3 Vragenuur

Vragenuur

Vragen Soepboer

Vragen van het lid Soepboer aan de minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs over het bericht "Prostitutie, drugs en vechtpartijen: meer heftige incidenten op middelbare scholen".

De voorzitter:

Dan verwelkom ik graag de minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs. Zij ontvangt een vraag van de heer Soepboer van de fractie van NSC. Het woord is aan de heer Soepboer.

De heer Soepboer (NSC):

Dank, voorzitter. Prostitutie op het toilet, drugshandel, rivaliserende bendes die met elkaar vechten in de gangen en steekpartijen achter het fietsenhok. Het is niet het script van een slechte budgetfilm, maar het lijkt de dagelijkse praktijk te zijn op onze middelbare scholen. We zijn op het schrikbarende punt gekomen dat dit soort zaken in het onderwijs normaal zijn geworden. Twee weken geleden debatteerde onze Kamer nog over veiligheid op scholen. Dat debat ging over mentale veiligheid, pesten en dat soort dingen, maar het had dus eigenlijk ook moeten gaan over wat we nu in de krant lezen, over prostitutie, wapens, drugs en geweld. Het aantal signalen van sociale en fysieke onveiligheid is in twee jaar tijd verdriedubbeld. Ik laat u met deze grafiek even zien hoe dat eruitziet. Dat zijn schrikbarende getallen. Hoe heeft het in vredesnaam zover kunnen komen?

Onderwijsexperts zeggen zelfs: de straatcultuur is de schoolmuren binnengekomen. Ze spreken van verharde omgangsvormen en van criminaliteit. Op bijna elke school is drugsverkoop een probleem. Sommige scholen moeten zelfs overdag hun deuren sluiten om drugsdealers buiten de school te houden. Jongens van rivaliserende bendes vechten met elkaar in de gangen en krijgen een gebiedsverbod, terwijl ze samen op dezelfde school zitten. We horen verhalen van nepwapens die worden meegenomen naar school.

Voorzitter. De leraren lopen de scholen uit en de penoze loopt naar binnen. Ik schaam mij diep dat dit soort malafide praktijken het Nederlandse onderwijs zijn binnengedrongen en dat wij niet in staat zijn om de veiligheid te garanderen op die plaats waar die veiligheid bij uitstek gegarandeerd zou moeten zijn. Ik schaam me niet alleen; als vader van een jong kind maak ik mij, samen met vele andere ouders van kinderen, denk ik, ook ongelofelijk veel zorgen. Ik wil de minister dan ook met klem vragen om alles in het werk te stellen om ervoor te zorgen dat de grafiekjes die ik u net liet zien omgekeerd worden, dat ze er het jaar hierop, het jaar daarna en het jaar daarna beter uit gaan zien.

Voor nu heb ik een aantal concrete vragen. Ik begin met de eerste. Heeft de minister scherp waar deze criminele activiteiten plaats hebben gevonden, en is daar een patroon in te herkennen of een zwaartepunt in aan te wijzen? Dat is mijn eerste vraag aan de minister.

De voorzitter:

De minister.

Minister Paul:

Voorzitter, dank u wel. Ik moet zeggen: ik deel de zorgen van de heer Soepboer. Ik vind het ook verschrikkelijk dat al deze ellende onze scholen binnenkomt, want net zoals de heer Soepboer zei: onveiligheid is overal, maar juist ook op school, volstrekt onacceptabel. Ieder kind moet zich veilig voelen, omdat veiligheid een basisvoorwaarde is om überhaupt tot leren en verdere ontwikkeling te kunnen komen. Maar ik zeg er ook bij: helaas zien we die verhuftering en verharding breder in de samenleving. Zoals de onderzoekers ook al aanstipten, dringt die verhufting en verharding ... Ik zeg het verkeerd. Die verhuftering en verharding dringt helaas ook onze scholen binnen. Ik moedig scholen dan ook aan om bij ernstige veiligheidsincidenten contact te zoeken met de politie en bij strafbare feiten direct aangifte te doen. Scholen kunnen bij het calamiteitenteam van Stichting School & Veiligheid terecht voor ondersteuning bij acute crisissituaties en veiligheidsincidenten. Zij helpen de schoolleider en de leraren in dat hele proces.

