien voor de totale groep vreemdelingen die Nederland moet verlaten. Erkent de minister dat alleen een geldige vergelijking mogelijk is met andere vreemdelingen die ook niet crimineel zijn en die hun terugkeer ook niet belemmeren? In dat licht zal de PVV-fractie de resultaten van de pilot gaan bezien.

Ik ga nu in op de brief over vrijwillige terugkeer. De PVV-fractie onderschrijft het belang hiervan. Alles wat de vaak tegenvallende terugkeercijfers kan verbeteren, is natuurlijk mooi meegenomen. Als er echter veel geld en middelen in de vrijwillige terugkeer worden gestoken, moet natuurlijk wel buiten kijf staan dat dit de terugkeer echt bevordert. Gaat de minister dit monitoren? Hoe gaat hij dat doen? Op welke termijn worden de bevindingen naar de Kamer teruggekoppeld?

De overige brieven zijn in mijn optiek helder. Ik ben blij dat wordt vastgehouden aan de visumplicht voor Turkse dienstverleners. Ook ben ik blij dat generaal pardonners niet worden vrijgesteld van het paspoortvereiste bij naturalisatieverzoeken.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD): Voorzitter. Gemakshalve sluit ik wat betreft de brief over de 1F-problematiek aan bij de heer Fritsma. Zoals hij al zei, krijgt iemand dat stempeltje «1F» niet zomaar. We moeten er echt voor zorgen dat wij niet een toevluchtshaven worden voor mensen die allerlei vreselijke dingen op hun geweten hebben. Ook moeten we ervoor zorgen dat zij hun proces en hun terechte straf niet ontlopen. Die discussie hoeven we echter niet nog een keer te voeren.

Ik ga nu in op de alternatieven voor vreemdelingenbewaring. Er is een aantal pilots aangekondigd en wat de VVD betreft, krijgt de minister daar groen licht voor. Ook wij zijn namelijk de mening toegedaan dat de vreemdelingendetentie het ultimum remedium is. Het is het laatste wat je moet doen, en ook alleen als je echt zicht hebt op concrete uitzetting. Wij vinden het dus prima dat de minister andere mogelijkheden zoekt.

We zijn ook tevreden over de opvang van alleenstaande minderjarige vreemdelingen zoals die nu plaatsvindt op de COA-locaties. In een vorig overleg heb ik aan de minister het probleem voorgelegd dat die jongeren zich niet kunnen identificeren. Daar zou de minister over in gesprek gaan met zijn collega van BZK. Minister Spies zit er natuurlijk nog maar kort, maar ik weet ook niet in hoeverre de gesprekken hierover met minister Donner tot succes hebben geleid. Het probleem is er nog steeds en het moet wel een keer opgelost worden.

Er wordt nu gekeken naar meer vrijheidsbeperkende locaties (VBL's) om gebruik van te kunnen maken, ook in de pilots. Er is al een uitbreiding geweest in die zin dat we niet meer alleen Ter Apel hebben, maar ook de gezinslocaties in Gilze en Katwijk. Ik ben ook in de VBL in Vught gaan kijken. De eerste resultaten waren destijds redelijk bemoedigend. Er zouden meer successen worden bereikt, omdat iedereen in zo'n vrijheidsbeperkende locatie in dezelfde situatie zit en alles is gericht op de terugkeer. In hoeverre ziet de minister nog capaciteitsproblemen? Kan hij, mogelijk door het omvormen van nog andere centra naar een vrijheidsbeperkende locatie, wat meer scheiding aanbrengen tussen degenen die nog zicht hebben op iets en degenen die dat niet meer hebben en gewoon weten dat ze terug moeten? In hoeverre zit daar nog mogelijkheid tot verbetering in?

Mijn volgende punt is de wijziging van het subsidiebeleid voor de vrijwillige en duurzame terugkeer. Dat sluit hierbij aan. Tijdens mijn werkbezoeken is me opgevallen dat het succes er vooral in zit dat mensen met opgeheven hoofd terug kunnen gaan. Daar kan die ondersteuning in natura die nu wordt voorgesteld, goed bij helpen. Ik vind het ook goed dat de minister de keuze heeft gemaakt dat het vooral in het land van herkomst moet gebeuren. Daar moet worden bekeken hoe mensen met huisvesting, opleiding of anderszins een beetje op weg geholpen kunnen worden. Dat dit gebeurt in samenwerking met een aantal ngo's, die daar dan wel een goed doortimmerd plan voor moeten hebben, ondersteunt de VVD ook van harte. Wij zijn er namelijk geen voorstander van om mensen grote bedragen in contanten mee te geven. De vorige pilots hebben laten zien dat mensen vooral geld willen. Daar ziet de VVD weinig in. Wij willen absoluut niet dat dit tot een aanzuigende werking gaat leiden. Het meest idiote voorbeeld uit onze geschiedenis is dat van de Macedonische busreisjes, waarbij onze terugkeerpremie hoger was dan de kosten van de busreis. In dat soort situaties willen we in ieder geval nooit terechtkomen. Ook wat dit betreft, krijgt de minister dus van de VVD groen licht en steun om te proberen mensen echt te helpen.

Ik geef de minister nog wel mee dat ngo's heel behulpzaam zouden kunnen zijn bij het leggen van contacten met mensen die al teruggekeerd zijn en met wie het goed gaat. In gesprekken met mensen van IOM, DT&V en andere organisaties die zich met terugkeer bezighouden, heb ik gehoord dat het ontzettend helpt om mensen over de streep te trekken om terug te gaan, dat ze zien dat anderen die hen zijn voorgegaan goede ervaringen hebben en dat het hen weer goed gaat in het land van herkomst.

Van de laatste twee brieven die op de agenda staan, hebben we kennisgenomen. Daar kunnen we prima mee uit de voeten. Ik laat het hierbij voor mijn eerste termijn, voorzitter.

Voorzitter: Kuiken

De heer Knops (CDA): Voorzitter. Ik begin bij de brief over alternatieven voor vreemdelingenbewaring. Daar is op dit moment nog niet zo veel over te zeggen, omdat er een aantal pilots wordt opgezet waarvan wij de resultaten tegemoetzien. Wij hebben al eerder gezegd dat wij het toejuichen dat pilots worden opgestart: learning by doing. We moeten niet bang zijn om dingen uit te proberen waarvan straks wellicht de conclusie is dat ze niet werken. En als de conclusie is dat het wel werkt, is het mooi dat we dit soort dingen doen. In het bijzonder juichen wij toe dat het maatschappelijke middenveld wordt betrokken bij het terugkeerbeleid, zoals in pilot 4. Het Platform Duurzame Terugkeer is niet voortgezet, maar de verworvenheden ervan moeten wel behouden blijven. Deze pilot gaat wat ons betreft dan ook in de goede richting. Mijn vraag is wel voor welke projecten en welke organisaties inmiddels verzoeken zijn gehonoreerd.

Van de alternatieven voor vreemdelingenbewaring in Zweden en Australië is het voor ons interessant of die leiden tot betere vertrekresultaten dan in Nederland. Dat is niet af te leiden uit de gegevens die wij hebben gekregen. De bijlage over Australië is nogal onoverzichtelijk en de Zweedse statistieken geven niet de mogelijkheid om de effectiviteit te beoordelen. Kan de minister toch iets zeggen over de terugkeereffectiviteit in die landen?

Wat betreft de aanbeveling van Amnesty International inzake vereenvoudiging van de buitenschuldprocedure blijven wij telkens zitten met de problematiek van de weigerachtige landen. Die landen moeten wat ons betreft in Europees verband worden aangepakt. Wat gaat de minister daarin ondernemen?

Ik ga nu in op de 1F'ers. De minister noemt het bestuurlijk overleg met de VNG en de gesprekken van burgemeesters met DT&V en de minister zelf. Hoeveel animo was er voor die bijeenkomsten? Hoe hoog was de opkomst en hoe werd het overleg gewaardeerd door de burgemeesters? We weten dat een aantal burgemeesters daar bepaalde posities hebben ingenomen, maar waar leiden de vroegtijdige communicatie en de open dialoog concreet toe? Krijgen de burgemeesters meer begrip voor het beleid en accepteren zij het ook? Hoe verloopt de terugkeer van 1F'ers naar het land van herkomst of een derde land? Hetzelfde geldt natuurlijk voor gezinsleden die geen verblijfsvergunning krijgen.

Bij het subsidiebeleid voor vrijwillige terugkeer is natuurlijk de centrale vraag in hoeverre dat beleid bijdraagt aan de terugkeer. Wij hebben altijd gezegd dat het mooi is dat de projecten ter plekke een soort magneet kunnen vormen waardoor mensen een perspectief hebben en daadwerkelijk terug kunnen gaan, maar het doel dat daaronder ligt, is dat de terugkeer bevorderd wordt. Klinkt dit signaal voldoende door bij de organisaties die ter plekke bezig zijn met de projecten? Wij hebben geen aanwijzingen dat dit niet zo is, maar ik zou graag van de minister willen horen of hij het gevoel heeft dat de projecten aan dit doel bijdragen. De prioriteit van de in bijlage 2 bedoelde terugkeerprojecten zou moeten liggen bij landen waarmee de meeste terugkeerwinst is te behalen. Dat zijn de landen waaruit de meeste asielzoekers afkomstig zijn. In hoeverre gebeurt dit ook?

Als nevenprioriteit zou wat ons betreft moeten gelden de gerichtheid op alleenstaande minderjarige vreemdelingen en gezinnen met kinderen. In hoeverre is dit het geval? In hoeverre zijn de projecten bijvoorbeeld gericht op het creëren van opvangvoorzieningen voor minderjarigen in de landen van herkomst? Kan de minister garanderen dat de projecten zo veel mogelijk zijn gericht op daadwerkelijke terugkeer, dus op de primaire activiteiten, en minder op de genoemde subdoelstellingen en subactiviteiten? We moeten namelijk voorkomen dat er een te bureaucratische structuur ontstaat, waarin organisaties vooral met zichzelf praten en met zichzelf bezig zijn. In de subsidieregeling wordt een negental landen genoemd waar opvangstructuren bestaan voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Mogen we ervan uitgaan dat amv's uit die landen die geen verblijfsvergunning krijgen dus altijd terug moeten gaan naar die landen?

Tot slot ga ik in op de brief over de naturalisatie van de Ranov-vergunninghouders. Mijn fractie vindt het een goede zaak dat mensen, als ze eenmaal hier blijven, ook een perspectief hebben op integratie. Wij verwachten van mensen dat ze actief burgerschap tonen. Dat vragen we van mensen die hier geboren zijn en ook van mensen die hier komen. Ons bereiken veel signalen dat dit op dit moment moeizaam gaat, ondanks het feit dat mensen een vergunning hebben en inspanningen doen om het Nederlanderschap te verwerven. Kan de minister zich iets voorstellen bij een versoepeling? Kan hij zich iets voorstellen bij het idee dat iemand, als hij hier een vergunning krijgt, ook in aanmerking zou moeten komen voor het Nederlanderschap? Als iemand dat namelijk niet krijgt, maak je het hem wel heel moeilijk om volwaardig onderdeel uit te maken van de samenleving, en dat is juist wat we graag willen. Ik realiseer me dat de minister van BZK daarvoor eerstverantwoordelijk is, maar ik stel de vraag toch aan deze minister. Hij moet zelf maar bekijken of hij de vraag kan en wil beantwoorden.

De heer Schouw (D66): Voorzitter. Het is goed dat de minister na inspirerende aandrang vanuit de Kamer start met alternatieven voor vreemdelingenbewaring, want er moet een betere balans komen tussen het aandringen op vertrek en een humane opvang. Ik denk dat we dat met elkaar eens zijn. Wel heb ik de indruk dat de omvang van de pilots beperkt is. Er komen eigenlijk weinig vreemdelingen voor in aanmerking. Die indruk heb ik althans, en daar leid ik de volgende vraag uit af: waarom worden op voorhand grote groepen vreemdelingen uitgesloten van de alternatieven? Is het niet zorgvuldiger en rechtvaardiger om bijvoorbeeld een individuele risicoanalyse te maken, bijvoorbeeld met de risk assessment tool die in de Verenigde Staten wordt gebruikt bij het beoordelen wie wel en niet in aanmerking komt? Kan de minister helder maken welk criterium precies wordt gebruikt voor het beoordelen van die alternatieven? Is dat bijvoorbeeld het stimuleren van de daadwerkelijke terugkeer of is het, om een ander uiterste te noemen, het risico op onttrekking? Dat is mij nog niet duidelijk.

De Terugkeerrichtlijn schrijft voor dat trapsgewijze maatregelen worden getroffen tegen een uitgewezen vreemdeling. Daarbij moet steeds worden bezien of een lichter middel aangewezen is. Op welke wijze neemt de minister dit voorschrift in acht? Is hij ook bereid om in de wet en in zijn beleid het voorschrift op te nemen dat het lichtst mogelijke middel in beginsel steeds de voorkeur geniet?

In dit verband noem ik ook de gesloten verlengde asielprocedure. Als het niet lukt om in acht dagen een procedure te doorlopen, ga je de gevangenis in in plaats van de procedure te doorlopen in een wat meer open systeem. Ik begrijp eigenlijk de halsstarrigheid van de minister niet. Waarom probeert hij daaraan vast te houden? Ik vraag dat ook vanwege de brieven en de inbreng van onder andere Amnesty International en VluchtelingenWerk. Die dringen voortdurend aan op verandering. Waarom handhaaft de minister het systeem zo halsstarrig? Het zou namelijk echt een pluim op de hoed van de minister zijn als hij eraan zou gaan werken om eens van die procedure af te komen. Mijn fractie is daar erg voor en ik heb zomaar het vermoeden dat een aantal andere fracties er ook erg voor zijn.

De 1F-problematiek is al aan de orde gesteld door voorgaande sprekers. Laat ik het eens uitdagend zeggen tegen de minister: ik vind dat hij weinig doortastend optreedt op dat dossier, want de omvang van strafvervolging van vreemdelingen met een 1F-status lijkt zeer beperkt. Daar moet toch wat meer aan gebeuren. Kan de minister heel praktisch schetsen met welke stappen en maatregelen hij de problematiek van de 1F'ers gaat aanpakken?

