5 Vragenuur: Vragen Westerveld

Vragen van het lid Westerveld aan de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de wachtlijstproblematiek in jeugdpsychiatrie.

De voorzitter:

Dan zijn we nu toegekomen aan de laatste vraag. Die vraag is van mevrouw Westerveld namens GroenLinks aan de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en gaat over de wachtlijstproblematiek in de jeugdpsychiatrie.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Voorzitter. Vier jaar geleden, toen ik net Kamerlid was, ging mijn allereerste debat hier in de Tweede Kamer over Emma. Emma was een jongere die dringend psychische hulp nodig had, die overal aanklopte en nergens werd geholpen. Haar moeder plaatste een oproep op Facebook, waar duizenden reacties op kwamen. Er kwam ook een debat in de Tweede Kamer over de vraag hoe het toch kan dat in een welvarend land als Nederland jongeren die echt dringend psychische hulp nodig hebben niet worden geholpen. Nu is het vier jaar later, mijn eerste moment in de plenaire zaal na onze beëdiging, en er is nog steeds niets veranderd. Nog steeds komen jongeren die in acuut levensgevaar zijn, die dringend psychische hulp nodig hebben, op een wachtlijst of horen ze bij een intake dat ze te complex zijn en komen ze weer op de volgende wachtlijst terecht.

Voorzitter. Het kan toch niet zo zijn dat de situatie eerst volledig uit de hand moet lopen voor je als jongere hulp krijgt? Daar lijkt het wel op. Dat blijkt ook uit het snoeiharde rapport van de inspectie. De inspectie constateert dat het aanbod onvoldoende is. Ze zeggen dat hulp vaak niet op tijd komt, dat in sommige regio's honderden jongeren op wachtlijsten staan en dat de wachttijd voor jongeren die heel ernstige hulp nodig hebben, die acuut hulp nodig hebben, kan oplopen tot een jaar. Ook het stelsel loopt volledig vast. We weten dat bijna alle gemeenten rode cijfers schrijven, er forse financiële problemen zijn en we weten dat juist de instellingen die gespecialiseerde hulp bieden vaak omvallen.

Voorzitter. Er moet iets gebeuren en ik heb een aantal vragen aan de staatssecretaris. Hoe verklaart hij dat we op dit punt zijn gekomen, ondanks het feit dat de Kamer hier de afgelopen vier jaar keer op keer voor heeft gewaarschuwd? Wat gaat de staatssecretaris doen met de conclusies en aanbevelingen van de inspectie? Het is namelijk niet de eerste keer dat ook zij de noodklok luiden. Wat gaat hij doen om er onmiddellijk voor te zorgen dat het hulpaanbod wordt uitgebreid en dat de wachtlijsten korter worden? Wat is nu de stand van zaken in het overleg met de gemeenten over de forse financiële tekorten die vrijwel alle gemeenten hebben?

De voorzitter:

Dan geef ik nu het woord aan de staatssecretaris.

Staatssecretaris Blokhuis:

Voorzitter, dank. Ik denk dat mevrouw Westerveld terecht vragen stelt over deze materie. In de uitzendingen van Pointer en Nieuwsuur was gisteren te zien dat het schrijnend is wat er met individuele jongeren gebeurt. Van de persoonlijke verhalen gaan je haren rechtovereind staan. Het grijpt je naar de strot, mij ook. Hoe heeft het zover kunnen komen en hoe kunnen we er wat aan doen? Dat er dingen uit de hand lopen, zien we al tijdenlang gebeuren. Het systeem dreigt uit z'n voegen te klappen. Daar hebben we ook debatten over gevoerd. Er moeten een paar dingen gebeuren.

Ik wil even kort schetsen wat er voor de langere termijn moet gebeuren en wat we direct gaan doen. Voor de langere termijn moeten er twee belangrijke dingen gebeuren. We moeten het gesprek voeren over de inhoud. Hoe zorgen we dat het stelsel kwalitatief overeind blijft, dat er goede jeugdhulpverlening blijft en dat hulpverlening toegankelijk is voor de jongeren die het nodig hebben? Dat geldt zeker ook, zoals mevrouw Westerveld zegt, voor de specialistische hulp. Hoe zorgen we ervoor dat die geborgd blijft? Daar wil ik bijvoorbeeld voor zorgen door de wet aan te passen. Het wetsvoorstel ligt inmiddels bij de Tweede Kamer, de Wet verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen. Die is net ingediend bij de Tweede Kamer. Daarin is uitgangspunt dat regio's goed of beter moeten samenwerking om de goede hulpverlening te organiseren voor jongeren met een hulpvraag. Dat is de inhoud op de langere termijn.