Tegelijkertijd — dat maakt het ook ingewikkeld — speelt het volgende. Afgelopen vrijdag sprak ik tijdens een bijeenkomst met een zijinstromer; Désirée heet ze. Zij gaf bij mij aan dat ze bij veel kinderen moet beginnen met opvoeden voordat ze überhaupt aan leren toekomen. Ik zou hier dus ook heel nadrukkelijk willen zeggen dat wij scholen moeten helpen en leraren en schoolleiders moeten bijstaan, maar dat het een breder probleem is. Ik doe dus ook een breder appel aan de samenleving.

Dan ga in concreet in op de vraag van de heer Soepboer om zicht op hoe het precies zit. De plaats waar incidenten hebben plaatsgevonden verschilt. Ik heb er op dit moment geen volledig zicht op of deze incidenten op school, op het schoolplein of daarbuiten plaatsvinden. Ik vind het een heel terechte en belangrijke vraag, want dit wil ik zelf ook weten. Uiteindelijk is het belangrijk om dat scherpe zicht te hebben. Die informatie over de incidenten heb je nodig om tot een meer gerichte aanpak te komen. Het wetsvoorstel Vrij en veilig onderwijs is in voorbereiding. Daarin regel ik onder andere incidentenregistratie voor veiligheidsincidenten en een meldplicht voor ernstige veiligheidsincidenten. Daarmee komt dit beeld er wél. Zo krijgen scholen en inspectie beter zicht en kunnen ze gerichte stappen zetten om herhaling te voorkomen.

De heer Soepboer (NSC):

Dan eerst maar even een andere vraag. U heeft het namelijk over de oorzaken. U zegt dat die breder zijn. Ik wil u toch vragen wat volgens u de concrete oorzaken zijn van wat we in het onderwijs zien, van deze cijfers, dus van de toename in getale en in ernst. Ik wil niet alleen horen dat het breder in de maatschappij leeft. Ik wil graag een aantal concrete oorzaken van u horen, waarvan u zegt dat ze in het onderwijs spelen.

De voorzitter:

"... waarvan de minister zegt dat ze in het onderwijs spelen."

Minister Paul:

Dan herhaal ik het toch. Op dit moment zien we dat de bredere tendens die je in de samenleving ziet, ook de scholen binnenkomt. Daarnaast zien we dat leerlingen sinds de coronapandemie minder gesocialiseerd zijn en dat er vaker sprake is van grensoverschrijdend gedrag. Ik vind het zelf heel belangrijk dat we meer duiding krijgen van de cijfers die we in het RTL-artikel hebben gezien. Daarover ga ik in gesprek met de inspectie. Ik zal de Kamer daar ook over informeren. We hadden onlangs, op 15 mei, een debat. Toen hebben we gesproken over veiligheid op scholen en meer specifiek over geweldsincidenten op scholen. Daar zoomen we verder op in. In de Kamerbrief die voor de zomer naar de Tweede Kamer, dus naar u, toe komt, ga ik daar verder op in. Ook goed om te vermelden is dat we samen met het ministerie van Justitie en Veiligheid en samen met politie, gemeenten en andere partners hard werken om de criminalisering van onze jeugd tegen te gaan, bijvoorbeeld met het programma Preventie met Gezag en het actieplan Wapens en Jongeren.

De heer Soepboer (NSC):

Ik ga er toch even op door. U zegt dat het ...

De voorzitter:

"De minister zegt". Ik probeer u iets te leren, namelijk om te spreken via de voorzitter.

De heer Soepboer (NSC):

O excuseer, voorzitter.

De voorzitter:

Ja, u valt ...

De heer Soepboer (NSC):

Ik begreep u helemaal verkeerd. "De minister zegt" — inderdaad, voorzitter — dat het een breder maatschappelijk probleem is.

De voorzitter:

Geweldig. U bent een snelle leerling.

De heer Soepboer (NSC):

Dank u wel voor de terechtwijzing. Heeft de minister dan ook verder gevraagd wat de maatschappelijke oorzaken daarachter zijn? Heeft de minister dat scherp? Of is de minister bereid om dat uit te gaan zoeken?