De heer Knops heeft zojuist een precedent gecreëerd door een vraag te stellen over iets wat niet op de agenda staat. Zo heb ik er ook nog twee. Ik zie wel of de minister reageert. Wij zijn geschrokken van het Beleidskader hervestiging 2012–2015, waarin de minister een integratieperspectief opvoert voor het toelaten van vluchtelingen. Ik ben blij dat ik dit nu aan de minister voor kan leggen. Het is een cruciale en in de ogen van D66 onwenselijke beleidswijziging, want op die manier creëer je twee soorten vluchtelingen. Er is dan een soort eersterangsvluchteling, die wel kan integreren in Nederland, op basis van welk criterium dan ook, en een ander soort vluchteling, die kennelijk niet het land in mag omdat hij niet kan integreren. Ik was daar zo van geschrokken dat ik toch vraag om een reactie van de minister.

Mijn laatste punt raakt ons allemaal en in het bijzonder de minister. We vinden allemaal dat we de lengte van de procedures moeten terugbrengen. De minister heeft daar ook op ingezet, met volle steun van iedereen in de Kamer. Vanmorgen zijn echter de nieuwe CBS-cijfers Asielzoekers 2011 gepresenteerd en wat blijkt? Er waren 1820 vervolg-asielverzoeken in 2010 en 3040 in 2011. Dat is dus bijna een verdubbeling. Dat verhoudt zich heel moeilijk met de wens die wij allemaal hebben om de procedures te verkorten. Ik leg het hier maar even neer; dan ben ik het gelijk kwijt. Ik zie wel of de minister erop reageert.

De heer Dibi (GroenLinks): Voorzitter. Ik voer mede het woord namens collega Samsom van de PvdA. Het gaat dus om 40 zetels; ik hoop dat de minister met extra aandacht luistert!

De overkoepelende vraag van vandaag is: hoe kan de positie van asielzoekers in Nederland worden verbeterd door middel van duurzame terugkeer of volwaardig verblijf? Ik zal mij in onze inbreng richten op drie punten.

Ik begin met de alternatieven voor vreemdelingenbewaring. Het uitgangspunt voor GroenLinks en de PvdA is dat opsluiting van mensen die geen strafbare feiten hebben gepleegd, zeer ongewenst is. Het is echt een uiterste noodmaatregel voor asielzoekers die uitgezet gaan worden, waarbij de termijn van zes maanden leidend moet zijn. Het stemt optimistisch dat een aantal landen in de wereld, zoals Zweden en Australië, laten zien dat er veel alternatieven zijn voor vreemdelingenbewaring. Dat is goed nieuws, zou je denken. Je zou ook denken dat de minister hier voortvarend mee aan de slag zou gaan, maar zijn reactie is zuinig. Waarom komt er niet net als in Australië een overbruggingsvisum, een «Bridging Visa E», totdat duidelijk is of iemand in aanmerking komt voor een tijdelijk verblijf? Of intensief casemanagement, waarbij één persoon er met de asielzoeker voor zorgt dat maatwerk wordt geleverd? Waarom is de minister niet enthousiast over de mogelijkheden die er zijn en maakt hij daar geen beleid op? Nu hebben we vier pilots, die bedoeld zijn voor een zeer select gezelschap. De minister spreekt in de brief over enkele tientallen vreemdelingen en over honderd ex-amv's. Er zijn vier pilots: 1. Een meldplicht bij de politie in combinatie met facilitering bij terugkeer; 2. Het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel in een vrijheidsbeperkende locatie voor ex-amv's; 3. Een vooraf te betalen borgsom, die wordt teruggegeven bij vertrek vanuit de EU; 4. Het meefinancieren van terugkeerprojecten.

De pilots gaan dit jaar van start en worden volgend jaar geëvalueerd. De vraag is wie er nu eigenlijk aanspraak kan maken op deze alternatieven. Kan de minister daar duidelijkheid over geven? Hij schrijft in zijn brief namelijk vooral wie dat niet kunnen. Moet niet juist bij iedere asielzoeker worden bekeken of er een alternatief voor bewaring is? De Terugkeerrichtlijn spreekt over een trapsgewijze verzwaring van de te nemen maatregelen, waarbij de maatregelen evenredig moeten zijn. Dat is dus een schaal van lichte naar zwaardere maatregelen. Wat we nu hebben, is precies andersom. We beginnen bij de zwaardere maatregelen en gaan vervolgens bekijken of er lichtere maatregelen te vinden zijn, terwijl de Terugkeerrichtlijn een ander uitgangspunt heeft. Hoe kan het dat de Terugkeerrichtlijn geen onderscheid maakt tussen asielzoekers die wel een aanvraag tot toelating hebben gedaan en asielzoekers die dat niet hebben gedaan, terwijl de minister dat wel doet? En waarom zijn asielzoekers die aan de grens worden geweigerd, uitgesloten van alternatieven, terwijl men in Zweden bewijst dat dit anders kan?

Mijn tweede punt is de naturalisatie van vreemdelingen met een Ranov-vergunning. Voor een grote groep mensen met een pardonvergunning is het dit jaar feest. Na vijf jaar verblijf krijgen zij eigenlijk de Nederlandse nationaliteit en kunnen ze bijdragen aan zichzelf en aan Nederland. Een deel van hen is alleen niet in het bezit van een paspoort of geboorteakte en dat levert grote problemen op bij het naturaliseren omdat de minister zegt dat dat niet kan. De oud-collega Spekman van de PvdA vroeg hier een aantal maanden geleden aandacht voor. Het gaat om mensen die jarenlang in onzekerheid hebben verkeerd en nu volwaardig Nederlander willen zijn. Door een redelijk rigide houding van het kabinet wordt dat echter onmogelijk. De regels in Nederland zijn namelijk zo dat aan asielzoekers die gevlucht zijn uit hun land en doodsbang zijn om terug te keren, om wat voor reden dan ook, toch wordt gevraagd om documenten te gaan halen voor hun Nederlanderschap. Hoe lang ze hier ook wonen, ze tellen niet mee en zullen altijd bedreigd worden met uitzetting, zeker als het aan de PVV ligt, omdat ze slechts een verblijfsvergunning hebben.

De heer Fritsma (PVV): Wat de heer Dibi zegt, klopt niet, want hij heeft het over asielzoekers die gevlucht zijn uit hun land en die vanwege de veiligheid niet terug kunnen keren. Bij de groep pardonners is het asielverzoek juist afgewezen, meestal tot en met de onafhankelijke rechter. Dat betekent dat juist bij deze groep niet is vastgesteld dat ze echte vluchtelingen zijn. Hoe rijmt de heer Dibi dat met zijn betoog?

De heer Dibi (GroenLinks): Deze mensen hebben een Ranov-vergunning gekregen en zijn in aanmerking gekomen voor het generaal pardon. Vervolgens blijkt dat ze niet al hun papieren op orde hebben en misschien terug moeten keren naar het land van herkomst om die papieren te verzamelen. Dat kan niet altijd om wat voor reden dan ook. Dan zegt Nederland: dan heb je pech. De GroenLinks-fractie wil dat de minister daar wat flexibeler mee omgaat en dat er ook gekeken wordt naar andersoortige documenten waarmee iemand kan bewijzen dat hij degene is die hij zegt te zijn. Nu kan dat niet.

De heer Fritsma (PVV): Dat is iets duidelijker. Dan neemt de heer Dibi afstand van zijn stelling dat het hier vluchtelingen betreft die gevaar lopen in hun land van herkomst.

De heer Dibi (GroenLinks): Dank dat de heer Fritsma mij de gelegenheid heeft gegeven om dat enigszins te nuanceren. Blijft wel staan dat er mensen zijn die onder het pardon vallen die bang zijn om terug te keren vanwege negatieve gevolgen als ze daar eenmaal zijn aangekomen. Maar de nuance die de heer Fritsma probeert aan te brengen, klopt.

Is de minister van plan toch te werken aan een perspectief voor deze groep? Ik noemde de voorbeelden al. Kan de minister soepel omgaan met de voorwaarden? De Partij van de Arbeid overweegt hierop het initiatief te nemen. De GroenLinks-fractie steunt dat van harte, maar ik zie aan het geknik van de minister dat hij openstaat voor overleg.

Ik kom op mijn derde punt: het zeer ingewikkelde vraagstuk van de 1F'ers, de 1F-problematiek. Dat het zo moeilijk is, blijkt ook uit het feit dat slechts in een handjevol zaken strafrechtelijke vervolging heeft plaatsgevonden: in 2008 5 van de 700. Sommige 1F'ers verblijven al langer dan tien jaar in Nederland met hun kinderen. Ze zitten klem. In Nederland zijn ze illegaal. Ze kunnen niet naar het land waar ze vandaan komen en zijn ook niet vervolgd. Hoe kan het dat vervolging uitblijft? Als er ernstige vermoedens zijn, zoals de heer Fritsma zegt, waarom is er dan geen sprake van vervolging? Wanneer is deze situatie niet meer vol te houden? Over vijf, tien of twintig jaar? Gaan wij dan zeggen dat er een oplossing moet komen?

Ik deel de opmerking van mevrouw Gesthuizen dat Nederland niet op de een of andere manier een vluchtheuvel mag worden voor oorlogsmisdadigers. Ik zal mijzelf nooit vergeven als ik medeverantwoordelijk ben voor het feit dat een oorlogsmisdadiger een haven krijgt in Nederland. Maar het omgekeerde is ook het geval. Wij zullen onszelf ook nooit mogen vergeven als iemand wordt uitgezet die onschuldig is en vervolgens wel gestraft wordt.

Zo'n 40 burgemeesters onder andere uit Giessenlanden, Rotterdam, Utrecht en Amsterdam hebben dit probleem bij de minister aangekaart. De minister doet alsof de gemeenten tevreden zijn met het overleg. De heer Knops vroeg de minister: wat zijn de uitkomsten van dat gesprek geweest, maar dat weten wij al. Ik heb hier namelijk een brief in handen. Ik zal daaruit citeren.

De voorzitter: Dat moet u dan kort doen, want u zit al aan het einde van uw spreektijd. Ik vraag u om af te ronden.

De heer Dibi (GroenLinks): De burgemeesters schrijven het volgende.

U hebt ons op 24 oktober de stellige indruk gegeven dat u de benadering deelt dat er een oplossing moet komen. Des te meer zijn wij teleurgesteld in de wijze waarop vooralsnog vervolg is gegeven aan de afspraken. Wij verzoeken u daarom met klem om ons op zo kort mogelijke termijn bij u aan tafel uit te nodigen voor overleg over de ontstane situatie.

Gaat de minister zo snel mogelijk met deze burgemeesters in overleg? Of komt hij alleen maar met een oplossing voor de gevallen die in de media komen, zoals de conciërge Momand uit Hazerswoude, en voor die andere 150 niet?

Tot slot sluit ik mij aan bij de vragen van de heer Schouw over het hervestigingsbeleid.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Voorzitter. Als eerste wil ik het hebben over het onderzoek naar de alternatieven voor de vreemdelingenbewaring. De laatste tijd is daar ontzettend veel om te doen geweest. Ik doel met name op de uitzending van ZEMBLA, waarin de misstanden in Detentiecentrum Zeist en in de medische zorg uitgebreid aan bod kwamen. Er zullen gelukkig verbeteringen plaatsvinden in Zeist. Die komen overigens wel veel te laat. Die zal ik dan ook scherp in de gaten houden. Toch schort er volgens een zeer recent tussenrapport van de Inspectie voor de Sanctietoepassing nog veel aan Zeist. In dit rapport heeft de inspectie zich opvallend genoeg ook uitgelaten over andere aspecten dan de aspecten die ze dient te controleren. De medische zorg was onder de maat. Vreemdelingen klagen over het plotseling stopzetten van noodzakelijke ziekenhuisbehandelingen. En er waren klachten over de bejegening door medewerkers van DT&V. Graag ontvang ik uiteraard van de minister in overleg met de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie een officiële reactie op dit tussenrapport.

Inmiddels is een afvaardiging van de SP ook in Zeist geweest. Wij realiseren ons dat voor de aandachtspunten die in ZEMBLA naar voren kwamen, spoed gewenst is. Ik ben dan ook verheugd over de brief van de staatssecretaris van V en J.

Ik kom op de pilots die voor een aantal groepen worden gestart. Ten eerste hoor ik ook de kritiek van een aantal collega's, maar het blijven natuurlijk pilots. Ik ben dus vooralsnog tevreden met de inzet van de minister. Ten tweede moeten wij altijd kritisch blijven in die zin dat mensen mogelijk onterecht in detentie zitten die alsnog in bezit zouden moeten komen van een verblijfsvergunning, maar dat is een ander verhaal. Wij hebben het nu over mensen die vooralsnog het land moeten verlaten, maar voor wie dat niet direct gerealiseerd kan worden. Ik begrijp in een groot aantal zaken de overwegingen van de minister. Ik ben blij dat deze pilot er komt. Het gaat om een beperkte groep, maar ik ben er zeer gelukkig mee dat wij vooral gaan letten op de meest kwetsbare mensen. Dan heb ik vooral de mensen in gedachten met zeer ernstige psychische of psychiatrische problemen. Voor hen moet echt een oplossing komen. Ik zie dit met grote verwachtingen tegemoet. Maar nogmaals, het zijn pilots. Wij zullen zien wat er daarna komt.

Ik heb echter één opmerking over het commentaar van de minister op de aanbeveling van Amnesty. Hij stelt dat zelfstandig vertrek altijd mogelijk is. Zo boud wil ik het ook weer niet stellen, want dan zouden een heleboel mensen echt niet in vreemdelingendetentie zitten. Het zal in een aantal gevallen best mogelijk zijn, maar in een aantal gevallen ook niet. Vandaar mijn enorme drive om achter die pilots aan te zitten.

Gelukkig wordt er in ieder geval een oplossing gezocht voor ex-alleenstaande minderjarige vreemdelingen die niet meer door Perspectief worden opgevangen. Ik vraag mij echter af of zij een soortgelijke begeleiding zullen krijgen als bij Perspectief. Of worden ze net als elke andere volwassen vreemdeling in een vrijheidsbeperkende locatie behandeld?

Het stellen van een borgsom wordt ook genoemd. Welke consequenties dit voor de opvang heeft, is mij niet helemaal duidelijk. Wat gebeurt er als iemand in aanmerking komt voor dit alternatief en betaalt? Komt hij dan in eerste instantie op straat terecht tot het vertrek door hemzelf is geregeld? Graag meer informatie.

Dan ben ik benieuwd waarom er geen pilot is gestart met elektronisch toezicht als controlemiddel. Ook word ik graag op de hoogte gehouden van de vorderingen in de onderzoeken naar het buitenlands detentiebeleid en de vorderingen bij de pilots. Kan de Kamer daar voor het zomerreces in een brief over geïnformeerd worden? Uiteraard ben ik mij ervan bewust dat vreemdelingen die aantoonbaar niet meewerken, strafrechtelijk zijn veroordeeld of zich eerder aan een toezichtmaatregel hebben onttrokken, in vreemdelingenbewaring terechtkomen. Dat blijft onvermijdelijk en noodzakelijk. Ik pleit er echter wel voor om Detentiecentrum Rotterdam als voorbeeld te stellen voor de rest van de detentiecentra.

