19 637 Vreemdelingenbeleid

Nr. 1336 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 april 2010

In uw brief d.d. 24 februari 2009, zonder kenmerk, verzoekt u om beantwoording van vragen op basis van het verslag van het schriftelijk overleg over het terugnemen door China van uitgeprocedeerde asielzoekers en illegalen.

De beantwoording van deze brief is samengenomen met:

  • de beantwoording van uw brief d.d. 30 januari 2009 met kenmerk 2009Z01602/2009D03948, waarin u mij vraagt om informatie te verschaffen over wat er gebeurd is met de Chinese asielzoekers van wie de vreemdelingenbewaring is opgeheven (deel I) (19 637, nr. 1335);

  • de nakoming van de toezegging, gedaan tijdens het debat over de toename van het aantal asielverzoeken op 13 mei 2009, om concrete cijfers te verstrekken inzake de groep Chinezen op wie vrijheidsbeperking en -ontneming is toegepast (deel II);

  • de nakoming van de toezeggingen, gedaan tijdens het Algemeen Overleg vreemdelingenbewaring op 13 januari 2010, om concrete cijfers te verstrekken inzake de groep Chinezen bij wie inwilliging op grond van het buitenschuldcriterium heeft plaatsgevonden alsook het aantal overige inwilligingen (deel III).

Hierbij doe ik u de beantwoording toekomen.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Deel II

In uw brief d.d. 30 januari 2009 met kenmerk 2009Z01602/2009D03948 vraagt u mij om informatie te verschaffen over wat er gebeurd is met de Chinese asielzoekers van wie de vreemdelingenbewaring is opgeheven.

Daarnaast heb ik u tijdens het debat van 13 mei 2009 toegezegd concrete cijfers te verstrekken inzake de groep Chinezen op wie vrijheidsbeperking en -ontneming is toegepast. Aangegeven zal worden hoeveel mensen er in de vrijheidsbeperkende locatie zijn geweest en hoeveel in vreemdelingenbewaring. Ook zal worden aangeven voor hoeveel mensen en op welk moment het verblijf beëindigd is vanwege rechterlijke uitspraken.

Het betreft hier kennelijk de Chinese vreemdelingen die zich tussen 12 maart en 11 april 2008 hebben gemeld voor het indienen van een asielaanvraag. Ik heb u hier eerder over geïnformeerd bij brief van 28 mei 2008 (19 637, nr. 1200), 10 juni 2008 (19 637, nr. 1203) en 17 december 2008 (19 637, nr. 1241). De bedoelde informatie treft u hieronder aan.

Antwoord

Met de middelen die beschikbaar waren, heeft Justitie zich ingespannen om te voorkomen dat de Chinese asielzoekers in de illegaliteit zouden verdwijnen. Daarbij is maximaal gebruik gemaakt van de toezichtmaatregelen vrijheidsbeperking en een intensieve meldplicht. Om zo veel mogelijk te voorkomen dat vreemdelingen na de afwijzing van de asielaanvraag met onbekende bestemming zouden vertrekken, is – waar mogelijk – tot inbewaringstelling overgegaan nadat de asielaanvraag in het AC was afgewezen. Bij een deel van de inbewaringgestelde personen is dat na het uitreiken van het voornemen tot afwijzing van de asielaanvraag gebeurd.

Van deze groep Chinezen zijn er ongeveer 10 geplaatst geweest in een vrijheidsbeperkende locatie. Ongeveer 140 personen uit deze groep zijn in vreemdelingenbewaring gesteld geweest.

Van ongeveer 125 Chinese vreemdelingen, behorend tot de verhoogde instroom, is de vreemdelingenbewaring opgeheven op last van de rechtbank vanwege het ontbreken van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn.

Naar aanleiding van een uitspraak van de Afdeling van 28 oktober 2008 met deze strekking is de inbewaringstelling van ongeveer 10 Chinese vreemdelingen opgeheven. Na opheffing van de maatregel werd de laatstgenoemde groep de vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 56 Vreemdelingenwet 2000 opgelegd in Ter Apel. Tevens hebben zij een intensieve meldplicht opgelegd gekregen.

Nadat de Afdeling in haar uitspraak van 26 november 2008 geoordeeld heeft dat de afgifte van een tweede (vervangend) reisdocument niet kan leiden tot het oordeel dat er weer sprake is van zicht op uitzetting binnen een redelijk termijn, is besloten ten aanzien van de groep Chinezen die in een vrijheidsbeperkende locatie was geplaatst de maatregel op te heffen.

Van ongeveer 10 Chinese vreemdelingen zijn de eerder opgelegde maatregelen begin december 2008 opgeheven. Eén Chinese vreemdeling is reeds medio november 2008 in de reguliere opvang geplaatst vanwege vergevorderde zwangerschap. Een andere Chinese vreemdeling is wegens onderzoek in de individuele zaak in de vrijheidsbeperkende locatie gebleven tot eind maart 2009.