Minister Paul:

Ik ben bereid om alles te doen om dit tegen te gaan. Het is namelijk totaal onacceptabel dat het geweld de plek die bij uitstek veilig moet zijn voor leerlingen en leraren, binnenkomt. Dus ik ben absoluut bereid om verder te duiken in dat wat wij kunnen doen om geweldsincidenten tegen te gaan, om te kijken hoe de ontwikkelingen in de samenlevingen binnensijpelen in de school en hoe we dat een halt toe kunnen roepen. De eerste stap is om meer zicht te krijgen op de incidenten die nu al plaatsvinden, door daar verder in te duiken. Het is natuurlijk verschrikkelijk dat het gebeurt en dat de grafieken zijn zoals de heer Soepboer die liet zien. Tegelijkertijd is het belangrijk dat het wel terechtkomt bij de inspectie. Daar ben ik in zekere zin blij om. Dat is namelijk de enige manier waarop we er vat op kunnen krijgen en deze problemen kunnen adresseren. Dat is inderdaad de vervolgstap die we heel snel gaan zetten.

De heer Soepboer (NSC):

De minister noemt een aantal dingen die ze kan doen: ze kan brieven sturen en we krijgen een onderzoek. Daar ben ik heel erg blij mee. Ik ben u dus zeer erkentelijk, mevrouw de minister. Maar ik wil u toch vragen of u nog andere, misschien wel wat hardere gereedschappen heeft die u op dit moment, zonder alle onderzoeken, dus nu, kunt inzetten om te zorgen dat dit beeld gaat kantelen?

Minister Paul:

Ik zie dit als een aanmoediging om verder te gaan met een aantal zaken waarmee we nu al bezig zijn. Dat betreft de samenwerking met gemeenten, politie en instellingen zoals Halt. Daarmee zorgen we ervoor dat jongeren die het verkeerde pad op te dreigen te gaan ... Voorkomen is beter dan genezen, maar op het moment dat het misgaat, kunnen we dan harder ingrijpen en de juiste dingen doen om uiteindelijk alle leerlingen en leraren te beschermen. Zo zorgen we ervoor dat dit kwaad onze scholen niet in komt.

Ik zou er nog één ding aan willen toevoegen. Dat is ook wel een punt waar een zekere werking van uitgaat. Ik heb vaker scholen opgeroepen om in geval van ernstige geweldsincidenten aangifte te doen. Sommige scholen zijn daar terughoudend in. Daar kunnen redenen voor zijn, want soms wil een slachtoffer niet dat er aangifte wordt gedaan omdat er dan weer een heel traject gaat lopen. Tegelijkertijd zeg ik tegen de scholen die dat niet doen omdat ze bang zijn voor reputatieschade en omdat ze bepaalde zaken liever onder het tapijt willen schuiven: kap daarmee en doe aangifte, want daarmee geef je een signaal naar de dader, naar de slachtoffers, naar scholen en naar de samenleving als geheel. Ik denk dat het heel belangrijk is dat je duidelijk maakt dat wij alles doen om op te komen voor slachtoffers en dat misdadig en slecht gedrag onacceptabel is.

De heer De Kort (VVD):

Scholen moeten een veilige en vertrouwde omgeving zijn, waar leerlingen zich kunnen ontwikkelen, maar waar leerkrachten ook een vak kunnen uitoefenen. Drugshandel, prostitutie en wapenbezit zijn allemaal werkelijk onacceptabel. Ik hoor de minister hier duidelijk aangeven dat zij scholen aanmoedigt om aangifte te doen, maar wat de VVD betreft is dat niet genoeg. Moet er in dit soort extreme gevallen geen aangifteplicht komen voor schoolleiders? Vindt de minister niet met de VVD dat het ook mogelijk moet zijn om in dit soort uitzonderlijke gevallen langer dan een week te schorsen? Tot slot: is de minister het met de VVD eens dat het ook mogelijk moet zijn om leerlingen van school te verwijderen zonder dat er een alternatief is gevonden, als het bijvoorbeeld gaat om een steekincident, drugshandel of een van de andere extreme voorbeelden die hier aan de orde zijn?