Verder ben ik van plan om samen met mijn collega en Europarlementariër Dennis de Jong uit Brussel een bijeenkomst te organiseren met deskundigen uit binnen- en buitenland om te praten over wat goed en minder goed gaat, misstanden dus, en over de ideeën van de minister over alternatieven voor vreemdelingendetentie. Zeker over medische zorg heb ik grote zorgen, zo ook over het isoleren van vreemdelingen. Ik ben dan ook blij met de toezegging van staatssecretaris Teeven in een eerder debat om ons te laten weten hoe vaak er precies is geïsoleerd in detentiecentra de afgelopen jaren.

De zogenaamde 1F-kwesties blijven lastig voor deze minister maar ook voor de Kamer, in ieder geval voor de SP-fractie. Mensen die zich schuldig hebben gemaakt aan de in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag opgesomde misdrijven en mensenschendingen, mogen geen bescherming krijgen van Nederland. Dat is niet meer dan logisch, al klinkt het helaas gemakkelijker dan het is. Terwijl in het strafrecht sprake moet zijn van een serieus vermoeden om over te gaan tot veroordeling, is in het bestuursrecht een redelijk vermoeden voldoende om iemand onder 1F tegen te werken. In het vreemdelingenrecht ben je dus eigenlijk bij voorbaat schuldig totdat het tegendeel bewezen is. Vooral Afghanen komen in de problemen door een elf jaar oud ambtsbericht. Bewijzen dat je iets niet hebt gedaan, is bijna onmogelijk. Als je dan ook niet mag worden uitgezet, zit er niets anders op dan wachten, met geen enkel recht op iets: geen onderwijs, geen gezondheidszorg, geen sociale voorzieningen.

In antwoord op Kamervragen van de SP is gebleken dat het hier om minstens 100 vreemdelingen gaat. Het argument van de minister dat ze best naar een buurland kunnen vluchten, vond ik tamelijk absurd. Daarmee worden mensen wellicht doelbewust de illegaliteit ingestuurd. Staat de minister er open voor om te onderzoeken of het beleid in andere lidstaten hier toegepast kan worden? Ik doel dan op de verschillende vormen van nationale bescherming die de minister noemt in zijn antwoord op mijn Kamervragen. Nederland mag op geen enkele manier een vluchthaven zijn voor misdadigers. Daar ben ik uiteraard heel stellig in. Maar van veel vermeende misdadigers kan niet worden bewezen dat ze iets hebben misdaan.

Hiermee komen wij direct bij het volgende probleem. Ik wil het namelijk niet alleen hebben over onschuldige mensen, maar ook over mensen die daadwerkelijk 1F-misdaden hebben gepleegd. Zij moeten hiervoor worden veroordeeld. Neem de eerder genoemde vermeende Turkse moslimextremist. Hij is in Turkije veroordeeld en Nederland beoordeelt het uitleveringsverzoek. Indien sprake is geweest van een eerlijk proces, moet hij terug, al is het maar de vraag of iemand zomaar kan worden teruggestuurd naar een land dat niet tot de EU mag worden toegelaten, omdat het mensenrechten schendt. Kan het Nederlandse OM bekijken of hij hier veroordeeld kan worden voor zijn daden? Hier is bewijs voor nodig, dat in veel gevallen lastig is te verkrijgen. Dat heeft de minister erkend. De UNHCR meldde mij dat de laatste jaren niets extra's is ingezet op vervolging van vermeende 1F'ers. Klopt dat, vraag ik de minister. Als na tien jaar nog geen vervolging heeft plaatsgevonden, kan iemand toch blijven als hij aantoont een uitzonderlijk geval te zijn? Dat is bijna onmogelijk, ook gezien het feit dat volgens de minister in 2010 en 2011 in minder dan vijf gevallen de vreemdeling na tien jaar alsnog een vergunning kreeg. Hoeveel is minder dan vijf precies: nul, één, twee? Moet niet een keer duidelijk worden welke bewijzen 1F'ers moeten verzamelen?

Ik kom op het naturaliseren van vergunninghouders. Vreemdelingen moeten bewijzen dat ze echt zijn wie ze zeggen te zijn. Ik verbaas mij over de starre houding van de minister. Het is scheef om eerst een generaal pardon te verlenen en deze mensen dan na vijf jaar te laten vallen. Wie A zegt, moet ook B zeggen. Bovendien hebben deze mensen alleen recht op een Ranov-vergunning als de Nederlandse overheid niet heeft getwijfeld aan hun identiteit. Het is een tikkeltje hypocriet om aan deze speciale groep de reguliere voorwaarden tegen te werpen. Velen van hen komen in de problemen en dat weet de minister best. Hij stelt dat ze dan maar een beroep moeten doen op bewijsnood. Ik vraag hem wederom: hoe vaak is hierop een beroep gedaan, bijvoorbeeld in 2011? En hoe vaak is dit toegewezen? Kan de minister beloven dat er een oplossing komt als het misgaat? Of vindt hij het wenselijk dat mensen elke vijf jaar hun vergunning moeten verlengen?

Ik ben geschrokken van de brief van de minister waarin staat dat er voortaan ook gekeken wordt naar integratiemogelijkheden voor uitgenodigde vluchtelingen. Ik wil graag dat hij in dit debat iets nader uiteenzet wat hij daar precies mee bedoelt. Ik zou het namelijk onwenselijk vinden, ook gelet op onze internationale uitstraling, als wij de indruk wekken dat wij zelfs tegen deze allerkwetsbaarste mensen zeggen: je moet in de eerste plaats echt een aanwinst zijn voor Nederland, anders ben je niet welkom.

Minister Leers: Voorzitter. Ik zal deze volgorde aanhouden: de problemen rond de 1F'ers, de alternatieven voor vreemdelingenbewaring, de terugkeerdiscussie, de Ranov-discussie en de naturalisatie. Tot slot zal ik nog enkele resterende vragen beantwoorden.

Het is terecht dat er veel vragen zijn over en aandacht is voor de lastige problemen rond de 1F'ers. Deze problematiek speelt al vele jaren, zelfs al een decennium, in de Kamer. Over en weer wordt telkens heel scherp gekeken of een en ander nog steeds adequaat is, niet alleen doelmatig maar ook rechtvaardig. Dat is het kernwoord in deze discussie. Het is bekend: in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag is bepaald dat vreemdelingen die (mede)verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor oorlogsmisdrijven en mensenrechtenschendingen, worden uitgesloten voor bescherming in dit verdrag. Nederland vult dat op een heel stringente, duidelijke manier in. Nederland heeft steeds gezegd: wij willen geen vluchthaven zijn voor deze vreemdelingen. Dat is in het belang van de Nederlandse openbare orde, van de internationale rechtsorde en van veel slachtoffers van oorlogsmisdaden. Het kan niet zo zijn dat slachtoffers in dezelfde straat hun beulen van vroeger tegenkomen. Daar is wat ons betreft dan ook geen sprake van, maar ik weet 100% zeker dat de Kamer daar helemaal hetzelfde over denkt en dat niemand daar een verschil van mening over wil laten bestaan.

Wij weigeren dus alle verblijf aan 1F'ers, maar dan kom je meteen op de vraag hoe je vaststelt dat iemand een 1F'er is. Die discussie loopt al decennia. De Kamer weet dat er in het verleden op basis van een ambtsbericht uit 2000 van het ministerie van Buitenlandse Zaken met name over Afghanistan een heldere lijn is getrokken. Op basis van dat ambtsbericht, dat overigens regelmatig in de Kamer aan de orde is geweest, wordt het beleid uitgevoerd. In 2008 is het 1F-beleid nog eens uitvoerig met het kabinet geëvalueerd in de Kamer naar aanleiding van opmerkingen vanuit de Kamer. Die discussie ging met name over Afghanistan. Het ambtsbericht over de Khad/WAD, de strafrechtelijke vervolging in vergelijking met de bestuursrechtelijke maatregelen en de positie van de gezinsleden; al die elementen zijn uitgebreid in die discussie meegenomen.

Dat neemt niet weg dat ik iedere keer weer opnieuw geconfronteerd word met lastige afwegingen. Ik ben er echt van overtuigd geraakt dat de IND hierbij een heel zorgvuldige procedure volgt, want ik ben zelf gaan kijken. Ik bied de Kamer aan om een keer mee te gaan om te kijken hoe de unit van de IND zich bezighoudt met de 1F'ers, hoe hij werkt en welke achtergronden hij betrekt bij de afwegingen. Dat is geen generiek beleid. Ieder geval wordt uitdrukkelijk individueel getoetst. Er wordt wel eens gezegd dat iemand automatisch 1F krijgt als hij lid is geweest van de Khad/WAD, maar dat is een misverstand. Er wordt individueel getoetst. Er wordt gekeken of dat ook aan de orde is. Als dat zo is, kan eenieder altijd individueel met een tegenwerping komen en duidelijk maken dat hij of zij niet onder die regeling valt.

Het blijft echter altijd een lastig punt, want er heeft niet altijd een strafrechtelijke veroordeling plaatsgevonden. Daar wijzen de geachte afgevaardigden terecht op. Wat ons betreft, worden alle vreemdelingen aan wie artikel 1F Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen, doorgezonden naar het OM. Het OM beoordeelt daarna in elk dossier of strafrechtelijke vervolging mogelijk is. Dat vindt indringend plaats, waarbij ook andere redenen dan bewijs ertoe kunnen leiden dat al dan niet wordt vervolgd. Het lastige is dat in de meeste van dit soort gevallen aanknopingspunten ontbreken voor een strafrechtelijk onderzoek. De meeste misdrijven hebben namelijk ver in het verleden plaatsgevonden en getuigen zijn daarbij moeilijk te vinden. Het is dus strafrechtelijk gezien heel moeilijk om dat te doen. Wel streven het OM en de Dienst Nationale Recherche van het KLPD ernaar om dossiers telkens opnieuw te beoordelen. Een dossier wordt dus niet terzijde geschoven als men een keer heeft vastgesteld dat het lastig is.

Er zijn nog een paar vragen gesteld over die 1F'ers. Heel veel zaken wil ik de Kamer graag laten zien. Daarom herhaal ik de uitnodiging om een keer te komen kijken bij de IND. In het strafrecht kunnen ook andere redenen dan bewijs ertoe leiden dat geen verdere vervolging plaatsvindt, bijvoorbeeld het ontbreken van rechtsmacht en opportuniteitsoverwegingen, maar de vreemdelingenrechtelijke toets op artikel 1F Vluchtelingenverdrag moet los worden gezien van de strafrechtelijke beoordeling. Dat zijn twee verschillende trajecten. In het vreemdelingenrecht gaat het namelijk om ernstige redenen om te veronderstellen dat een vreemdeling zich schuldig heeft gemaakt aan de in artikel 1F genoemde gedragingen. Dat criterium vloeit voort uit de redactie van artikel 1F in het Vluchtelingenverdrag. In het Vluchtelingenverdrag wordt ook niet geëist dat er een strafrechtelijke onderbouwing of veroordeling heeft plaatsgevonden. Uit de UNHCR-richtlijnen volgt dat voor de invulling dus niet hoeft te worden voldaan aan de strafrechtelijke bewijsstandaard. De ernstige redenen, zoals die zijn opgenomen in artikel 1F, volgen uit toepassing van de zogenaamde «knowing and personal participation»-toets. Er moet dus worden aangetoond met een goed onderbouwd en gemotiveerd besluit dat een en ander daadwerkelijk betrekking heeft op dat individu. Die onderbouwing is in principe vormvrij. Met andere woorden, er moet een helder onderscheid worden gemaakt tussen het strafrecht en het bestuursrecht, wat niet wegneemt dat wij ook altijd onderzoeken of er strafrechtelijke mogelijkheden zijn. Een een-op-eenvertaling van vreemdelingenrechtelijke zaken naar het strafrecht is niet mogelijk.

Dan kom ik nog even bij de terugkeercategorie. Terugkeer van 1F'ers is vaak heel lastig. Wij toetsen natuurlijk of iemand die het predicaat 1F heeft, gevaar loopt conform artikel 3 EVRM. Dat is logisch. Je stuurt iemand niet terug naar een land als je weet dat daar voor hem ernstige consequenties aan verbonden zijn. 1F'ers worden dan dus niet uitgezet naar het land van herkomst in verband met artikel 3 EVRM, wat niet wegneemt dat ze dan toch uit Nederland moeten vertrekken. Van hen wordt verlangd dat zij inspanningen verrichten om te vertrekken naar een ander land dan het land van herkomst. Desgewenst kan de DT&V hierbij ondersteuning bieden.

Dan de aantallen. De cijfers worden jaarlijks opgenomen in de rapportagebrief. In 2010 hebben enkele 1F'ers Nederland gedwongen verlaten. Ongeveer tien zijn aantoonbaar zelfstandig vertrokken. In 2009 waren het er ongeveer zes.

Tot slot heeft iedereen een opmerking gemaakt over de betreffende gemeenten. Ik heb de betreffende burgemeesters uitgenodigd om met mij te praten, omdat zij geconfronteerd worden met de ellende die ontstaat in gezinnen waarin de kinderen en echtgenoten wel een vergunning hebben en de 1F'er niet. Dat maakt de situatie schrijnend. Ik erken dat ten volste. Ik zie dat ook. Het is schrijnend. Maar in het Vluchtelingenverdrag is afgesproken dat artikel 8 EVRM niet van toepassing is op een 1F'er. Voor zover ik weet, staat die heldere uitspraak in de regels. Dat maakt het moeilijk omdat je kinderen dan wel een status hebt gegeven en een ouder niet. Als het niet zo is, dan hoor ik het graag. Ik zal het ambtelijk ook even checken, maar volgens mij is dat het geval. Als ik mij daarin vergis, dan hoor ik dat zo meteen. Dat maakt het voor die burgemeesters zo moeilijk. Daarom heb ik ze uitgenodigd. Ik heb tegen hen gezegd dat ik graag bereid ben om te zoeken naar een zo rechtvaardig en eerlijk mogelijke aanpak. Maar ik heb ook gezegd: besef van mijn kant dat wat de IND doet, op een zorgvuldige manier gebeurt; ik nodig u uit om kennis te nemen van de individuele dossiers, als u daar behoefte aan hebt. Die burgemeesters heb ik dus bij mij gehad. Er is geen afspraak gemaakt dat er een moratorium komt op alle gevallen. Dat is helemaal niet aan de orde geweest. Indertijd zat Giessenlanden met een moeilijk geval, een individuele zaak. De geachte afgevaardigden zullen de achtergronden vast kennen. De betreffende persoon zou uitgezet worden. Toen heb ik gezegd dat wij, voordat dat gesprek zou plaatsvinden, even pas op de plaats zouden maken. Er is geen sprake van dat toen alle uitzettingen werden opgeschort. Er is dus geen algehele uitzettingsstop van Afghaanse 1F'ers.