Dan kom ik op het geld voor de langere termijn. We hebben december vorig jaar het AEF-rapport gekregen. Daarover zijn we in gesprek met gemeenten. Op dit moment is de werkgroep onder leiding van Marjanne Sint bezig, een stuurgroep. Die gaat deze week een product opleveren waarin staat waar nog echt financiële nood zit en waar het Rijk zou moeten bijspringen in financiële zin. Er staat ook in waar het systeem beter kan worden gemaakt en waar er dus aanpassingen in het systeem nodig zijn. Die twee kanten staan erin. Dat dat gesprek gevoerd moet worden is klaar als klontjes. Dat vindt ook plaats. We hebben volgende week een afspraak met gemeenten om het vervolg te bespreken. Dat gaat in ieder geval over de vraag wat er structureel in financiële zin moet gebeuren, dus welk zwaarwegend advies er naar het te vormen kabinet moet gaan. Dat is wat ik wilde zeggen over de langere termijn.

De korte termijn is minstens zo belangrijk, want op dit moment zijn al die jongeren in nood en wordt er niet voor al die jongeren adequaat hulp geleverd. Overigens wordt die hulp voor vele duizenden jongeren natuurlijk wel geleverd. Maar voor die jongeren die op de wachtlijst staan, op de verkeerde wachtlijst of niet geholpen worden, moeten we ons een paar dingen bedenken. Ook voor de inhoudelijke lijn geldt: er kan veel meer en beter worden georganiseerd binnen het systeem. Gisteren zagen we in Nieuwsuur het voorbeeld van — zo noem ik haar maar even — de jonge vrouw met hulphond. In de uitzending werd ze wel met naam en toenaam genoemd. Zij dacht dat ze op een wachtlijst stond, maar dat stond zij helemaal niet. Dat zit gewoon in de organisatie. De organisatie waarbij zij zich gemeld heeft, de zorgverlener, heeft haar kennelijk gevraagd om wat andere informatie te leveren. Dat is niet gebeurd; dat is ergens tussen wal en schip gevallen en het hele systeem is vastgelopen. Dat heeft op zich niet veel met geld te maken. Dat is kwaliteit.

Over de kwaliteit kan ik inhoudelijk nog zeggen dat op dit moment al heel veel mogelijk is voor mensen — jongeren, maar ook volwassenen — op het moment dat zij op een wachtlijst staan. Er zijn allerlei heel creatieve oplossingen in Nederland. Zo hebben ze in Dronten de WachtVerzachter, zoals dat heet. Daar helpen ervaringsdeskundigen mensen die op een wachtlijst staan. Zulke initiatieven hebben we meer. Dat is heel belangrijk voor mensen om de tijd voordat ze echt geholpen worden, goed te kunnen doorlopen. Die tijd is helaas vaak langer dan wij met z'n allen zouden wensen. Dat soort inhoudelijke dingen zijn volop mogelijk. We hebben het ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd ook gevraagd in de regio's waar allerlei dingen vastlopen, ondersteuning te bieden om binnen het huidige stelsel zorg beter te organiseren. Dat kan binnen de huidige financiële randvoorwaarden ook.

Voorzitter. Het financiële verhaal, wil ik tot slot zeggen, is natuurlijk ook een vraagpunt. Ook daarover ben ik met andere bewindspersonen in gesprek met de gemeenten. Wat mij betreft is de vraag niet of er extra geld bij moet. De vraag is in welke mate het Rijk ook nu, voor de korte termijn, voor 2021, ondersteuning moet bieden voor acute jeugd-ggz en voor extra zorgvraag die een gevolg is van corona.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ik hoor de staatssecretaris vertellen wat allemaal in gang is gezet, wat er allemaal nog loopt: gesprekken, het rapport van AEF. Je zou verwachten dat het na al die acties beter zou worden, maar het wordt juist slechter. Dat zegt de inspectie ook. Zij constateren dat er meer jongeren zijn met een hulpvraag, maar ook dat er tekorten zijn aan goede, gespecialiseerde hulpplekken. Dus al die acties doen nog te weinig voor de korte termijn. Gisteren in de reportage zagen we ook die moeder, die vertelde hoe ze haar zoon gelukkig net op tijd vond, maar hoe dat gezin vervolgens al zes maanden wacht op een passend hulpaanbod. Zes maanden is natuurlijk veel en veel te lang als je eigenlijk iedere keer volledig op je hoede moet zijn en iedere dag maar weer hoopt dat er niks gebeurt. Toen ik deze vragen aan het voorbereiden was, mailde mij — serieus, vlak voor dit moment — een vader nog, wiens dochter ook afgelopen week een aantal suïcidepogingen had gedaan en voor wie ook nog steeds geen plek is. Ook dit loopt al maanden. Dan is mijn vraag aan de staatssecretaris: behalve die acties die hier allemaal komen, die gesprekken, dat rapport van AEF, wat gaat er nú gebeuren om te zorgen dat deze gezinnen niet iedere dag opnieuw in angst hoeven te leven, dat deze gezinnen hulp krijgen? Kan er niet nú een noodplan komen met de gemeenten? Er moet echt nú iets gebeuren, anders gaat het helemaal mis voor niet een paar jongeren, maar voor tientallen, honderden of misschien nog wel meer jongeren.

Staatssecretaris Blokhuis:

Ik heb in mijn antwoord eerder proberen aan te geven dat er nu ook voldoende mogelijkheden zijn of in ieder geval heel veel mogelijkheden om het beter te doen dan vaak gebeurt. Bijvoorbeeld dat ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd, kan ingezet worden door gemeenten en aanbieders, die natuurlijk een heel belangrijke verantwoordelijkheid hebben in dat stelsel om samen goed zaken te doen. Ook uit de uitzending van gisteren bleek dat binnen het huidige systeem en binnen de huidige mogelijkheden, er gewoon dingen fout lopen die goed kunnen gaan als mensen zich aan de wettelijke regels houden. Daar wijzen we ze op, daar herinneren we ze aan. Ik heb in dit verband overigens nog niet het door mevrouw Westerveld zelf geïnitieerde fenomeen van bovenregionale expertisecentra genoemd. Als de zorg vastloopt, kan de vraag ook daaraan geadresseerd worden. Er is dus al heel veel mogelijk en, waar het gaat om dat geld en de extra ondersteuning, AEF, waar mevrouw Westerveld op attendeert, zou gaan over de structurele setting. Ik heb de handschoen opgepakt en gezegd: ik wil het ook hebben over incidentele tegemoetkoming op dit moment, voor dit jaar. Dus ik wil die stap nu ook al helpen zetten en dat gesprek voeren we ook met gemeenten over het hier en nu.

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Westerveld.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Dan zou ik graag nog van de staatssecretaris willen horen wanneer wij een vervolg krijgen. Ik wil hem op nog iets wijzen, want in de reportage van Nieuwsuur gisteren zei ook de inspectie: de politiek is aan zet. Vervolgens hoorden we onze wethouder uit Rotterdam, Judith Bokhove, zeggen: Den Haag is aan zet. Hier horen we de staatssecretaris zeggen: gemeenten zijn aan zet. Zo komen we natuurlijk nergens. Dan wordt er naar elkaar gewezen en vervolgens blijven kinderen de dupe. Ik wil de staatssecretaris nog twee belangrijke vragen stellen. De ene is: wie is hier nou verantwoordelijk? Wie kunnen we nou aanspreken op dat het helemaal mis dreigt te gaan met dit stelsel? De tweede vraag is of hij het met mij eens is dat het nu eigenlijk code zwart is in de jeugdzorg, en dat het dus echt tijd is om op korte termijn en op langere termijn veranderingen in gang te zetten.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Westerveld. De staatssecretaris.

Staatssecretaris Blokhuis:

Laat ik klip-en-klaar zijn: we zijn allebei aan zet. Het Rijk is aan zet en de gemeente is aan zet. Rotterdam is een van de zes regio's waar de inspectie langs is geweest en het vergrootglas erop heeft gelegd, waar het heel zorgwekkend was en waar honderden jongeren op de wachtlijst stonden. Dan zie je dat zo'n gemeente, zo'n regio, ook in staat is om voor diezelfde honderden jongeren een oplossing te organiseren. Er komt 4 miljoen euro extra beschikbaar. Ik weet zeker dat ze daarvoor bij mij langskomen, want ik ben stelselverantwoordelijke en ik moet kijken of binnen de marges van dit stelsel goede oplossingen mogelijk zijn. Rotterdam heeft de handschoen opgepakt en heeft gegarandeerd dat die hulp voor jongeren er komt. Dat kost 4 miljoen. We zullen het gesprek hebben met die regio en andere regio's om samen de vraag te beantwoorden: wie staat daarvoor aan de lat en wat is er daarnaast nog meer mogelijk en nodig? Dat is volgens mij een heleboel huiswerk voor beide partijen. Die zijn allebei aan zet.