Minister Paul:

Dat waren een heleboel vragen ineen, maar ik ga m'n best doen om ze te beantwoorden, beginnend bij die aangifteplicht. Ik heb er net al even aan gerefereerd. Ik roep scholen op om aangifte te doen op het moment dat er geweldsincidenten plaatsvinden, want het is belangrijk dat slachtoffers worden beschermd en daders worden aangepakt. Tegelijkertijd zijn er gevallen bekend waarin slachtoffers aangeven dat ze liever niet willen dat er aangifte wordt gedaan omdat ze dan weer een heel ander traject ingaan. Dat heb je dus te respecteren. Maar tegelijkertijd herhaal ik wat ik net zei: imagoschade of andere oneigenlijke argumenten mogen nooit een reden zijn om geen aangifte te doen. Ik zeg tegen de heer De Kort dat ik het ook belangrijk vind — en dat wil ik ook duidelijker maken aan scholen — dat scholen namens een slachtoffer aangifte kunnen doen. Op die manier voorkomen we ook dat adresgegevens van het slachtoffer bijvoorbeeld bij de dader terechtkomen. Ik zie het als mijn taak om scholen daar nogmaals heel goed op te wijzen. Dat gaan we dus doen via de kanalen die tot onze beschikking staan. Via de OCW-nieuwsbrieven die naar het onderwijsveld gaan, via de Stichting School & Veiligheid en via de koepels, de PO-Raad en de VO-raad, zullen we dit punt nog heel nadrukkelijk onder de aandacht brengen.

Dan had de heer De Kort volgens mij ook een vraag over het langer schorsen. Klopt dat? Ja, ik zie de heer De Kort knikken. Ik werk op dit punt samen met mijn collega van Justitie en Veiligheid en met een groot aantal gemeenten en andere organisaties aan de aanpak van Wapens en Jongeren. Daarin versterken we de lokale samenwerking van scholen met bijvoorbeeld politie en Halt. Ik wil er alles aan doen om te kijken hoe we slachtoffers nog meer en nog beter kunnen helpen. Daarom werk ik onder andere aan het wetsvoorstel Vrij en veilig onderwijs, waarin die meldplicht voor ernstige incidenten een belangrijke rol speelt. Als je het hebt over het schorsen en verwijderen van studenten is voor mij het allerbelangrijkste dat we de belangen van het slachtoffer heel goed in ogenschouw nemen, dus dat we alles doen om het slachtoffer te beschermen en ook om de andere leerlingen in de klas en het personeel een gevoel van veiligheid te geven. Dat betekent dat er geschorst moet worden als het nodig is. Tegelijkertijd zeg ik erbij dat leerlingen, ook de daders, leerplicht hebben en dat we dus zullen moeten kijken hoe we ook op een goede manier aan die zorgplicht kunnen voldoen. Maar voor mij staat het belang van het slachtoffer voorop.

Mevrouw Pijpelink (GroenLinks-PvdA):

De inspectie geeft aan dat onlinepestgedrag en fysiek pestgedrag, ook met geweldsincidenten — daar hebben we ook over gelezen — de grootste factor is in de stijging van het aantal incidenten. Dat brengt mij bij een van de grootste zorgen van de fractie van GroenLinks-Partij van de Arbeid, namelijk de mentale gezondheid van jongeren. Er ligt enorm veel druk op jongeren. U noemde ook al de verruwing en de verharding in de samenleving. Ik zeg altijd: onderwijs is de samenleving. Die school is ook de samenleving en andersom. Ik heb als docent altijd geleerd dat pesters pesten om zelf niet gepest te worden. Docenten geven aan het heel lastig te vinden hoe te signaleren wat er aan de hand is.

De voorzitter:

Gaat u naar een vraag?

Mevrouw Pijpelink (GroenLinks-PvdA):

Ouders spelen een bepaalde rol. Mijn vraag aan de minister is: erkent de minister dat de mentale gezondheid van jongeren een kritische rol speelt in dit gebeuren en hoe gaat zij docenten en ouders helpen om slachtoffers en daders te helpen in dit proces?

Minister Paul:

Een heel terechte vraag, waar niet een heel simpel antwoord op is, want er spelen verschillende dingen door elkaar heen. Mevrouw Pijpelink stipte al aan dat ook onlinepesten een belangrijke rol speelt. Dat is een van de redenen waarom ik er ook heel erg op gehamerd heb dat bijvoorbeeld digitale geletterdheid bij de basisvaardigheden wordt meegenomen, want alles wat online gebeurt, werkt heel lang door. We zien voorbeelden — met name meisjes zijn daar vaak slachtoffer van — waarin de dingen die online gebeuren, enorm doorwerken in hun levens. Daarom is het belangrijk dat daar op school aandacht aan wordt besteed. Tegelijkertijd wordt er ook voor gezorgd dat scholen handvatten krijgen, bijvoorbeeld via het expertisepunt van de Stichting School & Veiligheid, om bijvoorbeeld met de ouders het gesprek aan te gaan. Ik gaf de heer Soepboer zojuist al aan dat je als school dit probleem niet alleen kunt tackelen. We moeten scholen daarbij helpen. Sterker nog, de gemiddelde leraar of schoolleider heeft niet gekozen voor het onderwijs om politieagentje te spelen — dan was hij wel politieagent geworden — maar wil onderwijs geven en leerlingen helpen in hun ontwikkeling. Daarom bekijken we hoe we door middel van verschillende methoden die beschikbaar zijn vanuit bijvoorbeeld de Stichting School & Veiligheid, scholen kunnen helpen om het gesprek aan te gaan, om ouders te betrekken en om met leerlingen zelf in de klas thema's als online pesten en andere zaken aan te pakken.

Mevrouw Rooderkerk (D66):

Ik denk dat we allemaal de berichten die we voorbij hebben zien komen over de onveiligheid op scholen, verschrikkelijk vinden. Helaas zijn die niet nieuw. Ik ken de voorbeelden ook van meisjes die aan de buitenkant van het schoolplein worden opgehaald en van jongens die aan drugscriminaliteit doen. Ik heb meegemaakt dat twee leerlingen met elkaar op de vuist gingen en de leraar een klap moest opvangen. Het is heel erg dat dit gebeurt. Tegelijkertijd moet school natuurlijk ook een plek zijn waar kinderen de kans krijgen om juist uit de criminaliteit te blijven en iets van hun leven te maken. De voorstellen die hier worden gedaan om kinderen te verwijderen zonder alternatief gaan wat D66 betreft veel te ver. Mijn vraag aan de minister is of zij een voorbeeld kan nemen aan de aanpak in Amsterdam. Daar is een schoolveiligheidscoördinator die ervoor zorgt dat er schoolveiligheid is, dat de school dat zelf bepaalt en daar ook op toeziet. Wil zij dit uitrollen naar de rest van het land?

Minister Paul:

Ik ben erg te spreken over de aanpak van veiligheid op scholen die ik onder andere in Amsterdam heb gezien. Ik zag dat onlangs tijdens een werkbezoek aan het Orion College. Daar wordt samen met jongerenwerk, politie en gemeente gewerkt aan een domeinoverstijgende aanpak. Vanuit verschillende disciplines wordt gekeken hoe je problemen kunt aanpakken die in het gezin of de wijk spelen en die de school binnenkomen. Hoe kun je jongeren helpen om juist niet de criminaliteit in te gaan? Dat vind ik ongelooflijk belangrijk. Ik heb al eerder gerefereerd aan het wetsvoorstel waaraan we werken. Ik zou in reactie op de inleidende zinnen van mevrouw Rooderkerk wel willen zeggen dat ik het er helemaal mee eens ben dat we een plicht, ook een zorgplicht, hebben naar leerlingen die onverhoopt voor het verkeerde pad kiezen. Maar voor mij staat voorop dat de slachtoffers en de veiligheid op school en van alle leerlingen en leraren geborgd moet worden. Bij de incidenten die we op dit moment zien, zie je dat dit niet het geval is. Ik vind dat we er alles aan moeten doen om daaraan een halt toe te roepen.