Gemeenten worden op de gebruikelijke manier geïnformeerd. Tevens worden gemeenten uitgenodigd om deel te nemen aan het lokale terugkeeroverleg om zaken te bespreken en informatie uit te wisselen. Enkele burgemeesters hebben aandacht gevraagd voor een aantal zaken. In ieder geval één burgemeester is ingegaan op het aanbod om ook ter plekke te gaan kijken.

Ik kom op de recente brief van burgemeester Boot van Giessenlanden. Ik heb hem toevallig vanmorgen gekregen en nauwelijks nog goed kunnen bekijken. Ik ben van mening dat ik wel degelijk handel volgens de afspraken zoals die zijn opgetekend. Ik zal dat ook in een reactie aan de burgemeester laten weten. Ze is altijd welkom om met mij te praten, zoals elke burgemeester. Als zij die behoefte heeft, wil ik dat doen, maar ik laat mij niet zeggen dat ik niet handel conform de afspraken. Dat is wel degelijk het geval. Als er misverstanden zijn, moeten wij die ophelderen, maar het is onjuist dat er een moratorium zou zijn afgesproken.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Voorzitter, het is nu wat veel geworden, omdat het hele blokje 1F in één keer is behandeld. Het gaat om een groot aantal verschillende onderwerpen binnen dit blokje.

Allereerst heb ik in ieder geval een vraag over de zorgvuldige afweging van de IND. Daar heb ik best vertrouwen in. Maar aan de ene kant wordt breed erkend dat het ontzettend lastig is voor het Nederlandse OM om bewijsmateriaal te verzamelen. Aan de andere kant wordt gezegd: beste asielzoeker, u moet zelf maar met bewijs komen waaruit blijkt dat u onschuldig bent. Dat geldt zeker voor betrokkenen bij dat Khad/WAD-systeem. Maar in eerste instantie wil ik het niet zozeer hebben over Afghanistan, maar heb ik meer in het algemeen vragen. De minister zegt dat in ieder geval individueel wordt getoetst en dat mensen zaken mogen tegenwerpen. Wat houdt die individuele toetsing precies in? En wat kan een tegenwerping precies inhouden?

Minister Leers: Ik zei al dat er wel degelijk individueel wordt getoetst. Het predicaat 1F wordt niet zomaar gegeven. De cijfers worden nu even uitgezocht. In 2010 heeft de unit 1F van de IND in totaal 115 onderzoeken uitgevoerd. In ongeveer 25 zaken heeft dit geresulteerd in een 1F-tegenwerping. In 2010 is in minder dan vijf zaken een betrokkene uitgeprocedeerd inzake asiel. Ik haal die cijfers aan om aan te geven dat iemand die een 1F-indicatie heeft, niet automatisch 1F krijgt. Er wordt wel degelijk gekeken of dat bij het betreffende individu het geval is. Zelfs als de aanwijzingen duidelijk zijn, wordt de betrokkene nog altijd uitgenodigd om argumenten, motieven en verklaringen te overleggen waaruit blijkt dat het niet zo is. Met andere woorden, men heeft wel degelijk oog voor individuele belangen en afwegingen. Een generieke kwalificatie als «officier bij de Khad/WAD» leidt dus niet altijd automatisch tot het definitieve predicaat 1F'er. Die veronderstelling wil ik met klem wegnemen. Dat kan wel een aanleiding zijn om te onderzoeken of dat het geval is, maar vervolgens wordt de zaak individueel bekeken. Ik hecht er zeer aan dat de afgevaardigden een keer komen kijken, want dan zien zij hoe zorgvuldig dit gebeurt, hoe lastig het vaak is en op basis waarvan men een en ander doet. Dan hebben de Kamerleden een beter idee daarover. Ik weet ook dat een aantal Kamerleden in 2010 zijn gaan kijken naar aanleiding van de discussies toen, ook bij Buitenlandse Zaken naar aanleiding van het ambtsbericht. Toen zijn ze overtuigd geraakt van een en ander en hebben ze de discussie naar aanleiding van dat ambtsbericht niet verder doorgezet.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Dat zal voor een aantal Kamerleden best gelden, maar ik heb geen precies antwoord op mijn vraag gekregen. Ik had namelijk gevraagd: wat houdt een individuele toetsing precies in en wat kunnen mensen tegenwerpen?

Minister Leers: Dan zou ik alle details moeten gaan voorleggen over zo'n individuele toetsing. Is het niet verstandiger dat mevrouw Gesthuizen een keer een uurtje of wat mee komt om te kijken hoe dat gebeurt? Dan kunnen de technici, de mensen die daar echt verstand van hebben en die dat dagelijks doen, haar precies vertellen waaraan getoetst word en op welke wijze gekeken wordt of er verbanden te leggen zijn en dergelijke.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik ben uiteraard meer dan bereid om dat te doen. Ik ben overigens wel vaker bij de IND op werkbezoek geweest. Wij hebben het daar over allerlei soorten problemen gehad, ook over zaken waarin 1F tegengeworpen kan worden. Ik vind het heel belangrijk om dit soort zaken ook in een openbaar debat te bespreken, maar misschien moet ik dit punt maar eventjes informeel aanhouden tot een volgend debat als de minister meent dan beter de discussie met mij aan te kunnen gaan. Toch blijf ik het van groot belang vinden dat wij hier in het openbaar uitspreken wat voor mensen tegen wie 1F wordt tegengeworpen, precies de mogelijkheden zijn om zich te verdedigen.

De heer Dibi (GroenLinks): Ik heb twee vragen. Mijn eerste vraag gaat over de langslepende procedures in deze 150 gevallen. Hoelang vindt de minister het nog verantwoord om daarmee door te gaan? Kan het nog vijf of tien jaar duren voordat die zijn afgewikkeld?

Mijn tweede vraag gaat over de burgemeesters. Waardoor is het conflict met de burgemeesters ontstaan? Zij zeggen heel duidelijk dat de weergave van de afspraken en de bij de afspraken van 24 oktober gestelde randvoorwaarden, niet acceptabel zijn. Het is nogal wat als 40 gemeenten worstelen met deze problematiek. Wat gaat de minister concreet doen om dit conflict op te lossen?

Minister Leers: Ik heb een brief gekregen van mevrouw Boot, de burgemeester van Giessenlanden. Ik zie niet dat ik dan een conflict met de burgemeesters heb.

De heer Dibi (GroenLinks): Zij schreef die brief namens 30 burgemeesters.

Minister Leers: Nee, zij heeft aangegeven dat ook andere burgemeesters bij de eerdere gesprekken betrokken waren. Nu stelt zij kennelijk vast dat ik mij niet houd aan de afspraken. Daar verzet ik mij tegen. Dat is niet zo. Zij schrijft in haar brief dat er kennelijk sprake is van een moratorium of dat mensen niet meer worden uitgezet. Dat haalt zij aan met een aantal feitelijke constateringen, voor zover ik de brief op mijn netvlies heb. Zij krijgt van mij een antwoord. Er is wat mij betreft geen conflict. Wellicht leven bij haar een aantal misverstanden. Zij eindigt haar brief met het verzoek om nog een keer uitgenodigd te worden en dat willig ik graag in. Maar wij moeten hier niet het beeld oproepen dat ik een conflict heb met «de burgemeesters» als één burgemeester een oproep doet omdat zij zeer in haar maag zit met deze problemen, wat ik overigens deel, want het is geen gemakkelijke casus. Dat is een verkeerde veronderstelling. Ik zal haar zeker een nette maar ook stevige brief terugschrijven waarin ik laat zien dat er geen sprake van is dat iemand zich niet houdt aan de afspraken, maar hoogstens van een misverstand.

De heer Dibi (GroenLinks): Ik had twee vragen gesteld, maar allereerst reageer ik op dat laatste. De brief is geschreven mede namens gemeenten van Maastricht tot Groningen. Het is dus onterecht om alleen maar mevrouw Boot, de burgemeester van Giessenlanden, aan te spreken. Ik heb begrepen dat de minister haar een brief zal terugsturen en het gesprek opnieuw gaat voeren. Is dat de toezegging? Mijn tweede vraag was: hoe lang mogen deze procedures nog duren van de minister? Hij zegt namelijk wel: kom maar op werkbezoek om te zien hoe zorgvuldig de IND werkt, maar daar gaat het niet om. Het gaat erom dat dit al tien jaar of langer speelt. Mag het nog vijf of tien jaar duren van deze minister of wil hij deze procedures ooit afwikkelen?

Minister Leers: Ik kom eerst nog even terug op de brief van mevrouw Boot. Als de heer Dibi met mij wil debatteren over een brief die ik op de ochtend voor het debat krijg, dan moet hij mij niet kwalijk nemen dat ik daar maar in grote lijnen kennis van heb kunnen nemen. Aan de ene kant zou het netjes zijn om mij op tijd die brief te sturen en niet pas op het allerlaatste moment. Dan had ik de heer Dibi beter kunnen bedienen met een reactie. Aan de andere kant moeten wij geen conflictueuze sfeer creëren. Wij moeten juist proberen te zoeken naar saamhorigheid op dit punt, want met dit probleem zitten wij allemaal: ik maar ook zij. Ook zij heeft er geen belang bij dat wij iemand onterecht terugsturen dan wel aannemen. Als straks een familie in Giessenlanden zou mogen blijven terwijl achteraf blijkt dat wel degelijk sprake is geweest van oorlogsmisdaden, dan staan wij alle twee te kijken. Daarom moeten wij zorgvuldig zijn. Ik zoek de samenwerking. Ik onderzoek hoe wij uit dit lastige probleem komen dat al tien, twaalf jaar speelt. Dat is niet van vandaag op morgen omgedraaid.

Dan kom ik op de terugkeer. Het lastige is dat je niet kunt zeggen: het heeft nu lang genoeg geduurd, dus uw (oorlogs)misdaden of delicten zijn vergeven. Men gaat niet terug, men wil niet terug. Ik heb zeer recent nog bewezen dat ik bereid ben om zelfs bij een 1F'er in een schrijnende situatie de discretionaire ruimte te gebruiken en te zeggen: laten wij hiermee ophouden, want dit kun je dat gezin niet langer aandoen. Dat is recent gebeurd. Wat dat betreft, wil ik de heer Dibi duidelijk de hand reiken. In dit geval zouden kinderen in het gedrang komen en was er echt een probleem, want de moeder was overleden. De kinderen zouden dus aan hun lot worden overgelaten als de vader uitgezet zou worden. Daarvan heb ik gezegd: dat moeten wij niet accepteren. Zo'n situatie maak ik eindig. Onder bepaalde omstandigheden, als er na tien jaar een zeer zware, schrijnende omstandigheid bestaat, moet je zeggen: laten wij hiermee ophouden; dit gaat niet langer zo; hier is geen perspectief; laten wij kijken of wij de situatie kunnen bestendigen. Dat is de staande beleidslijn. Maar er zal altijd sprake moeten zijn van een individuele beoordeling.

De heer Schouw (D66): Ik waardeer de antwoorden en de pogingen van de minister, maar we leunen sterk op een oud ambtsbericht. De gemeenten hebben een probleem, de strafvervolging is laag, het probleem van tien jaar is zo-even aan de orde geweest. Zou het geen goede gedachte zijn om een paar verstandige mensen uit te nodigen om naar het beleid te kijken en vast te stellen wat de knelpunten zijn en hoe wij het in de toekomst beter kunnen doen? Nu is het allemaal wat onbevredigend. Ik geef de minister deze gedachte in overweging.

Minister Leers: Ik ga ervan uit dat bij de ministeries heel verstandige mensen werken, maar ik waardeer de poging van de heer Schouw om een oplossing te vinden voor deze problematiek. Het ambtsbericht is in 2010 herbevestigd door het ministerie van Buitenlandse Zaken. Ik vraag regelmatig of het nog valide is. Het lastige is dat het ambtsbericht destijds is opgesteld op basis van getuigenissen van toen. Vindt nu diezelfde getuigen nog maar eens.

Ik blijf erbij dat wij dit beleid – ook internationaal – nog steeds goed kunnen verdedigen. Dat neemt niet weg dat wij openstaan voor toetsing door de rechter. Wij hopen dat het Europees Hof met uitspraken komt, bijvoorbeeld over de vraag of artikel 8 EVRM de voorkeur moet krijgen boven het predicaat 1F. Dat zou een nieuwe stap op dit terrein kunnen zijn. Wij zijn natuurlijk ook niet blind voor de internationale ontwikkelingen, maar ik houd toch vast aan een stringent beleid op dit punt. Als je daar één onderdeel uithaalt, kan het hele bouwwerk ineenstorten. Dan lopen wij de kans dat wij onterecht mensen toelaten die iets op hun kerfstok hebben. Dat is het lastige punt in de afweging die wij steeds weer moeten maken. Voor mij blijft de individuele toetsing vooropstaan.

De heer Schouw (D66): Inhoudelijk zijn wij het eens, maar wij signaleren enkele knelpunten. De minister probeert daarop een antwoord te geven, maar het antwoord blijft toch wat onbevredigend. Daarom herhaal ik mijn suggestie. Er is toch niets op tegen om enkele verstandige mensen te vragen om naar deze problematiek te kijken en een aantal adviezen te formuleren? Dan kunnen wij een stap voorwaarts zetten in plaats van blijven verdedigen wat we hebben, want die verdediging blijft onbevredigend.

Minister Leers: Als ik zou toezeggen dat wij er weer eens naar gaan kijken, ontstaat er weer hoop, met alle gevolgen van dien. Ik wil wel een gesprek aangaan met enkele mensen van de ACVZ om na te gaan wat er speelt. Zij hebben in het verleden al onderzoeken gedaan. Ik zal eens aan de voorzitter vragen of daartoe op dit moment überhaupt aanleiding is. Ik zeg niet toe dat ik dat zal doen, want dan ontstaat er hoop en worden er verwachtingen gewekt. Ik ben wel geïnspireerd door de opmerkingen in dit overleg om ook eens te praten met mensen van buiten, zonder daarmee te zeggen dat dit zal leiden tot een verandering.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik heb gevraagd hoe vaak in 2010 en 2011 een beroep is gedaan op de mogelijkheid om als een uitzonderlijk geval te worden bestempeld.

