5 Beleidsbrief hoger onderwijs en wetenschap

Beleidsbrief hoger onderwijs en wetenschap

Aan de orde is het tweeminutendebat Beleidsbrief hoger onderwijs en wetenschap (CD d.d. 30/06).

De voorzitter:

Aan de orde is het tweeminutendebat Beleidsbrief hoger onderwijs en wetenschap. Welkom aan minister Dijkgraaf. Welkom aan de woordvoerders in de Tweede Kamer en het publiek op de tribune en thuis. Dit is de eerste vergadering die ik plenair voorzit, dus ik ga ontzettend mijn best doen voor jullie. Maar als er iets misgaat, dan ligt dat daaraan.

De eerste spreker van dit debat is mevrouw Van der Woude.

Mevrouw Van der Woude (VVD):

Dank u, voorzitter. Succes vandaag. Wij hebben voor de zomer kort gesproken over de beleidsbrief van de minister. Dat was te kort om recht te doen aan het onderwerp: de toekomst van het hoger onderwijs. Aan de andere kant moet er ook nog zo veel worden uitgewerkt dat er ook nog veel naar de toekomst is verwezen. We hebben het gehad over hoe al onze kennis in het onderwijs ten goede komt aan onze maatschappij, maar dat onderwerp hebben we toch wat summier behandeld. In de brief kon dat duidelijker. Dat heb ik ook in het debat gezegd. We weten ook dat een belangrijk instrument daarvoor, de Faculty of Impact, de financiering gaat verliezen. Om goede initiatieven niet te laten stranden voor ze goed op stoom zijn, dien ik deze motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat innovatieve technologieën, diensten en producten bijdragen aan het oplossen van maatschappelijke problemen en aan het toekomstig verdienvermogen van Nederland;

constaterende dat onderwijsinstellingen veel kennis in huis hebben die bedrijven en maatschappelijke organisaties kunnen helpen bij het innoveren en ontwikkelen van hun producten en diensten;

constaterende dat het stimuleren van kennisbenutting ten behoeve van maatschappelijke impact, waaronder valorisatie, een kerntaak van instellingen is;

constaterende dat NWO met de Faculty of Impact wetenschappers helpt om impact te maken met hun onderzoek en een eigen onderneming te starten;

constaterende dat de subsidie aan NWO ten behoeve van de Faculty of Impact afloopt;

verzoekt de minister om ten behoeve van maatschappelijke impact, waaronder valorisatie, voor de continuering van het huidige Faculty of Impact-programma van NWO voldoende middelen beschikbaar te stellen uit het fonds Onderzoek en Wetenschap gedurende de looptijd van dat fonds,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van der Woude.

Zij krijgt nr. 975 (31288).

Mevrouw Van der Woude (VVD):

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Keurig binnen de tijd. Dan is nu het woord aan mevrouw Westerveld van GroenLinks.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Heel veel succes, voorzitter, maar volgens mij gaat het helemaal goed komen. Ik was vorige week bij de Ware Opening van het Academisch Jaar, waar heel veel onderwijspersoneel en andere betrokkenen bij het hoger onderwijs bij elkaar kwamen. Ik vind dat in eerste instantie altijd heel positief, want als mensen actie voeren, betekent dat dat ze passie hebben voor een onderwerp, in dit geval voor de kwaliteit en toegankelijkheid van het hoger onderwijs. Maar ik maak me ook ongerust, want weer was het thema daar de tijdelijke contracten in het hoger onderwijs. Dit was niet de eerste keer dat mensen aan het begin van het academisch jaar bij elkaar komen om daar hun zorgen over te uiten. Het is ook niet de eerste keer dat we daar in de Kamer over spreken. We hebben al eerder bijna Kamerbreed gezegd: minister, pak dat nu eens aan.