Mevrouw Rooderkerk (D66):

Dank aan de minister voor de beantwoording en ook voor de toezegging om op die veiligheidscoördinator door te gaan en dat uit te breiden naar de rest van het land. Over wat zij zegt over het steunen van slachtoffers zijn wij het compleet met elkaar eens; laat daar geen onduidelijkheid over bestaan. Als de minister doorgaat met het wetsvoorstel voor vrij en veilig onderwijs zou ik haar wel graag de suggestie aan de had willen doen om daar geld tegenover te zetten. Scholen kunnen voor de veiligheidsaanpak nu vaak nog gebruikmaken van geld uit het verleden, onder andere de NPO-middelen. Maar als die wegvallen en het kabinet een enorme onderwijsbezuiniging gaat doorvoeren — wat het gaat doen — dan wordt het voor scholen wel heel lastig om meer aan veiligheid te doen, terwijl de VVD dat toch heel belangrijk vindt. Ik zou de minister willen vragen om dat aan zichzelf of aan haar opvolger mee te geven.

De voorzitter:

Kort graag.

Minister Paul:

Ja, ik zal het heel kort houden, voorzitter. Mevrouw Rooderkerk verwijst naar een aantal zaken uit het hoofdlijnenakkoord. Het korte antwoord is: dat is aan mijn opvolger. Dat geldt überhaupt voor een aantal zaken waaraan ik refereerde. Als ik zeg "dat ga ik doen", dan is dat voor een volgend kabinet.

Mevrouw Van Zanten (BBB):

In het onlangs verschenen rapport Staat van het Onderwijs van de inspectie staat dat 93% van alle middelbare scholen het veiligheidsbeleid goed op orde heeft. Kan ik dan aannemen dat het om 7% van de scholen gaat waar het op zulke vreselijke manieren misgaat? Aan welke scholen moet ik dan denken? In het rapport staat bijvoorbeeld niks over het voortgezet speciaal onderwijs, terwijl we toch van een stichting als LBVSO horen dat het juist daar heel erg misgaat. In het rapport lezen we ook dat het vooral gaat om kinderen in gezinslocaties van azc-scholen. Kan de minister daar iets meer over vertellen?

Minister Paul:

Het klopt dat er bij de laatste twee groepen vaak specifieke dingen spelen. Ik vind het heel belangrijk dat we daar ook extra aandacht voor hebben. Ik ben eigenlijk heel blij met de vraag van mevrouw Van Zanten, want ik zeg wel vaker in debatten: we hebben het natuurlijk over situaties waarin het gruwelijk misgaat, er problemen zijn en wij moeten werken aan oplossingen, maar op het overgrote deel van onze scholen gaat het gelukkig goed, zijn de leerlingen veilig en hebben zij alle ruimte om op een vrije en veilige manier onderwijs te volgen. Het is dus heel goed om dat ook te benadrukken.

De heer Van der Hoeff (PVV):

Tuig op scholen moet gewoon kei- en keihard aangepakt worden. Dit gaat om het verval van ons onderwijs. Onze scholen blijken gewoon vrijstaten. We hebben het hier over ernstige strafbare feiten zoals drugshandel, wapenbezit en prostitutie. Waar zijn de rust en regelmatig van de jaren tachtig gebleven? Kunnen we niet gewoon weer op een andere manier naar school gaan? We lezen in de krant dat de schoolleiding meteen aangifte had moeten doen, maar dat de leidinggevende zei: ik heb meer te doen. Dat brengt me bij de volgende vraag. Onze leerlingen moeten altijd veilig kunnen zijn, zeker als we ze naar school sturen. Wat is de stand van zaken rond de in 2020 aangenomen PVV-motie waarin onderwijsinstellingen werden opgedragen om aangifte te doen bij geweld met wapens en drugs? Is de minister het met ons eens dat ambtshalve vervolging vanzelfsprekend zou moeten zijn, zodat ons onderwijspersoneel indien nodig ook buiten schot blijft?

Minister Paul:

Dank voor deze vraag. Ik loop een beetje het risico om in herhaling te vervallen, maar ik vind het wel belangrijk om het nogmaals aan te geven. Ik ken namelijk de motie van mijn zeer gewaardeerde oud-collega, de heer Beertema. Die motie ging over het verplicht stellen van het doen van aangifte. Ik vind het belangrijk — dat heb ik, ook hier, al herhaalde malen gezegd — dat er aangifte gedaan wordt door de schoolbesturen wanneer het gruwelijk misgaat. Scholen moeten pal achter hun leraren staan en instaan voor de veiligheid van hun leerlingen. Maar er kunnen ook situaties zijn waarbij het slachtoffer aangeeft dat diegene niet wil dat er aangifte wordt gedaan. Er kunnen specifieke omstandigheden zijn waardoor het inderdaad beter is voor het slachtoffer dat er geen aangifte wordt gedaan. Dat heb ik te respecteren. Op het moment dat je het verplicht stelt, neem je dus de ruimte weg die een school en het slachtoffer moeten hebben om bepaalde keuzes te maken. Ik heb zojuist ook al even aangegeven dat de gegevens van het slachtoffer op het moment dat een school namens het slachtoffer aangifte doet, niet worden prijsgegeven aan de dader. Ik denk dat het heel belangrijk is dat scholen die kans nog vaker benutten.

De heer Ergin (DENK):

Vandaag is een onderzoek aan de orde waar we allemaal van schrikken. Ik ga de voorbeelden niet herhalen, maar volgens mij staat dit ook wel in het teken van een trend. Die trend is namelijk dat het in Nederland op onze middelbare scholen steeds slechter gaat met de sociale veiligheid. Ik ben eigenlijk benieuwd wat de scholen, de leerkrachten, de docenten die dagelijks voor de klas staan, missen om de sociale veiligheid op een middelbare school te verbeteren. Met die vraag aan de minister zou ik willen aftrappen.

Minister Paul:

Ik denk dat het überhaupt in het huidige tijdsgewricht ingewikkeld is geworden om les te geven, want er liggen veel opgaven op het bordje van scholen. Heel veel van wat er in de samenleving gebeurt — ik refereerde eerder al aan de verharding en verhuftering — komt onze scholen binnen, of we dat nou leuk vinden of niet. Ik heb daar zojuist ook over gezegd dat we er alles aan moeten doen om dat te voorkomen. Daarnaast is het zo dat veel dingen die bijvoorbeeld online plaatsvinden, ook doorwerken binnen scholen. Het is heel belangrijk dat we leraren en schoolleiders handvatten bieden op de manier waar ik ook eerder in dit vragenuur aan refereerde. Het is belangrijk om hun de instrumenten te geven om daarmee om te gaan. Daarnaast is dit natuurlijk een overkoepelend probleem, dat we vandaag niet gaan oplossen. Maar dit is de reden waarom ik in de afgelopen periode ook alles op alles heb gezet om bijvoorbeeld het lerarentekort aan te pakken. Want op het moment dat er voldoende goede leraren voor de klas staan, hebben zij meer ruimte om aandacht te besteden aan leerlingen met wie iets aan de hand is. Ik denk dat het nu heel erg schipperen is.

De heer Ergin (DENK):

De minister had het over het lerarentekort en dat is natuurlijk een belangrijk onderwerp, maar ik hoorde de minister vandaag in een eerdere beantwoording refereren aan Preventie met Gezag. Ik zou aan de minister willen vragen: ziet de minister aanleiding om op basis van dit onderzoek en alle andere onderzoeken waarin het punt over sociale veiligheid wordt gemaakt, Preventie met Gezag uit te rollen over alle gemeenten in Nederland? Op dit moment hebben we dat alleen bij twintig gemeenten en we hebben veel meer gemeenten in Nederland.

Minister Paul:

Ik vind het in ieder geval de moeite waard om voor de duur dat ik er zit daarover in gesprek te gaan met mijn collega van Justitie en Veiligheid. De vraag welke concrete verdere stappen worden gezet, vind ik echt aan een volgend kabinet.

Mevrouw Beckerman (SP):

Om op dat laatste punt door te gaan: het is inderdaad schrikbarend. Dit probleem is jarenlang gegroeid in de samenleving, maar het is niet zomaar gegroeid. Het is het gevolg van jarenlang te weinig sociaal beleid. Er is te weinig geïnvesteerd in politie. Er is te weinig geïnvesteerd in wijken. Er is te weinig geïnvesteerd in jongerenwerk. Er is te weinig geïnvesteerd in onderwijs. Vandaag horen we de minister zeggen dat ze nog meer problemen van de samenleving in de klas neerlegt. Nog meer in die overvolle klassen. Nog meer bij de leraren. Is de minister niet met de SP van mening dat we, als we dit willen aanpakken, echt langjarig moeten investeren in wijken, in politie, in jongerenwerk én in onderwijs? Anders zijn we alleen maar pleisters aan het plakken.