Minister Leers: Dat wordt opgezocht. Die informatie komt later.

De voorzitter: Ik verzoek de minister om verder te gaan met het volgende blokje.

Minister Leers: Dit brengt mij bij de alternatieven voor bewaring. Ik erken dat dit onderzoek dankzij de inspirerende steun van de Kamer heeft plaatsgevonden. Ik kom met enkele minder restrictieve, goedkopere alternatieven voor vreemdelingenbewaring. Ik heb de Kamer daarover geïnformeerd in de Terugkeerbrief. Ik heb toegezegd vier kleinschalige pilots in te richten.

Ik stel voorop dat detentie van mensen die moeten worden uitgezet, zo kort mogelijk moet zijn. Daarover verschillen wij niet van mening. Vreemdelingenbewaring is altijd ter fine van uitzetting, maar moet in ieder geval zorgvuldig gebeuren en eigenlijk bijna nooit bij kinderen. Dat laatste kan echt alleen in uitzonderlijke omstandigheden. Ik verwijs naar het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind. Ik deel de inzet van de Kamer, die ervan uitgaat dat met de lichtste middelen wordt begonnen. Dit is ook in de Terugkeerrichtlijn bevestigd. Dat is een terechte werkwijze. Mensen moeten worden geprikkeld van drang naar dwang.

Ik heb met veel betrokkenheid gezocht naar de mogelijkheden die ons ter beschikking staan. Wij hebben nu vier pilots. Het woord zegt het al: een pilot is bedoeld om de werking van dat geheel te bekijken. Ik sluit niet uit dat als die pilots goed werken, een veel grotere groep daarvan gebruik kan maken. Ik wil echter eerst ervaring opdoen. Dat hoeft geen jaren te duren. Als wij snel zien dat dit werkt en positieve resultaten heeft, nemen wij dit mee. De pilots zijn in eerste instantie relatief kleinschalig. Zo kunnen wij goed vaststellen wat er gebeurt.

Het zal duidelijk zijn dat de meldplicht geldt in het geval dat bijvoorbeeld Europeanen of mensen die een visum moeten hebben, zich niet aan de afspraken houden. Je kunt dan volstaan met een lichte maatregel. De VBL is vooral gericht op ex-amv's. In het pakket dat ik in het plenaire debat gisteren heb aangekondigd, kom ik daarop terug. De door of namens de vreemdeling betaalde borgsom wordt terugbetaald als hij aantoonbaar het land verlaat. Deze pilot is mogelijk geworden door de implementatie van de Terugkeerrichtlijn.

Ik hecht veel waarde aan het medefinancieren van terugkeerprojecten van ngo's onder regie van de DT&V, en aan de ondersteuning door allerlei organisaties, kerkelijke instanties en gemeenten. Een interessant voorbeeld in dit kader is het project Bridge to better in Amsterdam. Mevrouw Nieuwenhuizen zei al dat mensen met opgeheven hoofd, eervol, moeten kunnen terugkeren. Velen hebben duizenden euro's betaald aan mensenhandelaren en dan is het wel heel zuur om in de eigen geboortestreek terug te komen als iemand die heeft gefaald.

De heer Fritsma heeft gevraagd naar de representativiteit van pilots die betrekking hebben op mensen die geen problemen veroorzaken. Ik zal bij de evaluatie rekening houden met de specifieke achtergrond van de gekozen doelgroep. De conclusies van de evaluatie moeten worden afgewacht. Ik zal op basis daarvan voorstellen voor uitbreiding doen. Ik dring erop aan om geen voorbarige conclusies te trekken.

De heer Dibi heeft gevraagd waarom grote groepen op voorhand zijn uitgesloten van deze alternatieven. Die vraag is ook door Amnesty International gesteld. Ik wil voorkomen dat vertrekplichtige vreemdelingen die nooit een toelatingsaanvraag hebben ingediend – de zogenoemde kale illegalen – dadelijk in een pilot zitten. Iemand die onderwerp wordt van een pilot, zou met het doorknippen van de enkelband weer in de illegaliteit kunnen verdwijnen. Dan is het middel niet effectief. Voor die grote groep gelden de alternatieven dus niet. Toegangsgeweigerden hebben formeel geen verblijf in Nederland. Door hen vrijheid en bewegingsruimte te geven in de Nederlandse samenleving, in het kader van de alternatieven voor bewaring, ontstaat een veel te groot risico dat zij zich zullen onttrekken aan het toezicht. De detentieperiode zal wel zo kort mogelijk moeten zijn. Ik zal bezien of deze pilots daaraan kunnen bijdragen.

Dan zal ik nog kort ingaan op de vragen over de gesloten verlengde asielprocedure (GVA). Asielzoekers starten hun asielprocedure in de algemene asielprocedure van acht dagen. Binnen die periode worden de aanvragen zo veel mogelijk afgehandeld. Soms is nader onderzoek nodig en dan treedt de verlengde asielprocedure in werking. Daarvoor geldt in beginsel een beslistermijn van maximaal een halfjaar. Een derde optie heeft betrekking op de asielzoekers die aan de grens geweigerd zijn. In de Vreemdelingencirculaire is bepaald dat de maatregel van grensdetentie in een limitatief aantal gevallen kan worden voortgezet als de asielaanvraag niet in de AA-procedure kan worden afgewezen; dat is de gesloten verlengde asielprocedure. Deze procedure wordt toegepast als bijvoorbeeld nog onderzoek nodig is naar de nationaliteit of de identiteit of naar de toepassing van de Dublinverordening. Ik heb de opmerkingen van VluchtelingenWerk ook gelezen. De organisatie wijst erop dat iemand waarvan nog niet vaststaat dat hij een Dublinclaimant is, toch wordt opgesloten. Ik snap die zorg, maar ik hoop ook dat er begrip is voor mijn opstelling. Als wij dat niet zouden doen, maar deze mensen in een VBL zouden plaatsen of al een procedure zouden starten door hun asielverhaal te onderzoeken, horen deze vreemdelingen automatisch in Nederland. Dan worden het asielzoekers van wie wij de aanvraag in behandeling moeten nemen. Zij kunnen dan niet meer worden teruggestuurd naar het land waar zij thuishoren.

Dit geldt ook voor de mensen die in de normale opvang terechtkomen in plaats van in de GVA en die vervolgens in de illegaliteit verzeild raken. Zij behoren dan tot het Nederlandse contingent asielzoekers en hun asielverzoek moet hier worden behandeld. Daarom kan ik deze procedure niet zo maar aan de kant zetten. Ik zou dan in feite veel zaken die in andere landen moeten worden afgedaan, voor mijn rekening nemen. Er is dus geen sprake van halsstarrigheid mijnerzijds, maar van de voortzetting van een beleidslijn die door het vorige kabinet is uitgezet. Naar mijn mening is er een goede balans in de afweging van de verschillende procedures.

Ik ben het ermee eens dat de GVA-procedure zo kort mogelijk moet zijn. Wij proberen deze binnen zes weken af te ronden. Als dat niet lukt, zal steeds de afweging moeten worden gemaakt of voortzetting van de maatregel proportioneel is.

De heer Schouw heeft gevraagd welk criterium ik zal gebruiken bij de beoordeling van de alternatieven werkelijke terugkeer of het risico op onttrekking. Ik heb bewust gekozen voor vier kleinschalige pilots om in de praktijk te beproeven of alternatieven voor vreemdelingenbewaring geen onaanvaardbaar risico op onttrekking aan het toezicht opleveren en of ze bijdragen aan werkelijke terugkeer. Het primaire doel is te voorkomen dat iemand in de illegaliteit verdwijnt; vervolgens moet worden gewerkt aan de terugkeer. Die verantwoordelijkheid ligt primair bij betrokkenen en zij worden daarop steeds aangesproken.

In het Nederlandse terugkeerbeleid staat zelfstandig vertrek voorop. De overheid biedt vreemdelingen die zelfstandig vertrekken, ondersteuning. Indien een vreemdeling aan wie een vertrektermijn is opgelegd, niet zelfstandig vertrekt, kunnen dwangmaatregelen worden toegepast. Daarbij wordt gewerkt van licht naar zwaar.

De heer Schouw merkte verder op dat Amnesty International voorstellen mist voor een individuele risicoanalyse zoals het risk assessment tool in de VS. De regievoerder van de DT&V maakt in alle gevallen een afweging of met een lichter middel kan worden volstaan. Wij kijken dus wel degelijk naar een individueel geval, in die zin dat in alle gevallen maatwerk wordt geleverd voor de betrokken vreemdeling. Dit houdt in dat de individuele situatie van de vreemdeling leidend is voor de toezichtmaatregel. Daarbij wordt nadrukkelijk aandacht besteed aan kwetsbare groepen zoals minderjarigen of vreemdelingen met medische problemen. Bovendien maken de hulpofficier van justitie en de vreemdelingenpolitie bij het vreemdelingentoezicht ook altijd een afweging van de belangen, waarbij ook eerst naar de alternatieven wordt gekeken.

De vraag is gesteld waarom in Nederland geen case management voor terugkeer wordt gehanteerd. Ik wijs erop dat de DT&V wel case management hanteert bij terugkeer en hierbij maatwerk biedt. In aansluiting op het debat in de Kamer in het kader van de begrotingsbehandeling wordt nu nagegaan of er meer casemanagers kunnen worden ingezet. Ik ben het ermee eens dat meer dan nu begeleiding bij terugkeer moet worden geboden. Daarbij zal de mensen steeds nadrukkelijk worden voorgehouden dat zij dan ook moeten terugkeren. De casemanagers kunnen daarbij een belangrijke taak vervullen. Ik zal niet zo ver gaan dat in de hele keten één manager wordt aangewezen die van het begin tot het eind meeloopt. Als eenmaal een beslissing is genomen over het asiel, begint er een andere fase.

Mevrouw Gesthuizen meent dat ik wat al te stellig ben als ik zeg dat vrijwillig vertrek «altijd» mogelijk is. In de regel is vertrek mogelijk als de vreemdeling dat wenst. Voor individuele uitzonderingen, zo'n honderd per jaar, is er het buitenschuldbeleid. Bij de uitwerking van mijn beleidsmaatregelen, met name voor de amv's, kom ik terug op het buitenschuldcriterium. Ik ga ervan uit dat wij daarin wat ruimte moeten zoeken voor de toekomst.

De heer Knops (CDA): De minister heeft mijn vragen niet beantwoord.

Minister Leers: Doelt de heer Knops nu op zijn vragen over het maatschappelijke middenveld?

De heer Knops (CDA): Ja, onder andere. Ik heb ook gesproken over Australië en Zweden en de vereenvoudiging van de buitenschuldprocedure. De minister kan die vragen ook in tweede termijn beantwoorden.

Minister Leers: Wij hebben naar alle voorbeelden gekeken. De vreemdelingenprocedures verschillen van land tot land. Je kunt er niet zomaar een onderdeel uit halen, omdat er vrijwel altijd sprake is van een samenhang in de hele keten. Wij hebben gekeken of wij lessen kunnen trekken uit de situatie in Australië en Zweden. In Zweden wordt de vreemdeling van binnenkomst tot zijn vertrek opvang geboden. Nederland kiest daar niet voor, omdat die opvang een prikkel kan zijn om hier te blijven. De situaties zijn niet helemaal vergelijkbaar. Waar mogelijk zullen wij ons voordeel doen met onderdelen van de werkwijze in landen als Australië en Zweden. Dit heeft onder meer geleid tot die pilots. Ik sluit niet uit dat wij op termijn met nieuwe voorbeelden worden geconfronteerd die wij kunnen meenemen.

De heer Knops (CDA): Ik heb deze vraag gesteld met het oog op de terugkeereffectiviteit. Als ingrediënten in het beleid op dit terrein van andere landen ons daarbij kunnen helpen of misschien beter zijn, zou de minister die moeten meenemen in zijn beleid. Dit is ook het doel van de pilots, maar dit wordt niet duidelijk in de bijlage. Wil de minister toezeggen dat hij specifiek aandacht zal besteden aan dit punt als wij elkaar weer spreken gedurende de looptijd van de pilots? De terugkeer is een cruciaal punt.

Minister Leers: Ik kan de heer Knops geruststellen: dit wordt meegenomen. Elk land in Europa worstelt met de terugkeer; zij hebben daar alle problemen mee. Dat is begrijpelijk. Mensen die tijdelijk als vreemdeling in een gastland verblijven, maken vaak geld over naar het land van herkomst. Daarom neemt men die mensen niet zo graag terug. Zeker mensen die onder bepaalde omstandigheden zijn vertrokken, houdt men liever buiten de deur. We hebben al internationale terugkeerconferenties georganiseerd. Ik verzeker de Kamer dat wij de argumenten en mogelijkheden uitwisselen. Bovendien is er op een aantal punten samenwerking.

De heer Knops sprak over de afspraken met het ministerie van Buitenlandse Zaken over het nieuwe project duurzame terugkeer. Ik heb met de staatssecretaris op 5 december 2011 de nieuwe maatregel kenbaar gemaakt. Onder de voorwaarden die worden gesteld in de beleidsregels, kunnen mensen thans gebruikmaken van het aanbod om geld mee te krijgen, eventueel in combinatie met ondersteuning in natura. Wij hebben de ngo's gevraagd een aanbod te doen voor die ondersteuning in natura. Ik heb een conferentie van de ngo's bijgewoond. Wij werken nu de pakketten uit en beoordelen deze op hun effectiviteit en de mogelijkheden die ze bieden. Ik ben het ermee eens dat wij vooral moeten kijken naar de landen van terugkeer waar de meeste mensen vandaan komen en waarnaar dus de meeste mensen moeten terugkeren. Ik zoek naar een terugkeerinstrumentarium dat appelleert aan de behoeften ter plaatse, opdat de mensen daar met opgeheven hoofd een nieuwe start kunnen maken.

Ik ben het er ook mee eens dat dit instrument geen aanzuigende werking mag krijgen. Mevrouw Nieuwenhuizen verwees terecht naar het rondtrekkende circus dat ontstond na de invoering van een subsidieregeling. Wij moeten nu de juiste balans vinden. De eerste ervaringen met het nieuwe terugkeerinstrumentarium zijn heel positief. Veel gezinnen hebben in ieder geval belangstelling getoond om daarvan gebruik te maken; enkele van hen zijn inmiddels op die basis teruggekeerd. Dat is dus een positieve ervaring, maar wij gebruiken deze werkwijze nog te kort om nu al conclusies te trekken. Ik zeg toe dat ik de evaluatie van het terugkeerinstrumentarium zo snel mogelijk aan de Kamer zal doen toekomen. Ik stel voor dat wij er minstens een jaar ervaring mee opdoen.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik heb gevraagd naar de ex-amv's die niet meer door Perspectief worden opgevangen. Komen zij net als alle andere volwassen vreemdelingen in een vrijheidsbeperkende locatie terecht of worden zij op een andere manier begeleid?