Naar aanleiding van bovengenoemde jurisprudentie zijn uiteindelijk alle Chinese vreemdelingen die op dat moment in bewaring zaten en die niet door middel van een laissez-passer, dan wel een paspoort naar China konden terugkeren, in vrijheid gesteld met de aanzegging Nederland te verlaten. Als gevolg hiervan heeft de Nederlandse overheid geen zicht meer op deze specifieke groep vreemdelingen.

Deel III

Toevoegingen naar aanleiding van het Algemeen Overleg vreemdelingenbewaring op 13 januari 2010, om concrete cijfers te verstrekken inzake de groep Chinezen waarbij inwilliging op grond van het buitenschuldcriterium heeft plaatsgevonden als ook het aantal overige inwilligingen.

Algemeen beleid buiten schuld

Uitgangspunt van het terugkeerbeleid is dat een vreemdeling die niet langer in Nederland mag blijven, zelf verantwoordelijk is voor het vertrek uit Nederland. Daarnaast wordt er van uitgegaan dat in beginsel alle vreemdelingen kunnen terugkeren naar hun land van herkomst. Er is op dit moment geen land bekend dat de volkenrechtelijke verplichting, om eigen onderdanen terug te nemen, niet naleeft.

Desalniettemin kunnen zich bijzondere situaties voordoen waarin een vreemdeling buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken, omdat hij de benodigde reisdocumenten niet kan bemachtigen, terwijl er geen twijfel bestaat omtrent de door hem verstrekte gegevens en documentatie over zijn identiteit en nationaliteit. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn als de vreemdeling staatloos is en hij geen wedertoelating kan verkrijgen tot het land waar hij eerder zijn gewone verblijfplaats («former habitual residence») had. In deze gevallen kan, behoudens contra-indicaties, de vreemdeling in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van dit beleid.

Het begrip «buiten schuld» dient hier te worden opgevat als een objectief criterium, hetgeen betekent dat de vreemdeling aan de hand van objectief toetsbare bescheiden moet kunnen aantonen dat de betrokken autoriteiten van het land van herkomst of van het land alwaar de persoon verblijf heeft (gehad), geen toestemming zullen verlenen aan zijn terugkeer, alhoewel niet wordt getwijfeld aan zijn opgegeven identiteit en nationaliteit. Veelal gaat het hierbij om het verkrijgen van (vervangende) reisdocumenten waarmee de vreemdeling naar het betreffende land kan reizen en op grond waarvan hij bovendien in beginsel toegang zal krijgen tot het betreffende land. Bij de pogingen om de vereiste medewerking van de betreffende autoriteiten te krijgen, heeft de vreemdeling een eigen verantwoordelijkheid.

Indien aan de hand van objectief toetsbare bescheiden is komen vast te staan dat de vreemdeling alles heeft gedaan wat in diens vermogen ligt om zijn vertrek te realiseren, er geen twijfel bestaat over zijn identiteit en nationaliteit en het niet aan hem te wijten is dat hij Nederland niet kan verlaten, kan hem een vergunning op grond van het buitenschuld beleid worden verleend.

Er zijn drie categorieën vreemdelingen die onder het beleid vallen:

  • vreemdelingen die vruchteloos gepoogd hebben te vertrekken;

  • vreemdelingen die om medische redenen niet kunnen vertrekken;

  • uitgeprocedeerde AMV’s.

In de periode 1 januari 2007 tot 1 januari 2008 is aan minder dan 10 Chinezen een vergunning op basis van het buitenschuldcriterium verleend. In de periode 1 januari 2008 tot 1 januari 2009 is eveneens aan minder dan 10 Chinezen een vergunning op basis van het buitenschuldcriterium verleend. In de periode 1 januari 2009 tot 21 december 2009 is eveneens aan minder dan 10 Chinezen een vergunning op basis van het buitenschuldcriterium verleend. Deze cijfers vertegenwoordigen alle categorieën vreemdelingen die onder het buitenschuldbeleid vallen, te weten vreemdelingen die vruchteloos gepoogd hebben te vertrekken, vreemdelingen die om medische redenen niet kunnen vertrekken en uitgeprocedeerde nog minderjarige asielzoekers. De vreemdelingen uit deze laatste categorie kunnen in aanmerking komt voor vergunningverlening indien de Nederlandse overheid zich onvoldoende inspanningen heeft getroost het vertrek te realiseren in de periode van drie jaar dat zij verwijderbaar waren.

In 2007 is aan ongeveer 90, in 2008 aan ongeveer 110 en in 2009 aan ongeveer 120 Chinezen een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend.

Naar boven