Ik sprak daar ook een docent, Marijn, die al jarenlang werkt op de universiteit, en die goede beoordelingen heeft, van studenten, wat ik ook altijd heel belangrijk vind, maar ook van de eigen instelling. Toch werd hij na vier jaar ontslagen. Vervolgens kwam er een nieuwe vacature voor zijn functie. Dat moeten we natuurlijk niet willen, dat we mensen die met passie werken in het hoger onderwijs na een paar jaar verliezen. Dat is dramatisch voor de kwaliteit en de toegankelijkheid van het onderwijs, en voor de personen zelf. Ik zou de minister willen vragen om hier eens wat uitgebreider, liefst in een aparte brief, op terug te komen, voor de onderwijsbegroting. Wat wil hij doen om met dat geld dat naar het onderwijs gaat duidelijke afspraken te maken over hoe wij mensen behouden? Hoe voorkomen we dat jonge mensen afhaken? Hoe kan hij de beurzen die hij van plan is om in te zetten, gebruiken om juist die jonge mensen te behouden voor het onderwijs en om de competitie tegen te gaan in plaats van die te versterken, om op die manier te werken aan een goed personeelsbeleid? Ik ben heel benieuwd hoe de minister daarnaar kijkt. Nogmaals, kan hij daarop terugkomen in een aparte brief, voor de onderwijsbegroting? Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan is het woord aan mevrouw Van der Laan van D66.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Dank u wel, voorzitter. Ook van mijn kant veel succes. Het kabinet gaat de grootste investeringen in het hoger onderwijs ooit doen. Dat is natuurlijk fantastisch nieuws. We gaan heel veel investeren om de kwaliteit in het hoger onderwijs te verbeteren. Ik vind het heel belangrijk dat naast de instellingen ook docenten en studenten zeggenschap krijgen over hoe dat geld besteed gaat worden. Dat is nog geen automatisme. Het is nog geen automatisme dat studenten of docenten hierover zeggenschap hebben. Daar heb ik in het debat een groot punt van gemaakt. Daar heb ik de volgende motie voor opgesteld.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de investeringen vanuit het studievoorschot ter hoogte van ongeveer 625 miljoen euro per jaar vanaf 2025 structureel aan de instellingen zullen worden toegekend;

overwegende dat hiermee een nieuwe fase van de studievoorschotmiddelen ingaat;

overwegende dat het niet wenselijk is dat deze middelen zonder instemming van de medezeggenschap opgaan in de lumpsum;

van mening dat zeggenschap van studenten en docenten over investeringen een effectief sturingsmiddel is om deze middelen te richten op de bevordering van onderwijskwaliteit;

verzoekt de regering het instemmingsrecht van de medezeggenschap op de studievoorschotmiddelen vanaf 2025 te continueren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Laan en Westerveld.

Zij krijgt nr. 976 (31288).

Dank u wel. Dan is nu het woord aan de heer De Hoop van de PvdA.

De heer De Hoop (PvdA):

Dank, voorzitter. Tijdens het commissiedebat over de beleidsbrief Hoger onderwijs heb ik ervoor gepleit dat studenten echt baat zullen hebben bij de investeringen in wetenschap en onderzoek, dus ik ben blij met de route die de minister nu uitzet.

Ik heb ook gevraagd naar de schakeltrajecten en naar meer ruimte voor onderzoek bij hbo en mbo. De tegemoetkomende antwoorden van de minister stelden mij daarover vooralsnog echt tevreden, dus dank daarvoor.

Ik heb echter ook gevraagd naar de uitvoering van de motie-Mei Li Vos over onder andere manieren van compensatie voor de pechgeneratie bij de studiefinanciering. De minister blijft heel terughoudend op dat punt en verwees daarbij naar het budget van het coalitieakkoord. Dat vind ik nog steeds teleurstellend en niet recht doen aan die motie, die in de Eerste Kamer gewoon is aangenomen.

Nu is er deze week ook een kritisch advies verschenen van de Raad van State over de herinvoering van de basisbeurs, waarin zij zeggen: om de onzekerheid voor jongeren echt tegen te gaan, zullen we misschien nog wel moeten kijken naar een hoger bedrag. De Raad van State is ook heel erg kritisch op de argumentatie van de minister en van het ministerie voor de compensatie.

Ik vind toch wel dat het beter moet. Wat mijn fractie betreft, bestaan er voldoende goede redenen voor een ruimhartige compensatie. Wij willen die compensatie dus zeker niet ter discussie stellen, maar dan moet de minister wel zorgen voor goede argumentatie. Kan de minister toezeggen dat hij het advies niet zal aangrijpen als een excuus voor een terugtrekkende beweging inzake de compensatie, maar vooral als aansporing om de redenen beter te onderbouwen dan hij tot nu toe heeft gedaan?