De minister zegt dat betrokkene de borgsom terugkrijgt als hij eenmaal in het land van herkomst is. Dat lijkt mij logisch. Wat gebeurt er in de tussentijd als de vreemdeling nog niet is vertrokken? Wordt er dan opvang geregeld of komt hij op straat te staan?

Minister Leers: De pilots zijn bedoeld als lichte drang tot vertrek. Sommigen verblijven in eigen huisvesting, bijvoorbeeld bij familie of vrienden. De vraag naar opvang is dus niet aan de orde. Het heffen van een borgsom levert niet automatisch een verblijfsstatus op in de zin dat men dan recht heeft op opvang. Het is aan de vreemdeling om zijn verantwoordelijkheid te nemen om te vertrekken. Als hij dat doet, krijgt hij de borgsom terug die hij of zijn familie of anderen voor hem hebben betaald.

Ik kom op de positie van ex-amv's terug bij de presentatie van mijn pakket. Ik kan de Kamer nu al verzekeren dat deze groep niet zomaar zal worden overgeheveld. Het is een lastige groep, waarin in het verleden al veel energie is gestopt. Het zou dom zijn om die energie te laten wegvloeien. Dus heb ik aangeboden om alle individuele gevallen goed over te dragen en maatwerk laten bieden door de DT&V. Ik zal mij aan mijn woord houden. Dit betekent dat een individuele overbrenging wordt gegarandeerd. Verder wordt nagegaan of bepaalde dossiers, die nu vastzitten en om speciale aandacht vragen, moeten worden vlotgetrokken. In mijn brief aan de Kamer over het totale pakket zal ik ingaan op de maatregelen die nodig zijn om deze dossiers met succes los te trekken.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD): Ik heb en marge van dit onderwerp gesproken over de opvang van alleenstaande minderjarige vluchtelingen in bijvoorbeeld Waalwijk en Oosterwijk. Die is goed geregeld, maar er is één probleem. Als de jongeren zich op weg naar bijvoorbeeld de voetbalclub niet kunnen identificeren, kunnen zij zelfs in detentie terechtkomen. De minister heeft eerder toegezegd dat hij in overleg met de minister van Buitenlandse Zaken zou nagaan of er een of ander documentje kan worden bedacht waarmee zij kunnen aantonen in welke situatie zij verkeren.

Minister Leers: Ook dit onderdeel komt terug in het totale pakket in de herijkingsbrief. Dit is niet zo makkelijk op te lossen. Ik zal vooral nagaan of derden in een dergelijke situatie kunnen voorzien. Als de Nederlandse overheid voorziet in een alternatief pasje, halen wij ons veel problemen op de hals. De uitwerking van een en ander komt terug in de herijkingsbrief.

De heer Dibi (GroenLinks): Wij praten nu over pilots als alternatief voor detentie. Ik neem aan dat de bedoeling is dat de pilots de eerste keus zijn in de hele keten en detentie het uiterste middel. Klopt dit?

Minister Leers: Ik ben het hiermee helemaal eens.

De heer Dibi (GroenLinks): Ik dank de minister voor dit antwoord. Als uit de evaluatie blijkt dat het allemaal goed gaat, werken wij dan toe naar een situatie waarin alleen nog maar voor detentie wordt gekozen als dat nodig is? Worden deze pilots dan uitgerold als de manier om met vluchtelingen om te gaan?

Minister Leers: De heer Dibi maakt nu een te grote sprong. Uit de evaluatie moet blijken of dit past. Ik vrees dat dit niet voor iedereen zal kunnen gelden. Detentie zal niet in alle gevallen overbodig zijn. Ik noem als voorbeeld de mensen die in de illegaliteit zijn terechtgekomen nadat zij hebben gezegd dat zij zich niet aan de regel zullen houden dat zij zich moeten melden bij de overheid. Dan kun je moeilijk zeggen: wij proberen het nog een keer, want je weet bijna zeker dat zij de dag daarna weer ergens buiten verblijven. Dit beleid kan dus niet zonder meer voor iedereen gelden. Ik ben het er wel mee eens dat wij wel gek zouden zijn als wij geen ruimere toepassing zouden geven aan de pilots als blijkt dat ze positieve resultaten hebben voor die groep waarop ze worden toegepast.

Ik spreek met enige terughoudendheid over de Ranov (Regeling afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet), want die behoort tot het beleidsterrein van de minister van BZK. Dit neemt niet weg dat ik natuurlijk erg geïnteresseerd ben in dit onderwerp en ervan op de hoogte ben. In december vorig jaar heeft de minister van BZK de Kamer geïnformeerd over de naturalisatie van vreemdelingen met een Ranov-vergunning. De hoofdregel is dat de vreemdeling die in het bezit is van een reguliere verblijfsvergunning, bij het indienen van een naturalisatieverzoek zijn identiteit en nationaliteit moet aantonen. De Ranov-vergunning is een reguliere vergunning. De staatssecretaris die het generaal pardon destijds met de Kamer heeft besproken, heeft nadrukkelijk afgesproken dat die vergunning geen asielvergunning is, maar een reguliere vergunning. Dit maakt het lastiger, omdat deze vooral mensen betrof die niet door de asielprocedure waren gekomen en die niet konden aantonen dat zij asielzoeker waren of geen overtuigend bewijs konden leveren voor hun verhaal. Het aantonen van de identiteit blijft noodzakelijk anders worden op basis van onduidelijke gegevens identiteiten vastgesteld. Als een geboorteakte of een paspoort ontbreekt, kan iemand een identiteit krijgen die hij in werkelijkheid niet heeft. Dat is raar.

Dit neemt niet weg dat in sommige gevallen sprake kan zijn van bewijsnood. Ik zal daar goed naar kijken. Bij bewijsnood geldt ontheffing van de bewijsplicht. Als de bevoegde autoriteiten in het land van herkomst geen document kunnen verstrekken, ontstaat er bewijsnood, maar dan moet objectief zijn aangetoond dat het vereiste document niet meer bestaat of nooit is opgemaakt. Daarnaar zal ik zorgvuldig kijken, maar het feit dat betrokkene de documenten niet zelf kan halen, is niet voldoende reden voor bewijsnood. Een document kan door familie worden opgehaald of door de ambassade worden opgestuurd. Men moet altijd pogingen ondernemen om aan die documenten te komen. Ik zie geen aanleiding om van de geldende voorwaarden af te wijken. De Ranov-vergunninghouder heeft gedurende een periode van vijf jaar vanaf het moment dat hem verblijfsrecht is verstrekt, de gelegenheid om de noodzakelijke documenten te halen.

Er is ook gevraagd of ik mij iets kan voorstellen bij een versoepeling van Ranov. Ik heb net uitgelegd dat ik zal kijken naar het punt van de bewijsnood. Als echt blijkt dat mensen geen bewijs kunnen leveren, zullen wij naar een andere oplossing moeten zoeken.

Uit een steekproef van de IND blijkt dat 70% van de Ranov'ers geen document heeft getoond toen de verblijfsvergunning werd verleend. Dit was bijna vijf jaar geleden en over de huidige situatie heb ik geen gegevens. De IND meldt dat in de praktijk blijkt dat reguliere vreemdelingen de gevraagde documenten in toenemende mate wel kunnen overleggen.

De inschrijving in de GBA is voldoende voor naturalisatie, indien aan die inschrijving een gelegaliseerde buitenlandse geboorteakte ten grondslag ligt. Dan is de identiteit van betrokkene voldoende aangetoond. Dit is ook de gebruikelijke werkwijze bij reguliere vreemdelingen.

Aan asielstatushouders wordt niet om documenten uit het herkomstland gevraagd, want dat is de basis van asiel. De verklaring onder ede omtrent de identiteit die in de GBA is opgenomen, is voor asielstatushouders voldoende bij naturalisatie.

Er is ook gevraagd of er sprake is van bewijsnood als mensen zeggen dat zij niet terug kunnen om documenten op te halen. Ik heb zojuist al gezegd dat dit voor betrokkene ongemakkelijk kan zijn, moeilijk of praktisch niet haalbaar, maar dat geboortegegevens ook door een familielid of een gemachtigde uit het bevolkingsregister kunnen worden verkregen. Een geldig buitenlands paspoort kan bij de ambassade worden aangevraagd. Alleen als blijkt dat de gegevens er niet meer zijn, is het moment aangebroken om te zeggen dat er sprake is van bewijsnood.

De heer Dibi (GroenLinks): Dit is een belangrijk punt. Het gaat om best veel asielzoekers. Sommigen van hen hadden zelfs een tweede asielaanvraag lopen in die periode, maar zij hebben die ingetrokken omdat die pardonregeling er kwam. Dit zijn mensen van wie niet kan worden uitgesloten dat zij risico lopen als zij terugkeren naar hun land van herkomst om papieren te verzamelen. Voor die groep is het te star om te zeggen: jammer dan, als u die papieren niet verzamelt, voldoet u niet aan de eisen. Daarom vraag ik aan de minister het mogelijk te maken dat andere documenten, zoals brieven of bankafschriften, serieus worden bekeken als dat kan helpen bij het vaststellen van de identiteit. Het antwoord van de minister tot nu toe is veel te zuinig.

Minister Leers: Ik kan er niet veel meer van maken, want dit is door het vorige kabinet beslist. Men heeft er toen nadrukkelijk voor gekozen om een reguliere vergunning te geven. De mensen die een Ranov-vergunning aanvroegen, wisten dat zij een reguliere vergunning zouden krijgen en dus geen asielvergunning, waarvoor andere voorwaarden gelden. Ik houd staande dat mensen zich moeten inspannen en dat zij moeten aantonen dat zij niet over de juiste papieren kunnen beschikken. Als zij die inspanningen hebben verricht en uit objectieve bronnen blijkt dat die papieren niet meer beschikbaar zijn, kunnen wij zeggen: dit is te gek voor woorden. Wij mogen echter geen arbitrair verhaal ophangen waarom de ene groep het wel en de andere groep het niet hoeft te doen. Ik wil heldere afspraken maken en daarbij houd ik vast aan de uitspraken die ik zojuist heb gedaan.

De heer Dibi (GroenLinks): De minister kan zich niet verschuilen achter een vorig kabinet. In de praktijk levert dit beleid problemen op. Ik snap wel dat toen voor die oplossing is gekozen, maar wij moeten naar een andere oplossing zoeken, nu blijkt wat die mensen meemaken. De minister zegt dat hij bereid is naar een oplossing te zoeken, als uit feitelijke bronnen blijkt dat iemand de noodzakelijke documenten niet kan verzamelen. Wat bedoelt hij daarmee? Hoe kan de betreffende persoon bewijzen dat hij alles heeft gedaan om die documenten te verzamelen? Is dat een inspanningsverplichting? Wat wil de minister dan precies zien?

Minister Leers: Ik verschuil mij niet achter een vorig kabinet, maar er is een onomkeerbaar besluit genomen en dat heeft gevolgen voor de status waarin men nu verkeert. Ik verschuil mij dus niet, maar ik wijs op de beslissing die toen is genomen. Toen is gekozen voor een invulling met een reguliere vergunning.

De heer Dibi vraagt wat ik doe met mensen die dat niet kunnen aantonen. Ik meen oprecht dat het begrip «bewijsnood» voldoende ruimte biedt voor mensen die echt niet aan de eisen kunnen voldoen, om alsnog geaccepteerd te worden voor de naturalisatie. Dat mensen het lastig vinden, mag nooit het argument zijn. Dan zou ik onderscheid maken tussen de mensen met een reguliere vergunning en de mensen die een vergunning krijgen op basis van de Ranov. Er zijn ook andere mensen die regulier een vergunning hebben gekregen en die ook willen naturaliseren. Van hen eis ik ook dat zij de inspanning verrichten om aan te tonen dat zij niet aan die papieren kunnen komen. Ik zal geen onderscheid maken. Een inspanningsverplichting is niet voldoende. Het moet concreter en duidelijker; men moet met concrete bewijzen komen dat de papieren niet beschikbaar zijn en dat men er alles aan heeft gedaan om ze te verkrijgen. Dan is het moment aangebroken om soepel te zijn.

De voorzitter: Ik vraag de minister om naar zijn volgende blok toe te gaan.

Minister Leers: Zoveel blokken zijn er niet meer. Ik heb nog twee onderwerpen. De zaak Soysal is helder. De heer Schouw, mevrouw Gesthuizen en de heer Dibi hebben nog vragen gesteld over hervestiging en het integratieperspectief. Ik zal het even kort schetsen. Er worden door ons vier keer 500 mensen uitgenodigd als vluchteling. Wij kijken vooral naar situaties waarin mensen klem zitten, bijvoorbeeld doordat een land wordt geteisterd door een burgeroorlog. Bij de UNHCR hebben wij neergelegd dat vier keer 500 mensen die in een onmogelijke situatie zitten, als vluchteling naar Nederland kunnen komen. Integratie is geen nieuw element bij de toetsing voor hervestiging, daar heeft het vorige kabinet ook voor gekozen. Ook de vorige staatssecretaris heeft integratie wel degelijk ingebracht. Ik geef er iets meer vorm aan, maar ik ga niet alleen maar universitair geschoolden, artsen of intellectuelen uitnodigen, en ook niet alleen mensen met geld. Ik blijf vinden dat het erom gaat kwetsbare mensen de kans te geven om hier naartoe te komen. Juist omdat zij kwetsbaar zijn, wil ik dat er een integratieperspectief is en dat zij kunnen aarden in ons land, want anders komen zij van de regen in de drup. Dan komen zij hier in een geïsoleerde positie en kunnen zij niet meedoen. Het gaat mij om dat kernwoord: aarden. Je moet ook proberen om bij de uitnodiging te selecteren op de mogelijkheid of die mensen bij hervestiging een nieuwe toekomst kunnen opbouwen, want anders hebben zij nog niets. Dan is er nog geen toekomst. Dat is mijn inzet bij het integratieperspectief.

De heer Schouw (D66): Hier is de tovenaar Leers aan het woord, die zegt dat het eigenlijk niet nieuw is. Volgens mij wordt het in de brief wel gepresenteerd als nieuw. Daar wijs ik de minister maar even op. We moeten wel dicht bij de waarheid blijven, want dat helpt als je met elkaar politiek bedrijft. Ik denk dat we nog eens apart moeten praten over die brief. Ik vraag de minister om geen onomkeerbare stappen te zetten, totdat wij daarover met elkaar hebben gesproken. Als de minister dat niet van plan is, voel ik mij genoodzaakt om hierover een VAO aan te vragen, maar ik denk dat de minister het daar niet toe zal laten komen.

Minister Leers: Laat ik vooropstellen dat we hierover de messen niet hoeven te slijpen, want we zitten eigenlijk op dezelfde golflengte. Ik zit hier geen mooie vormen voor te spiegelen, zoals ik uit de woorden van de heer Schouw proef. Ik heb gezegd dat het integratieperspectief bij het vorige kabinet ook een rol speelde. Ik bied een nieuwe vormgeving, dat is wel nieuw of anders. Eerder was het een negatief element, maar nu wordt het meegenomen als een positief element. Dat is wat ik doe bij de uitvoering. Ik zeg graag toe dat ik het meer praktisch wil maken door te laten zien hoe we daar bij een aantal gevallen mee omgaan. Ik ga binnenkort zelf kijken hoe zo'n uitnodigingsmissie gaat. Op basis daarvan denk ik dat ik een inkleuring kan geven hoe wij dat specifiek gaan doen. Als de heer Schouw even wil afwachten hoe wij dat willen vormgeven, ben ik het met hem eens. Ik wil eraan vasthouden dat ik mensen een toekomst wil geven in dit land en niet alleen iemand hier naartoe wil halen die met geen mogelijkheid een toekomst kan opbouwen, omdat hij op geen enkele manier kan aarden. Dat is mijn oprechte betrokkenheid.

De heer Schouw (D66): Ik ga natuurlijk niet uit van kwade wil bij deze minister, maar het lijkt erop dat er een soort rommelcriterium aan het beleid wordt toegevoegd, om integratie expliciet mee te nemen. In de brief wordt dat niet geëxpliciteerd. Er komt een soort warme golf bij, waarvan ik niet weet waar hij begint of stopt. Ik vraag de minister om dat criterium nog niet toe te passen maar nog een keer te verduidelijken en met de Kamer te bespreken.

Minister Leers: De heer Schouw is zijn eerste termijn hierover begonnen met de opmerking dat het eigenlijk niet op de agenda staat. Dat is ook mijn handicap. Het staat niet op de agenda, dus ik heb mij niet geprepareerd op de precieze details van wat hier speelt. Ik geef dat spontaan weer, met de bedoeling die ik had toen ik de stukken hierover las. Het is geen rommelcriterium. Het is een oprechte poging om te bekijken hoe wij mensen kunnen uitnodigen die hier ook straks kunnen aarden. Ik heb toegezegd dat ik op basis van eigen ervaringen wil bekijken hoe wij dat kunnen inkleuren en hoe ik dat meer tastbaar kan maken. Laten we afspreken om er op een meer geëigend moment over verder te praten, zodat ik het kan uitleggen en toelichten. Ik denk dat ik dan heel veel gevoelens op dit punt kan wegnemen.

De heer Dibi (GroenLinks): Gisteren zei vertrekkend Kamerlid Job Cohen heel terecht dat het kabinet van alles de prijs kent, maar van niets de waarde. Dit voornemen van de minister is daarvan een goed voorbeeld. De kern van het hervestigingsbeleid is de bescherming van mensen, maar daarbij wil hij integratie zwaarder laten wegen, want we moeten wel vooral iets hebben aan de mensen die we willen beschermen. Als het geen euro's oplevert, is het irrelevant. Ik vraag de minister om ons die brief te besparen en om het te laten zoals het nu is, want er wordt al gekeken naar aspecten van integratie, zoals hij zegt. Waarom zou je dat dan uitbreiden?

Minister Leers: Ik vind dat de heer Dibi een heel mooie insteek kiest, maar ik denk dat ik met net zo veel recht kan betogen dat het mij juist precies om die waarde gaat. Kijk, de prijs is al helder. We hebben met elkaar afgesproken: 500 man, en dat doen we vier jaar. Dat zet dit kabinet door. Dat is de eerste winst die wij met z'n allen moeten incasseren.

De heer Dibi (GroenLinks): Dat het doorgezet wordt?

Minister Leers: Dat het voortgezet wordt. Dat Nederland blijft staan voor mensen in een onmogelijke situatie en deze uitnodigt naar Nederland, bovenop de mensen die zichzelf aanmelden. 500 per jaar, dus dat worden er 2000. We blijven dit doen via de UNHCR. We bieden de ruimte aan de UNHCR om zelf te selecteren. Juist omdat ik het van waarde vind – en dat is tegenover de prijs – dat mensen hier een toekomst krijgen en dat zij niet alleen als een onderdeel van een getal hier binnenkomen, maar straks ook individueel mee kunnen doen in onze samenleving, heb ik gezegd dat wij ook moeten bekijken of zij daadwerkelijk in staat zijn om te aarden. Dat is juist in het belang van die mensen. Dat is voor mij de waarde en niet alleen de prijs.

De heer Dibi (GroenLinks): Het is dus winst, waarschijnlijk omdat dit kabinet is aangetreden, dat Nederland hiermee doorgaat? Ik heb een CDA'er ook horen betogen dat het winst is dat de kopvoddentaks niet in het gedoogakkoord terecht is gekomen, en dat we daar allemaal blij om moeten zijn. Dat is toch te gek voor woorden? Als mensen naar Nederland mogen komen, omdat het om hun bescherming gaat, gaat het er niet om hoeveel euro's zij ons opleveren. Daar komt bij dat mensen zich kunnen ontwikkelen. Iemand die bij de grens staat en binnenkomt, is misschien een jaar later een heel ander mens geworden. Dat is ook onderdeel van dit beleid. Nogmaals, ik vraag om ons dit te besparen. Als het al goed is geregeld, waarom willen we het dan veranderen? Het kan zijn dat de minister kan aangeven dat er problemen zijn ontstaan met een van de uitgenodigde vluchtelingen die naar Nederland zijn gekomen, omdat de integratie niet is meegewogen. Als de minister dat niet kan onderbouwen, zie ik nut en noodzaak van dit beleid echt niet in.

Minister Leers: Ik zal eerst ingaan op de opmerking van de heer Dibi over dat ik iets presenteer als winst. Laat ik het anders proberen te benaderen. Internationaal gezien zijn er weinig landen die ruimte bieden aan de UNHCR om opgeteld bij datgene wat zij al doen met betrekking tot de asielzoekers die zich melden, nog eens extra mensen uit te nodigen. Sterker nog, dat neemt eerder af dan toe. Nederland heeft gezegd dit beleid door te blijven zetten. Dat heeft niets te maken met de coalitie, of wat dan ook, maar met een keuze voor bestendig beleid, ondanks alle ontwikkelingen die waar dan ook plaatsvinden in de wereld. Ik verzet mij tegen het beeld van de heer Dibi dat ik er als CDA'er mee zou koketteren dat het winst is dat dit overeind wordt gehouden met deze coalitie. Het gaat mij erom dat ik er juist geen economische betekenis aan wil hechten, maar dat we iets doen voor mensen die dit het hardst nodig hebben. Ik heb net al tegen de heer Schouw gezegd dat ik bereid ben om verder te praten over hoe wij die integratieaspecten vorm kunnen geven. Nogmaals, het gaat mij erom dat mensen straks de kans hebben om hier te kunnen aarden en om niet alleen maar mensen uit te nodigen waarmee wij aan een verplichting hebben voldaan.

De voorzitter: We schorsen even voor de regeling van werkzaamheden en de stemmingen en daarna komen we terug voor een korte tweede termijn. De vragen die na de eerste termijn resteren, kunnen hierbij worden meegenomen. Enkele leden laten zich verontschuldigen omdat zij naar een ander overleg moeten.

De heer Fritsma (PVV): Voorzitter. Ik dank de minister voor de gegeven antwoorden. In tweede termijn wil ik nog even stilstaan bij de 1F-problematiek. Ik ben blij dat de minister vasthoudt aan een stringent 1F-beleid. De beoordeling is goed, zoals deze nu gaat. De minister heeft zelf ook gezegd dat in individuele gevallen wordt bekeken of er ernstige redenen zijn op grond waarvan die ernstige misdrijven verondersteld kunnen worden. De bewijslast voor onschuld ligt daarom terecht bij de vreemdelingen. Daar mag niet aan getornd worden. Gebeurt dat wel, dan worden de drempels voor oorlogsmisdadigers om Nederland binnen te komen lager en dat moeten we echt niet willen. Ik ben ook gerustgesteld dat er niet in veel gevallen is overgegaan tot opschorting van de uitzetting. In de brief stond wel dat het om een aantal gevallen ging. Ik begrijp van de minister dat het om een enkel geval gaat. Dat is mooi. Voor de zekerheid vraag ik nog of in dat enkele geval die opschorting van uitzetting teniet is gedaan.

Er is nog een vraag open blijven staan. Ik heb gewezen op de schriftelijke vragen van mijn fractie en van andere fracties over de Turkse moslimextremist die banden heeft met de Hezbollah. Ik heb gevraagd of op hem ook het 1F-label kan worden geplakt. Ik begrijp dat de minister het moeilijk vindt om over individuele gevallen te praten. Kan de Kamer vertrouwelijk op de hoogte worden gebracht van de verblijfszaak van deze man?

Mevrouw Gesthuizen (SP): Wij hebben hierover recent ook aanvullende schriftelijke vragen gesteld. Wellicht kunnen deze worden meegenomen bij de beantwoording, als er toch een brief komt.

De heer Fritsma (PVV): Dat lijkt me goed.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD): Voorzitter. Ik dank de minister ook voor de beantwoording van de vragen. Ik maak graag gebruik van de uitnodiging van de minister om een keer een werkbezoek te organiseren bij de afdeling van de IND die zich speciaal met de 1F-problematiek bezighoudt. Ik meld me daarvoor bij dezen alvast aan. Ik hoor graag een reactie van de minister op mijn suggestie om bij het terugkeerbeleid wat meer aandacht te besteden aan de goede voorbeelden van mensen die terug zijn gegaan en die het weer naar hun zin hebben in het land van herkomst. Je hoort van verschillende kanten dat zij een belangrijke rol kunnen spelen om mensen over de streep te trekken. Ziet de minister iets in mijn suggestie om ook een koppeling te leggen met ngo's waarmee in die landen wordt samengewerkt?

De heer Dibi (GroenLinks): Voorzitter. Er staan nog twee belangrijke vragen open. De eerste betreft de 1F-problematiek. Ik probeer te achterhalen wat de toezegging precies is geweest van de minister in dit debat. Hij heeft volgens mij gezegd dat hij meer gaat kijken naar het betrekken van zijn discretionaire bevoegdheid bij de beoordeling van zaken. Klopt dat of interpreteer ik het te ruim? Hij heeft gezegd dat hij in gesprek gaat met de ACVZ en naar aanleiding van dat gesprek zal bekijken of er mogelijk dingen gewijzigd moeten worden. Kan hij ons het verslag van dat gesprek doen toekomen, zodat we daarover verder kunnen praten?

De tweede vraag betreft de bewijsnood bij de Ranov-vergunningen. GroenLinks en de Partij van de Arbeid willen dat mensen die risico's lopen als zij terugkeren om documenten te verzamelen, niet de dupe worden van een te starre opstelling van het kabinet. Ik vraag hierover een VAO aan, omdat ik niet verwacht dat de minister de ruimte heeft om op dit punt te bewegen of een initiatief te nemen.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn beantwoording in eerste termijn. Over sommige punten zijn we het eens, maar over andere blijf ik zorgen houden. Ik hoop snel op de hoogte gesteld te worden, zoals de minister heeft toegezegd, hoe vaak gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid van de minister om in een uitzonderlijk geval na tien jaar de 1F-tegenwerping te laten varen. Dat is uiteraard niet omdat ik hoop dat mensen tegen wie serieuze verdenkingen bestaan, alsnog in Nederland kunnen blijven, maar omdat ik niet wil dat mensen hier eindeloos, zonder dat er schot zit in die zaak, zonder dat er extra bewijs wordt verzameld en uiteindelijk een rechtszaak wordt gevoerd, in een soort niemandsland verkeren. De minister zal laten weten hoe vaak een vreemdeling een vergunning heeft gekregen in 2010 en 2011, omdat dat in een uitzonderlijk geval na tien jaar alsnog kan.

Ik kom ook nog even terug op de integratie van uitgenodigde asielzoekers. Als je de uitleg van de minister hoort, kan iedereen zich daar wel wat bij voorstellen. Niemand wil dat iemand hier in een verschrikkelijke situatie terechtkomt. Heeft de minister het boek Wat is de wat ook gelezen? Dat gaat over een jongen in Sudan die heel lang in een vluchtelingenkamp zit. Hij is een van de mensen die uiteindelijk wordt uitgenodigd en naar de VS mag. Het is maar één voorbeeld, maar de minister heeft het natuurlijk ook over individuele gevallen waarin het een heel schrijnende situatie kan opleveren als iemand toch naar Nederland zou komen. De criteria die gelden voor mensen die worden uitgenodigd, zijn al niet mis. Mijn vraag is of de minister contact heeft gehad met de UNHCR over de mogelijke aanscherping van de criteria waarnaar hij streeft? Wat vinden zij ervan? Eerlijk gezegd herken ik het mensbeeld dat de minister hier probeert neer te zetten niet zo goed, omdat ik weet dat er al criteria zijn. Je wordt niet zomaar voorgedragen als uitgenodigde vluchteling die zich in een ander land mag vestigen. Er wordt een mensbeeld neergezet alsof we te maken hebben met mensen die iedere notie missen van zich kunnen aanpassen in een nieuwe omgeving. De beschrijving doet mij bijna denken dat het gaat om dierlijke wezens, alsof het niet ook gewoon mensen zijn. Ik herken daar helemaal niets in. Ook al heeft dit misschien altijd al een rol gespeeld, ook bij de UNHCR-criteria, ik vind dat de minister zich met deze stap echt op een hellend vlak begeeft. Dat moet hij niet doen.

Minister Leers: Voorzitter. Dank voor de vragen in tweede termijn. Ik dank de heer Fritsma voor zijn waardering op het gebied van 1F, maar ik wil niet zozeer spreken over waardering. Zoals gezegd, het is een lastige problematiek, maar je moet keuzes maken. Wij hebben de keuze gemaakt om koste wat het kost te voorkomen dat mensen die iets op hun geweten hebben wat onacceptabel is, toch kans zien om hier binnen te komen. Dat neemt niet weg dat je toch altijd individueel moet toetsen en dat je in een enkel geval tot de conclusie kunt komen dat het niet anders kan. Ik heb aangegeven dat dit in het afgelopen jaar maar heel sporadisch is voorgekomen. De heer Fritsma heeft gevraagd of de opschorting in die ene zaak nu ook is beëindigd. In die ene zaak, van die burgemeester, geldt dat er geen formeel beletsel voor terugkeer is, nu het gesprek heeft plaatsgevonden. De burgemeester zal geïnformeerd worden voor concrete stappen in het terugkeerproces worden genomen.

Er zijn nog aanvullende vragen gesteld over de Turkse moslimextremist. Ik zal de Kamer verder vertrouwelijk informeren over de precieze situatie. Dat was ik toch al van plan.

Dan is er nog een vraag gesteld over de uitkeringen. Het is niet zo dat mensen die niet rechtmatig in Nederland verblijven, in aanmerking komen voor uitkeringen. Mij zijn ook geen geluiden bekend dat gemeenten deze regels niet conform zouden uitvoeren. Als dat wel zo is, verneem ik dat graag, want dat is niet de bedoeling. Mensen die hier geen verblijfsstatus hebben, moeten ook niet in een uitkeringssituatie terechtkomen.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen is van harte uitgenodigd voor een werkbezoek bij de 1F-unit. Ik zeg toe dat ik dat ga organiseren. Wat zij zegt over goede voorbeelden bij het terugkeerbeleid is heel interessant, maar ook lastig. Wij monitoren niet het verblijf van mensen die teruggegaan zijn. Men herinnert zich het lastige geval van een uitzetting naar Irak, waarbij eerwraak aan de orde was. De Kamer heeft toen ook gevraagd om te monitoren of er daadwerkelijk iets gebeurde. Toen heb ik ook gezegd dat wij dat niet monitoren. Dat maakt het lastig en dat moeten we ook niet doen in goede gevallen. Er zijn misschien ook wel een hele hoop niet goede gevallen. Ik weet misschien wel waarom mevrouw Van Nieuwenhuizen dit zegt. In de afgelopen maanden zijn er enkele reportages in de media geweest over de booming situatie in Angola. Daarbij waren ook veel mensen aan het woord die positieve ervaringen hebben, maar ik vind het lastig om dat vervolgens als een soort bewijs voor te lepelen van hoe geweldig het gaat. Ook dat is weer individueel bepaald.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD): Het gaat er ook niet om dat de herkomstlanden ineens als een soort paradijs moeten worden voorgespiegeld, maar het beleid zal nu wat veranderen met die component in natura, in het land zelf en in samenwerking met ngo's. Dan heb je die groep juist wel heel goed in beeld. Als mensen denken over zo'n aanbod in natura, voor onderwijs of huisvesting, kan het helpen als zij in contact komen met mensen die dat al hebben gedaan. Dan horen zij van iemand die dat ook heeft gedaan, of het is bevallen. Die link probeer ik te leggen. Ik zie er ook wel de beperking van in als door enthousiastelingen een soort verkooppraatje over die landen wordt gehouden, maar de bedoeling is juist om het aanleveren van pakketten in natura succesvol te laten zijn.

Minister Leers: Nu begrijp ik mevrouw Van Nieuwenhuizen veel beter. Dat onderdeel komt terug in de brieven die ik binnenkort zal sturen over terugkeer, waarbij ik in de VBL echt actieve programma's wil proberen op te nemen over de mogelijkheden van terugkeer, met perspectieven aan de hand van goede voorbeelden. Die programma's moeten nog worden ingevuld en uitgewerkt. Ik wil laten zien aan mensen die vrijwillig willen teruggaan, dat er perspectief is, dat er goede voorbeelden zijn en dat er mogelijkheden zijn om zich verder te ontplooien. Daarbij zal ik deze suggestie meenemen.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD): Ik ben blij dat de minister er zo op reageert, want het gaat erom dat mensen eerlijke informatie krijgen en dat zij bij wijze van spreken namen en telefoonnummers kunnen krijgen van mensen die dat gedaan hebben, zodat zij de al dan niet positieve ervaringen kunnen delen.

Minister Leers: Zo pak ik dat ook op, dus dat zult u terugzien.

De heer Dibi vroeg wat ik precies heb toegezegd. Ik heb niet gezegd dat ik een gesprek wil voeren met de hele ACVZ, maar met de voorzitter van de ACVZ. Ik wil polsen of er naar hun idee ruimte zit of dat er behoefte is om wat meer nieuwe visies te laten verschijnen. Ik heb dat met de nodige terughoudendheid gedaan naar aanleiding van het verzoek van de heer Schouw om er deskundigen bij te betrekken. Ik heb gezegd dat we niet moeten suggereren dat er wel een wijziging komt. Dat wil ik niet suggereren, maar ik wil eens polsen of er, gelet op de ernst van de problematiek en het feit dat wij er voortdurend mee worstelen, ik ook, toch iemand iets verstandigs kan zeggen of iets beters dan wij op dit moment beschikbaar hebben. Dat heb ik toegezegd.

De tweede vraag was hoe ik omga met mijn discretionaire bevoegdheid bij het terugsturen van 1F'ers. Hierbij betrek ik ook de vraag van mevrouw Gesthuizen wat we nu precies doen na tien jaar. Ik ben met de burgemeesters gaan praten over de zorgwekkende gevallen die zij tegenkomen. Ik wil dat zij goede info krijgen over de afwegingen en dat de IND de goede info heeft over die gevallen. Daarom is het goed dat wij dit uitwisselen met elkaar. Als de proportionaliteitstoets uitwijst dat het na tien jaar de andere kant op gaat, moet je dat een beetje beschouwen als discretionair. Als je dat precies gaat uitschrijven, zoals mevrouw Gesthuizen suggereert, denk ik dat je er onrecht aan doet. Dat moeten we niet willen, want dan ga je het precies compartimenteren, zoals in 2007 is gebeurd met de beschrijving van de discretionaire bevoegdheid naar aanleiding van een opmerking van de Raad van State. Dan wordt het weer technisch afvinken en dat wil ik nu juist niet. Ik wil die ruimte houden. Het is een individuele toetsing of het proportioneel is. Dat is de afweging.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik heb echt niet gezegd dat ik een soort checklist wil. Dat heeft de minister er misschien in gehoord, maar dat is echt niet het geval. Ik heb wel gezegd dat ik heel graag precies wil weten waaruit die individuele toetsing bestaat en waaruit een mogelijke tegenwerping kan bestaan. Dat komt bij het werkbezoek aan de orde en we gaan het daar later nog over hebben. Ik wil wel precies weten het feitelijke aantal gevallen in de afgelopen jaren, 2010 en 2011. De minister heeft gezegd dat het er minder dan vijf waren. In hoeveel gevallen is er gebruik gemaakt van die uitzonderlijke gevallen?

Minister Leers: Die informatie hebben we inmiddels opgediept. In alle achterliggende jaren is tien maal deze uitzondering toegepast. In de jaren 2010 en 2011 betrof dat twee gevallen.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Aan hoeveel jaar moet ik denken bij alle achterliggende jaren?

Minister Leers: Vanaf 2000, toen het ambtsbericht gold.

De heer Dibi is nog ingegaan op de Ranov-discussie en zal hierover een VAO aanvragen. Ik heb gezegd dat niet ik primair verantwoordelijk ben voor Ranov, maar collega Spies, de minister van Binnenlandse Zaken. Ik denk dat het verstandig is om de discussie hierover met haar te voeren, want zij kan de definitieve keuzes maken. Mensen die een Ranov-vergunning hebben gekregen, lopen in principe geen gevaar. Ze zijn in Nederland en hebben dus een verblijfsvergunning. Het probleem is alleen dat als zij geen bewijs van hun identiteit overleggen, zij vanzelfsprekend niet genaturaliseerd kunnen worden. Ik heb uitgelegd dat wij verwachten dat mensen wel actief zijn, omdat het geen automatisme is. Dat het moeilijk is, dat snappen we, maar zij moeten wel aantonen dat die gegevens niet beschikbaar zijn. Dan heb je de bewijsnood, dat je moet zeggen: het spijt me. Daar moeten we dan ook echt invulling aan geven.

Mevrouw Gesthuizen vroeg of er overleg is geweest met de UNHCR over hoe wij omgaan met de uitgenodigde vluchtelingen. Ik snap heel goed dat zij daar zo fel op is. Ik wil de indruk wegnemen dat ik selectiecriteria wil neerleggen, waarbij ik in het belang van Nederland alleen kijk naar artsen of intellectuelen, want dat zou geen recht doen aan de problematiek die bij deze mensen bestaat. We hebben dit besproken met de UNHCR en we hebben dit opgenomen in het Country chapter, zoals het officieel heet. De UNHCR betrekt dit bij de selectie. Ik heb al gezegd dat ik binnenkort ga praten met de UNHCR. In een van de landen waar wij werven, namelijk Kenia, zal ik bekijken hoe dat in de praktijk gaat en dat zal ik hier terugkoppelen.

De heer Dibi (GroenLinks): Er is geen antwoord gekomen op mijn vraag welk probleem de minister hiermee oplost. Zijn er in voorgaande jaren uitgenodigde vluchtelingen tussen wal en schip geraakt in Nederland? Als dat het geval is, snap ik dat de minister iets wil veranderen, maar het is nu totaal onduidelijk waarom dit integratieperspectief erbij is gekomen.

Minister Leers: Ik ben wat aarzelend om een antwoord te geven met voorbeelden, omdat dat meteen weer leidt tot stigmatisering. Ik zeg u nadrukkelijk dat het in het recente verleden is voorgekomen dat uitgenodigde vluchtelingen op geen enkele manier hebben kunnen aarden in Nederland en dat deze mensen ongelukkiger waren dan zij waren in de situatie voorheen. Dat is voor mij de drijfveer geweest om te zeggen dat dit niet de bedoeling is. Als we mensen naar Nederland halen, willen wij dat die mensen zich hier gelukkig voelen en kunnen meedoen. Dan moet je bekijken of dat echt kan. Je moet niet hebben dat mensen totaal niet kunnen aarden en daarmee in een werkelijk ongelukkige, vervelende situatie komen, zowel voor hen als voor ons land.

De heer Dibi (GroenLinks): Ik vraag de minister om bij de nadere informatie die hierover komt, deze onderbouwing erbij leveren. Het hoeft niet met naam en toenaam, maar dan kunnen we in ieder geval zien hoe groot het probleem is en om hoeveel gevallen het gaat. Dan kan ik voor GroenLinks bekijken of er een noodzaak is om dit beleid te wijzigen.

Minister Leers: Het lastige is dat ik ze niet allemaal in beeld heb. U vraagt een feitelijk bewijs van dat aantal. Dat snap ik heel goed, maar dat kan ik u nooit doen toekomen.

De heer Dibi (GroenLinks): Dat is mijn taak als Kamerlid, om de minister te vragen bewijs te geven als onderbouwing voor nieuw beleid.

Minister Leers: Dat snap ik, maar ik probeer u ervan te overtuigen dat dit niet met de hardheid van een natuurwet te geven is. Wij hebben gevallen meegemaakt waarin de selectie uiteindelijk een totaal averechtse uitwerking heeft gehad. Binnen de criteria, die wij allemaal delen, wil ik bekijken hoe wij dit soort situaties in de toekomst kunnen voorkomen.

De voorzitter: Ik zal de toezeggingen even opnoemen:

  • De minister heeft de commissie uitgenodigd voor een werkbezoek aan de afdeling van de IND die de 1F-toetsing uitvoert.

  • De Kamer zal zo spoedig mogelijk een evaluatie van het terugkeerinstrumentarium ontvangen.

  • In de herijkingsbrief zal worden ingegaan op de legitimatieplicht van jonge asielzoekers.

  • De minister zal de Kamer informeren over de ervaringen met het uitnodigingsbeleid en een uitwerking en toelichting geven op het integratieperspectief daarbij.

  • De minister zal een brief sturen met vertrouwelijke informatie over de situatie van een Turkse moslimextremist.

  • De minister zal een gesprek hebben met de voorzitter van de ACVZ over de zorgvuldigheid van de 1F-toets.

Minister Leers: Ik heb één amendement bij de toezegging over het terugkeerinstrumentarium. U zei: zo spoedig mogelijk, maar ik heb gezegd dat we wel even de tijd moeten hebben om dat in de praktijk tot ontwikkeling te laten komen. Ik heb gezegd dat je minstens een jaar ervaring moet hebben opgedaan, dus in die zin wil ik dat wijzigen.

De voorzitter: Dat zullen we in het verslag opnemen.

De heer Dibi (GroenLinks): Ik mis de toezegging dat de minister zijn overleg met de burgemeesters over de 1F-problematiek zou hervatten.

Minister Leers: Ik heb u gezegd dat ik mevrouw Boot eerst een brief zal schrijven, waarin ik aangeef wat zij verkeerd ziet en waar volgens mij misverstanden zijn. Mocht zij daarna alsnog overleg willen hebben, dan is zij altijd welkom.

De voorzitter: Dat wordt ook in het verslag opgenomen. Ik dank alle aanwezigen die de moeite hebben genomen om de rit uit te zitten, heel hartelijk en ik wens ons allemaal een fijne middag.


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Staaij (PvdA), Dijsselbloem (PvdA), Sterk (CDA), Van Bochove (CDA), Aptroot (VVD), Van Dam (PvdA), Knops (CDA), Brinkman (PVV), voorzitter, Voordewind (ChristenUnie), Spekman (PvdA), Ouwehand (PvdD), Fritsma (PVV), Karabulut (SP), Gesthuizen (SP), Dibi (GroenLinks), Kuiken (PvdA), ondervoorzitter, Berndsen (D66), Van Nieuwenhuizen Wijbenga (VVD), Schouw (D66), Van der Steur (VVD), Van Klaveren (PVV) en Taverne (VVD).

Plv. leden: Dijkgraaf (SGP), Arib (PvdA), Çörüz (CDA), Omtzigt (CDA), De Liefde (VVD), Çelik (PvdA), Smilde (CDA), Elissen (PVV), Ortega-Martijn (ChristenUnie), Van Dekken (PvdA), Hazekamp (PvdD), Bontes (PVV), De Wit (SP), Kooiman (SP), Sap (GroenLinks), Jadnanasing (PvdA), Hachchi (D66), Azmani (VVD), Pechtold (D66), Venrooy-van Ark (VVD), Kortenhoeven (PVV) en Schaart (VVD).

Naar boven