De voorzitter:

Dan heb ik de heer De Neef, de heer Hijink, de heer Peters, de heer Stoffer en de heer Ceder. De heer De Neef namens de VVD.

De heer De Neef (VVD):

Ik heb een vraag aan de staatssecretaris over de regionale expertisecentra. Die zijn vorig jaar opgericht om juist dit soort nood te lenigen. Ik vraag me af: doen ze dat ook daadwerkelijk in deze tijd? Kunt u inzicht bieden in hoeveel jongeren daar nu worden opgevangen en hoe het over de hele linie zit, ook in de doorstroming naar de zorgsector daarachter?

Staatssecretaris Blokhuis:

Een heel snel antwoord: de bovenregionale expertisecentra zijn allemaal gestart. Dat is best wel een klus, want het kostte nogal wat effort om die goed van de grond te tillen. Die draaien nu allemaal. De een is verder dan de ander. Er zijn al bovenregionale expertisecentra die casuïstiek hebben gehad, waar jongeren besproken zijn en waar effectief hulp is ingezet om jongeren te helpen. Er zijn andere die nog in de startblokken staan, of althans daaruit weggegaan zijn, maar die nog niet veel casuïstiek hebben besproken. Ik heb het voornemen om de Kamer deze maand een brief te sturen over de voortgang van de bovenregionale expertisecentra. Dan wordt u per brief helemaal geïnformeerd.

De heer Hijink (SP):

In 2015 moest de jeugdzorg met stoom en kokend water naar de gemeenten. Er kwam een enorme bezuiniging van bijna 0,5 miljard euro overheen. De zorg zou bij de gemeenten dichter bij kinderen worden georganiseerd en er zouden meer kinderen geholpen worden. Precies het omgekeerde gebeurt nu. Dit duurt dus nu al bijna zes jaar. Ik vind echt dat je je als politiek ervoor kapot moet schamen dat het al zo lang duurt en dat in die tijd honderden, misschien wel duizenden, jongeren op die manier niet de zorg hebben gehad die ze nodig hebben. Ik wil de staatssecretaris het volgende vragen. Wordt het niet eens tijd dat wij de specialistische jeugdzorg, die echt complex kan zijn, weghalen bij die ongeveer 350 gemeenten en gewoon landelijk organiseren, zodat we het op een fatsoenlijke manier kunnen doen en die jongeren niet meer tussen wal en schip vallen?

Staatssecretaris Blokhuis:

Ik wil in antwoord op de vraag van de heer Hijink een lans breken voor de gemeenten. Gemeenten doen ook heel veel goeds, want die zien de kinderen binnen de context, binnen het gezin. Die kunnen ook zaken als schulphulpverlening et cetera meenemen en meewegen. Dat gebeurt ook. In die zin is in heel veel gevallen de hulp wel dichter bij het kind en het gezin. We zien ook dingen fout gaan. We zitten in een zwaar transformatieproces. Laat ik van mijn hart geen moordkuil maken. In 2015 — ik was toen zelf wethouder — was ik ook niet voor die bezuiniging, want als je wilt transformeren bij een groeiende zorgvraag, dan moet je niet gaan bezuinigen. Dat is trouwens voor een belangrijk deel gerepareerd in de afgelopen jaren. Er is meer dan 1 miljard extra naar de jeugdhulpverlening gegaan, maar er is geen plus bijgekomen. Dat gesprek voeren we nu, namelijk aan de hand van het AEF-onderzoek. Of bijvoorbeeld specialistische hulpverlening op landelijk of bovenregionaal niveau georganiseerd moet worden, is een van de vragen die we moeten beantwoorden na ommekomst van het advies van de commissie-Sint, die dat product deze week af heeft.

De heer Peters (CDA):

Het is kraakhelder dat we volstrekt onvoldoende zorgen voor kinderen met ingewikkelde problemen. Er gaan op dit moment kinderen dood omdat wij het niet goed doen. Dat is heel erg. Tegelijkertijd groeit het aantal kinderen dat hele lichte hulp krijgt. Dat groeit zo hard dat zelfs durfkapitalisten fors in investeren in deze groeimarkt, zoals dat dan heet. Dan rijst bij mij het beeld dat wij zo druk bezig zijn met lichte problemen, dat we gewoon niet toekomen aan de ingewikkelde problemen. Die schuiven we als een hete aardappel door het systeem. Twee vragen. Is de staatssecretaris het met deze korte versie van mijn analyse eens? Wat gaat hij daaraan doen?

Staatssecretaris Blokhuis:

We hebben het al eerder gehad over de durfkapitalisten en de winsten die worden geboekt bij oneerbiedig gezegd laaghangend fruit, de generalistische hulpverlening. Daarvan vind ik dat gemeenten daar echt aan zet zijn, want die kunnen in de contracten met aanbieders namelijk afspreken dat er een maximum aan de winst zit. Den Bosch heeft dat gelijk gedaan toen het bericht naar buiten kwam dat er grote winsten werden geboekt. Winstmaximalisatie kun je regelen via contracten. Los daarvan moet je het inderdaad wel hebben over de reikwijdte van de Jeugdwet. Wat valt er onder hulpverlening? Ik kreeg gisteren nog een signaal van een wethouder die zei: mij werd de vraag gesteld of we twee kinderen naar Zuid-Afrika mogen sturen voor een paardentraining. Die vraag moeten we dus ook onder ogen zien. In lijn met wat ik tegen de heer Hijink zei: na ommekomst van het advies van de stuurgroep-Sint wil ik graag het gesprek aangaan met de Kamer wat de reikwijdte is van de jeugdhulpverlening en hoe breed dat is. Volgens mij staat de heer Peters te popelen om daarover het gesprek met mij aan te gaan.

De heer Stoffer (SGP):

Meestal is het zo dat, hoe langer je op een wachtlijst staat, hoe groter de problematiek wordt, en ook hoe complexer en hoe duurder de zorg wordt. Als ik dit allemaal hoor, ziet de staatssecretaris dan mogelijkheden om op en met scholen te voorkomen dat die wachtlijst nog onnodig langer wordt? Zijn er mogelijkheden?

Staatssecretaris Blokhuis:

Het onderwijs heeft een hele belangrijke rol in de sfeer van het signaleren en contact zoeken, bijvoorbeeld met Centra voor Jeugd en Gezin of andere hulpverleners. Ik denk dat de signaleringsfunctie van het onderwijs daar zeer belangrijk bij is. Ze moeten niet schromen om bijvoorbeeld Veilig Thuis te bellen als ze denken dat het echt foute boel is. Dat moet gebeuren voor advies, niet om te melden. Maar het onderwijs speelt een heel belangrijke rol, ook om een veilige setting te organiseren, bijvoorbeeld voor kinderen. Als we het hebben over de voorkant, als het gaat om het voorkomen van hulpvraag en er snel bij zijn, dan is er op gemeentelijk niveau nog het een en ander te verbeteren. De jeugdteams in gemeenten zouden meer vaardigheden kunnen hebben in het triageren, goed beoordelen welke vraag naar welk adres moet. Daar is nog veel winst te boeken. Dat geldt trouwens voor huisartsen. Dus aan de voorkant is nog veel winst te boeken. Ook daar gaan we het zeker over hebben.

De heer Ceder (ChristenUnie):

Ook wij zijn erg geschrokken van het nieuwsbericht van gisteren. Tegelijkertijd zien we een misschien nog wel grotere groep die nog niet in beeld is gebracht, namelijk jongeren die nog geen behoefte hebben aan specialistische zorg, maar die wel als gevolg van de coronacrisis extra ondersteuning nodig hebben, met name op mentaal gebied. Nu weet ik dat er coronasteunpakketten zijn uitgebracht. Uit mijn hoofd: 40 miljoen euro, waarvan 15 miljoen echt voor mentale zorg. Hoe komt dit terecht bij de jeugd-ggz? Hoe kunnen gemeenten zo snel en adequaat mogelijk gebruik maken van deze extra beschikbaar gestelde vragen?

Staatssecretaris Blokhuis:

Dat is een terechte vraag, want er zijn kinderen nog niet in beeld. Ik denk dat het een heel goede move is dat het kabinet ook tientallen miljoenen euro's beschikbaar stelt om jongeren te ondersteunen. Dat zijn ook de jongeren die nog geen grote hulpvraag hebben georganiseerd, maar die we wel perspectief willen bieden. Dat is al gebeurd met het pakket van 58,5 miljoen van eind vorig jaar en met de 40 miljoen van nu, zoals de heer Ceder terecht zegt. Ik bericht de Kamer volgende week over de invulling daarvan. Een substantieel deel daarvan gaat inderdaad naar de jeugd-ggz. Er worden uit die middelen ook projecten zoals @ease, een plek voor digitale fysieke laagdrempelige ontmoetingen gefinancierd. Over hoe dat exact in elkaar zit, zal ik de Kamer volgende week schriftelijk informeren.

De heer Raemakers (D66):

Er zijn door de staatssecretaris heel veel mogelijke oplossingen genoemd: regionale expertisecentra, de WachtVerzachter, het ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd, AEF, de wet aanpassen, die commissie die ons natuurlijk gaat adviseren. Maar dit speelt al vier jaar, dit speelt al zes jaar. Zou je eigenlijk niet — de heer Hijink noemde dat ook al — erover moeten nadenken om die hele jeugd-ggz op termijn over te hevelen naar de Zorgverzekeringswet? Nou weet ik dat dat misschien iets is voor de formatie, maar bij het aannemen van de Jeugdwet is er ook wel degelijk, blijkens de Handelingen, gesproken over het betrekken van de zorgverzekeraars bij het oplossen van bijvoorbeeld die wachtlijstproblematiek. Wat kan de staatssecretaris op korte termijn doen, zodat we misschien de zorgverzekeraars kunnen helpen om de wereld voor jongeren een stukje beter te maken?

Staatssecretaris Blokhuis:

In de uitzendingen van Pointer en Nieuwsuur, beide van gisteren, ging het vaak over jongeren van 18, 19 en 20. Dat zijn jongeren die in aanmerking komen voor hulpverlening vanuit de Zorgverzekeringswet. Die staan buiten het gemeentelijk domein als het gaat om ggz-hulp. Dat geldt niet voor Wmo-hulp, want die is natuurlijk aan de gemeenten. De zorgverzekeraars hebben daarin dus een hele belangrijke say, een stem. Ik zou de zorgverzekeraars en de gemeenten willen oproepen — en dat doe ik ook voortdurend — om met elkaar in gesprek te gaan om te zorgen voor een vloeiende overgang van 18-min naar 18-plus. Daar moeten geen gaten vallen, want als er geen goede doorgaande lijn is, dan leidt dat zelfs aantoonbaar tot suïcides. Ik denk dat de winst van het hoofdlijnenakkoord over de ggz, dat we in 2018 hebben gesloten, is dat de gemeenten ook hebben aangehaakt bij dat akkoord, dat over de geestelijke gezondheidszorg gaat, zodat de wereld van de gemeenten, met de sociale wijkteams et cetera, verbonden wordt met de wereld van de zorgverzekeraars. Op die manier willen we ervoor zorgen dat we het voor de patiënt, de cliënt, niet ingewikkeld maken. Die moeten daar niks van merken. Er moet een soepele samenwerking zijn, dus het pleidooi van de heer Raemakers is mij uit het hart gegrepen. Ik duw daar voortdurend op.

De voorzitter:

Dan heb ik mevrouw Simons en mevrouw Kuiken. Mevrouw Simons namens BIJ1.

Mevrouw Simons (BIJ1):

Ik zou graag het volgende willen vragen. Ik hoor u veel vertellen over de extra maatregelen en de extra ondersteuning die op dit moment mogelijk zijn op het moment dat mensen in de problemen komen. Dat klinkt toch een beetje als pleistertjes plakken. Daarnaast hoor ik u ook spreken over een rapport dat op korte termijn uitkomt. Ik spreek zowel de vraag als de hoop uit of dat niet het moment is om, zoals ook al eerder is gesuggereerd, te kijken of we de psychische jeugdzorg toch weer naar het landelijk domein kunnen trekken opdat we niet langer bezig zijn met hier en daar een pleistertje plakken. Is het moment waarop dat rapport uitkomt voor u een natuurlijk moment daarvoor?

De voorzitter:

Voor de staatssecretaris.

Staatssecretaris Blokhuis:

De commissie-Sint brengt deze week haar rapport uit. Dat leidt tot een kabinetsreactie. We gaan dat gesprek aan, maar feit is wel dat dat gebeurt in de context van het rapport van AEF. Dat rapport is 18 december vorig jaar verschenen. Mijn ambtsvoorganger Hugo de Jonge, die dit dossier tot september deed, heeft van meet af aan afgesproken dat het advies dat daaruit voortvloeit als zwaarwegend geldt in het kader van de kabinetsformatie. Ik denk dat mevrouw Simons de spijker op de kop slaat. Daar moet het gesprek plaatsvinden. Volgens mij is er niemand die deze Kamer ervan weerhoudt om met mij in de tussenliggende maanden dat gesprek aan te gaan, maar een ingrijpend besluit als de jeugd-ggz weghalen uit het gemeentelijk domein naar de zorgverzekeraars ... Daar ben ik overigens niet per definitie een voorstander van; laat daarover geen misverstand bestaan. Dat gesprek kunnen we nu hebben, maar het lijkt mij dat het besluit daartoe door een volgend kabinet genomen zal moeten worden, want ik denk dat dit met stip boven aan staat op de lijst van controversiële onderwerpen.

De voorzitter:

Mevrouw Simons, uw tweede aanvullende vraag. Tot slot.

Mevrouw Simons (BIJ1):

Het is heel fijn om te horen dat ook de staatssecretaris enig voorbehoud heeft bij het idee dat dat samen met de zorgverzekeraars moet gebeuren. Maar nog even over de tussentijd. Ik hoor u spreken over ervaringsdeskundigheid die op plekken wordt ingezet. Ziet u mogelijkheden — wellicht zal dat ook besproken worden op dat latere moment — om dat tot een structureel onderdeel te maken van de gehele jeugdzorg?

Staatssecretaris Blokhuis:

Deze vraag van mevrouw Simons is mij uit het hart gegrepen. Het zou mij een lief ding waard zijn als ervaringsdeskundigheid veel meer wordt ingezet in de ggz, ook in de jeugd-ggz. We kunnen die bijvoorbeeld gebruiken om mensen te helpen in de tijd dat ze op een wachtlijst staan, want ook al zou de ggz perfect werken, dan zullen er nog altijd mensen op een wachtlijst staan. Voor jongeren is drie weken ook al heel lang. Help ze dan en doet dat bijvoorbeeld met ervaringsdeskundigen. In het huidige stelsel kunnen we dat nog niet verplichten. Je zou het kunnen hebben over welke condities je aan gemeenten stelt en volgens mij is mevrouw Simons erbij als het gesprek daarover gaat.

Mevrouw Kuiken (PvdA):

We zijn nu vijf jaar verder na de decentralisatie. Daar kun je van alles van vinden, maar de crisis is eigenlijk alleen maar groter geworden en de wachtlijsten lopen op. We hebben het AEF-rapport gehad en de commissie-Sint, maar minister Hoekstra zei al: extra geld of budget, nee. Dus mijn oprechte vraag is: kunnen we überhaupt nog wat verwachten in de komende maanden? Want het formatieproces kan heel lang duren en die kinderen kunnen niet wachten. Daar zit echt mijn grootste zorg. De crisis is net zo groot als die van de pandemie en die kan ook niet wachten.

Staatssecretaris Blokhuis:

Die hartenkreet van mevrouw Kuiken is mij ook uit het hart gegrepen. Er moet wat gebeuren en het kan niet zo zijn dat wij AEF even in de koelkast zetten. Dat vraagt om actie, dus daar moet de komende maanden het gesprek over gevoerd worden. Dat zal heel zwaar meewegen in de kabinetsformatie. Tenminste, die afspraak is in 2019 gemaakt. Voor de huidige termijn, voor het hier en nu, heb ik in antwoord op de vragen van mevrouw Westerveld gezegd dat wij ook dat gesprek over het hier en nu met de gemeenten voeren. Zo hebben we volgende week een gesprek daarover.

De voorzitter:

Dank u wel.

Staatssecretaris Blokhuis:

Voorzitter, voor de geschiedschrijving: het is bovenregionale expertisecentra, en niet regionale. Dat ging een beetje door elkaar.

De voorzitter:

Oké, dan heeft u dat ook duidelijk gemaakt. Dank u wel. Hiermee zijn we aan het einde gekomen van het mondelinge vragenuur. Ik schors de vergadering voor een minuut. Om drie uur gaan we verder met de regeling van werkzaamheden.

De vergadering wordt van 14.59 uur tot 15.04 uur geschorst.

Naar boven