Minister Paul:

Het staat mevrouw Beckerman vrij om een hele analyse te geven, maar die deel ik niet. Ik kan wel aangeven dat wat in de samenleving gebeurt, onherroepelijk onze scholen binnenkomt, of we dat nu leuk vinden of niet. Ik zou willen dat het niet zo was, maar er is geen oninneembare poort die alles tegenhoudt. Het komt onze scholen binnen en ik zie het als mijn taak om ervoor te zorgen dat de leraren en schoolleiders voldoende geëquipeerd zijn om hiermee om te gaan, aan de ene kant, en aan de andere kant om ervoor te zorgen dat we alles doen wat we kunnen om ervoor te zorgen dat het juist niet de scholen binnenkomt. Vandaar die programma's die we uitvoeren met Justitie en Veiligheid, in samenwerking met de politie en het jongerenwerk.

Mevrouw Beckerman (SP):

Maar we zijn het niet eens eens over het probleem. De minister zegt: ik deel de analyse niet. De leraren lopen weg. De klassen zijn overvol. De wijkagenten komen in actie komen omdat ze zeggen: er is jarenlang te weinig geïnvesteerd. Nu zeggen ze opnieuw naar aanleiding van het coalitieakkoord: er is te weinig geïnvesteerd. Het jongerenwerk kan bijna niet in actie komen, omdat het weinig beschikbaar is. Dan houdt dat toch verband met elkaar? Dan houdt dat toch verband met de problemen die zo'n school binnenkomen? De minister kan toch niet zeggen: we zien het wel gebeuren in de samenleving, maar de politiek staat daar volledig los van?

Minister Paul:

Wat ik constateer, is dat geweld en allerlei incidenten, die ook breder in de samenleving plaatsvinden, de scholen binnenkomen. We kunnen, zo herhaal ik, een analyse maken van de totale afbraak van Nederland, maar daar ga ik niet in mee. Dat is namelijk gewoon niet aan de hand. Het is mijn en onze plicht om ervoor te zorgen dat leraren en schoolleiders worden geholpen om al die problemen die ze op hun bord krijgen, te tackelen en om ervoor te zorgen dat ze de school niet binnenkomen. Dat is de inzet.

De voorzitter:

De laatste vraag is van de heer Ceder.

De heer Ceder (ChristenUnie):

Verhalen van rivaliserende bendes, van prostitutie op toiletten en van vechtpartijen in fietshokken zijn natuurlijk schokkend. Dit vindt plaats op scholen, maar dit is natuurlijk wel ook een uiting van de samenleving en ik kan het niet los zien van de problemen bij jongeren die we op andere vlakken zien. Een op zeven jongeren in Nederland heeft een vorm van jeugdzorg nodig. De grootste oorzaak van overlijden bij jongeren onder de 30 is suïcide. Volgens mij is het dus wel degelijk een probleem van de samenleving, een probleem dat vervolgens de scholen intrekt. Mijn vraag is: is de minister bereid om niet alleen vanuit OCW, maar juist met de minister van JenV en met de minister dan wel staatssecretaris van VWS, een samenhangend en interdepartementaal plan te maken, niet alleen over de sociale veiligheid, maar ook met probleemanalyses omtrent jongeren?

Minister Paul:

In deze fase vind ik dat een beetje ingewikkeld, maar aan de andere kant weet de heer Ceder heel goed dat we op allerlei andere vlakken ... Vorige week zaten we nog in het debat over passend onderwijs, waarin ik gezusterlijk en gebroederlijk naast staatssecretaris Van Ooijen zat. We realiseren ons namelijk heel goed dat er allerlei problemen zijn in de zorg, de jeugdzorg en het onderwijs en dat die aan elkaar gelinkt zijn. Ook daarvoor geldt: voorkomen is beter dan genezen. Dus ik ben bereid om te kijken hoe we de punten waarbij we nu al samenwerken, verder kunnen aanscherpen om de problemen die er zijn te tackelen. Maar ik vind het te ver gaan om op dit moment vanaf deze plek een groot interdepartementaal onderzoek in te stellen.

De voorzitter:

Prima. Tot zover het vragenuurtje. Ik schors even en dan gaan we stemmen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven