5 Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs

Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 in verband met de herinvoering van de basisbeurs in het hoger onderwijs, de verstrekking van een tegemoetkoming aan studenten die onder het studievoorschotstelsel hebben gestudeerd en de verruiming van de 1-februariregeling voor h.o.-studenten die zijn doorgestroomd vanuit het mbo (Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs) ( 36229 ).

De voorzitter:

Aan de orde is de Wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 in verband met de herinvoering van de basisbeurs in het hoger onderwijs, de verstrekking van een tegemoetkoming aan studenten die onder het studievoorschotstelsel hebben gestudeerd en de verruiming van de 1-februariregeling voor h.o.-studenten die zijn doorgestroomd vanuit het mbo. Ik heet de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van harte welkom, net als de woordvoerders, de mensen op de publieke tribune en de mensen die dit debat op een andere manier volgen. We hopen natuurlijk dat dat veel studenten zijn, want vandaag gaat het over hen. We hebben veel sprekers en veel tijd. We gaan beginnen.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:

Ik geef eerst het woord aan de heer Peters van het CDA. We kijken even hoever we komen tot de lunchpauze. Het is goed om in ieder geval een paar sprekers gehoord te hebben. Het woord is aan de heer Peters van het CDA.

De heer Peters (CDA):

Dank u wel, voorzitter. Volgens de katholiek-sociale leer is de mens geen individu maar een persoon, een mens in relatie tot de ander — de "ander" met een kleine letter en wat mij betreft ook met een grote letter. Een mens is onlosmakelijk verbonden met de mensen om zich heen. Mensen zijn gemaakt om rekening met elkaar te houden en samen een gemeenschap te bouwen. We worden geboren als hulpeloze wezens en groeien uit tot sociale wezens die gelukkig worden door er voor elkaar te zijn. Dit heet "mens worden".

Het onderwijs speelt daar een belangrijke rol in. Het onderwijs is dan ook geen individuele zaak. Het is dan ook geen efficiënte leerroute richting een diploma. Onderwijs is in zijn bedoeling verheffing en emancipatie. Deze notie dreigen we nogal eens uit het oog te verliezen in barre neoliberale tijden, in tijden waarin rendements- en efficiencydenken een prominente rol heeft gekregen. In dat liberale denken past het leenstelsel: onderwijs als investering in jezelf, met als beloning straks een hoger salaris. In dat liberale denken was het leenstelsel zo gek nog niet. Een investering die loont, geld dat geïnvesteerd wordt in hopelijk beter onderwijs. Meer waar voor je geld dus, en dat onder gunstige voorwaarden. Een op papier goede businesscase dus, zeker voor studenten met rijke ouders. Het is niet vreemd dat liberale partijen — D66, VVD, Partij van de Arbeid en GroenLinks — het leenstelsel hebben ingevoerd. Men spreekt achteraf van de zogenaamde "pechgeneratie", maar met pech heeft het eigenlijk niks te maken. Het was een bewuste keuze, het was een liberale keuze en een keuze waar we nu op terugkomen, en dat is maar goed ook.

Voor het CDA was het van het begin af aan duidelijk: van jongeren vragen om zich in de schulden te steken, nog voor hun werkzame leven begint, is geen goed idee. Koop dan nog maar eens een huis. Een geforceerd lage rente maakt de Staat bovendien tot pinautomaat, met maximale schulden voor mensen die met dat geld kunnen beleggen of er hun vakantie van betalen. Het was ieder voor zich en de Staat voor ons allen. Het leenstelsel was kortom een bevlieging met liberale vleugels. We zijn blij dat we ervan af zijn of er althans van af dreigen te komen vandaag.

Voorzitter. Dat het leenstelsel een liberale bevlieging was waarvan ik liever had gehad dat partijen een aantal jaren geleden tot bezinning zouden zijn gekomen, en wel voordat men eraan begon, lijkt me duidelijk. Maar dat wil niet zeggen dat we het met terugwerkende kracht helemaal ongedaan gemaakt kunnen krijgen. Ik begrijp de roep om meer tegemoetkoming voor studenten, maar — en daar ben ik duidelijk in — er gaat wat het CDA betreft vandaag niet meer gebeuren dan de voornemens zoals opgenomen in het wetsvoorstel. Ongedekte cheques worden niet uitgeschreven. Dit is geen begroting; dit is ook geen voorjaarsnota. En nog los van uitvoeringskwesties — sommige studenten hebben geleend, andere niet; sommige zijn niet eens gaan studeren enzovoort — de oude Drees gaf na het invoeren van de AOW ook niet met terugwerkende kracht iedereen van boven de 65 zijn gemiste inkomsten.

Voorzitter. Het kan altijd beter, maar vooral zijn wij dik tevreden met wat hier nu ligt.

De heer Kwint (SP):

Ik had vanochtend toen we aan dit debat begonnen ergens al wel het donkerbruine vermoeden dat niet de totale schuldenlast zoals die is opgelopen tijdens het schuldenstelsel door de coalitie zou worden weggeveegd. Jammer dat ik daar al zo vroeg in bevestigd word. Maar er zit natuurlijk wel een hele hoop tussen de 1 miljard die hier wordt voorgesteld en de 14 miljard waarmee de totale schuldenlast is toegenomen in de afgelopen zeven jaar door dit stelsel. Dat is niet de verantwoordelijkheid van de heer Peters of van het CDA; ik sluit niet uit dat ik daar later nog op terugkom. Maar er is 1 miljard compensatie voor een toename van de schuldenlast van 14 miljard. Die is echt geëxplodeerd nadat dit stelsel geïntroduceerd is. Vindt u dat dat recht doet aan wat deze studenten is aangedaan?

De heer Peters (CDA):

Zoals ik al zeg: nee. Overigens, voorzitter, mijn tijd loopt nog, dus dit hoeft er niet per se af te gaan dadelijk. Nee, als we gewoon terugkijken dan is hun relatief een oor aangenaaid. Maar dat wisten we van tevoren, zeg ik dan tegen de heer Kwint, en daar hebben we ook voor gewaarschuwd. Iets anders is dat je het met terugwerkende kracht ongedaan kan maken, en ook of we hier in dit debat, dat — nogmaals — geen begroting is of voorjaarsnota, met ongedekte cheques kunnen zwieren. Dus ja, ik had het liever anders gezien. Ik had liever gezien dat we ons toen hadden bezonnen voordat we waren begonnen; dan was het zover niet gekomen. Maar ik kan niet andermans beleid met terugwerkende kracht ongedaan maken en we kunnen niet iedere beleidswijziging terugdraaien, dat snap je.

De heer Kwint (SP):

Nou ja, ik doe dat wél. Uw partij heeft samen met de andere coalitiepartijen 1 miljard gereserveerd, daarmee erkennend dat studenten onnodig diep en hard geraakt zijn door dit stelsel; daarmee erkennend dat een vorm van compensatie op zijn plek is. En dan is vervolgens de vervolgvraag: wat zou een terechte hoogte van die compensatie zijn? De heer Peters zegt: wij kunnen dat niet. U kúnt dat wel, u heeft besloten het niet te doen. Dat mag, het is een vrij land. Ik vind het een onverstandig besluit, maar het mag. Maar het is een politiek besluit om het niet hoger te laten zijn dan dat ene miljard. En dan ben ik benieuwd waar dat 1 miljard dan op is gebaseerd.

De heer Peters (CDA):

Kijk, het is ook geen … Het is een tegemoetkoming, hè. Het is geen schadeloosstelling of zo; het komt niet in de buurt. Het is een tegemoetkoming en een gebaar. En het is een gebaar van 1 miljard, wat niet echt klein geld is, maar wat ook niet in de buurt komt van de schuld die is opgebouwd. Ja, dat klopt. En ik snap dat in de grootheid der dingen alles een politieke keuze is, en dit is er ook een, ja. Dus het is niet gebaseerd op "weet je wat, laten we eens een deel van de opgedane schulden waar we van tevoren voor hadden gewaarschuwd, weghalen". Nee, het is een tegemoetkoming, inderdaad, en ook nog met fors geld. Dat is gewoon zo.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Kwint.

De heer Kwint (SP):

Ja, een tegemoetkoming van de opgedane schulden lijkt mij dan. Maar mijn vraag was een andere: waar is dat bedrag van 1 miljard op gebaseerd? Welk idee ligt eraan ten grondslag dat het precies 1 miljard is wat een redelijke tegemoetkoming zou zijn voor de schuldengeneratie?

De heer Peters (CDA):

Kijk, het is niet gebaseerd op een percentage van opgedane schulden of zoiets dergelijks. Het is gewoon een bedrag dat vrijgemaakt kan worden en als tegemoetkoming gebruikt is. Verder is het daar niet op gebaseerd.

De heer Van Baarle (DENK):

Partijen in dit huis, voorgaande regeringen, hebben jongeren voor gemiddeld €27.745 in de schulden gestoken door dit leenstelsel. €27.745! En wat krijgen ze ervoor terug? €1.400. €27.745 staat tegenover een tegemoetkoming van €1.400. De schulden zijn toegenomen met 14 miljard. 14 miljard! Wat krijgen ze terug? 1 miljard. Dus 14 staat tot 1. Waarom heeft het CDA hier genoegen mee genomen?

De heer Peters (CDA):

Kijk, met terugwerkende kracht andermans beleid ongedaan maken en alles compenseren, dat gaat gewoon niet. Je kan het ook anders organiseren. We gaan over een tijdje gratis kinderopvang krijgen voor vrijwel iedereen. De mensen die nu kleine kinderen hebben, betalen zich scheel aan de kinderopvang. Tja, die zijn ook benadeeld straks, relatief. Toch gaan we waarschijnlijk geen miljarden vrijmaken voor groepen jonge ouders die zich op dit moment scheel betalen en zeggen: over een paar jaar is het gratis, dus ik wil dat nu ook. Dat snap ik wel, maar zo werkt het gewoon niet. Het CDA heeft van begin af aan gewaarschuwd dat dit zou gaan gebeuren — dat weet u — dat het een liberaal plan is, dat het geen goed plan is en dat mensen daardoor in de schulden zouden komen op een manier die wij in ieder geval niet wenselijk achten. Zo is het ook gebeurd; dat wisten we van tevoren. We kunnen er nu vanaf, tenminste, dat denk ik, als u een anderen dadelijk voor zijn. Maar dat betekent helaas niet dat we met terugwerkende kracht alles ongedaan kunnen maken. Dat geldt ook voor alle andere beleidswijzigingen die dingen verbeteren. Het is dus een tegemoetkoming, niets meer en niets minder. Het is geen schadeloosstelling; daar komt het ook niet bij in de buurt.

De heer Van Baarle (DENK):

Is dat niet het probleem, dat het daar niet bij in de buurt komt, en dat het CDA daar genoegen mee heeft genomen? Want als mensen €27.745 schuld hebben opgebouwd door het leenstelsel en het CDA vervolgens genoegen neemt met een fooitje van €1.400, dan begrijp ik dat heel veel studenten zeggen: het CDA heeft gewoon niet goed genoeg zijn best gedaan voor mij. Zij hebben mij, met steun van het CDA — dat zat namelijk ook in de coalitie toen het leenstelsel werd ingevoerd — jarenlang in de schulden gestopt en schepen mij nu af met een fooitje. Waarom doet het CDA dat?

De voorzitter:

De heer Peters. Het is volgens mij dezelfde vraag.

De heer Peters (CDA):

Ja, dezelfde vraag en hetzelfde antwoord. Ik kan gewoon niet met terugwerkende kracht andermans beleid ongedaan maken met miljarden die ergens vandaan getoverd moeten worden. Ik had graag voor iedereen het beste gezien. Over een aantal jaar krijgen we hetzelfde met de kinderopvang; die wordt gratis, terwijl mensen zich daar nu blauw aan betalen. Dat is dezelfde onrechtvaardigheid, maar we gaan het tegen die tijd ook niet met terugwerkende kracht repareren. Toen Drees de AOW invoerde — dat is hetzelfde verhaal — waren er ook mensen die allang 65 waren. Die hebben ook niet met terugwerkende kracht AOW gekregen. Die mensen zijn relatief ernstig benadeeld geweest door die goeie Drees. Maar zo werkt het gewoon niet. Natuurlijk is alles een politieke keuze. Je kunt de staatsschuld laten oplopen — dat had Drees ook kunnen doen — je kunt nog meer gas boren of weet ik veel, maar zo werkt het gewoon niet. Je kunt niet met terugwerkende kracht andermans beleid ongedaan maken, alsof het nooit heeft bestaan.

De voorzitter:

De heer Van Baarle, tot slot.

De heer Van Baarle (DENK):

Ja, het CDA kan dat wel, want het CDA is onderdeel van de coalitie. Het CDA had dit hoger op kunnen spelen in de onderhandelingen en kunnen zeggen dat ze dit niet accepteren. Maar het CDA heeft dit wel geaccepteerd. Het heeft uiteindelijk geaccepteerd dat de pechgeneratie is afgescheept met een fooitje aan tegemoetkoming. De heer Peters komt de hele tijd met hetzelfde antwoord, maar de fundamentele vraag blijft: waarom heeft het CDA genoegen genomen met dit fooitje en, als een van de grote partijen in de coalitie, niet bewerkstelligd dat er meer is gerealiseerd?

De heer Peters (CDA):

Het antwoord blijft natuurlijk gelijk. Het is nog sterker, als het CDA niet in de coalitie had gezeten, hadden wij het leenstelsel gehouden. Het is dus dankzij het CDA dat we hier überhaupt staan en dat het wordt afgeschaft. Dat durf ik dan nog wel te zeggen. In plaats van zeggen dat wij ons hebben laten afschepen met een fooitje, zou u dankbaar kunnen zijn dat er een partij is in de coalitie die zich altijd hard heeft gemaakt voor het afschaffen van het leenstelsel en het terugbrengen van de basisbeurs. U had ook kunnen zeggen: hoera voor meneer Peters! Laten we elkaar niet voor de gek houden: als er nog 500 miljoen of 1 miljard bij zou zijn gekomen, had u het ook te weinig gevonden. Dat is uw rol ook op dit moment. Dat snap ik ook heel goed. Het is geen compensatie. Ik kan achteraf geen beleid terugbrengen naar een regeling die het nooit geweest is. Nou ja, zo is het gegaan: 1 miljard. Dat is geen klein geld, overigens.

De heer Wassenberg (PvdD):

Ik prijs het CDA voor het verzet tegen dat leenstelsel, dat het CDA vanaf het begin heeft gehad, net als de Partij voor de Dieren. Maar ik ben niet naar de interruptiemicrofoon gekomen om het CDA te prijzen, maar ook om een vraag te stellen over hetzelfde punt. De heer Peters zegt dat we het niet helemaal kunnen compenseren. De heer Van Baarle had het over de cijfers. De gemiddelde schuld — hij noemde het al — is bijna €28.000. Maar er staat nog een ander getal bij, namelijk: de gemiddelde schuld over het totaal is bijna €21.000. De gemiddelde schuld van de studenten die geleend hebben, is €28.000. Daarin zie je al een heel groot verschil. Er zijn namelijk ook heel veel studenten met rijke ouders die niet hoefden te lenen. Dus als je hebt moeten lenen, dan is de gemiddelde schuld €28.000. Als je rijke ouders hebt, is die €0. Dat is een heel grote ongelijkheid. Die €1.400 is geen fooi, maar je gaat de ongelijkheid er nog niet een beetje mee verhelpen. Vindt de heer Peters niet dat we die ongelijkheid moeten voorkomen?

De heer Peters (CDA):

Het blijft hetzelfde antwoord. Het is geen fooi. Het is ook geen pechgeneratie. Het is een bewuste keuze geweest vanuit het liberale denken. Daar maak ik, daar maakt het CDA, en ook de Partij voor de Dieren, geen deel van uit. Dus moet je nu niet achteraf zeggen: dit hadden we zo niet bedoeld. Het is geen pech; het was een bewuste keuze. Ik kan een bewuste keuze van een democratische meerderheid van de Tweede Kamer van een tijd geleden niet ongedaan maken en denken: weet je wat, ik ga ook nog de gelijkheid bevorderen. Maar het is nog erger: sommigen zijn niet eens gaan studeren, uit angst dat ze in de schulden zouden komen. En het is nog erger: anderen hebben maximaal geleend om dat geld voor een beleggingsportefeuille te gebruiken. Er zijn allerlei varianten mogelijk. Mijn punt is: het was een liberaal, dom plan. Dat vind ik nog steeds. We kunnen er nu van af. Een tegemoetkoming van 1 miljard is geen fooi, maar het komt niet in de buurt van een schadeloosstelling die u noemt. Het is in die zin ook niet bedoeld om de gelijkheid te bevorderen.

De heer Wassenberg (PvdD):

Ik denk dat je daar wel naar zou moeten kijken. De partij van de heer Peters is niet medeverantwoordelijk voor het instellen van het leenstelsel maar zit nu al wel een hele tijd in de coalitie. Dat betekent dat de coalitie wel kan kijken hoe die ongelijkheid weggenomen kan worden, want dat is wat we allemaal willen. De partij van de heer Peters zit aan de knoppen. Dus daarom toch nog een keer mijn verzoek: kijk wat u kunt doen om te zorgen dat die ongelijkheid misschien niet voor de volle honderd procent ongedaan wordt gemaakt maar in elk geval niet voor maar een paar procent, wat nu het geval is. Overigens kunnen we wel spreken van een pechgeneratie, want die studenten zijn slachtoffer van het beleid. Dat is dan toch dikke pech hebben. Dus kijk of je die pechgeneratie beter kunt compenseren, wat nu niet gebeurt.

De heer Peters (CDA):

Ik wil toch af van de term "pechgeneratie". Ik zou dan willen spreken van "een door mijn schuld, door mijn schuld, door mijn grote schuld"-generatie. Want zo is het. Verder ben ik heel benieuwd met welke voorstellen de heer Wassenberg komt en wat daarvan dan eventueel de dekking zou kunnen zijn. Ik snap dat het kort voor de verkiezingen is en ik snap dat mensen zeggen "we hebben hier ook nog een generatie studenten die ook nog moet stemmen, dus laten we nou eens kijken of we die nog meer kunnen compenseren", maar dan niet met ongedekte cheques. Dan moet je duidelijk maken waar dat geld vandaan komt. Dan kan ik die voorstellen ook op hun merites beschouwen, maar zelf kom ik niet met voorstellen om het anders te doen dan hier staat. We hebben er 1 miljard voor vrijgemaakt en dat is geen kleingeld.

De heer Wassenberg (PvdD):

Ik zou er een persoonlijk feit van kunnen maken, maar dit heeft natuurlijk helemaal niets met de verkiezingen te maken. De Partij voor de Dieren is al sinds het prille begin tegen het leenstelsel en we hebben ook al jaren in de Eerste en de Tweede Kamer geroepen: zorg voor een fatsoenlijke compensatie, meer dan dat gebaar. Dus dat er nieuwe verkiezingen aankomen … Ik had dit debat ook drie maanden eerder of drie maanden later kunnen voeren en dan had ik precies hetzelfde gezegd. Dus dat staat er volledig los van. Het zou fijn zijn als de heer Peters dát in ieder geval even terugneemt.

De heer Peters (CDA):

Dit was een opmerking die u niet heeft uitgelokt. Ik zie een stapeltje amendementen liggen die zijn rondgedeeld waar het wel degelijk op van toepassing is, maar die zijn niet van u.

Mevrouw Pouw-Verweij (JA21):

De heer Peters neemt heel duidelijk afstand van wat hij een fout uit het verleden noemt. Die zal ik hem verder ook niet nadragen. Überhaupt elke bijdrage die zo doordrenkt is van de katholieke leer zal ik altijd aanmoedigen in deze zaal. Dus die complimenten sowieso. Ik heb nog wel een vraag over een vergelijking die de heer Peters maakte tussen deze fout of deze pechgeneratie of hoe je het ook wil noemen en de invoering van de AOW waarbij ook mensen zijn benadeeld. Persoonlijk zie ik daar wel een heel duidelijk verschil tussen. Want eerst hadden we geen AOW en daarna wel, wat we allemaal een positieve ontwikkeling vonden, denk ik. Natuurlijk hebben toen bepaalde groepen minder voordeel gehad, maar je ging toen van niets naar iets. Hetzelfde zou je kunnen zeggen van het gratis worden van de kinderopvang. Maar in dit geval hebben we iets, wat vervolgens wegvalt vanwege een fout of een liberale fout zoals de heer Peters zegt. Daarna zeggen we met z'n allen dat dit een duidelijke fout was en gaan we de basisbeurs weer herinvoeren. Dat lijkt mij een heel ander traject dan het traject van de AOW. Dus die vergelijking gaat naar mijn gevoel wat mank. Ik zou daar dan ook graag een reflectie van de heer Peters op horen.

De heer Peters (CDA):

Uiteraard gaat die mank. Het punt is wel dat er mensen relatief benadeeld zijn. We hadden een leenstelsel en we krijgen nu een basisbeurs, wat een overduidelijke verbetering is. Dat betekent een relatieve benadeling voor de mensen die deze verbetering niet hebben gehad. In die zin gaat de vergelijking ook weer niet helemaal mank, maar het is niet hetzelfde. Ook waar het gaat om gratis kinderopvang worden mensen er beter van en worden de mensen van nu er niet beter van waardoor ze relatief benadeeld worden. In die zin lijkt het op elkaar maar verder is het inderdaad ook heel verschillend.

Mevrouw Pouw-Verweij (JA21):

Ik zou persoonlijk wel het verschil willen markeren tussen een verbetering voor een bepaalde groep van de samenleving die de andere groep wellicht niet heeft en die daardoor niet meegaat in het voordeel versus het herstellen van een hele duidelijke verslechtering door eerder beleid, waarbij de verslechtering bewust beleid is geweest van de regering en waarbij heel duidelijk grote groepen benadeeld zijn. Ik denk wel dat er een heel duidelijk verschil tussen zit, ook waar je mensen moet compenseren voor dingen omdat de overheid hun situatie verslechterd heeft versus mensen die niet mee kunnen op een positieve golf. Mijn partij vindt dat daar echt wel een verschil in zit, en ook in hoe we daar dan mee om moeten gaan qua compensatie die je mensen aanbiedt.

De heer Peters (CDA):

Ik hoor wat mevrouw Pouw-Verweij zegt. Ik begrijp waar zij het verschil ziet. Er is nu een leenstelsel en geen basisbeurs. We krijgen dadelijk wel een basisbeurs. Dat is een verbetering. Ik heb dit antwoord al in allerlei toonaarden gegeven, maar ik kan het verschil hier zonder dekking niet goed proberen te maken.

De voorzitter:

U vervolgt uw betoog.

De heer Peters (CDA):

Het kan altijd beter, zeg ik toch nog even tegen mevrouw Pouw-Verweij, maar wij zijn tevreden met wat er nu ligt.

Dat zijn we vooral ook omdat in dit wetsvoorstel ook de motie van CDA en D66 verwerkt is, waarin de halvering van het collegegeld afgeschaft werd ten voordele van een aanvullende beurs voor studenten uit middeninkomens in het hoger onderwijs. Door meer mensen in aanmerking te laten komen voor een aanvullende beurs, worden middeninkomens geholpen en mensen voor wie dat duidelijk niet nodig was, niet. Dat lijkt me prima. We zijn tenslotte een schild voor degenen die het nodig hebben. Daar hoort onze solidariteit te liggen, en daar hoort een generieke maatregel voor iedereen dan weer wat minder bij.

Voorzitter. Er gebeuren meer goede dingen met dit wetsvoorstel. Zo worden er maatregelen genomen waardoor de studiefinancieringsstelsels van het mbo en het hoger onderwijs meer op elkaar gaan lijken, bijvoorbeeld door het tegengaan van het niet-gebruik van de aanvullende beurs, het afschaffen van de bijverdiengrens en het gelijktrekken van de terugbetaalvoorwaarden. Ook wordt dankzij de motie van het CDA de 1 februariregeling voor mbo'ers afgeschaft. Daarmee lopen mbo-studenten geen financiële risico's meer als ze aan het einde van hun eerste studiejaar stoppen met hun opleiding. Tot nu toe moesten ze dan hun volledige studiebeurs terugbetalen.

Voorzitter. We zijn tevreden, maar we hebben vanzelfsprekend naar de toekomst toe nog wel wat aandachtspunten. Zo hebben we het door de afschaffing van de halvering van het collegegeld mogelijk gemaakt om de inkomensgrens voor de aanvullende beurs te verhogen naar €70.000, maar het zou niet meer dan terecht zijn als deze inkomensgrens ook voor studenten in het mbo naar €70.000 gaat. Hiervoor moeten we nog zoeken naar een geschikte dekking. Na het invoeren van het leenstelsel is uiteindelijk de kinderbijslag aangepast, zodat ouders van 17-jarigen weer een tegemoetkoming ontvingen. Wordt er nu naar gekeken om deze regeling weer om te draaien? Zou de minister bereid zijn om in het kabinet te bespreken of deze middelen ingezet kunnen worden voor de aanvullende beurs van mbo-studenten? Stel, er zouden middelen gevonden zijn. Dan zou de wet misschien aangepast moeten worden. Zou het dan niet verstandig zijn om dat nu alvast te regelen, bijvoorbeeld in lagere regelgeving, of kan het in de wet die "begroting" heet in november?

Voorzitter. Een mens komt ter wereld als een hulpeloos schepsel, om na verloop van tijd op eigen benen te staan. Daar hoort voor veel mensen de mogelijkheid tot het kopen van een woning bij. Daarvoor is een hypotheek nodig. Dat er gekeken wordt naar schulden, is één ding, maar dat er niet gekeken wordt naar de actuele stand van de studieschuld, is een ander ding. Studenten die versneld extra afgelost hebben ondervinden daarvan een onterecht nadeel. De regering is voornemens om in 2024 over te stappen naar een nieuwe methodiek. Wij zijn benieuwd naar de concrete uitwerking. Wij houden vanzelfsprekend de vinger aan de pols, maar we willen alvast helder zijn: het is wat het CDA betreft niet de bedoeling dat de studieschuld op een andere plek dan bij DUO geregistreerd gaat worden.

Voorzitter. Een ander punt dat de minister op ons verzoek nog aan het onderzoeken is, gaat over de rentepercentages. Dat is een onderdeel waarvoor het CDJA zich hard heeft gemaakt. Zodra een student gaat studeren en lenen, wordt er een studieschuld opgebouwd. Boven op die schuld komt de rente. Zolang een student studeert, wordt het rentepercentage steeds voor één jaar vastgezet. Het kan dus het ene jaar hoger zijn en het andere jaar lager zijn of gelijk blijven. Zodra een student klaar is met studeren, wordt het rentepercentage steeds voor vijf jaar vastgezet. DUO is dus al gewend om met twee systemen te werken om die rente vast te zetten. Het CDA wil graag weten of het mogelijk is om voor afgestudeerden het rentepercentage van vijf jaar te blijven hanteren, tenzij het rentepercentage daalt, want dan zou de rente dat jaar omlaag moeten gaan. Graag wil ik weten wanneer we de uitkomsten van dit door het CDJA via mij gevraagde onderzoek kunnen verwachten.

Voorzitter. Wat volgens mij ook aandacht nodig heeft, is duidelijke communicatie. Waarom is er nog geen tool op de website van DUO waarmee iedereen zicht kan krijgen op waar hij of zij wel of geen recht op heeft? Is de minister bereid dit op korte termijn op te tuigen?

Voorzitter. Al eerder we hebben gesproken over de vraag of het mogelijk gemaakt kan worden dat studenten hun reistijd flexibel kunnen starten en stopzetten gedurende de periode waarin er recht op studiefinanciering bestaat. We willen dus dat dit losgekoppeld kan worden van de andere studiefinancieringsproducten. Deze wens leeft bij de CDA-fractie nog steeds. Ik heb er begrip voor dat DUO nu eerst aan de slag moet met de invoering van de basisbeurs, want dat geeft natuurlijk echt wel uitvoeringsproblemen. DUO is heel druk, maar ik wil graag van de minister weten of hij bereid is om hiermee aan de slag te gaan. Graag een reactie.

Voorzitter. Ik wil graag eindigen met de grootste zorg die ik heb, en die gaat over de financiële houdbaarheid van het studiefinancieringsstelsel. In 2015, toen de basisbeurs werd afgeschaft, waren er zo'n 30.000 EER-studenten. In 2021 waren dit er zo'n 65.000. Dat is meer dan een verdubbeling en het lijkt erop dat Nederland de komende jaren nog meer studenten kan verwachten. Deze studenten kunnen, als ze 56 uur werken in Nederland, aanspraak maken op studiefinanciering. We gaan hier het debat over de internationalisering van een tijdje terug niet overdoen, maar ik wil er wel bij stilstaan, aangezien het toch de nodige zorgen oproept, om te beginnen omdat het bij financiële tegenvallers in principe de regel is dat die binnen het ministerie van OCW opgelost worden. Daarom wil ik graag van de minister weten hoe goed de prognoses van OCW zijn om in te schatten hoeveel studenten er naar Nederland gaan komen. Kunnen deze wellicht nog beter worden gemaakt?

Nu al blijkt in de wet opgenomen te zijn dat studenten geen recht hebben op studiefinanciering in Nederland als ze ook van een ander land studiefinanciering ontvangen. Maar dit lijkt vooralsnog een dode letter, want de minister doet er niks mee, zo gaf hij aan in de antwoorden op onze vragen. Zo wordt aan studenten niet gevraagd of ze in een ander land gebruikmaken van studiefinanciering. Ook wordt dit niet gecontroleerd. Een grondslag daarvoor ontbreekt. Is de minister bereid om met voorstellen te komen om te voorkomen dat studenten dubbel studiefinanciering ontvangen, dus in het land van herkomst en hier nog een keer? Wil hij ten minste in de aanvraag van de studiefinanciering de vraag opnemen of studenten in een ander land al aanspraak op studiefinanciering maken?

Voorzitter. EER-studenten die 56 uur werken, kunnen aanspraak maken op het ov-reisproduct, de basisbeurs en de aanvullende beurs. Voor een deel van die studenten zal gelden dat de inkomensgrens van €70.000 voor de aanvullende beurs betekent dat hun ouders in het land van herkomst geen middeninkomen verdienen, maar een hoog inkomen hebben. De verhoging van de inkomensgrens voor de aanvullende beurs was voor het CDA bedoeld om studenten met ouders met een middeninkomen wat meer te ontlasten. Daarom wil ik dat onderzocht gaat worden of voor EER-studenten gekeken kan worden of deze ouders relatief gezien, dus naar de maatstaven van het land waar ze vandaan komen, tot de middeninkomens behoren. Wat zou de minister ervan vinden als we intussen met een amendement alvast een haakje in de wet opnemen, zodat indien blijkt dat dit mogelijk is, dit in lagere regelgeving uitgewerkt kan worden?

Afsluitend. Het leenstelsel leek een goede deal, een liberale deal. Investeren in je eigen individu, met als beloning een hoger loon later. Rendement dus. Met het geld dat vrijkwam: beter onderwijs. Een beter product dus. Ik noem het de mythe van het economisme. Dat is het terugbrengen van alle vraagstukken tot een financieel-economische kwestie. Dat is een impliciete ideologie die gedeeld werd door veel partijen hier in de Kamer. Ik hoop dat daar na dit debat een einde aan komt.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Een mooie afsluiting. Daar sluit mijn vraag bij aan. In de eerste plaats ben ik blij dat de basisbeurs voor studenten terugkomt. Het klopt inderdaad dat het CDA altijd voorstander was van de basisbeurs, maar als we kijken naar het eerlijke plaatje, zien we dat het CDA dat de afgelopen jaren bekostigde door 200 miljoen te bezuinigen op de lumpsum van het hoger onderwijs, door de aanvullende beurs fors te willen bekorten en door van de ov-jaarkaart een trajectkaart te willen maken. Het CDA was ook de partij die een aantal jaar geleden een langstudeerboete wilde en in de vorige periode nog een studierenteverhoging wilde. Daarmee wil ik alleen zeggen dat we dit debat op de feiten moeten voeren. Het is zo dat een aantal partijen hier voor het leenstelsel hebben getekend, maar het is ook zo dat partijen die voor afschaffing van het leenstelsel waren, die bedragen altijd weer op een andere manier uit het hoger onderwijs of uit de portemonnee van studenten haalden.

De heer Peters (CDA):

Gratis bier bestaat niet, zeg ik dan via de voorzitter tegen mevrouw Westerveld. Alles zal op een bepaalde manier betaald moeten worden, maar de keuze is: doe je dat op een liberale manier of doe je dat op een niet-liberale manier? Ik doe dat niet op een liberale manier. En u nu ook niet meer, trouwens.

Het compliment voor de afsluiting is helder; die heb ik niet voor niks van de website van GroenLinks getrokken.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Dat was mij uiteraard bekend.

Het gaat er niet om of je het wel of niet op een liberale manier doet. In mijn voorbeeld geef ik aan dat alle partijen, ook de partijen die voor het behoud van de basisbeurs waren, het geld op de een of andere manier toch uit de zak van studenten of uit het hoger onderwijs haalden als ze hun doorrekening inleverden bij het Centraal Planbureau. Dat kan; dat is een keuze. Maar ik wil dat hier voor de volledigheid wel gemeld hebben, want het is niet zo dat een partij als het CDA de afgelopen jaren alleen maar goede dingen heeft gedaan voor studenten. Als je beter keek naar wat er niet alleen in het verkiezingsprogramma, maar ook in de doorrekening stond, zag je dat dat geld ergens vandaan gehaald moest worden, en dat was dan vaak bij het onderwijs of bij diezelfde studenten.

De heer Peters (CDA):

Het is inderdaad een feit dat we de Onderwijsbegroting niet hebben verdubbeld. Dat was dan nodig geweest. Maar dat is ook mijn hele betoog, ook in antwoord op allerlei andere vragen: gratis bier bestaat niet. Ongedekte cheques bestaan ook niet. De Onderwijsbegroting verdubbelen kan ook niet. Mevrouw Westerveld heeft daar feitelijk dus groot gelijk in.

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Westerveld.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Dan zou ik aan de heer Peters van het CDA, die terecht ook wel een aantal aandachtspunten heeft bij dit wetsvoorstel, willen vragen of hij echt tevreden is met wat er nu ligt. Feitelijk wordt er inderdaad een nieuwe basisbeurs ingevoerd, met dezelfde mankementen als in het oude stelsel en met bedragen die nog wat lager zijn dan in het oude stelsel. Zou een partij als het CDA, die hier zulke warme woorden spreekt over studenten, dan niet toch moeten kijken of we ervoor kunnen zorgen dat er een beter stelsel komt te liggen?

De heer Peters (CDA):

Ik heb ook gezegd dat ik tevreden ben, maar dat het altijd beter kan. Ik ben dus benieuwd welke voorstellen er zijn en hoe we ze gaan dekken. Maar laat ik heel helder zijn: ik wil af van het liberale plan dat het leenstelsel heette en terug naar de basisbeurs. Dat was onze inzet jaren terug. In de coalitie hebben we ons daar hard voor gemaakt, en vandaag lijkt het ervan te komen. Ik kan daar niet anders dan dik tevreden over zijn.

De voorzitter:

Dank, meneer Peters. Dan geef ik het woord aan mevrouw Westerveld van GroenLinks.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Voorzitter. Ik heb net misschien al een beetje een spoiler gegeven, maar voor de meeste mensen zal het geen verrassing zijn dat wij ook blij zijn dat er een basisbeurs terugkomt. Tegelijkertijd heb ik ook een fundamenteel probleem met dit wetsvoorstel, want hoe logisch is het om de toekomstige advocaat, arts en bestuursvoorzitter gemiddeld zo'n €13.000 te geven, terwijl er nul euro wordt geïnvesteerd in jongeren met een toekomst als schoonmaker, in de groenvoorziening of op de markt?

Voorzitter. Voordat ik toekom aan deze fundamentele vraag, zeg ik dat het mooi is dat er zo veel aandacht is voor dit debat, dat we hier zo veel collega's zien en dat er mensen op de tribune zitten. Dat heb ik als student zelf ook vaak gedaan. Ook veel journalisten hebben interesse. Dat komt natuurlijk ook doordat een groot deel van ons heeft gestudeerd en dus wat heeft met die basisbeurs. Dat geldt ook voor mij. In mijn studententijd heb ik heel vaak gedemonstreerd tegen de invoering van een leenstelsel. Als je de archieven induikt van bijvoorbeeld de Landelijke Studentenvakbond of de Nijmeegse studentenvakbond AKKU, waarin ik als student jarenlang actief was, zie je ontzettend veel mooi beeldmateriaal van studenten die de leukste acties organiseerden tegen de invoering van het leenstelsel. Al sinds de invoering van het stelsel van studiefinanciering in 1986 staat dat namelijk ter discussie. Misschien is het wel een interessant weetje dat studenten in 1986 massaal de straat op gingen om te protesteren tegen de invoering van de basisbeurs voor studenten. Dat klinkt misschien gek, maar het was in die tijd een bezuiniging. Daarvoor kregen ouders van studerende kinderen namelijk veel meer kinderbijslag. Die was hoger dan de 600 gulden die studenten toen met de studiebeurs zouden krijgen. In die tijd vonden veel studenten het ook onrechtvaardig dat studenten met welgestelde ouders evenveel kregen als studenten die uit armere families kwamen.

Ik zei net al dat het stelsel van studiefinanciering sinds 1986 voortdurend onderwerp van verandering, protest en actie is geweest. Ik merkte dat zelf als actieve student ook al, want iedere keer als het kabinet toch te weinig had geïnvesteerd in het hoger onderwijs, werd er weer meteen gekeken naar studenten. Dan werd bijvoorbeeld het collegegeld verhoogd, dan werd de basisbeurs of de aanvullende beurs verlaagd, er werd gedacht over het versoberen van de ov-kaart en ga zo maar door. Ik wil hier nogmaals zeggen dat het dan ook maar goed is dat we landelijke studentenorganisaties hebben en zo veel actieve studenten, die in de afgelopen jaren heel erg vaak slechte plannen hebben tegengehouden.

Voorzitter. Toch kwam er een leenstelsel. GroenLinks was een van de partijen die in 2015 voorstander was. Een belangrijke overweging was toen het financiële tekort bij hogescholen en universiteiten. Ik zei net ook al even in het interruptiedebatje met de heer Peters dat het een feit is dat in die tijd vrijwel geen enkele partij hier in de Kamer voldoende financiering overhad voor het hoger onderwijs. Er werd toen gekeken naar waar geld vandaan gehaald kon worden. De belofte was toen dat er na het afschaffen van de studiefinanciering 1 miljard geïnvesteerd zou worden in de kwaliteit en in de toegankelijkheid van het hoger onderwijs. Er zou kleinschaliger onderwijs komen met meer aandacht voor studenten. Maar die afspraken werden na de invoering gebroken beloftes. Dat komt natuurlijk mede doordat het aantal studenten is toegenomen. Dat komt ook doordat een aantal zaken is toegezegd die vervolgens gewoon niet waar zijn gemaakt. Er kwam bijvoorbeeld geen miljard vrij voor de kwaliteit en de toegankelijkheid. Dat hebben wij ook de vorige periode een aantal keer tegen de toenmalige minister gezegd. We hebben toen aan de bel getrokken.

Voorzitter. Toen bleek dat het vorige kabinet ook nog de rente voor studenten wilde verhogen. Dat is door het voeren van actie door mijn voorganger de heer Özdil samen met studenten gelukkig niet doorgegaan, maar het voorstel kwam aanvankelijk wel weer als een bezuiniging terug op de OCW-begroting.

Voorzitter. Inmiddels weten we ook dat we een generatie jonge mensen hebben die bang zijn dat ze hun studieschuld nooit zullen afbetalen, die last hebben van stress, burn-outs, prestatiedruk en een torenhoge werkdruk. Dat laatste geldt niet alleen voor studenten, maar ook voor docenten en onderzoekers in ons onderwijs. Dat maakt ook dat mijn fractie een aantal jaren geleden al heeft gezegd: we hadden niet moeten instemmen met dat leenstelsel.

Een aantal coalitiepartijen in deze Kamer heeft eenzelfde leerervaring, maar ik moet wel concluderen dat we andere lessen trekken uit de fouten die toen zijn gemaakt. Vorig jaar hebben we namelijk de hoofdlijnenbrief over de basisbeurs behandeld. De minister presenteerde dat als een keuzemenu. Hij zei: ik wil met uw Kamer de verschillende opties bespreken. Maar eigenlijk was het een keuzemenu met maar één optie. Want het stond vast dat de basisbeurs terug zou keren, het beschikbare budget was vastgesteld en de ruimte om fouten toe te geven, was ook al bepaald. Ik hoop dat we nog wat kunnen doen aan dat beschikbare budget, maar als ik net de woorden van de heer Peters hoor, dan heb ik daar misschien ook wel een hard hoofd in.

Voorzitter. Zoals ik in mijn inleiding al zei, leidt dit tot mijn fundamentele probleem ten aanzien van dit wetsvoorstel. Dat is de enorme blinde vlek die de meeste partijen in deze Kamer hebben. Terwijl veel partijen de mond vol hebben van kansengelijkheid, terwijl we roepen dat praktisch opgeleide mensen net zo veel waard zijn als theoretisch opgeleide mensen, maken we in dit huis vol mensen die afgestudeerd zijn aan vaak hogescholen en universiteiten, vooral beleid waar andere mensen die ook aan een hogeschool of universiteit hebben gestudeerd, baat bij hebben. Dat het kabinet minder investeert in studenten met een praktische opleiding is tekenend voor een veel groter maatschappelijk vraagstuk.

De meeste partijen hier, wij ook, vinden het logisch dat er een basisbeurs terugkomt voor studenten. Maar we vergeten een andere groep, namelijk de jongeren die niet studeren. Terwijl we weten dat er een enorme kloof is die wordt bepaald door met name inkomensverschillen, terwijl we weten dat je je leven lang voordeel hebt als je een opleiding hebt gedaan aan een hogeschool of universiteit en terwijl de ongelijkheid toeneemt, vergeten we hier in dit huis vaak om beleid te maken voor jongeren die niet gaan studeren. Dat is echt een heel groot probleem.

Voorzitter. Ik noem een paar harde feiten. Heb je gestudeerd, dan ga je gemiddeld twee keer zoveel verdienen als mensen die niet hebben gestudeerd, je leven lang. Heb je niet gestudeerd, dan raak je twee keer zo makkelijk je baan kwijt. Heb je gestudeerd, dan leef je zo'n vijftien jaar langer in goede gezondheid. Heb je niet gestudeerd, dan ga je bijna zeven jaar eerder dood. Heb je gestudeerd, dan is de kans groot dat je voor je 34ste levensjaar een koopwoning hebt gekocht. Heb je niet gestudeerd, dan is je kans als starter op een koopwoning nog geen 10%. Heb je gestudeerd, dan ga je later aan het werk en eerder met pensioen. Heb je niet gestudeerd, dan ben je gemiddeld een stuk minder gelukkig.

Als we deze feiten zien, en bedenken dat het niet om cijfers maar om echte mensenlevens gaat, dan herhaal ik mijn vraag. Hoe logisch is het dat wij de toekomstige advocaat, de rechter, de bestuursvoorzitter of de arts een bedrag gaan geven om studie, huur en levensonderhoud te kunnen bekostigen — gemiddeld €13.000 — en niets doen aan de kosten van levensonderhoud van jongeren die van het praktijkonderwijs komen, die op 18-jarige leeftijd schoonmaker worden, die bijvoorbeeld op de markt komen te staan of tegen een minimumloon assistent worden in een winkel? Sterker nog: dit kabinet komt komend collegejaar met een extra koopkrachtpakket van €165 voor uitwonende studenten om de toegenomen kosten voor onder meer levensonderhoud te bekostigen. Ik ben daar groot voorstander van, maar ik zie ook hier weer dat we de groep jongeren vergeten die niet studeert maar wel uitwonend is.

De heer Peters (CDA):

Ik hoor hele mooie woorden voor mensen die niet gaan studeren. Maar gaat uw betoog nou richting een plan van GroenLinks om een deel van de Onderwijsbegroting vrij te maken om geld te geven aan jongeren die geen onderwijs volgen?

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Nee, daar gaat dit betoog niet over. Dit betoog gaat over de vraag waarom wij voor dit wetsvoorstel zijn. Maar ik wil ook de fundamentele problemen benoemen. Wij hebben inderdaad een aantal jaren geleden gezegd dat we niet hadden moeten instemmen met het leenstelsel. Toen heb ik met onze beleidsmedewerkers en een heel aantal jongeren gekeken hoe we een nieuw stelsel konden ontwikkelen waarbij we de kansengelijkheid centraal stellen, maar waarbij we ook zorgen dat alle jongeren, jongeren die studeren maar ook jongeren die niet studeren, een goede start hebben aan het begin van hun leven. Daar hebben wij toen een voorstel voor gedaan. Dat is in ons verkiezingsprogramma terechtgekomen. Dat hebben wij doorgerekend. Daarbij willen wij gelijke kansen voor alle jongeren, hebben we ook een compensatie voor de pechgeneratie, willen we ook de basisbeurs terug en een aanvullende beurs. Dat voorstel hebben wij gedaan. Omdat dat breder is dan het wetsvoorstel dat nu voorligt, wilde ik dat punt hier in het debat maken.

De heer Peters (CDA):

Ik heb toentertijd het verkiezingsprogramma gelezen.

De voorzitter:

Gelukkig maar.

De heer Peters (CDA):

Ja, dat zouden er meer moeten doen, elkaars verkiezingsprogramma's lezen. Maar de mooie woorden die hier terecht worden gezegd, gaan blijkbaar niet eindigen in een voorstel om geld uit een begroting of ergens anders vandaan te halen en te geven aan jongeren die misschien wel mogen stemmen maar niet mogen studeren.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Het liefst had ik dat wel gedaan. Het liefst had ik hier allemaal voorstellen neergelegd om de compensatie te verhogen, om de beurs te verhogen, om ook meer te doen aan de inkomenstegemoetkoming voor jongeren die niet gaan studeren. Maar ik begrijp het punt van de heer Peters wel. Je zit altijd met het dilemma van de dekking. We bespreken hier vandaag een wet en niet een begroting. Ik weet dat. Een wet waarvoor in mijn ogen veel te weinig geld is uitgetrokken. Dat vind ik een probleem van de coalitie, die daarvoor heeft gekozen, en niet van ons. En tegelijkertijd — en dat is natuurlijk het punt waar de heer Peters op duidt — moet je, als je geld wilt voor bijvoorbeeld een hogere aanvullende beurs, ook aangeven waar je het vandaan wilt halen. Die berekening hebben wij wel gemaakt in ons verkiezingsprogramma. Wij zeggen daar onder meer: mensen die een vermogen hebben van meer dan een miljoen, zouden een extra belasting kunnen betalen om ervoor te zorgen dat iedereen kan studeren. Die berekening maken wij daar. Dus die keuze kunnen wij maken, zeg ik tegen de heer Peters.

De voorzitter:

Tot slot, de heer Peters.

De heer Peters (CDA):

Waarom zou je hier een debat voeren en zeggen "wij hebben een verkiezingsprogramma en als we dat integraal uitvoeren, dan is alles opgelost"? Dat is toch niet voor dit debat. Ik ga nu echt iets doen voor de jongeren die niet studeren, waarin niet geïnvesteerd wordt en waar geen geld voor is vrijgemaakt: dat zegt u. Maar het antwoord is toch niet "als ons verkiezingsprogramma integraal was uitgevoerd, dan hadden we dat probleem niet, en verder ga ik vandaag over tot de orde van de dag en stem ik voor deze wet"?

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Dat doe ik helemaal niet. De heer Peters heeft op dit moment ook maar één amendement van mij gezien, en dat gaat over mbo-studenten. Dat is er vanwege dit dilemma, vanwege het feit dat, als het aan mij en een aantal andere partijen had gelegen, of die nou links of rechts van de coalitie zijn, dan had die hele begroting er natuurlijk anders uitgezien. Ik ben mij er heel erg van bewust dat we nu moeten leven met de begrotingen die er liggen, met de voorstellen die er liggen. Ik ben me er ook van bewust dat we met een aantal voorstellen die wij hebben nooit een meerderheid halen. Ik wil ook voorkomen dat er in dit debat allemaal gouden bergen worden beloofd, terwijl we van tevoren weten dat daar nooit een meerderheid voor is, dus dat ga ik ook niet doen. Maar ik vind wel dat ik hier ook het principiële verhaal moet houden, namelijk dat wij het het liefst anders hadden gezien. Daar is dit wetsvoorstel natuurlijk ook voor.

De heer Beertema (PVV):

Ik aarzel even, want volgens mij heeft mevrouw Westerveld die motie in het vorige debat ingediend. Ik heb er net met mijn collega Léon de Jong over gesproken. Bij mijn weten bedoelt mevrouw Westerveld van GroenLinks dat hiervoor geput zou moeten worden uit het OCW-budget.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

In het vorige debat, over armoede en schulden, heb ik een motie ingediend, waarbij we ingaan op de €165 waarmee de beurs komend jaar voor uitwonende studenten een jaar lang wordt opgehoogd. Mijn vorige debat was het punt het volgende. De ongelijkheid stijgt, en waarom doen we dit wel voor studenten en niet voor die andere groep jongeren die ook uitwonend is, maar niet studeert? Omdat ik verwachtte dat de minister zou zeggen "dat past beter bij mijn collega, minister Schouten", heb ik die motie bewust in het vorige debat ingediend en juist niet bij dit debat betrokken.

De heer Beertema (PVV):

Dat zag ik ook wel. Ik heb die motie heel even gezien, maar ik begreep wel onmiddellijk uit de overwegingen en zo dat dit zou moeten drukken op het OCW-budget. Maar daar vergis ik me dus in?

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Het is niet mijn intentie om studenten te korten omdat ik vind dat de groep uitgesmeerd moet worden. Dus als ik de heer Beertema daarmee gerust kan stellen, zeg ik: dat is niet zo. Ik vind vooral dat we standaard, als we in dit huis praten over bijvoorbeeld verschillende regelingen — dat punt heb ik vorige week ook gemaakt bij het armoededebat — een groep vergeten. Dat is juist de groep die het het allermoeilijkst heeft. De minister en ik hebben daar vaker over gediscussieerd. Dan verwijst de minister weleens naar zijn collega die gaat over armoedebeleid. Daarom heb ik die motie bij dat andere debat ingediend.

De voorzitter:

Tot slot.

De heer Beertema (PVV):

Ten slotte, voorzitter. Het valt mij mee dat ik antwoord krijg op een interruptie van GroenLinks. Op het congres van GroenLinks wordt immers bepaald hoe de leden zich moeten verhouden in de Tweede Kamer. Dat is ongrondwettelijk, volgens mij. Maar er werd wel gezegd dat mevrouw Westerveld geen interrupties op mij mag plegen, omdat wij fascistisch zouden zijn, nazi's en weet ik veel. Dat geldt waarschijnlijk voor de heer De Hoop ook, want die partij is tenslotte gefuseerd. Dus ik waarschuw hem nu alvast: doe dat niet, want u krijgt Sybren Kooistra over u heen, en al die andere leden van GroenLinks, die bepalen hoe u zich gedraagt hier in de Kamer. Misschien moet u daar als Voorzitter nog eens iets van zeggen, want het is niet grondwettelijk en het is totaal buiten de orde. Leden horen hier zonder last hun democratische debatten te voeren. Die mogen niet voorgeschreven worden door leden ergens in de partij, zeker niet door radicale antifa-figuren zoals Sybren Kooistra, die daar met groot aplomb een motie staat in te dienen die wordt begroet door mevrouw Ellemeet met het beruchte gebalde vuistje. Het was een wanvertoning, voorzitter. Maar in ieder geval ben ik nu gerustgesteld dat ik wel antwoord krijg van deze GroenLinkser. Ik verwacht dat ze mij niet zal interrumperen, en meneer De Hoop ook niet. Maar dit is in ieder geval een meevaller; wij kunnen interrumperen. Daar ben ik blij om.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Het lijkt mij een gek debat worden als ik hier wegloop elke keer dat de heer Beertema bij de microfoon staat. Ik wil best wel iets zeggen over de motie op het congres.

De voorzitter:

Dan maar heel kort, want het debat gaat vandaag niet over dat onderwerp. Heel kort.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Voorzitter, ik ga door met het debat.

De voorzitter:

Nee, u mag er wel op reageren, maar dan kort.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Net als heel veel andere ledenpartijen hebben wij een congres en mag het congres van ons dingen vragen. Dit congres ging onder meer over een heel actuele vraag, namelijk: hoe ga je om met partijen die ook in dit huis de democratische rechtsstaat ondermijnen. Daar hebben onze leden een mening over en daar hebben wij een mening over. Wij proberen daar met elkaar op een zo goed mogelijke manier mee om te gaan. De heer Beertema stelde mij net een inhoudelijke vraag over een motie die ik heb ingediend en daar heeft hij inhoudelijk gewoon antwoord op gekregen, zoals we dat doen hier in dit huis. We kunnen heel erg met elkaar van mening verschillen en toch prima inhoudelijke debatten met elkaar voeren, tenzij er een grens wordt overgegaan.

De voorzitter:

Ik geef de heer Beertema de gelegenheid voor nog één vraag of opmerking en dan gaan we weer terug naar het onderwerp van vandaag.

De heer Beertema (PVV):

Indirect wordt hier toch benoemd dat de PVV een partij is die de democratie ondermijnt. Ik heb daar nooit enig bewijs van gezien. Ik vind dat buitengewoon beledigend. Ik vind het perfide om ons dat voor de voeten te gooien zonder enig bewijs. Dat wil ik hierbij gezegd hebben. Ik vind het een totaal schandaal.

De voorzitter:

U vervolgt uw betoog.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ik ga door met dit debat. Ik wilde het punt maken dat met dit wetsvoorstel de ongelijkheid tussen generaties kleiner wordt gemaakt, maar de ongelijkheid binnen de generaties jongeren neemt toe. Ik zei het net al: GroenLinks is voor een basisbeurs voor studenten, al heb ik wel een aantal kanttekeningen bij dit wetsvoorstel. Ik ga daar ook even inhoudelijk op in. Bovenal vinden wij het wrang dat er weinig oog is voor jongeren die de rest van hun leven minder kansen hebben, want deze minister en dit kabinet zijn ook verantwoordelijk voor de ontplooiingskansen van alle jongeren. Daarom heb ik nog wel een aantal vragen aan de minister. Erkent hij dit? Hoe kunnen wij de belangen van alle jongeren beter behartigen? Hoe kijkt de minister aan tegen het voorstel dat GroenLinks eerder deed, waarin wij zeiden: ja, er moet een nieuwe basisbeurs voor studenten komen; er moet compensatie komen voor de pechgeneratie, maar wij vinden ook dat die andere groep jongeren niet over het hoofd moet worden gezien en dat we voor die andere groep jongeren hetzelfde zouden moeten doen. Ik wil ook de andere partijen vragen om over dat voorstel na te denken. We kunnen ons namelijk in dit huis niet én zorgen maken over de toenemende ongelijkheid, én ons zorgen maken over de enorme schulden die mensen hebben over de werkende armen, terwijl we met onze voorstellen zelf ook bijdragen aan de toenemende ongelijkheid.

Voorzitter. Een aanvulling hierop. De bijverdiengrens van €16.000 voor studenten wordt afgeschaft. Dat gebeurt volgens de toelichting van het kabinet om jongeren de kans te geven zich maximaal te ontplooien. Dat is natuurlijk hartstikke prima, zou je zeggen. Maar ik vind het ook hier weer dubbel dat de student die bijvoorbeeld, hypothetisch gezien, een goede baan heeft in het bedrijf van een van beide ouders en daar een ton verdient of misschien wel twee ton, ook nog een basisbeurs krijgt. Ik gun het die studenten, voor de duidelijkheid, maar ik vind het krom kabinetsbeleid als ik dat afzet tegen bijvoorbeeld mensen die een bijstandsuitkering krijgen, mensen die een handicap hebben, van wie iedere euro die zij boven op hun bijstandsuitkering krijgen, wordt afgetrokken en waar dan vaak ook nog eens een boete op volgt. Het is weer een voorbeeld ervan dat wij hier ongelijk beleid hebben en ik wil de minister vragen om daar een reactie op te geven.

Voorzitter. Dan een andere groep die het extra moeilijk heeft: studenten met een handicap. In het vorige stelsel onder de basisbeurs hadden zij recht op een jaar extra beurs. Onder het leenstelsel hadden ze recht op een eenmalige kwijtschelding van €1.380 en nu gaat ook voor hen de situatie weer veranderen naar hoe het was toen we nog een basisbeurs hadden. Dat lijkt mij op zichzelf prima, maar ook hierover heb ik nog een aantal vragen. Ik wil de minister vragen of hij kan garanderen dat het voor deze groep, dus de studenten met een handicap, niet ten koste gaat van andere toeslagen of van andere voorzieningen. We weten immers dat het ophogen van een bepaald bedrag vaak leidt tot verlaging van een ander bedrag. Dit zijn natuurlijk juist studenten die niet kunnen werken, die geen bijbaantje kunnen hebben, maar vaak ook hogere kosten hebben voor bijvoorbeeld levensonderhoud en energie.

Ik wil de minister ook vragen waarom hier weer is gekozen voor het gemiddelde van één jaar. Als je bijvoorbeeld fysiek een tijd niet aanwezig kunt zijn omdat je een chronische ziekte hebt of omdat je een ongeval hebt gehad en er daardoor voor langere tijd uit ligt, dan kun je makkelijk langer dan een jaar uitlopen. Bovendien kunnen lang niet alle studenten op een andere manier in hun inkomen voorzien. Ik wil de minister vragen om daar eens op te reageren. Zou er niet veel meer maatwerk moeten worden toegepast voor deze groep? En zouden we bijvoorbeeld niet moeten regelen dat studenten die chronisch ziek zijn of die gehandicapt zijn en daardoor noodgedwongen een studie in deeltijd volgen, ook studiefinanciering en een ov-kaart krijgen? Deze studenten trekken het gewoon niet om een voltijdsstudie te doen. Dat zouden we moeten regelen, juist omdat we staan voor die kansengelijkheid in het onderwijs, en omdat dit mensen zijn die een extra steuntje in de rug nodig hebben. Ik wil de minister ook vragen of die regelingen ook gelden voor studenten met klachten rond longcovid, die daardoor langer over hun studie doen. Ik weet dat er ook onder het oude systeem van de basisbeurs toch wel flink wat problemen waren bij studenten met een handicap, studenten die een ongeluk hebben gehad, studenten die wegens ernstige familieomstandigheden er een tijdje uit lagen. Die problemen zijn er ook omdat je er op dat moment niet altijd meteen aan denkt om bijvoorbeeld je beurs stop te zetten.

Voorzitter. Ik hintte er net al op dat mijn fractie de invoering van een basisbeurs steunt. Wij steunen ook dit wetsvoorstel. Maar we vinden het een gemiste kans als het stelsel wordt ingevoerd zonder de gaten te repareren. Want er zijn best wel redenen geweest om van dit oude stelsel van de basisbeurs af te willen. Het stelsel stond niet voor niets ter discussie. Het heeft al ter discussie gestaan sinds de invoering van het stelsel, zei ik in mijn inleiding. Ook de Raad van State wijst, terecht, op het feit dat veel van de argumenten om de basisbeurs af te schaffen des te meer van kracht zijn. De Raad van State wijst er bijvoorbeeld op dat de studentenaantallen nog meer gestegen zijn. De kosten die daarmee gepaard gaan, zijn hoog. Er is ook nu weer sprake van financiële krapte. De minister geeft in zijn antwoorden op de brief van de Raad van State aan dat het kabinet nu een andere afweging maakt. Ik wil de minister echter vragen hoe hij die afweging maakt als bijvoorbeeld het aantal studenten nóg meer stijgt. Blijven dan de bedragen in stand? En waarom heeft de minister niet gekeken naar andere opties, voor andere financieringsmodellen en voor andere stelsels? Diverse partijen hebben, ook in hun verkiezingsprogramma's, hier wat creatiever over nagedacht en opties aangedragen. Waarom is er niet voor gekozen om een andere manier van studiefinanciering in te voeren, een systeem dat de gaten in het oude stelsel wél zou repareren?

Ik wil de minister ook vragen of hij, ook na invoering van dit systeem — dat hopelijk al snel gaat gelden — ook in gesprek wil gaan met onder meer de studentenorganisaties en andere jongerenorganisaties, om verder te blijven nadenken over de vraag hoe we dit systeem een stuk beter kunnen maken.

Voorzitter. Als je fouten maakt, moet je ze ook rechtzetten. Dat doe je door de volledige verantwoordelijkheid te nemen. Met een bedrag van €29,29 wordt dat niet gedaan. Dat is het bedrag dat studenten die onder het leenstelsel vallen, per maand terugkrijgen. Dit gebeurt terwijl ze bijna €13.000 zijn misgelopen. GroenLinks vindt het terecht dat ook deze studenten stellen dat dat bedrag te weinig is. Deze groep studenten heeft wel de rekening gekregen van het leenstelsel, maar heeft onvoldoende resultaten gezien van de beloftes die zijn gedaan bij de invoering van dat leenstelsel. Van wat er is beloofd, is gewoon te weinig terechtgekomen. Dat beweer ik niet alleen nu, want dat weten we eigenlijk al een paar jaar.

Daarom heeft GroenLinks, toen we inzagen dat onze stem vóór het leenstelsel niet de juiste was, nagedacht over hoe een eerlijk stelsel er dan wel uitziet. Ik had het er daarnet in het interruptiedebatje ook al even over. We hebben daarom een eigen voorstel uitgewerkt, met een nieuwe basisbeurs, met een compensatie van €10.000. We hebben dat voorstel ook laten doorrekenen door het Centraal Planbureau, in de doorrekening van het verkiezingsprogramma. We betalen dat uit de vermogens van de allerrijksten.

Want laten we weer even kijken naar de feiten. Nederland kende in 2020 zo'n 200.000 miljonairs. Stel, we laten mensen die meer dan 1 miljoen aan vermogen hebben, ieder jaar 1% afdragen van het bedrag dat ze boven die 1 miljoen hebben. Van mensen met meer dan 2 miljoen aan vermogen, vraag je 2%. Daarbij tellen wij overigens het bezit van een eigen huis niet mee. Op die manier kunnen we jaarlijks 2,2 miljard investeren in een bijdrage voor álle jongeren. Wij noemden dat toen het "startkapitaal". Ik zei net al: ik weet dat we met dit idee vrij geïsoleerd staan. Maar ik wilde het wel noemen in dit debat, omdat het ons alternatief was voor het leenstelsel. We kunnen hier in de Kamer natuurlijk ook een politieke keuze maken, bijvoorbeeld om meer te vragen van mensen die enorm veel bezitten, die enorm veel geld op de bank hebben staan. We zouden dat gewoon kunnen investeren in alle jongeren. Dat zijn politieke keuzes. Het is een keuze die we helaas vandaag hier niet maken. Met "we" bedoel ik dan: de Kamer als geheel. Dat zeg ik voor de duidelijkheid. Met "we" bedoel ik niet GroenLinks, want wij zouden die keuze graag wel willen maken.

Voorzitter. Daarom snap ik ook niet dat het kabinet blijft vasthouden aan de 1 miljard euro. De invoering van het leenstelsel en de herinvoering van het basisbeurs leiden tot grote financiële verschillen tussen generaties.

Het gaat om de levens van 1 miljoen studenten, die het nu niet alleen financieel slechter hebben dan de studenten die voor hen kwamen, maar ook dan de studenten die na hen kwamen. Ik wil de minister vragen of hij de oproep van deze groep studenten begrijpt en of hij heeft gekeken naar andere vormen van compensatie. Wat zijn de compensatiemogelijkheden? Ik zag al een aantal voorstellen van verschillende partijen. Ik wil de minister ook vragen of hij de koopkrachtontwikkelingen voor deze groep studenten in kaart wil brengen. Zij dragen namelijk de lasten van het leenstelsel. Het afgelopen jaar zijn andere kosten echter ook enorm gestegen. Neemt de minister dat gegeven ook mee in zijn plannen? Vindt hij het terecht dat deze groep studenten met de herinvoering van de basisbeurs weer achter het net vist?

Voorzitter. Dan een aantal woorden over het mbo. De minister sprak daar zelf al heel mooie woorden over. Hij zei: "We moeten alle studenten gelijkwaardig behandelen. Mbo-studenten zijn studenten die je niet anders moet behandelen dan hbo-studenten of universitaire studenten." Met zulke mooie woorden van de minister over het mbo is het de hoogste tijd om op alle terreinen de daad bij het woord te voegen.

Voorzitter. Tot mijn verbazing lees ik dat de middelen die vrijkomen met de afschaffing van de halvering van het collegegeld enkel worden gebruikt om het verzamelinkomen voor de aanvullende beurs voor hogeronderwijsstudenten te verruimen. De minister zegt dat dat komt omdat deze regeling alleen gold voor hogeronderwijsstudenten. Er zijn echter best wat kanttekeningen te plaatsen bij deze argumentatie. De halvering van het collegegeld werd namelijk alleen in het hoger onderwijs toegepast omdat mbo-studenten al een basisbeurs hadden. Aangezien beide groepen met het wetsvoorstel een basisbeurs krijgen, vervalt de reden voor die ongelijke behandeling. Het is dus een politieke keuze om dit verschil te maken.

Voorzitter. Ook hier zien we weer dat de ongelijkheid tussen twee groepen groter wordt. De overheid investeert namelijk fors meer in hogeronderwijsstudenten. Ter illustratie: een afgeronde mbo 2-opleiding kost de overheid meer dan €30.000 minder aan onderwijsinvesteringen dan een afgeronde wo-master. Ik wil de minister vragen hoe hij dat rijmt met zijn prioriteit om de kansengelijkheid van mbo-studenten te verbeteren. Ik wil hem ook vragen of hij het daadwerkelijk te rechtvaardigen vindt dat daardoor minder mbo-studenten toegang hebben tot de aanvullende beurs. Wat vindt hij ervan dat de overheid zo fors minder investeert in mbo-studenten?

Voorzitter. Op dit punt hebben wij een amendement ingediend. Ik ben heel benieuwd hoe de minister ons amendement beoordeelt. Ik hoop dat hij wil meedenken met onze fractie. Wij vinden namelijk dat de verschillen tussen mbo-studenten en hbo-studenten op alle terreinen rechtgezet moeten worden.

De heer Peters (CDA):

Ik vind dit heel interessant. Ik heb in mijn bijdrage namelijk ook gevraagd of daar ruimte voor is, bijvoorbeeld in relatie met de kinderbijslag. Ik vraag me wel af wat de dekking van het amendement is. Als we dit binnen de begroting doen, krijgt iedereen een lagere basisbeurs en is er een bredere toegang tot een aanvullende beurs. Is dat de dekking van dit amendement?

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Wij hebben natuurlijk het hoofd gebroken over hoe we dit voor elkaar moeten krijgen, omdat dit geen begrotingsbehandeling is maar een wet. Wij staan voor een ontzettend lastig dilemma. Dit is namelijk een wet met een macrobudget van 1 miljard. Volgens de redenering van de coalitie moet alles binnen dat macrobudget gehaald worden. Wij hebben echter fundamentele problemen met de hoogte van dat bedrag. Dat los je niet op binnen de begrotingssystematiek. Tegelijkertijd vind ik het ook een zwaktebod als we op geen enkele manier gaan proberen om voorstellen te doen die de verschillen tussen studenten in het mbo en het hoger onderwijs gaan rechttrekken. Als de heer Peters met ons wil nadenken over een dekking — ik heb daar best wel wat gedachten bij — dan sta ik daarvoor open. Wat mij betreft kunnen we heel veel kanten op. Mijn voorkeur zou zijn om het weg te halen bij de mensen die de hoogste vermogens hebben.

De heer Peters (CDA):

Dat laatste betekent een lagere basisbeurs, toch?

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Nee.

De heer Peters (CDA):

Dat betekent namelijk dat je de begroting loslaat en dat je die aanpast.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

We hebben hier te maken met een debat waarbij door de coalitie een macrobudget van 1 miljard is vastgesteld. Ik heb problemen met dat macrobudget. Heel veel andere partijen hebben daar ook problemen mee. Die partijen vinden dat er meer geld moet komen voor dit wetsvoorstel, bijvoorbeeld voor compensatie of voor die beurs. Wij hebben zelf een voorstel gedaan om het bedrag voor mbo-studenten gelijk te trekken. Maar dan zit je met het dilemma dat de coalitie heeft besloten: we doen het binnen die 1 miljard. Ik wil graag verder kijken, ook wel met de heer Peters. Wat mij betreft kunnen we, bij de Voorjaarsnota of op een andere manier, heel creatief kijken of we ergens anders geld vandaan kunnen halen. Dat vind ik helemaal prima. Maar we zitten gewoon met het dilemma dat de coalitie een hekje heeft bepaald en nu tegen ons zegt: we kunnen niet instemmen met jullie voorstellen, omdat jullie buiten dat hekje naar bedragen gaan zoeken. Dat is een dilemma, zeg ik in alle eerlijkheid tegen de heer Peters. Ik weet best wel hoe de begrotingssystematiek in de Kamer werkt, maar het is wel een dilemma voor ons, want dat betekent dus dat we eigenlijk geen enkel amendement kunnen indienen, omdat je altijd dezelfde discussie houdt over de dekking.

De voorzitter:

Tot slot, de heer Peters.

De heer Peters (CDA):

Ik denk dat dat laatste klopt. Je krijgt een discussie over de dekking. Als je die niet aangeeft, dan wordt het heel ingewikkeld. Zou het een idee zijn om te wachten met dit punt tot we een voorjaarsnota of een begroting hebben? Dan kunnen we het erover hebben. Want nu kun je een amendement indienen en in stemming brengen, maar ik kan al voorspellen dat een amendement zonder dekking geen meerderheid krijgt. Dat kan gewoon niet. Dan kunt u zeggen: ik wilde het wel, maar die stoute coalitie wil het niet. Maar volgens mij werkt dat helemaal niet op die manier. Als u hier iets wil, zal dat via de begroting of de nota moeten. Is het een idee om het dan te doen, in plaats van nu? Want het onderwerp bevalt me wel. Daar gaat het niet om.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ik wil dat er een oplossing komt. Ik sta hier niet om partijen er straks van te betichten dat ze tegen onze voorstellen zijn. Als we met een oplossing kunnen komen, dan sta ik daarvoor open. Als de minister zegt dat hij dit ook een goed punt vindt en dat hij met ons gaat zoeken naar een oplossing, dan sta ik daarvoor open. Het is natuurlijk het allermakkelijkst om hier gewoon te staan, allerlei wilde voorstellen te doen, allerlei extra miljarden uit te geven en vervolgens te roepen dat andere partijen je voorstellen niet steunen. Ik weet dat het niet zo werkt. Maar ik heb dus een dilemma, omdat er een budget van een miljard is vastgesteld door de coalitie, waar ik het niet mee eens ben.

De voorzitter:

Dat heeft u gezegd. Mevrouw Van der Plas, gaat uw vraag over hetzelfde punt of over een ander punt? Want mevrouw Van der Laan heeft volgens mij een vraag over hetzelfde punt. Ja? Mevrouw Van der Laan.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Ik wilde hier even op doorgaan. Ik weet dat mevrouw Westerveld zich enorm inzet voor de studenten. Het gaat ook niet over de inzet. De strijd voor gelijkheid tussen mbo'ers en hbo'ers is alleen maar te prijzen. Maar laten we doorgaan op de begrotingssystematiek. U kiest zelf voor de tegenstelling coalitie-oppositie. Dat is hoe de begrotingssystematiek werkt, hoe er nu geld wordt vrijgemaakt. Ik vraag, via de voorzitter, aan mevrouw Westerveld: als wij de aanvullende beurs voor de mbo-studenten willen verhogen, of de inkomensgrens willen verlagen, ten koste waarvan gaat dat dan? Gaat dat ten koste van het lesgeld? Want het lesgeld van een mbo-student is aanzienlijk lager dan dat van een hbo-student. Gaat het ten koste van de hoogte van het basisbeursbedrag? Als u binnen onze systematiek zou moeten kiezen, wat is dan de kleur van GroenLinks?

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Dat is natuurlijk lastig. Je krijgt een voorstel voorgelegd waar je niet achter staat, en binnen dat voorstel moet je kiezen. Dat is precies het dilemma dat ik net uitlegde. Ik heb, ondanks dat ik het fijn vind en het toejuich dat er een basisbeurs komt, best wel wat bezwaren, fundamentele bezwaren, tegen dit wetsvoorstel. Die gaan over de weeffouten. Die gaan over de ongelijkheid die wordt gecreëerd. Die gaan over het macrobudget, want ik vind dat er meer geïnvesteerd zou moeten worden. Die keuze maken politieke partijen op het moment dat zij nadenken over hun verkiezingsprogramma en de doorrekening. Er is heel veel af te dingen op de doorrekening van het Centraal Planbureau, maar je kan wel zien waar partijen hun prioriteiten leggen en waar zij op willen bezuinigen. Een aantal andere partijen heeft dat ook wel gedaan, maar met name GroenLinks is de partij die ervoor heeft gekozen om te investeren in jongeren. Dat geld halen we ergens anders vandaan. Vervolgens doen wij niet mee met de coalitieonderhandelingen. Dat was niet per se een vrijwillige keuze van ons. Wij deden niet mee. Dan komt er een voorstel te liggen waar we het niet mee eens zijn en waar we kanttekeningen bij hebben en dan zegt de coalitie: je moet wel binnen ons model denken. Dat is een dilemma.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Nou, dat is precies het dilemma waarover ik een vraag heb en waar ik een antwoord op wil. Dat dilemma ervaren wij ook, maar dit is wel de situatie die er is. Als u het ergens vandaan haalt, gaat dat er daar vanaf. Wat is dan de keuze? U kunt ervoor kiezen om zo veel mogelijk invloed te hebben op het wetsvoorstel — het wetsvoorstel heeft uw steun, heeft u net gezegd — maar als u het hebt over het verbreden van de aanvullende beurs voor mbo-studenten, gaat het binnen het wetsvoorstel ergens vanaf. Wordt het lesgeld voor een mbo'er dan hoger? Of gaat het ten koste van de hoogte van de basisbeurs?

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Maar dat is precies waarom ik deze vraag hier heel open bij de minister neerleg en de minister en de Kamer vraag om met ons mee te denken. Als wij met elkaar vinden dat mbo-studenten een beurs moeten hebben die qua hoogte gelijk is aan de beurs van andere studenten, dan vinden wij daar wel een oplossing voor. We kunnen heel moeilijke technische discussies gaan hebben over wat wel en niet precies binnen de begrotingssystematiek past, maar feitelijk is het zo dat als wij hier in de Tweede Kamer met ons 150'en, met de meerderheid daarvan, besluiten dat wij voor een bepaalde groep een extra bedrag willen uittrekken, dan komen wij daar wel uit. Ik vind het ook vaak te makkelijk dat partijen zeggen: het kan niet vanwege de begrotingssystematiek. Maar vaak kan het dan niet omdat bijvoorbeeld de coalitie er met elkaar niet uit komt en er dan wordt gewezen naar een technische discussie. Dat vind ik ook een te makkelijke.

Mevrouw Van der Plas (BBB):

Allereerst wil ik opmerken dat het vaak met een dekking … Er wordt hier wel gezegd: "Als er geen dekking is, dan haalt het het niet". Nou, er worden hier ook genoeg voorstellen gedaan mét dekking, en die halen het dan vaak ook niet. Dus dat is volgens mij geen argument.

Maar ik wou nog even een stukje teruggaan in de tijd, omdat GroenLinks destijds wel akkoord is gegaan met het leenstelsel. Om de toekomst te bepalen, moet je altijd even de geschiedenis duiden, zeg maar. Ik wilde eigenlijk vragen aan mevrouw Westerveld of zij in het kort nog kan uitleggen wat de overwegingen waren om wel met het leenstelsel akkoord te gaan, terwijl er toen ook al heel veel rode vlaggen omhooggingen, bijvoorbeeld dat studeren daardoor voor de rijken zou worden. Wat is er toen dan gebeurd dat GroenLinks, ondanks al die waarschuwingen, destijds toch akkoord is gegaan met dat leenstelsel?

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ik heb dat in mijn tekst net ook al even genoemd, hè. Wat toen onze redenen waren om in te stemmen met het leenstelsel, was omdat er in deze Kamer vrijwel geen enkele partij was die structureel wilde investeren in het hoger onderwijs. Echt geen enkele partij. En dan wordt er geld gezocht, omdat hogescholen en universiteiten gewoon tekort gingen komen. En dan wordt er — dat schetste ik net ook al in mijn inleiding — vaak heel snel gekeken naar studenten, ook omdat een deel van de studenten straks hele goede banen krijgt en straks heel erg veel gaat verdienen. Dat geldt niet voor alle studenten, lang niet, maar we hebben natuurlijk ook een heel groot deel studenten dat later die arts of die bestuursvoorzitter wordt die heel veel gaat verdienen en waarbij je je de vraag zou kunnen stellen of het gerechtvaardigd is dat je ook hen tijdens de studietijd dan nog extra middelen meegeeft. Dat is een van de overwegingen geweest. Een overweging was ook dat een lening later afbetaald zou kunnen worden. We hebben inderdaad de afgelopen jaren gezien dat dit veel stress oplevert voor jongeren. Dat heel veel jongeren zich afvragen of zij hun studieschuld ooit kunnen terugbetalen. Dat heel veel jongeren daardoor misschien ook wel mentale klachten krijgen. Dat hebben we gezien. Dus daarom zijn we er de afgelopen jaren ook van afgestapt, en daar ben ik blij mee.

Mevrouw Van der Plas (BBB):

Maar ik kan mij herinneren dat dat toen ook al heel erg ter sprake kwam. Ik stel deze vraag omdat er nog wel wat meer wetten zijn die aangenomen moeten worden, en waarvoor ook gewaarschuwd wordt: "Dit gaat straks helemaal mis. Dit wordt een nieuwe parlementaire enquête." Ik snap de overweging wel om daar destijds in mee te stemmen, maar in mijn herinnering — want ik zat toen nog niet in de Kamer — waren er toen echt wel gewoon hele grote bezwaren, en mensen die bijvoorbeeld zeiden "dit gaat gewoon verkeerd, ook met het afbetalen van die leningen", of dat mensen met een kleiner inkomen gewoon niet meer in staat zouden zijn om een studie te volgen, een hbo-studie bijvoorbeeld. En daarom stel ik ook die vraag. In hoeverre heeft GroenLinks daar nou van geleerd, ook met het oog op toekomstige wetten? Die zullen we hier nu maar niet inhoudelijk bespreken, maar die komen er ook nog aan.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Volgens mij heb ik hier al een keer of tien gezegd dat we niet hadden moeten instemmen met het leenstelsel. Dat is trouwens niet de eerste keer; we hebben ook in de vorige periode een aantal debatten gevoerd waarin ik dat ook allemaal heb gezegd. Ik ken die tegenargumenten heel goed, want in de tijd dat GroenLinks instemde met het leenstelsel zat ikzelf redelijk aan de andere kant: ik was net actief bij de Landelijke Studentenvakbond. Ik heb in mijn studententijd heel veel georganiseerd en meegedaan aan demonstraties tegen de invoering van het leenstelsel, precies om de redenen die mevrouw Van der Plas hier noemt. Maar als we heel eerlijk zijn, dan blijkt wel uit verschillende evaluaties dat het maar de vraag is of de toegankelijkheid van het hoger onderwijs zoveel slechter is geworden. Dat blijkt gewoon uit de evaluaties die zijn gedaan over het leenstelsel. Wat wel blijkt, is inderdaad die enorme stress onder de jongerengeneratie. En dan hebben we de afgelopen tijd natuurlijk ook nog te maken met hoge kosten; we hebben een coronacrisis, een lockdown met allerlei schadelijke gevolgen daarvan. Dus er is ontzettend veel gebeurd, maar het aantal studenten in het hoger onderwijs is alleen maar toegenomen. Wat natuurlijk niet wil zeggen dat er geen grote problemen zijn bij studenten; dat wil ik best hier nog een keer benadrukken. Ik weet dat er heel veel studenten zijn die bijvoorbeeld leraar worden, die verpleegkundige worden, en die met hoofdpijn hun carrière beginnen omdat ze een enorme studieschuld hebben. Dat is een heel groot probleem. Die studenten zouden we genereus moeten compenseren, omdat ze een financieel slechtere situatie hebben dan de studenten voor hen en dan de groep na hen.

De voorzitter:

Dank u wel. Mevrouw Van der Plas, tot slot.

Mevrouw Van der Plas (BBB):

Het is ook geen verwijt aan mevrouw Westerveld zelf. Haar strijd voor jongeren siert haar enorm. Daar kijk ik met bewondering naar, en ook naar haar diepgaande kennis en de onderbouwingen die zij geeft. Daar gaat het niet om. Het gaat mij eigenlijk om de vraag of er binnen GroenLinks wel gedacht wordt aan al die andere wetten waarbij er ook allemaal rode vlaggen omhooggaan. Wij zijn natuurlijk met het leenstelsel ook wel een beetje de fout in gegaan — ik sla het even plat — maar zullen we daar bij toekomstige wetten dan ook extra goed op letten en er niet zomaar, tussen aanhalingstekens, in meegaan? Dat is eigenlijk wat ik wil meegeven. Mevrouw Westerveld hoeft daar niet op te antwoorden; dat mag trouwens wel.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ik durf er mijn hand voor in het vuur te steken dat al mijn collega's altijd ontzettend serieus omgaan met een wetsbehandeling. Er zit ook wel een andere kant aan: het is voor partijen in de Kamer natuurlijk het allermakkelijkste om altijd alleen maar kritiek te hebben en altijd alleen maar te vertellen aan het kabinet en aan coalitiepartijen waarom alles verkeerd is, want dan kun je ook nooit iets fout doen. Inderdaad, wij hebben een fout gemaakt bij het instellen van het leenstelsel; dat geven we ook toe. Maar ik vind het te makkelijk om uit een reflex dan maar overal tegen te stemmen, want daar helpen wij het land niet mee vooruit. Wij gaan dus sowieso altijd heel serieus een wetsbehandeling in. Wetsbehandelingen staan bij ons voorop. Ik ben dus ook blij dat er vandaag zo veel partijen in de Kamer zitten. Ik zou willen dat er bij alle wetsbehandelingen zo veel partijen aanwezig zijn, want dat is het allerbelangrijkste wat wij hier doen. Maar er worden natuurlijk ook gewoon fouten gemaakt door politieke partijen.

De voorzitter:

U vervolgt uw betoog.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ja, voorzitter. Ik ben bijna bij de afronding aangekomen, maar ik wil eerst nog een paar punten maken over de weeffouten die erin zitten en die ik net ook al even benoemde. Ik zei net ook al dat ik als oud-voorzitter van de Landelijke Studentenvakbond goed bekend ben met de weeffouten en knelpunten die in het oude stelsel zaten. Je kunt daarbij denken aan de bedragen, die nog steeds bij lange na niet genoeg zijn om tegemoet te komen aan de kosten van het levensonderhoud en alle studiekosten van studenten. Maar er zijn nog een aantal andere dilemma's waar studenten onder het vorige stelsel van de basisbeurs tegen aanliepen, bijvoorbeeld wanneer een student zich niet mag inschrijven op het adres van degene bij wie hij een kamer huurt, omdat de verhuurder de vergunning bijvoorbeeld niet op orde heeft en bang is dat de gemeente erachter komt. Dan vervalt natuurlijk de uitwonende beurs voor de student, dus het risico ligt dan weer bij de student.

Voorzitter. Op welke manier wordt ervoor gezorgd dat studenten die aanspraak willen maken op een aanvullende beurs, makkelijker kunnen aantonen dat ze geen contact meer hebben met een van beide ouders? Dat leidde in het verleden ook vaak tot pijnlijke situaties. Als je bijvoorbeeld een hele moeizame band hebt met een van beide ouders en je wilt het inkomen van die ouder niet laten meetellen bij het toekennen van een aanvullende beurs, omdat je niets krijgt van die ouder, dan moet je dat wel kunnen aantonen bij DUO. Dat kan soms voor heel pijnlijke situaties binnen gezinnen zorgen.

Voorzitter. Aan de hand van welke criteria gaat DUO controleren of iemand uitwonend is? Er verscheen gisteren een artikel van het Hoger Onderwijs Persbureau waaruit bleek dat DUO in tien jaar tijd bijna 23.000 huisbezoeken heeft afgelegd. Bijna 10.000 keer stelde hij dat een student geen recht had op een uitwonende beurs. 63% van deze studenten ging in bezwaar. Van hen kreeg 22% gelijk. Als dat percentage zo hoog is, is er misschien iets mis met de manier waarop wordt gecontroleerd. Zouden we dat niet moeten aanpassen, zo vraag ik de minister.

Voorzitter, ik rond af. Wij steunen dit voorstel, al had ik graag een ander voorstel gezien. Ik mis namelijk een fundamentele discussie in de Kamer over de wijze van studiefinanciering. Het gesprek van vandaag gaat over geld, over het macrobudget van 1 miljard. Er zullen wat verwijten over en weer komen. Diverse partijen zullen allerlei voorstellen doen om bijvoorbeeld bedragen op te hogen. Daar gaat geen ruimte voor zijn, want de coalitie heeft besloten om een hekje van 1 miljard om het voorstel heen te zetten. Dat is jammer, want eigenlijk verdient het onderwerp een heel fundamenteel gesprek over toegankelijkheid, kansengelijkheid, de vraag hoe we als samenleving willen omgaan met onze kennissamenleving en het investeren in jongeren, en over hoe we alle jongeren alle kansen willen bieden. Ik ben ervan overtuigd dat we, als we dat fundamentele gesprek in de Kamer gevoerd zouden hebben, een stelsel voor ons zouden hebben liggen dat er heel anders had uitgezien.

De heer Beertema (PVV):

Is mevrouw Westerveld aan het einde van haar betoog? Ja. Daar had ik even op gewacht. Ik hoorde haar net in een interruptiedebatje met BBB zeggen dat er partijen zijn die altijd overal tegen zijn, maar dat zij zo meegaand en gouvernementeel zijn, dat zij nooit echte kritiek hebben maar altijd bereid zijn om mee te gaan. Het is een beetje een witwasverhaal geworden, wat ook wel nodig is, want de PvdA is, met de toenmalige minister, de voortrekker geweest van dit schuldenstelsel. GroenLinks heeft dat gewoon gevolgd. Dat had grote drama's in de eigen fractie tot gevolg. Meneer Zihni Özdil is daardoor gecanceld, zal ik maar zeggen. Maar goed, nu is alles weer koek en ei en is het verhaal witgewassen. Maar ik heb nog een andere vraag. Als die partijen waarvan mevrouw Westerveld zegt dat ze altijd maar zo tegen zijn, nou gewoon door mevrouw Westerveld stelselmatig worden uitgesloten in een cordon sanitaire en ervoor wordt gezorgd dat er een cordon publicitaire is, wat verwacht zij dan? Dat die partijen altijd maar klaarstaan om net als GroenLinks mee te praten op al die ministeries? Dat is toch een beetje een valse voorstelling van zaken, zou ik zeggen.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Het is ook een valse voorstelling van zaken om te doen alsof wij voor alle wetsvoorstellen stemmen en daar niet kritisch op zijn. Ik zei net in het interruptiedebatje met mevrouw Van der Plas dat wij heel zorgvuldig en heel serieus met wetten omgaan. Wij zijn bij ongeveer alle wetsvoorstellen, omdat dit het allerbelangrijkste is wat we hier kunnen doen. We hebben dan altijd met elkaar in de fractie de discussie: gaan we akkoord met deze wet, willen we die wet verbeteren of kunnen we gewoon niet akkoord gaan? Wat je ook ziet, is dat we best wel vaak amendementen indienen omdat we vinden dat het weliswaar de goede kant opgaat met een wet maar dat die nog wel een heel stuk beter moet. Maar altijd hebben we daar in onze fractie een heel fundamentele discussie over. Een discussie over de vraag: maken we Nederland beter door deze wet of niet? En als het antwoord dat laatste is, stemmen wij niet in met die wet. Dat hebben we de afgelopen jaren niet gedaan en dat zullen we de komende jaren ook niet doen.

De heer Beertema (PVV):

Ik hoor GroenLinks nooit over de enorme toestroom in het hoger onderwijs, vooral op universiteiten waar studenten elkaar verdringen en ze keihard moeten concurreren met elkaar voor plaatsen in fixusstudies en voor studentenkamers die heel schaars zijn. Daar hoor je ons bijvoorbeeld wel over, omdat wij ons verzetten tegen die enorme uit de klauw gelopen internationalisering, die toestroom van al die buitenlanders, het meest uit de EU maar ook buiten de EU. Maar al die studenten uit de EU gaan datzelfde recht uitoefenen op die studiefinanciering. Onze leerlingen, wat ook de kinderen zijn van de kiezers van GroenLinks, moeten daarmee concurreren. Toch hoor ik daar mevrouw Westerveld nooit over. Ze heeft wel een heel groot hart voor al die mbo'ers enzovoorts, maar haar eigen studenten laat ze vallen als een baksteen. Want dan gaan al die buitenlandse studenten uit Roemenië, Italië, Portugal en weet ik veel waar ze allemaal vandaan komen, voor. Tot 54% buitenlanders op de universiteit van Maastricht en tot 94% buitenlanders op sommige faculteiten. Als ik dan een beroep doe op GroenLinks, geven ze nooit thuis. Maar wij zijn de nazi's; dat is waar.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Misschien moeten we het debat gewoon op feiten voeren. De heer Beertema zegt GroenLinks daar nooit over te horen. Ik was drie weken geleden bij een debat hierover. Ik was twee weken geleden bij een debat over fixusstudies. De heer Beertema zat toen hier in de zaal. Dus óf hij heeft toen niet opgelet óf hij verwijt mij iets waarvan hij zelf weet dat het niet waar is. Want ik heb het er wel over, in debatten maar ook in gesprekken met studenten en onderwijsinstellingen.

De voorzitter:

Tot slot.

De heer Beertema (PVV):

Wat heeft GroenLinks dan gedaan om een stop te zetten op die instroom van internationals? Niets, helemaal niets!

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Westerveld.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ik vind het best interessant om hier weer een debat te voeren over de internationalisering van het hoger onderwijs, dat we drie weken geleden overigens ook al hadden. Toen heb ik ook al verteld hoe wij erover dachten en toen heb ik ook verteld dat het inderdaad een worsteling is. Aan de ene kant wil je inderdaad dat studenten in Nederland de mogelijkheid hebben om naar het buitenland te gaan en wil je dat studenten uit andere landen de mogelijkheid hebben om naar Nederland te gaan, maar we zien ook de druk die het legt op onze instellingen, op de huisvesting en op de docenten. Dat verhaal heb ik een paar weken geleden hier nog verteld. De heer Beertema zat toen volgens mij op de plek waar hij nu ook zit. Dus ik zou hem aanraden om de volgende keer iets beter te luisteren.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Westerveld. Dan geef ik het woord aan mevrouw Koekkoek van Volt. Ik stel voor dat we daarna schorsen voor de lunch.

Mevrouw Koekkoek (Volt):

Dank, voorzitter. Met het wetsvoorstel dat we vandaag bespreken, wordt wat Volt betreft een grote fout erkend door het kabinet: de basisbeurs had nooit afgeschaft mogen worden. We zijn er dan ook positief over dat de basisbeurs zo goed als zeker zal terugkeren. We zien dat ook als een erkenning naar de jongere generaties binnen onze samenleving dat zij door te gaan studeren in het mbo, het hbo of op de universiteit niet alleen bezig zijn met het vormgeven van hun eigen toekomst maar juist ook de toekomst van een sterk Nederland in een sterk Europa.

Voorzitter. Het wetsvoorstel strekt natuurlijk verder dan enkel een nieuwe basisbeurs. Om positief te beginnen: Volt is blij dat met het voorliggende wetsvoorstel recht wordt gedaan aan de positie van mbo-studenten. De voorwaarden waartegen zij hun studieschuld kunnen terugbetalen, worden gelijkgetrokken met studenten in het hbo en universitair onderwijs. Dat is een onmisbare stap om recht te doen aan de gelijkwaardige positie en behandeling van mbo-studenten. We zijn blij dat de minister zich daarvoor hard maakt. Verder is het mooi dat de basisbeurs voor mbo-studenten altijd in stand gehouden is en ze in ieder geval vanuit dat opzicht niet noodgedwongen hebben moeten bijlenen. Maar dat betekent natuurlijk niet dat mbo-studenten niks hebben geleend in de afgelopen jaren. Daarom wil ik inzoomen op twee specifieke onderwerpen: de aanvraag van de aanvullende beurs door mbo-studenten en de tegemoetkoming voor bbl-studenten in het mbo.

Allereerst de aanvraag van de aanvullende beurs. Enkele jaren geleden lag het aandeel mbo-studenten dat recht had op een aanvullende beurs maar deze niet aanvroeg, op een kwart. Kan de minister aangeven wat er in de tussentijd precies gedaan is, bijvoorbeeld op het gebied van communicatie, om dit percentage omlaag te brengen? Hoe zijn die cijfers nu? Wat is de minister verder nog van plan? Spreekt de minister ook met de Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs, de JOB, over deze problematiek? Daarnaast wil ik het hebben over de positie van bbl-studenten. Daarover vraagt mijn fractie zich af of er onder die groep studenten moeite bestaat met het betalen van de kosten voor bijvoorbeeld openbaar vervoer. Ik heb gister het bericht gelezen dat de minister een dekkende onkostenvergoeding voor stagelopende mbo-studenten wil regelen, maar geldt die vergoeding ook voor bbl-studenten, vraag ik de minister. Hoe is dat nu geregeld? Waar wil de minister naartoe? Gaat zo'n vergoeding ook voor hen gelden, en bijvoorbeeld ook voor de dagen dat zij onderwijs volgen en naar de onderwijsinstelling moeten reizen?

Voorzitter. Zoals ik al zei, gaat het om meer dan alleen een nieuwe basisbeurs. Naast het versterken van de positie van mbo-studenten, gaat het ook over de compensatie van de zogenoemde pechgeneratie, oftewel de generatie die gestudeerd heeft onder het leenstelsel. Wat Volt betreft is "pech" alleen nog zacht uitgedrukt als je alle problematiek van de afgelopen jaren en specifiek voor deze groep bij elkaar optelt: stress over schulden, rentelasten, het niet kunnen krijgen van een betaalbaar huis, mentale problematiek en noem maar op. Op de coalitie na is de Kamer duidelijk geweest in eerdere debatten: de compensatie die door het kabinet voorgesteld wordt, kan eigenlijk niet eens echt een doekje voor het bloeden genoemd worden. Het is minder dan dat. Ik wil de minister dan ook vragen of hij de frustratie en misschien zelfs de boosheid van de pechgeneratie snapt. Vervolgens wil ik hem vragen of hij kan uitleggen, aan ons maar zeker ook aan studenten, waarom er maar 1 miljard beschikbaar is gesteld voor deze groep studenten? De minister geeft daar namelijk geen heldere onderbouwing voor; niet in het notaoverleg van vorig jaar, niet in de begrotingsbehandeling en ook niet vorige maand in de schriftelijke ronde voor dit wetsvoorstel. Het kabinet geeft zelf aan dat de financiële middelen om alle grote opgaven van vandaag de dag aan te gaan, vragen om grote investeringen. Dat vraagt weer om keuzes. Maar ons gaat het er nu juist om hoe die keuzes tegen elkaar zijn afgewogen. Daar hoor ik heel graag een duidelijkere onderbouwing van de minister over.

Voorzitter. Dan wil ik het graag hebben over de hoogte van de nieuwe basisbeurs en de geplande koopkrachtcompensatie die het kabinet zal uitvoeren. Als Volt hebben we in het notaoverleg van vorig jaar al aangegeven dat beleid allereerst moet gaan om het stellen van doelen. Vervolgens moet er worden gekeken welk budget daarvoor passend en beschikbaar is. Bij dit wetsvoorstel lijkt het precies andersom te zijn gegaan. Er is gekozen voor een bedrag van 1 miljard euro voor de nieuwe basisbeurs, en vervolgens is er gekeken wat daarmee gedaan kon worden voor studenten. Daarom hebben we het kabinet toen ook verzocht om serieus te kijken naar de voorstellen van het SER Jongerenplatform. Ik zou dat opnieuw willen doen. Zeker met de inflatie van de afgelopen tijd is het nodig om dat plan opnieuw te wegen en om te kijken of die voorstellen niet meer recht zouden doen aan de realiteit van vandaag de dag. Ook daarop hoor ik graag een kritische reflectie van de minister.

Voorzitter. Om bij het punt van koopkrachtcompensatie te blijven: gisteren nog heeft de Amsterdamse rechtbank geoordeeld dat studenten niet uitgesloten mogen worden van de eenmalige energietoeslag. Gemeenten waren verantwoordelijk voor de uitvoering daarvan. Wat Volt betreft zijn studenten ten onrechte uitgesloten van de energietoeslag. We zijn er daarentegen wel positief over dat het kabinet voor in ieder geval volgend jaar komt met een eenmalige koopkrachtreparatie van €165 per maand per student. Alleen, het kromme aan die compensatie is dat die boven op de basisbeurs zal worden uitgekeerd, oftewel: als je volgend jaar geen basisbeurs krijgt, maar nog wel uitwonend student bent, krijg je geen compensatie. Dat zouden wij als Volt graag anders zien. Daarom hebben wij een amendement ingediend dat dit mogelijk moet maken. We horen graag wat de minister daarvan vindt en hoe hij van plan is om ook voor deze groep studenten uit de pechgeneratie koopkrachtcompensatie te regelen.

Voorzitter. Een van de moeilijkheden van het amendement zal waarschijnlijk zitten in de uitvoering, zoals bleek uit de schriftelijke vragenronde. Daar heeft Volt ook iets op bedacht. We dienen ook een amendement in om de basisbeursrechten voor de groep studenten uit de pechgeneratie die uitloop heeft, te verlengen met twee jaar. Dan kan de koopkrachtcompensatie namelijk worden uitgekeerd boven op de basisbeurs. Zo wordt een te complexe extra uitvoeringstaak vermeden. Ook daarvan hoor ik graag hoe de minister erover denkt. Mocht de minister het niet eens zijn met zo'n uitbreiding van de basisbeursrechten, dan horen we ook graag welke alternatieven hij hiervoor ziet.

Voorzitter. Ik zal voor het gemak meteen overgaan naar ons derde amendement, over het verruimen van de inkomensgrenzen voor studenten om in aanmerking te komen voor de aanvullende beurs. Afgelopen april besloot het kabinet om middeninkomens extra te ondersteunen door de grenzen te verruimen naar €70.000 aan ouderlijk verzamelinkomen, maar we zijn inmiddels ingehaald door een realiteit van aanhoudende hoge inflatie. Volt vindt het dan ook onwenselijk dat de groep middeninkomens hierdoor verder onder druk komt te staan en stelt als onderdeel van een gerichte inkomenssteun voor hen die die nodig hebben, voor om de grens te verruimen naar €80.000. We hebben als Volt wel wat ideeën over hoe we dit zouden kunnen bekostigen — ik zie collega Peters staan — maar ik hoor graag wat de minister hiervan vindt. Wat is er mogelijk en wat is hij bereid om hiervoor richting zijn collega van Financiën te doen om ervoor te zorgen dat de basisbeurs en de aanvullende beurs voor de huidige groep die daarvoor in aanmerking komt, niet verlaagd hoeven te worden?

De heer Peters (CDA):

In de wandelgangen zei de heer Kwint ooit tegen mij: gratis bier is ook een politieke keuze. Net als mevrouw Koekkoek moest ik daar hartelijk om lachen, maar het is inderdaad ook een politieke keuze. Ik hoor u nu spreken over compensatie voor de pechgeneratie, een hogere basisbeurs, voor een langere tijd, koopkrachtcompensatie. Dit zijn allemaal wensen van Volt, die ik nu trouwens voor het eerst hoor, maar dat is één ding. Er staan alleen geen bedragen, geen uitvoering en geen dekking bij. Als je een voorstel doet, moet het meer zijn dan gratis bier voor iedereen. Dan doe je een voorstel: ik weet hoe ik het ga afbakenen, ik weet hoeveel het kost en ik weet hoe ik het ga betalen. Die punten heb ik alle drie niet gezien. Zou mevrouw Koekkoek een deel van haar spreektijd daaraan willen besteden?

Mevrouw Koekkoek (Volt):

Ik wil eerst even ingaan op het punt dat dit nu voor het eerst bekend zou worden. Dat lijkt me stug, want we hebben gewoon meegedaan aan de schriftelijke rondes en daarin hebben we deze vragen ook gesteld en zijn onze wensen ook duidelijk geworden.

Wij dienen amendementen in die in principe deels binnen, deels buiten het budget zouden moeten kunnen. Twee amendementen gaan meer over het budget van 1 miljard, waar we het net over hadden, en één amendement, over de koopkrachtcompensatie, valt daarbuiten. Wij zouden de volgende dekking willen voorstellen, en daarom is die nog niet volledig uitgerekend. Wij hebben als Volt eerder al een motie ingediend over een meevallersheffing. Gisteren is die motie nogmaals aangenomen voor het komende jaar. Dat zou een mogelijkheid zijn om een deel van deze kosten te betalen, maar heel simpel gezegd: de motie is gisteren aangenomen, dus de exacte berekening kon ik nog niet meegeven.

Los daarvan — collega Westerveld had het daar net ook over — is het voor mij heel onduidelijk waarom dat beschikbare budget van 1 miljard er is. Vandaar dat ik er in mijn inbreng ook tijd aan heb besteed. Waarom is dat bedrag er? Waarom is dat niet hoger? Laat ik het zo zegen: ik twijfel eraan of dat de bedoeling is.

De heer Peters (CDA):

Maar het kan toch niet zo zijn dat de dekking van deze amendementen gebaseerd is op een gisteren ingediende motie, die nog niet aangenomen is, over een heffing waarvan niemand weet wat die gaat opleveren en waar die vandaan komt? Het mag natuurlijk, maar we kunnen ook zeggen: wacht nou even tot de begroting en amendeer dan dat er 1 miljard extra naar het onderwijs gaat, ten koste van Defensie, of zo. Weet ik veel! Maar nu is het eigenlijk gewoon niks. Sorry.

Mevrouw Koekkoek (Volt):

Het gaat niet over een motie van gisteren die nog niet is aangenomen. Dan heeft de heer Peters mij niet goed gehoord. Het gaat over een motie die al veel eerder is ingediend, die is aangenomen en die ook al ten dele is uitgevoerd. De Kamer heeft gisteren een herhaalde motie aangenomen, die vorige week ingediend is. Die geldt dan niet alleen voor dit jaar, maar ook voor komend jaar. Daarbij geef ik de heer Peters aan dat de dekking voor de amendementen die wij hebben ingediend, hieruit zou kunnen komen. Tegelijkertijd staan er geen cijfers bij. Daar geef ik de heer Peters gelijk in. Waarom niet? Omdat de exacte berekening van die 1 miljard mij bijvoorbeeld ook niet duidelijk is. Ik weet dus niet wat voor keuzes we daarin kunnen maken. De dekking van het amendement over de koopkrachtcompensatie komt uit de 1 miljard. Dat geld komt uit een ander potje. Ook daarin geef ik aan de minister mee wat volgens mij de richting is die we in moeten gaan. Daar zou je een meevallersheffing voor kunnen gebruiken. Dat zou mijn suggestie zijn, maar het mag ook op een andere manier.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Peters.

De heer Peters (CDA):

Afsluitend. U heeft dan dus drie amendementen zonder cijfers en zonder dekking. Die worden dan eventueel aangenomen, en dan zegt u tegen de minister: zoek de dekking er maar bij, wellicht buiten de Onderwijsbegroting. Dat kan toch niet?

Mevrouw Koekkoek (Volt):

Dat vind ik wel wat gechargeerd gezegd. Maar het is mij wel totaal onduidelijk waarom dat budget van 1 miljard er is. Daar hebben we net natuurlijk ook interrupties over gehoord. We hebben daar eerder vragen over gesteld. Daar is ook geen duidelijke onderbouwing voor gekomen. Dan weet ik ook niet goed hoe ik hier op een constructieve manier aan bij kan dragen. We maken elkaar soms het verwijt dat we niet constructief zijn met elkaar. Ik probeer daaruit te komen. Dit zijn drie amendementen die in principe haalbaar zijn. Ik doe ook een suggestie voor waar het geld wat mij betreft vandaan zou kunnen komen. Tegelijkertijd vraag ik waarom die 1 miljard er is, want dat is me niet duidelijk. Als dat me niet duidelijk wordt, kan ik daar ook geen keuzes in maken.

De voorzitter:

Heeft u een andere vraag?

Mevrouw Van der Laan (D66):

Nou, hierop doorgaand, want het duizelt mij ook een beetje. Het gaat om de vraag over de 1 miljard. We hebben eerder debatten gevoerd. Mevrouw Koekkoek zei dat haar fractie aanwezig is geweest bij eerdere debatten. Ik heb meneer Dassen één keer gezien bij het hoofdlijnendebat over studiefinanciering. In dat debat heeft de minister zeer uitgebreid toegelicht waarom er gekozen is voor het miljard. Dus dat debat is er wel geweest. Mevrouw Koekkoek komt nu met amendementen en lijkt toch een beetje zand in de ogen te strooien, doordat zij dekking zoekt op andere tafels. Mijn vraag is zeer inhoudelijk: waar gaat de voorkeur naar uit; wat is de topprioriteit van Volt?

Mevrouw Koekkoek (Volt):

Ik ga eerst even rechtzetten wat hier nu gezegd wordt. Mijn collega Dassen heeft inderdaad aan het hoofdlijnendebat deelgenomen. Er is ook een notaoverleg geweest. Er is een schriftelijke vragenronde geweest. Daar hebben wij als Volt ook aan meegedaan. Dus het konijn uit de hoge hoed, dat is er niet. Dat gezegd hebbende, er is een amendement over koopkrachtcompensatie. Ik probeer duidelijk te maken dat dat dus niet gaat over het budget van 1 miljard. Daarvan zeg ik: de richting die ik aan de minister meegeef, is bijvoorbeeld budget dat wij nu net zelf als Volt geregeld hebben met die motie, dat je uit de meevallersheffing kunt halen. Dat is een richting die ik meegeef.

De andere twee amendementen hebben betrekking op het principepunt — waarover net ook best wel uitgebreid is gedebatteerd — dat die 1 miljard, wat mij betreft, niet duidelijk onderbouwd is. Het is niet alleen: goh, we hebben een budget over, en aan dat budget gaan we doelen verbinden. Ik heb net ook al in mijn inbreng gezegd dat je het andersom moet doen. Wat is je doel en verbind daar een budget aan. Dat is mij onduidelijk. Daarom breng ik twee amendementen in, die wellicht meer richting het principepunt gaan. Dat is dat je eigenlijk meer moet compenseren dan wat we nu aanbieden als overheid.

De heer El Yassini (VVD):

Ik hoor mevrouw Koekkoek zeggen: je zult eerst moeten kijken wat je wilt doen en dan kijken wat het gaat kosten. Mevrouw Koekkoek had het ook over het verhogen van de inkomensgrens van €70.000 naar €80.000. Daar gaat ze een amendement voor indienen. Kan zij mij vertellen hoeveel dat jaarlijks structureel extra kost?

Mevrouw Koekkoek (Volt):

U bedoelt per student?

De heer El Yassini (VVD):

Totaal voor de rijksoverheid.

Mevrouw Koekkoek (Volt):

Kan ik vertellen hoeveel dat in totaal voor de rijksoverheid betekent? Nee, want dan had ik dat ook wel opgeschreven. Dat is heel simpel. Ik wil wel even een aanvulling geven. Je kunt zeggen: in een bepaalde realiteit stellen we een inkomensgrens van €70.000. Dat heb ik net ook in mijn inbreng gezegd. Op het moment dat de realiteit verschuift door een aanhoudende hoge inflatie die komt door een onvoorziene oorlog, moet je ook de redenering achter een bepaald cijfer veranderen. Daar ziet het amendement op. Het is een aanpassing aan een realiteit die inmiddels ingehaald is.

De heer El Yassini (VVD):

Ik kan niet anders dan concluderen dat dit een zeer ondoordacht amendement is. Ik stel mevrouw Koekkoek een simpele vraag: wat gaat dit de rijksoverheid extra structureel jaarlijks kosten? Dat is een overweging. Vervolgens hoor ik mevrouw Koekkoek zeggen: ja, dat weten we niet, want dan hadden we het in het amendement gezet. Ik pak even de lijst van vragen en antwoorden van 7 april 2022 erbij. Op pagina 18 wordt er een vraag over gesteld aan het kabinet: wat gebeurt er dan in feite structureel met de uitgaven van de rijksoverheid? Daar staat heel duidelijk: "Wanneer de inkomensgrens voor de aanvullende beurs van dat bedrag wordt verbreed naar €80.000, nemen de uitgaven jaarlijks structureel toe met 175 miljoen". Ik kan me voorstellen dat dit informatie is die we als Kamerleden hebben en dat die onderdeel uitmaakt van het amendement. Kan ik dan niet concluderen dat het amendement ondoordacht is?

Mevrouw Koekkoek (Volt):

Daar ben ik het niet mee eens, omdat de redenering in deze interruptie ook weer wordt omgekeerd. Ik vraag aan de regering waarom de redenering in dit wetsvoorstel zo is geweest dat we eerst een bedrag noemen en daarna de doelen eraan verbinden. Dat hoor ik hier ook terug. De vraag die achter deze interruptie zit, is "hoeveel kost het?" en niet "wat gaan we ermee bereiken en wat willen we ermee bereiken?" Met de €70.000 die in het wetsvoorstel staat willen we voorkomen dat een groep middeninkomens er disproportioneel op achteruitgaat. Ik beargumenteer dat dit in een andere tijd is ingediend en dat die tijd nu is ingehaald door een andere realiteit. Als je het doel wilt behouden om de middeninkomens te beschermen, iets wat ik erg onderschrijf, dan moet de grens omhoog. Dan kan niet de redenering zijn "wat kost het, want ik maak mijn politieke keuze alleen op basis van het cijfer".

De voorzitter:

Dank u wel. Tot slot, de heer El Yassini.

De heer El Yassini (VVD):

Als er vragen waren gesteld aan het kabinet over de bijdrage, dan kan ik daar wel in mee, want dan wordt het gesprek gevoerd met de minister. Maar we hebben het hier over een amendement dat is ingediend door Volt. Er wordt een wetswijziging geamendeerd, een wijziging op een wijziging, die in de wet wordt vastgelegd. Ik vind dat de Kamer de verantwoordelijkheid heeft om, op het moment dat je een wetswijziging gaat wijzigen, vervolgens heel goed na te denken over hoe dat allemaal betaald moet worden. Daarom schrik ik ook dat, als ik mevrouw Koekkoek vraag wat het structureel jaarlijks gaat kosten, het antwoord is: dat weten we niet, maar we gaan wél de wetswijziging amenderen en het in de wet vastleggen. Ik vind dat we dan ook de volgende stap moeten nemen, namelijk eerst weten welke financiële consequenties dat heeft voor iedereen in de samenleving, inclusief de hardwerkende Nederlander die gewoon belasting betaalt.

Mevrouw Koekkoek (Volt):

Ik denk dat daar precies het verschil zit tussen de VVD en Volt. Wij kijken welk doel je wilt behalen. Daar ga je je voor inzetten. En niet andersom: hoeveel geld heb ik ervoor over en dan plak ik daar wel de doelen aan vast.

De voorzitter:

U vervolgt uw betoog. Neenee, meneer El Yassini, we doen interrupties in drieën. Ja, zeker wel!

Mevrouw Koekkoek (Volt):

Dan wil ik nog kort inzoomen op een aantal punten, de rente op studieschulden, de meeweegfactor voor de hypotheekaanvraag, de 12,9 miljoen die voor de basisbeurs beschikbaar had moeten blijven en de generatietoets.

Over de rente op studieschulden. Die komt voor het eerst in jaren weer boven de 0% uit. Dat is een zorgelijke ontwikkeling, zeker wanneer je deze ontwikkeling bekijkt tegen de achtergrond van rentestijgingen in algemene zin. Eerder heeft de Kamer een motie van Volt aangenomen waarin we de minister verzoeken om alternatieve rekenmethoden te onderzoeken waarmee het rentepercentage vastgesteld kan worden, juist omdat we te grote rentestijgingen in de komende jaren voor willen zijn en studenten niet opnieuw onnodig op hoge kosten willen jagen. Nu meen ik me te herinneren dat de minister heeft gezegd hierover voor de zomer met een brief te komen, maar ik zou gezien de recente ontwikkelingen graag een update van de minister horen hoe het met dit onderzoek staat en of er al tussentijdse conclusies te trekken zijn.

De meeweegfactor voor hypotheekaanvragen. Ik vraag me af of de minister heeft overlegd met de minister van Financiën over mogelijkheden om de pechgeneratie te ontzien. Deze groep heeft zich extra in hoge schulden moeten steken. De minister gaf eerder al aan dat het onverstandig zou zijn om de studieschuld helemaal niet mee te nemen in de berekening van de hypotheek. Volt is het er uiteraard mee eens dat we de pechgeneratie niet nog verder in de financiële problemen moeten storten, maar op dit moment wordt in de wegingsfactor geen rekening gehouden met de werkelijke terugbetalingsvoorwaarden. Dit heeft weer een groot effect op de groep met een hoge schuld maar een nog niet heel hoog salaris. Om een voorbeeld te geven: bij een studieschuld van €5.000 geldt dit voor een groep met een brutoloon onder de €6.300. Ziet de minister mogelijkheden voor het versoepelen van de hypotheeknormen voor een groep die op basis van draagkracht een lager aflosbedrag betaalt?

Voorzitter. Tot slot wil ik nog iets zeggen over het nieuws van afgelopen weekend, waaruit bleek dat Hongaarse Erasmusstudenten opnieuw de dupe worden van de regering-Orbán. Ik ben benieuwd om van de minister te horen hoe hij dit nieuws tot zich heeft genomen. Is hij bereid om zich in EU-verband in te zetten voor mogelijkheden om deze studenten alsnog de kans te geven op een Erasmusuitwisseling en om hen ook blijvend onderdeel te maken van de Europese waardengemeenschap?

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Koekkoek. Dan schors ik de vergadering voor de lunch.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt van 13.20 uur tot 13.52 uur geschorst.

Naar boven