Dank.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan is nu het woord aan de heer Van der Molen van het CDA.

De heer Van der Molen (CDA):

Dank u wel, voorzitter. In het overleg hebben wij als CDA opnieuw aandacht gevraagd voor beurspromovendi en de moeite die ze ondervinden, bijvoorbeeld rond het aanvragen van een zorgverzekering, zorgtoeslag en kinderopvangtoeslag. Vandaar de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er veel universiteiten in Nederland zijn met buitenlandse promovendi die een beurs uit eigen land meenemen en die in Nederland een aanvullende beurs krijgen, de zogenaamde top-uppers;

overwegende dat veel van deze beurspromovendi geen aanspraak kunnen maken op een basiszorgverzekering en toeslagen zoals kinderopvangtoeslag, omdat er geen duidelijke fiscale methodiek is die door alle betrokken partijen eenduidig geïnterpreteerd wordt;

verzoekt de regering om initiatief te nemen om landelijke afspraken te maken tussen de betrokken ministeries en de uitvoerende diensten, waaronder Belastingdienst, UWV en Sociale Verzekeringsbank, die werkbaar zijn voor de universiteiten, zodat er een fiscale methodiek komt voor hoe om te gaan met de top-upbeurzen, die duidelijk is en die door alle betrokken partijen eenduidig geïnterpreteerd wordt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Molen en Inge van Dijk.

Zij krijgt nr. 977 (31288).

De heer Van der Molen (CDA):

Voorzitter. Internationalisering is ook weer aan de orde gekomen in dat debat over het hoger onderwijs. Er zijn voor de zomer plechtige afspraken gemaakt tussen de universiteiten, de instellingen en de minister om verengelsing van de opleidingen en werving van studenten tegen te gaan. Toch lijkt het erop dat zowel besturen als de minister a zeggen en b doen. Dan even heel concreet: ondanks dat men verengelsing wil tegengaan, is het gros van de nieuw aangevraagde opleidingen weer Engelstalig. Ondanks dat we dat ook netjes zouden toetsen, bericht ScienceGuide vandaag dat de minister, het ministerie, ermee zou hebben ingestemd dat de CDHO en de NVAO niet meer een taaltoets uitvoeren. Dat ligt gewoon stil. Vandaar de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de NVAO expliciet de taalkeuze bij de toets nieuwe opleiding moet beoordelen en hierbij het advies van de CDHO meeneemt;

overwegende dat een scan van de recente aanvragen nieuwe opleidingen bij de CDHO laat zien dat het overgrote deel van de nieuwe wo-bachelor en wo-masteropleidingen Engels als voertaal wil hanteren;

constaterende dat in de regeling macrodoelmatigheid staat dat de CDHO haar bevindingen over de taalkeuze opneemt in het advies, maar dat de CDHO in geen enkel recent advies hieraan aandacht heeft besteed;

overwegende dat zowel in de Regeling macrodoelmatigheid als in het beoordelingskader van de NVAO alleen opgenomen staat dat de opleiding de keuze voor de taal motiveert en niet aan de hand waarvan deze motivering getoetst moet worden;

overwegende dat zolang er vrijwel alleen maar Engelstalige opleidingen aangevraagd worden door universiteiten het dweilen met de kraan open is om de instroom van internationale studenten in goede banen te leiden;

verzoekt de regering om in het beoordelingskader van de NVAO de wijze van toetsing van de taalkeuze te expliciteren en dit tevens te expliciteren voor het advies van de CDHO rondom de taalkeuze, en de Kamer daarover te informeren voor het einde van het kalenderjaar;

en verzoekt de regering om op alle lopende aanvragen voor Engelstalige nieuwe opleidingen die bij de CDHO, bij het ministerie of de NVAO in behandeling zijn voorafgaand aan de definitieve besluitvorming alsnog een toets op de taalkeuze toe te passen en de uitkomst daarvan te publiceren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Molen en Van der Woude.

Zij krijgt nr. 978 (31288).

De heer Van der Molen (CDA):

De volgende motie wordt iets korter, beloof ik, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. Vandaag heeft u geen tijd meer. We moeten even wachten tot iedereen de moties heeft, dus ik schors twee minuten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Dan is nu het woord aan de minister voor zijn oordeel over de moties.

Minister Dijkgraaf:

Mevrouw de voorzitter. Het is fijn om het gesprek over dit belangrijke onderwerp in dit nieuwe parlementaire jaar met de Kamer voort te mogen zetten. Ik wil ook de aanwezige leden van de vaste commissie danken voor de zeer inhoudelijke en vruchtbare discussie die we voor de zomer, op 30 juni jongstleden, hebben gehad over mijn beleidsbrief Hoger onderwijs en wetenschap. We zitten op een moment waarop we belangrijke investeringen in dit zo cruciale domein van onze maatschappij kunnen doen. Ik heb de gesprekken met u allen ervaren als zeer inhoudelijk en betrokken. Ik hoop ook dat we in de verdere uitwerking van die plannen dat gesprek kunnen voortzetten. Daarom is het ook mooi om vandaag even kort weer een aantal van deze onderwerpen aan te mogen stippen.

Ondertussen is die beleidsbrief vertaald in een bestuursakkoord dat ik voor de zomer heb gesloten met de universiteiten en hogescholen. Daarin hebben we afspraken gemaakt over het versterken van het stelsel, ook om rust en ruimte voor studenten, docenten en onderzoekers te kunnen creëren. Vandaag kreeg ik overigens de eerste sectorplannen aangeleverd, die een belangrijk element vormen om deze combinatie van plannen uit te gaan rollen. Daarbij is ook de dialoog met de maatschappij heel erg belangrijk, omdat het wetenschappelijk onderzoek en alle kennis die we hebben van enorm groot belang zijn voor de grote maatschappelijke vraagstukken en voor onze economie en ondernemerschap.

De motie van mevrouw Van der Woude vraagt aandacht voor de Faculty of Impact. Ik onderschrijf volledig het belang van dat programma, ook in het kader van het stimuleren van kennisbenutting en valorisatie. In Nederland hebben we een discussie die ik echt omarm, vaak onder de noemer van Erkennen en waarderen, waarbij een veelheid van carrières binnen hoger onderwijs en wetenschap mogelijk wordt gemaakt. Ik vind het heel belangrijk dat ondernemerschap daar een van is. Dat is ook een wijze waarop je kan excelleren. In Nederland hebben we ook uitstekende mensen die heel belangrijke bijdragen leveren aan onze maatschappij. Ik ben dus ook bereid te doen wat de motie vraagt, namelijk om middelen te zoeken voor de continuering van het programma Faculty of Impact, waar het gaat om excellente hoogleraren en onderzoekers die ook een belangrijke bijdrage leveren aan onze innovatiekracht, onder andere om maatschappelijke problemen op te lossen. Dit programma combineert wetenschap en ondernemerschap op een heel bijzondere wijze. Het stimuleert valorisatienetwerken en het creëert kennisintensieve start-ups die we in Nederland hard nodig hebben. Ik ga in gesprek met UNL en NWO over mijn financiële bijdrage die er zal komen. Ik ga u uiteraard ook informeren over de uitvoering van de motie. Ik hoop dat dit najaar te doen met een brief waarin mijn integrale visie op de maatschappelijke impact, waaronder valorisatie, met u gedeeld gaat worden. Mijn streven is dat uw Kamer dit nog voor de begrotingsbehandeling ontvangt. Daarmee is mijn appreciatie van deze motie oordeel Kamer.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 975 krijgt oordeel Kamer.

Minister Dijkgraaf:

Dan wilde ik overgaan naar de zeer belangrijke vraag van mevrouw Westerveld. Een van de belangrijkste redenen waarom we al deze initiatieven nemen, is om een aantal misstanden binnen het hoger onderwijs te adresseren. Dat betreft zeker het toch redelijk spectaculair toegenomen aantal flexibele contracten. Waar het gaat om de uiteindelijke doelen van al deze instrumenten, is dit er een die voor mij echt heel hoog op die lijst staat, namelijk het behouden en het laten toenemen van het aantal vaste contracten. De meerdere instrumenten die we daarvoor hebben, zijn daar ook op gericht. U noemde zelf al de stimulerings- en startersbeurzen. Die startersbeurzen zijn middelen die universitair docenten krijgen als ze een vast contract hebben. Dat moet dus een prikkel zijn voor universiteiten om meer vaste contracten af te sluiten. Maar ik noemde net ook de sectorplannen. Daarmee gaan we dit jaar voor zo'n 60 miljoen en volgend jaar voor in totaal 200 miljoen aan vaste banen creëren. Dat is juist ook voor jonge mensen. Op dit moment wordt er een werkgroep opgericht die de universiteiten zal adviseren over het inzetten van die stimuleringsbeurzen. Daarmee willen we die soort van onwenselijke tweedeling, die eigenlijk al ontstaan is, tegengaan. Daar worden ook alle stemmen binnen het hoger onderwijs bij betrokken. We gaan ook kijken hoe we instrumenten in gezamenlijkheid kunnen inzetten en hoe we dat op de juiste manier kunnen monitoren, zodat we echt verbeteringen kunnen zien. Dat is een van de doelen die ik echt wil bereiken.

U vroeg ook of we dat rond de begrotingsbehandeling nog eens op schrift kunnen zetten. Dat kan ik volgens mij wel toezeggen, maar dat zal slechts een schets zijn van de bedoeling van deze middelen. Heel veel van deze dingen moeten namelijk nog verder worden uitgewerkt. Maar ik denk dat u vraagt wat de samenhang is binnen dit instrumentarium. Dat is een terechte vraag.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ik begrijp de antwoorden van de minister heel erg goed. Tegelijkertijd is dit ook wel wat wrang, want eigenlijk is niemand voor een toename van het aantal tijdelijke contracten in het onderwijs, in dit geval het hoger onderwijs: wij niet, de minister niet, de bestuurders niet en de docenten niet. Maar toch zien we het gebeuren. Vandaar dat ik heel graag wil dat we van tevoren een aantal heel duidelijke doelstellingen op papier zetten. Ik weet dat wij daar in de Kamer officieel niet over gaan en de minister officieel ook niet, aangezien dergelijke zaken worden afgesproken in de cao, maar hij kan volgens mij wel hele duidelijke afspraken maken met de werkgevers. Als er namelijk extra geld komt vanuit het ministerie, dan kun je ook goede afspraken maken over de precieze besteding daarvan. Daar hoort wat mij betreft een toename van het aantal vaste contracten bij.

Minister Dijkgraaf:

Dit is precies wat we hebben gedaan in de bestuursakkoorden die we met de universiteiten en hogescholen hebben afgesproken. Dat staat daar heel nadrukkelijk in. Daarbovenop gaan we dat in de gesprekken over de uitwerking daarvan nog eens heel centraal stellen. Laten we even kijken naar de instrumenten die we nu hebben. Ik noemde net bijvoorbeeld die 200 miljoen structureel voor vaste posities in het hoger onderwijs. Dat is voor vaste posities. Dat is heel nadrukkelijk. We weten dus gewoon dat er nieuwe vaste posities komen. Ik kreeg vanochtend een eerste inzage in die sectorplannen. Daarin staat ergens achterin een prachtige lijst, waarop gewoon per domein en per universiteit staat hoeveel fte's er worden gecreëerd. Dat zijn nieuwe posities. Per definitie zijn dat vaste posities. Ik heb er dus vertrouwen in dat deze instrumenten de juiste zijn. Mevrouw Westerveld deelt de terechte zorg dat er altijd weer het effect kan zijn dat de linkerhand een vaste positie creëert terwijl er via de rechterhand weer allerlei tijdelijke posities worden gecreëerd. Dat moeten we tegengaan. Dat gaan we ook heel strikt monitoren. Ik kan u echt toezeggen dat dit redelijk precies te meten criterium, namelijk het aantal vaste posities ten opzichte van het aantal tijdelijke posities, een van mijn belangrijkste indicatoren zal zijn voor het succes hiervan. Ik zeg u ook toe dat, mocht het zo zijn dat we hierbij de verkeerde kant op bewegen, ik dan niet zal nalaten om de instellingen daarop aan te spreken en te zorgen dat we toch de juiste richting op koersen.

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Westerveld.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Daar ben ik blij mee. Ik zou nog één toevoeging willen doen. Spreek ze niet alleen aan maar grijp ook in, als dat nodig is.

De voorzitter:

Vervolgt u uw betoog.

Minister Dijkgraaf:

Dan kom ik op ...

De voorzitter:

Neem me niet kwalijk, er is nog een interruptie van mevrouw Van der Woude.

Mevrouw Van der Woude (VVD):

Ter verduidelijking. Is het doel nu dat we vaste posities hebben in onderzoeksgebieden? Of is het doel dat we gezamenlijk onderzoek vorm willen geven in Nederland en willen kijken hoeveel posities we daarvoor nodig hebben, vast dan wel flexibel?

Minister Dijkgraaf:

Het ultieme doel is om het hele stelsel optimaal te laten functioneren. Dat betekent natuurlijk dat wij zo goed mogelijk onderwijs en onderzoek nodig hebben. Wij hebben het net ook over andere domeinen gehad, zoals ondernemerschap et cetera. Een van de dingen die wij hebben gezien, is dat de vooruitzichten van werken binnen het Nederlandse hoger onderwijs zeer veel minder worden als je weet dat je als jonge onderzoeker daar van tijdelijk naar tijdelijk contract moet hoppen. Dat is dus een van de indicatoren die we vanuit alle hoeken horen. Vanuit de instellingen, zeker vanuit de docenten, maar ook vanuit de studenten horen we: zorg er gewoon voor dat je een eerlijk, wenkend toekomstperspectief hebt als jonge docent en jonge onderzoeker. Dat is een van de dingen die we willen verbeteren, maar uiteindelijk is dat natuurlijk ook iets wat de kwaliteit van ons onderzoek en onderwijs verbetert.

De voorzitter:

Tot slot.

Minister Dijkgraaf:

Het is niet een doel op zich.

Mevrouw Van der Woude (VVD):

Nee, daar zocht ik even naar. Dat hangt natuurlijk altijd samen met de thematiek van onderzoek waar we gezamenlijk naar zoeken voor de welvaart en veiligheid van Nederland.

Minister Dijkgraaf:

Absoluut.

De voorzitter:

Minister, wij zijn nu toe aan de motie op stuk nr. 976. We hebben uw oordeel daarover nog niet gehoord.

Minister Dijkgraaf:

Ik kom nu bij de motie op stuk nr. 976. Dat is volgens mij de motie van mevrouw Van der Laan. Zij zegt terecht dat het belangrijk is om überhaupt een goede rol voor de medezeggenschap te hebben, en met name bij de verschillende instrumenten die er zijn. Een belangrijk instrument betreft de studievoorschotmiddelen die in zeker zin aflopen, in de zin dat er niet meer bijkomt. Maar het is nog steeds een belangrijk element in het hele repertoire dat we hebben om ons hoger onderwijs te stimuleren, dus mevrouw Van der Laan en ik delen deze zelfde lijn. Ik denk dat wij allebei willen bewaken dat deze middelen, die in de afgelopen jaren een belangrijk ingrediënt waren om de kwaliteit van het onderwijs te verstevigen, ten goede komen aan dat goede onderwijs. Wij zien allebei dat er voor de medezeggenschap ook vanaf 2025 een belangrijke rol is, wanneer er geen middelen meer bijkomen, maar zij nog wel gemarkeerd staan in de rijksbijdrage aan de instellingen. Ik laat het oordeel over deze motie dan ook graag aan uw Kamer. Ik doe daarbij wel het verzoek om de gelegenheid te krijgen om uit te zoeken hoe ik het beste uitvoering aan deze motie kan geven. We zitten nu immers toch in een iets andere wereld, waarin deze middelen een stabiele factor zijn in de begroting. Maar ik geef de motie met deze kanttekening oordeel Kamer.

De voorzitter:

Ik zie mevrouw Van der Laan knikken. De motie op stuk nr. 976 krijgt dus oordeel Kamer.

Minister Dijkgraaf:

Heel goed.

Dan kom ik bij de vragen van de heer De Hoop. Hij stelde een aantal vragen over de herinvoering van de basisbeurs. Ik ben natuurlijk hard aan het werk om met een wetsvoorstel te komen. Ik hoop dat wetsvoorstel zo snel mogelijk bij u in de Kamer te brengen. Ik denk dat we het er met elkaar over eens zijn dat het belangrijk is dat de basisbeurs vanaf het academisch jaar 2023-2024 wordt ingevoerd. Ik heb gezien dat de Raad van State een advies heeft gegeven. We leven overigens wel in een iets nieuwere wereld, waarbij de kritiek op het wetsvoorstel publiekelijk is terwijl het wetsvoorstel dat nog niet is. Dus u kunt de kritiek al lezen. Ik bestudeer dat advies nauwkeurig. Ik zal natuurlijk uiteindelijk bij het wetsvoorstel ook ingaan op die adviezen van de Raad van State. Ik heb gelezen dat ze om een betere onderbouwing vragen. Dat is natuurlijk een aansporing om dat te doen. Ik kan de heer De Hoop ook toezeggen dat dat op geen enkele manier mijn enthousiasme voor de basisbeurs en de tegemoetkoming, zoals ik u eerder in de hoofdlijnenbrief heb geschetst, heeft weggenomen. Maar het is wel belangrijk dat we dat op de juiste manier beargumenteren.

Dan ten slotte de opmerking over de motie die in de Eerste Kamer door mevrouw Vos is ingediend. Ik heb uw Kamer daar al over geïnformeerd in mijn brief van 6 september. Maar laat ik hier nogmaals zeggen dat dit vraagstuk, de vraag hoe wij deze generatie jongeren het beste kunnen ondersteunen, bij mij continu op het netvlies staat. Dat doen we gedeeltelijk binnen het kader van de herinvoering van de basisbeurs, maar we hebben ook heel veel andere elementen in beeld. We hebben het daar al eerder over gehad. Dat zijn elementen als huisvesting en het werkveld. Die komen, gegeven de toch moeilijke economische situatie, nu allemaal nog eens extra scherp in beeld. Dus dat blijft een punt van zorg.

De heer De Hoop (PvdA):

We zitten nu natuurlijk nog in een traject, maar de wereld is inderdaad ook een beetje veranderd. Ik noem de stijgende energierekening, waar iedereen last van heeft, maar waar alleen studenten geen compensatie voor krijgen. We zien dat de inflatie op dit met moment met meer dan 10% stijgt. Dan zou ik de minister willen vragen om niet halsstarrig vast te houden aan het budget dat in het coalitieakkoord staat, maar echt te kijken naar: wat is nu daadwerkelijk nodig om die onzekerheid voor jongeren weg te nemen? We zien vandaag ook weer een bericht over de mentale toestand van met name jonge vrouwen. Ik zou echt willen kijken naar hoe we toch iets meer kunnen doen dan wat er in het coalitieakkoord staat om die onzekerheid weg te nemen. Dat zou ik de minister willen meegeven.

Minister Dijkgraaf:

Ik heb de opmerkingen van de heer De Hoop gehoord.

De voorzitter:

Dan vervolgt u uw betoog.

Minister Dijkgraaf:

Ik vervolg mijn betoog en kom bij de twee moties van de heer Van der Molen. De motie op stuk nr. 977 gaat over de buitenlandse beurspromovendi. Ik ben het met u eens dat er duidelijkheid moet zijn over de leefomstandigheden, dus de basiszorgverzekering en toeslagen zoals kinderopvangtoeslag voor deze categorie van internationale promovendi. Het is een redelijk verzoek. De motie verzoekt de regering om het initiatief te nemen en dus landelijke afspraken te maken tussen de betrokken ministeries en de uitvoerende diensten. Voor een groot gedeelte betreft dat natuurlijk niet het departement van OCW. Ik ben het met de heer Van der Molen eens dat die afspraken eenduidig en werkbaar moeten zijn. U vraagt eigenlijk om helderheid. Ik geef deze motie oordeel Kamer en ik zal haar doorgeleiden naar mijn collega's van Financiën en Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bij wie toch de primaire verantwoordelijkheid ligt. Ik kan de motie dus de appreciatie "oordeel Kamer" geven.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 977 krijgt oordeel Kamer.

Minister Dijkgraaf:

Dan ten slotte de motie van de heer Van der Molen over internationalisering. Internationalisering is een thema waar we al veel over hebben gesproken. Ik heb toegezegd dat het een belangrijk onderdeel wordt van onze toekomstverkenning. In februari volgend jaar komen we met een pakket maatregelen en inzichten. Het gaat in deze motie eigenlijk over de rol van de NVAO. Die toetst al sinds 2018 hoe de taalkeuze bij anderstalige opleidingen is gemotiveerd, zowel bij nieuwe als bij bestaande opleidingen. Ik ga de NVAO vragen om mij voor het einde van het kalenderjaar te rapporteren over de wijze waarop die taalkeuze de afgelopen periode is beoordeeld. Mede op basis daarvan zal ik met hen bespreken hoe we die wijze van toetsen kunnen aanscherpen. Ik zal uw Kamer in mijn brief over internationalisering, die ik kan toezeggen voor begin volgend jaar, informeren over hoe we een aanscherping in het accreditatiekader kunnen verwerken, in samenhang met alle andere voornemens en gesuggereerde instrumenten rondom internationalisering. Daarmee kan ik ook deze motie oordeel Kamer geven.

De heer Van der Molen (CDA):

Ik ben er op zich wel blij mee dat de motie oordeel Kamer krijgt, maar ik heb nog wel wat vragen. Vandaag bericht ScienceGuide dat met instemming van het ministerie van OCW vanaf dit jaar die andere club, de CDHO, geen advies meer hoeft te geven over de taalkeuze die instellingen maken bij het aanvragen van een nieuwe opleiding. Ik zou allereerst de minister willen vragen of het juist is dat het ministerie van Onderwijs toestemming heeft gegeven om een toets niet meer uit te voeren.

Minister Dijkgraaf:

Ik moet zeggen dat ik op dit moment het antwoord daarop niet precies weet. Kan ik daar schriftelijk op terugkomen?

De heer Van der Molen (CDA):

Graag, maar dan toch in relatie met het antwoord dat de minister heeft gegeven op de motie die ik heb ingediend. De NVAO toetst naar aanleiding van wat de CDHO heeft opgeschreven. Dat u afspraken wilt maken met de NVAO vind ik prima, maar u zult toch echt ook die andere club moeten spreken. Anders krijg je namelijk twee vingertjes die naar elkaar blijven wijzen. Als de CDHO niks opschrijft, zegt de NVAO: dan kunnen wij ook niks. Mag ik het antwoord van de minister op de motie zo interpreteren dat hij ook met de CDHO om de tafel gaat, om terug te komen op de eerdere toestemming om voortaan niet meer op het Engels te toetsten?

Minister Dijkgraaf:

Ik kan de heer Van der Molen toezeggen ik met alle betrokken partijen dat gesprek zal voeren. Uiteindelijk zal ik dat in mijn antwoord, zoals toegezegd, doen toekomen, als onderdeel van een bredere discussie over internationalisering dan in die brief van begin februari.

De heer Van der Molen (CDA):

Tot slot. De motie beoogt nog iets. Dat is met het zicht op de opleidingen die nu in proces zijn genomen. Daar vindt die toetsing niet plaats, terwijl in de vorige kabinetsperiode met uw voorganger is afgesproken dat dit wel het geval zou zijn. U bent er dus ook mee akkoord dat op die aanvragen alsnog deze toets wordt uitgevoerd. Dat wil ik wel graag helder hebben. Je ziet namelijk dat universiteiten gewoon weer het gros van de opleidingen in het Engels aanvragen, terwijl deze minister als voornemen heeft geformuleerd dat dit wel een onsje minder kan.

Minister Dijkgraaf:

Ik wil dit met alle plezier toezeggen. Dat is inderdaad een onderdeel van de uitvoering van de motie.

De voorzitter:

Daarmee heeft de motie op stuk nr. 978 oordeel Kamer gekregen. Daarmee zijn we aan het einde gekomen van de beraadslagingen over de Beleidsbrief Hoger onderwijs en wetenschap. Ik dank de minister.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Over de moties wordt in verband met Prinsjesdag niet volgende week gestemd, maar op 27 september. We gaan zo meteen door met het volgende debat.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven