11 Begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2021

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2021 ( 35570-VIII ).

De voorzitter:

Aan de orde is de beantwoording van de regering in eerste termijn bij de begrotingsbehandelingen van OCW. Het woord is aan de minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media. Voordat ik verderga, het volgende. Bij de vorige minister waren er interrupties afgesproken. Ik wil met u afspreken dat er maximaal drie interrupties in drieën worden gedaan of, eventueel, negen losse vragen worden gesteld.

De algemene beraadslaging wordt hervat.

De voorzitter:

Het woord is aan de minister.

Minister Slob:

Dank u wel, voorzitter. Als het goed is, heeft u mijn spoorboekje voor de beantwoording gekregen. Ik hoop dat dat ook voor de Kamerleden geldt. Voor de mensen die misschien meekijken en -luisteren, zeg ik dat ik een korte inleiding heb, waarna ik inga op vragen die zijn gesteld over de afgelopen drie jaar, met een korte reflectie. Dan komen de vragen over de kwaliteit, met name toegespitst op datgene waarover de meeste vragen zijn gegaan: de kansengelijkheid en het leesonderwijs. Het vierde blok betreft het lerarentekort of personeelstekort; we moeten dat natuurlijk ietsje breder zien. Bij het vijfde blok komen de vragen die zijn overgebleven en die niet schriftelijk zijn beantwoord. Een aantal vragen zijn meegegaan in de schriftelijke ronde. Onder andere de vragen over de reserves, de examens en hoogbegaafdheid komen daar aan de orde. Tot slot geef ik een appreciatie van de amendementen die op mijn terrein zijn ingediend. Dat zijn er vijf. Ik zal daar dan wat over zeggen.

Voorzitter. Allereerst wil ik aansluiten bij de woorden die mijn collega Van Engelshoven heeft gesproken over de situatie waarin het onderwijs in Nederland nu verkeert, met name ook door corona, dat heel zwaar op het onderwijs drukt. Dat werpt natuurlijk ook zijn schaduw over deze begrotingsbehandeling. Ik heb veel respect en waardering voor al diegenen die zich maximaal inzetten — u weet dat in het funderend onderwijs de scholen nog open kunnen — om dat ook mogelijk te maken, in de wetenschap dat de GGD regelmatig zegt: deze school moet toch dicht. Dat advies moet worden opgevolgd en dat gebeurt ook. We volgen dat en we zien dat er heel goed wordt geluisterd naar de adviezen en dat, als we situaties heel specifiek bekijken, het ook conform de afspraken gaat die we daarover hebben gemaakt. We weten daarnaast ook dat het feit dat docenten zelf ziek worden en naar huis of in quarantaine moeten, heel zwaar op het onderwijs drukt. Kortom, het lerarentekort in het onderwijs — zoals door sommigen van u genoemd en waar ik straks op terugkom — was altijd al een behoorlijke opgave, maar door corona zien we dat vraagstuk nog een keer extra uitvergroot. Ik kom daar straks apart op terug in het vierde blok van mijn beantwoording.

Voorzitter. Aan het begin van mijn beantwoording wil ik even terug naar februari van dit jaar, net voordat de coronacrisis en -ellende losbarstte. Ik was toen namens het kabinet bij de herdenkingsbijeenkomst, de uitvaart, van voormalig minister van Onderwijs en minister van Staat, Jos van Kemenade. Het is de man wiens naam onlosmakelijk is verbonden met de middenschool. Het is echt heel bijzonder als je je in naam zo aan een dossier weet te verbinden. Maar het is ook de man van het tweedekansonderwijs, de moedermavo en de Open Universiteit. Enkele maanden voor zijn sterven hadden mijn collega Van Engelshoven en ik op het ministerie nog een gesprek met hem. Omdat hij ook minister van Staat was, was het goed om deze contacten met hem te hebben. Het was een heel mooi en op de inhoud gericht gesprek. Van Kemenade was niet zo van de koetjes en kalfjes; hij wilde het echt over de inhoud hebben. Wij merkten dat hij nog heel nauwgezet het onderwijs volgde. Ik heb nog de herinnering — dat is ook weer een verbinding met de middenschool — dat hij met name erg geïnteresseerd was in de 10-14-scholen en de pilots die daarover liepen. Dat wist hij en dat volgde hij. Hij is tot het eind van zijn leven heel erg scherp gebleven. Ik vind het dan ook wel gepast om tijdens deze begrotingsbehandeling, in het jaar van zijn sterven, zijn naam nog een keer met respect en waardering uit te spreken. Dat doe ik bij dezen.

Ik weet ook dat zijn opvattingen over onderwijs niet allemaal uitgevoerd zijn en ook fel bekritiseerd werden. Hij is in deze Kamer herdacht, maar ook in de Eerste Kamer. In de Eerste Kamer heeft de voorzitter, de heer Bruijn, bijvoorbeeld nog geciteerd uit een debat uit 1975 — het kabinet-Den Uyl — waarin de heer Van Kemenade in een fel debat verwikkeld was met onder anderen voormalig VVD-senator mevrouw Haya van Someren. Zij typeerde de plannen van Van Kemenade als: "de maquette van een reeds verloren ideaal." Van Kemenade liet dat uiteraard niet over zich heen komen en gaf in zijn repliek aan: "Onderwijs kan het niet alleen, maar het kan wel een belangrijke voorwaarde zijn als onderdeel van een totaalbeleid, gericht op meer gelijkwaardigheid in de samenleving." Hem herdenkende, zeg ik hem dat, 45 jaar later, als verantwoordelijk bewindspersoon voor het funderend onderwijs, gewoon na. Het belang van onderwijs voor onze samenleving is groot, in de wetenschap dat ouders en opvoeders primair verantwoordelijk zijn voor de opvoeding van hun kinderen. Voor die 2,5 miljoen kinderen die dagelijks naar de scholen voor primair en voortgezet onderwijs gaan — 2,5 miljoen is een enorm groot aantal en het rijke bezit van ouders — is het belangrijk dat we goed onderwijs geven. Het is zelfs een grondwettelijke plicht. Maar het is ook een prachtige taak om daarvoor je verantwoordelijkheid te nemen, op welke positie dan ook. Ieder kind, ongeacht zijn of haar achtergrond, verdient het — in de eerste termijn van de Kamer is daar door een aantal van u ook op gewezen — dat we ons daar maximaal voor inzetten, iedere dag opnieuw. Vanaf de allereerste dag van mijn aantreden — dat is deze maand drie jaar geleden — tot de laatste dag dat ik deze verantwoordelijkheid zal dragen, heb ik me daarvoor ingezet en zal ik dat ook blijven doen.

Voorzitter. Dat brengt me bij mijn tweede blok, waarin ik kort toch iets wil zeggen over wat we de afgelopen drie jaar hebben gedaan. U weet dat een halfjaar van die tijd zwaar gestempeld is door corona en dat heeft een aantal trajecten behoorlijk in de vertraging gebracht, onvermijdelijk. Wij proberen natuurlijk gewoon met het werk door te gaan. Dat doet u ook. Toch zijn er wetsvoorstellen die we eigenlijk al heel lang over de eindstreep hadden willen trekken of al in behandeling hadden willen nemen, maar waarbij vertraging is ontstaan. Ik hoop dat we tot de laatste dag doorgaan. Ik vond het heel mooi hoe de heer Kwint het vorige week zei. Ik citeer hem; dat mag, met hem erbij: "We zijn nog niet demissionair". Daarin voelde ik iets van verbondenheid, dat we dat ook met elkaar doen, dat we ons met elkaar verantwoordelijk voelen, ondanks de politieke verschillen die we hebben, om te doen wat we kunnen.

Voorzitter. Terugkijkend is een aantal zaken inmiddels gepasseerd of bijna tot een afronding gebracht. Ik ga hier geen vlaggen omhoogsteken. Dat vind ik helemaal niet gepast in deze tijd. Ik vind dat je je handen niet moet gebruiken om een vlag te hijsen, maar dat je in deze tijd je handen moet gebruiken om gewoon te doen wat nodig is. We hebben wel een paar hele fundamentele wissels omgezet en we hebben ook dossiers tot een goed einde weten te brengen, die soms al kabinetsperiodes lang gewoon vastzaten.

Laat ik beginnen met te zeggen dat we dat hebben gedaan bij het onderwijsachterstandenbeleid. U weet dat daar zo'n 800 tot 900 miljoen euro structureel ieder jaar inging, maar dat er al heel lang grote ergernis was omdat er geld weglekte. Wij werkten nog met oude indicatoren, het was een open eind en er was geld dat dan opeens weer weg was. Dat liep maar op en dat liep maar op. We hebben dat aan het begin van deze kabinetsperiode snel gedaan, op een vraagstuk dat al jarenlang bediscussieerd werd. Wij hebben gezorgd voor een eerlijkere verdeling van de onderwijsachterstandsmiddelen en dat dat weglekken van geld is stopgezet. Hebben heel veel mensen in het land dat meegekregen? Op de scholen en in de gemeentes wel, maar dit zijn niet de onderwerpen die je gelijk overal in krantenberichten terugziet. Het is wel een fundamentele stap geweest die we met elkaar gezet hebben. Je zou het een beetje kunnen vergelijken met wegonderhoud. Dat doen ze meestal ook 's nachts en mensen hebben het soms niet eens door. Als ze het niet doen, ga je dat wel doorkrijgen. Zo hebben we ook dit op deze manier met elkaar geregeld.

Wat we ook hebben gedaan — dat vloeide voort uit het regeerakkoord — was dat we structureel grote bedragen zijn gaan investeren in techniekonderwijs. In deze jaren zijn in 77 regio's in het land commitments aangegaan door vmbo's, mbo's en het bedrijfsleven, die met elkaar harde afspraken hebben gemaakt om het techniekonderwijs op het niveau te krijgen dat naar onze mening past bij deze tijd. We hebben ook een schreeuwend gebrek aan technici. Dat is eigenlijk ook allemaal heel erg soepel gegaan en het is heel mooi dat we op dat punt in deze kabinetsperiode deze stappen hebben kunnen zetten.

We hebben daarnaast ouders weer meer ruimte geboden om, als ze dat willen, initiatieven te nemen om scholen te stichten. Op een onderwerp waar twintig jaar lang over gedebatteerd is of zelfs nog langer — het is ooit begonnen met een motie van de Partij van de Arbeid en een aantal andere fracties — is de Wet meer ruimte voor nieuwe scholen in deze kabinetsperiode met een wetsvoorstel afgerond. Dat wetsvoorstel belicht volgens mij ook de andere kant van de onderwijsvrijheid heel duidelijk, want daar hoort verantwoordelijkheid bij. U weet dat initiatiefnemers nu aan de voorkant veel kritischer zullen worden bevraagd op hun plannen. Er kan zelfs een stopbord omhooggaan als dat niet op orde is.

Voorzitter. Wat wij ook gedaan hebben, reflecterend op de afgelopen jaren, is een onderwerp dat politiek niet echt heel sexy is, maar wel heel belangrijk voor de scholen, namelijk dat we de hele bekostiging van het voortgezet onderwijs opnieuw hebben ingericht, veel eenduidiger. Dat is belangrijk om goed zicht te hebben op de lange termijn en de keuzes die gemaakt moeten worden. Het gaat ook om een herverdeling van een bedrag van 8 miljard euro. U weet dat we dat in goede harmonie voor de zomer hebben afgerond, inmiddels ook door de Eerste Kamer. Het primair onderwijs volgt heel snel. Ik heb net vorige week te horen gekregen dat de Raad van State een blanco advies heeft opgeleverd met betrekking tot dat wetsvoorstel, dus dat komt heel snel naar u toe. Het zou fijn zijn als we dat ook deze kabinetsperiode nog kunnen afronden. Over het passend onderwijs gaan we later nog spreken.

Nog één laatste punt; daarna ga ik naar mijn volgende blok. Het gaat om iets heel fundamenteels, dat we misschien pas op een later moment als een soort wisselomzetting zullen gaan beschouwen. Ik gebruik het voorbeeld van de werkdrukmiddelen. Wat we in deze kabinetsperiode hebben gedaan, is docenten in verschillende opzichten in een veel betere positie plaatsen. Dat heeft allereerst betrekking op de vraag welke financiële middelen eigenlijk richting scholen gaan en welke keuzes daarbij worden gemaakt. Maar, sterker nog, we hebben docenten daarnaast in de positie gebracht waarbij ze mede-eigenaarschap kunnen hebben en zelfs instemmingsrecht hebben gekregen op onderdelen van de keuzes die gemaakt moeten worden. Dat is heel fundamenteel. U heeft in de plannen voor de prestatiebox, waarop ik straks bij het lerarentekort nog even terugkom, gezien dat we die lijn gewoon doortrekken en dat er dus meer onderwerpen bij komen. Ik vind het heel belangrijk dat we dat doen. Ik weet dat het nog niet overal door alle docenten zo ervaren wordt dat ze meer eigenaarschap hebben gekregen. Het is misschien ook nog wel wennen in de scholen om dat op een goede manier inhoud te geven. Maar het is wel een hele duidelijke wissel die we omzetten. Ik hoop dat dat in een volgende kabinetsperiode ook een verder vervolg zal krijgen. In deze periode zal ik er in ieder geval nog een aantal voorbeelden aan gaan toevoegen.

De voorzitter:

Een interruptie van de heer Van Meenen.

De heer Van Meenen (D66):

Even voor de orde, voorzitter. Ik zou graag nog een enkele vraag in verband met corona stellen. Ik heb dat nergens in het overzicht zien terugkomen en zelfs amper in de terugblik over de afgelopen drie jaar, terwijl het toch een existentiële crisis is.

De voorzitter:

De minister komt daar nog op terug?

Minister Slob:

Ja. In een aantal blokjes kom ik erop terug als hierover vragen zijn gesteld die in dat blokje vallen. Er zijn een paar vragen over gesteld.

De heer Van Meenen (D66):

Oké. Dan wacht ik nog even.

De voorzitter:

Prima, dank u wel. De minister vervolgt zijn betoog.

Minister Slob:

Ik heb me kortheidshalve aangesloten bij de woorden van mijn collega om dat niet allemaal te herhalen. Daarmee is het uiteraard niet minder welgemeend als het gaat om de inhoud van die woorden.

Voorzitter. Misschien als laatste een iets bredere schets. We hebben in de afgelopen jaren grote crisissen gehad. Denk aan VMBO Maastricht; je vergeet zoiets vaak weer snel. Denk aan een aantal andere grote examenproblemen die er zijn geweest. Denk ook aan grote problemen rond bepaalde scholen waar het niet ging zoals wij dat zouden willen. Ik heb recent mijn handen nog vol gehad aan een school in Rotterdam waar nu gelukkig alles weer wat in balans begint te komen en er weer gebouwd kan worden. Dat zijn zaken die soms in de publiciteit heel veel aandacht vroegen en soms meer op de achtergrond hebben gespeeld. Ook dat is iets wat natuurlijk onverkort altijd weer terugkomt. Ik ben er blij mee dat het dan vaak wel lukt om met betrokkenen weer te zorgen dat de schade, als die er is, hersteld wordt en dat men ook zijn verantwoordelijkheid pakt, zoals dat nu bijvoorbeeld in Rotterdam gebeurt.

De coronacrisis is natuurlijk een van de grootste crisissen waarmee we te maken hebben. U weet dat we daarin vanaf dag één hebben geprobeerd om alle betrokkenen die bij onderwijs een groep vertegenwoordigen, de leerlingen, de ouders, de docenten, de schoolleiders en de bestuurders, samen te laten optrekken om samen de verantwoordelijkheid te nemen voor keuzes die gemaakt moesten worden. Dat is iedere dag opnieuw geconfronteerd worden met soms weer nieuwe uitdagingen. Mijn waardering en respect voor al diegenen die op die manier proberen om gezamenlijk hun verantwoordelijkheid te nemen, zijn onverminderd groot. Ik hoop dat we dat blijven volhouden in de komende maanden, omdat we, denk ik, nog niet af zijn van dit grote vraagstuk.

De voorzitter:

Dan nu een echte interruptie van de heer Van Meenen.

De heer Van Meenen (D66):

Zo is het, voorzitter. De interruptie is ook naar aanleiding van die woorden die ik weer hoor: respect en waardering voor de mensen die dat werk allemaal doen. Van de crises die we meegemaakt hebben de afgelopen jaren, is de coronacrisis natuurlijk de grootste. We gaan het straks nog over kansenongelijkheid hebben; daar hoeven we het nu allemaal nog niet over te hebben. Ik heb eigenlijk een paar vragen. Natuurlijk is het prachtig om in het hele overzicht van alle maatregelen te zien dat het onderwijs, in ieder geval het funderend onderwijs, doorgang kan vinden. Daar zijn leerlingen en ouders maar ook leraren over het algemeen heel blij mee. Maar tegelijkertijd hoor ik ook wel en merk ik — ik voel het ook zo — dat daar een grote zorg achter zit, de zorg dat dat het dan is. Dat is dan weer de mededeling deze week voor het onderwijs; we gaan gewoon door. Ondertussen zien we dat scholen sluiten, dat kinderen ziek worden en uitvallen en dat ook leraren uitvallen. Mijn vraag aan de minister is eigenlijk of hij een beeld heeft van wat er gaande is. Wat is hij op dat vlak nog van plan om te zorgen dat mensen optimaal veilig kunnen zijn op scholen? Dan heb ik het over zowel leerlingen als leraren.

Minister Slob:

Ik trek dit punt alvast naar voren, want het zat in het blokje over docenten, het lerarentekort en alle vraagstukken daaromheen. Wij volgen uiteraard nauwgezet de ontwikkelingen in het land met betrekking tot de vragen waar de scholen voor staan. U weet dat we met al die vertegenwoordigers waar ik het net over had, hele strakke afspraken hebben gemaakt die in een servicedocument zijn verpakt, zodat we precies weten wat onze adressering is van de problemen die kunnen spelen. Als het nodig is, stellen we ze ook bij, zoals dat recent bijvoorbeeld met de mondkapjes is gebeurd. We ondersteunen de scholen ook met betrekking tot de soms heel moeilijke keuzes waar ze voor staan als er heel veel uitval is. Eén ding staat onverkort voor iedere school voorop: als de GGD zegt "deze school moet dicht" of "deze klassen moeten naar huis", dan moet dat onverkort worden opgevolgd. Daar gaan we niet over onderhandelen. Zoals ik net aangaf, zien we in het land dat dit op deze manier zo werkt. Er is een enkele situatie geweest — en die haalt dan vaak wel de kranten — waar het niet helemaal goed is gegaan. Ik denk aan een voorbeeld in Nijmegen. Maar over het algemeen loopt dit goed.

We volgen ook goed waar de clusters zitten. In het grotere geheel van clusters zien we dat het in het onderwijs nog steeds om een beperkt aantal gaat, maar ze zijn er wel en ze lopen ook licht op. Maar nog steeds op een manier dat ook het OMT vindt dat de scholen open kunnen blijven. Ook dat is belangrijk om met elkaar te constateren.

Daarnaast willen wij — daar hebben we de GGD mee ontlast — preciezer in beeld hebben of we alle scholen op ons netvlies hebben waar dit gebeurt. In de brief over continuïteit van onderwijs heb ik aan u gemeld dat er vanaf vandaag officieel is gestart — het was al een beetje bezig — met een meldpunt bij de inspectie, dat samen met DUO is opgezet, waar scholen zich moeten melden als hun school dicht moet als ze dat advies hebben gekregen.

Daarnaast volgen we via monitoring door Oberon en door uitvraag heel nauwgezet wat er nog meer achter de deuren van de scholen gebeurt en waar men tegen oploopt. Ook proberen we via ondersteuningsprogramma's maximaal te voorzien in het bestrijden van de opgelopen achterstanden. De laatste stand van zaken is deze week schriftelijk aan de Kamer gemeld en is vorige week ook al in het debat besproken. De stand van zaken is dat alle aanvragen daarvoor zijn gehonoreerd, zodat scholen ook financieel ondersteund worden om te doen wat ze kunnen in deze hele moeilijke tijd.

De heer Van Meenen (D66):

Dat is allemaal mooi, een mooie lijst van maatregelen die ook voor een belangrijk deel over leerlingen gaat, bijvoorbeeld het wegwerken van de achterstanden. Maar ik wil het nu toch even over leraren hebben. We hebben vaker geconstateerd —en we komen daar straks ongetwijfeld nog op terug — dat het ministerie zich geen beeld vormt van het lerarentekort. Dat is al kwalijk, vind ik, maar je ziet dat leraren zich grote zorgen maken. Leerlingen die verkouden zijn, mogen naar school. Leraren zien dat. Er zit iets tussen het open zijn van een school en het sluiten van een school, namelijk een periode van heel veel uitval. Heeft de minister daar ook oog voor? Heeft hij oog voor de positie van leraren die zich nu zorgen maken? Wat is zijn boodschap aan hen?

Minister Slob:

Allereerst: ik kom nog terug op de waardering die de heer Van Meenen geeft aan hoe wij oog moeten hebben voor het lerarentekort. Daarmee doet hij volgens mij geen recht aan de wijze waarop we daarmee bezig zijn. Leraren en vertegenwoordigers van leraren zijn heel nauw betrokken bij alle overleggen die wij hebben, omdat wij ook van de docenten willen horen wat zij belangrijke aandachtspunten vinden. Laat ik heel specifiek de mondkapjes als voorbeeld noemen. Juist van de kant van docenten kwam indringend de vraag — ik gebruik het woord "indringend" hier heel bewust — om meer ruimte voor scholen te creëren om mondkapjes te gebruiken. Waarom? Omdat met name oudere docenten zich niet altijd veilig voelden, vooral in de gangen en in de aula's. Voor hen vormde dat soms een belemmering om hun belangrijke taak te blijven uitoefenen met dat belangrijke doel voor ogen dat de scholen open kunnen blijven. Door deze aanpassing hebben we in ieder geval deze doelgroep belangrijk extra comfort kunnen bieden in een tijd die helemaal niet zo comfortabel is, zodat zij hun werk kunnen blijven doen.

We proberen hier dus heel gericht mee bezig te zijn, op deze manier, maar ook door de persoonlijke contacten die we hebben. Er zijn mensen die zich soms ook persoonlijk tot ons richten. Gisteren heb ik met docenten gesproken die dat gedaan hadden. Ik heb contact met hen gehad om van hen ook te horen wat zij nodig hebben en wat hen het comfort en de ondersteuning biedt om hun werk te kunnen blijven doen in deze hele moeilijke tijd. Dat is dus iets waar we dagelijks mee bezig zijn.

Mevrouw Van den Hul had hier ook een vraag over gesteld. Zij vroeg of we nog extra dingen kunnen doen. Dat sluit ik ook niet uit. We zijn ook met de vertegenwoordigers van docenten in overleg om te kijken of er nog meer ondersteuning gegeven kan worden. Ook daar stopt het denken niet. Als ik daar weer iets over te melden heb, zal ik daar uiteraard ook in uw richting informatie over bekendmaken. Zoals ik net al aangaf, zijn we nog niet klaar. Iedere keer opnieuw hebben we weer nieuwe onderwerpen te adresseren die oppoppen.

De voorzitter:

Er is een interruptie van de heer Kwint.

De heer Kwint (SP):

Ja, hierop doorgaand, want de kritiek in brede zin op het coronabeleid van het kabinet is vaak dat het te veel reactief is en dat er te vaak achter de feiten aan gehobbeld is. Met alle complimenten voor de inzet die gepleegd is, is dat bijvoorbeeld bij het sluiten van de scholen en bij de mondkapjes ook in het onderwijs het geval geweest. Nou is er gezegd: wij komen met een routekaart, omdat wij voorspelbaar en duidelijk willen zijn. Ik denk dat iedereen blij is dat die er ligt. Ik ben de laatste om te willen bepleiten dat de scholen dicht moeten. Maar als je ziet dat de besmettingen zo ver oplopen, bevreemdt het mij wel dat in die routekaart, zelfs in het meest zwarte scenario, zelfs als de hele maatschappij in een lockdown gaat, niets is opgenomen over een eventuele sluiting van de scholen. Ik denk dat juist dat ook leidt tot onrust bij docenten, ouders en leerlingen. Zij weten niet wanneer de overheid zegt: oké, op dit moment achten wij het niet langer veilig om dit te gaan doen. Ik vraag mij af wat daar de keuze in is geweest.

Minister Slob:

Die keuze heb ik al een keer eerder met u besproken, maar ook heel duidelijk, denk ik, in brieven in uw richting aangegeven. Wij willen echt voorkomen dat er collectief sluitingen zullen moeten plaatsvinden. Als er sluiting van scholen moet plaatsvinden, gebeurt dat op advies van de GGD. Het woord "advies" is niet eens op z'n plaats, want als zij uitspreken dat het moet gebeuren, dan moet dat ook opgevolgd worden, al is het misschien formeel-juridisch wel een advies.

Ten tweede. Als een school zich niet in staat acht, ook door uitval van docenten, om de veiligheid te waarborgen en het onderwijs op een goede manier in de school handen en voeten te geven, dan heeft die school nu al de ruimte om die keuze te maken. Dat is niet fijn, maar dat gebeurt op een enkele plek. Als dat bijvoorbeeld in een x-aantal scholen in een bepaalde plaats gebeurt, kan het immers natuurlijk zijn dat men in een plaats verderop ook met corona te maken heeft, maar dat de situatie niet zodanig is dat direct tot sluiting moet worden overgegaan. We willen voorkomen dat we door een collectief besluit ook die scholen dicht zouden moeten doen. U weet hoe groot de gevolgen zijn op het moment dat je al die scholen dicht doet. Ik noemde het aantal van 2,5 miljoen kinderen die thuis hebben gezeten, vo-kinderen zelfs heel erg lang, tot bijna de zomervakantie. Dat is echt iets wat we niet willen. Maar als het vanwege gezondheidsoverwegingen echt moet, dan zal het gebeuren. Ook zo'n routekaart — leest u ook even de intro bij die routekaart — is een levend document. Daar kunnen ook weer aanpassingen gaan plaatsvinden. Maar op dit moment zijn dat niet de adviezen die we krijgen. Lees ook het laatste OMT-advies, het 80ste dat u heeft ontvangen. Ook daar staan duidelijke teksten in over onderwijs.

De heer Kwint (SP):

De minister zegt: we doen er alles aan om te voorkomen dat die scholen weer dicht moeten. Ik ben dat volmondig en hartgrondig met hem eens: op het moment dat het kan, moeten we dat inderdaad doen. Feit is dat er nu in de routekaart geen waarde is opgenomen waarvan we zeggen "als corona in een regio zo om zich heen grijpt, dan achten wij het niet langer verantwoord om honderden kinderen en tientallen volwassenen bij elkaar in één gebouw te krijgen". Dan ligt er een zware bevoegdheid van de GGD. Je hoeft de krant maar open te slaan om te zien in wat voor problemen de GGD zit. Ze komen niet meer aan bron- en contactonderzoek toe. Ze hebben personeelstekorten. Het lukt de GGD gewoon niet meer. Dan vraag ik mij wel af: wat is de reden dat ... Ik heb het over houvast, dus dat je ook niet in een discussie komt, maar gewoon zegt: het is vanaf nu onverantwoord. Ik hoorde gisteren een verhaal van een school waar vijf kinderen in een klas positief waren getest. Dat gebeurde in verschillende contexten, maar ze hebben wel allemaal bij elkaar in de klas gezeten, binnen die 1,5 meter, en de rest van de klas ging de dag erna gewoon weer naar school. Is het niet verstandig om — ik vrees dat we nog wel een paar dagen een toename gaan zien — een rode lijn te trekken in de zin van "vanaf hier is het niet langer verantwoord om dit te doen"? Is dat niet verstandig, hoezeer we dat ook willen voorkomen? Dat deel ik namelijk volkomen.

Minister Slob:

Ons uitgangspunt is dat we ons er maximaal voor inzetten dat het onderwijs door kan gaan, het allerliefst gewoon fysiek op school. Dat wordt breed gedeeld. Alle partijen waar ik mee spreek, niet één uitgezonderd, heeft zich achter die doelstelling gevoegd. We weten ook allemaal dat, als het vanwege gezondheidsoverwegingen niet kan, we het natuurlijk niet doen. Dat is echt de rode lijn. Op dit moment is er op basis van de adviezen die wij krijgen — u weet dat dat heel transparante adviezen zijn, want die komen ook naar u toe — geen reden om van die lijn af te wijken. Mocht de situatie ontstaan waarin dat wel het geval is, dan zullen we dat uiteraard gewoon doen en heel transparant met u communiceren. We houden dat dus echt goed in de gaten.

Ik zie dat het op de plekken waar dat niet goed gaat, functioneert zoals we dat in de protocollen met elkaar hebben afgesproken. Ik weet dat we daar ook een keer indringend over hebben gesproken met elkaar. Dat functioneert dus ook echt. Laten we daar blij om zijn. We zijn niet zonder zorgen over corona, maar dat is breed in de samenleving het geval. We moeten iedere dag maar weer opnieuw blijven volgen wat er gebeurt en uiteraard blijven hopen en eraan werken dat het onderwijs kan doorgaan, dat we die doelstelling nog steeds met elkaar overeind kunnen houden en dat dat het hele cursusjaar het geval zal zijn.

De voorzitter:

De heer Kwint tot slot op dit punt.

De heer Kwint (SP):

Dit is wat ik bedoel met reactief. Die hele routekaart staat vol met dingen die we proberen te vermijden. Die hele rechterkolom, die hele zwartrode kolom van lockdown, staat vol met dingen die we met man en macht proberen te vermijden. Mijn punt is juist het volgende. Zou het, als er twijfels zijn over de mate waarin de GGD nu onder al die druk nog zijn werk kan doen, niet duidelijker zijn om wel een rode lijn te trekken, niet omdat we het willen, niet omdat we hopen dat we die bereiken, maar gewoon omdat wij, net als wij dat bij andere sectoren doen, uiteindelijk zeggen: we doen er alles aan om het te voorkomen, maar als het zo erg wordt in een regio, dan moeten we het niet meer doen?

Minister Slob:

Als wij ons houden aan alle gezondheidsafspraken over de restricties die in de scholen gelden, de voorzorgmaatregelen die je moet nemen, de 1,5 meter, handen wassen, thuis blijven als je ziek bent — ik herhaal het nog maar een keer, want daar zit ook een probleem van heel veel verdere besmettingen in die zin dat mensen toch op pad gaan, wat ze niet moeten doen; je moet thuis blijven, hoe vervelend het ook is — dus als wij ons aan deze maatregelen houden en die op een goede manier toepassen, als wij optreden als er clusters zijn, dan de GGD volgen en daarnaast de mensen ondersteunen die in die scholen in heel moeilijke omstandigheden hun werk doen, dan kunnen we dit volhouden. Dat is wat de adviseurs ons zeggen.

U zegt "reactief". Nee, het onderwijs is niet reactief. Wij hebben met elkaar vroegtijdig, zelfs al voor de zomer, afspraken gemaakt over hoe het na de zomer verder zou moeten. We wisten toen nog niet dat het virus verder zou oplaaien, wat wel gebeurd is, maar onze afspraken stonden. Op een enkel punt zijn ze aangepast. Het mondkapje is daar een voorbeeld van. Dat was ook niet reactief, want we konden uit de voeten met de ruimte die er was voor scholen die het anders wilden doen dan de regel was. Door de ontwikkelingen van de afgelopen weken is dat nu in een ander daglicht komen te staan en is dat in overleg met het onderwijs weer anders ingevuld — ik zou haast zeggen: omgekeerd — dan het was toen de scholen startten. Iedereen kan daar goed mee uit de voeten en vindt het ook comfortabel om op die manier te werken, zoals ik ook in de richting van de heer Van Meenen aangaf. Kortom, dat is de wijze waarop we werken. Ik ben ook echt trots op het onderwijs, omdat het de eerste was die afspraken met de veiligheidsregio's had gemaakt. Er was nog geen sector die dat gedaan had, maar het funderend onderwijs had het al gedaan. En het werkte ook, hebben we gezien.

De heer Beertema (PVV):

Heel kort hierop aansluitend. Ik heb het er met de minister al en petit comité over gehad, maar dit is misschien een goed moment met de camera's erbij. We hadden indertijd die aangenomen motie-Asscher/Wilders waarin we vroegen om kinderen die thuis werden gehouden door hun ouders omdat ze in een gezinssituatie zaten met mensen met een hoog risico bijvoorbeeld, niet te beboeten of te vervolgen in verband met de leerplicht. Die regeling gold tot de zomervakantie. Nu is het protocol anders. Misschien is het goed dat de minister heel kort eventjes voor de mensen aangeeft wat dat protocol nu is, want ik merk dat zij daar nog steeds grote twijfels over hebben.

Minister Slob:

De Kamer heeft toen, volgens mij zelfs unaniem, uitgesproken dat men vond dat er niet beboet kon worden op het moment dat ouders hun kinderen thuis zouden houden als ze zich zorgen maakten. Dat is uiteindelijk het meest extreme, het meest vergaande, dat er kan gebeuren. U weet dat we in een van de algemeen overleggen met de indieners van die motie, de Partij van de Arbeid en de PVV — een mooie, bijzondere combinatie, die op dit punt eensgezind was — officieel hebben vastgesteld dat we het los zouden laten. Op het moment dat kinderen door ouders thuis worden gehouden, zullen we in gesprek gaan en zullen we in uiterste situaties het middel van boetes terughalen. Maar dat geldt echt voor uiterste situaties. Ik heb uw Kamer geïnformeerd dat er ook mensen zijn die gewoon ondersteuning en informatie nodig hebben om hun positie te bepalen met hun kinderen. Wat doe ik nu in deze coronatijd? Er zijn ook ouders die zelf onderliggende klachten hebben en deel van de risicogroep zijn, en waarbij het dus soms ook verstandig is dat het kind op een andere manier wordt benaderd dan de andere leerlingen in de klas voor wie dat niet geldt. En wordt echt maatwerk geleverd. Pas in uiterste situaties, als het overduidelijk is dat mensen misbruik van de situatie maken, moet er opgetreden kunnen worden. De kinderen die kwetsbaar zijn, waren vaak de eersten die niet meer op school kwamen en die onder de radar verdwenen. We hebben ze gelukkig weer terug kunnen vinden, maar dat kostte soms heel veel inspanning en tijd. Het belangrijkste doel dat we hebben, is dat we die echt in beeld en het liefst op school blijven houden, omdat dat ook voor hen de meest fijne plek is om onderwijs te ontvangen.

De heer Beertema (PVV):

Maar de boodschap aan die ouders is dus: ga in gesprek met je school en dan komen we er wel uit, ook als het gaat over het onlineonderwijs, dat dan eventueel aangeboden kan worden?

Minister Slob:

De boodschap is inderdaad: ga in gesprek met je school en probeer er met elkaar uit te komen. Of men er altijd uit zal komen, kan ik hier natuurlijk niet voorspellen, maar dat is inderdaad de route die begaan moet worden. Als men daar extra hulp bij nodig heeft, kan de leerplichtambtenaar ook zijn bijdrage leveren. Ook de gemeente heeft daar natuurlijk een verantwoordelijkheid in vanuit het handhaven van de leerplicht.

De voorzitter:

Dank u wel. Ik wil zowel de vragenstellers als de minister vragen om kort te antwoorden en om korte vragen te stellen, want we zijn nog niet eens aan het derde blokje toegekomen en we zijn al 45 minuten bezig. Mevrouw Van den Hul.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Ik ga mijn best doen, voorzitter. Ik wil de minister heel kort bedanken namens mijn fractie voor zijn mooie woorden over en zijn eerbetoon aan voormalig minister Van Kemenade. Ik heb ook de eer gehad om met hem over het onderwijs te mogen spreken en die passie is aanstekelijk, dus dank voor dit waardige eerbetoon. Mijn vraag gaat over de veiligheid. Er zijn hier, onder anderen door de heer Kwint en meneer Van Meenen, terecht vragen gesteld over de zorgen van leraren. Ik had het er gisteren al over. Ik heb zo iemand in mijn team, Walfred. De minister kent hem ook. Hij geeft aan: het is nu alle hens aan dek, want door de quarantainemaatregelen moet je én online én fysiek lesgeven. De minister zei net: ik ben in gesprek met de sector en als daaruit blijkt dat er aanvullende maatregelen nodig zijn, dan staan we daarvoor open. Zou dat ook kunnen betekenen dat er extra handen in en om de klas komen in het funderend onderwijs?

Minister Slob:

Allereerst is er heel veel ondersteuning, ook voor scholen die het digitaal ingewikkeld vinden. Op de website weeraanwezigopschool.nl wordt u doorgelinkt en ziet u allerlei handreikingen en ondersteuning van scholen, waarvan ik weet dat men dat ook op een mooie manier gebruikt. Ik ben met de sector in gesprek over wat er eventueel aanvullend nog zou kunnen. Alles mag op tafel liggen, maar waar we, denk ik, met elkaar wel heel erg voor moeten waken is dat we bij wijze van spreken iets over het land sproeien waar uiteindelijk helemaal niemand baat bij heeft. We moeten dus heel gericht kijken op welke plekken ondersteuning nodig is en wat dat eventueel zou betekenen met betrekking tot de inhoud van de ondersteuning die je gaat geven. Dat is een continu gesprek. Neem het voorbeeld van de achterstandsbestrijding: daar hebben we op deze wijze uiteindelijk ondersteuning kunnen bieden en daar gaan we mee door.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Dat is goed om te horen. Onder andere de AOb heeft al aangegeven dat die extra ondersteuning op sommige scholen echt nodig is, dus ik ben blij om te horen dat dat gesprek plaatsvindt en dat de minister daar open naar kijkt. Er is nog een punt dat onder andere de bonden aangeven en waar ik eergisteren ook aandacht voor vroeg, namelijk de sneltestcapaciteit. Het gaat gelukkig nu hard. Dat horen we. Er worden snelle stappen gezet. Wederom zeg ik ook in de richting van de andere minister: dat bewijst hoe goed onze wetenschap bezig is en hoe belangrijk het is dat er onderzoek wordt gedaan. Over die sneltestcapaciteit vroeg ik ook of het mogelijk is om die prioritair in te zetten voor de vitale sectoren, zoals in andere landen al gebeurt.

Minister Slob:

U weet dat de sneltesten niet in mijn portefeuille zitten, maar ik weet dat ook daarover gesproken wordt. Ik bedoel: daarover worden voortdurend gesprekken gevoerd. U weet dat we in de afgelopen periode discussies hebben gehad over het versneld testen van docenten. Dat had ik vanuit die groep, waar ik continu mee in gesprek ben, ambtelijk en zelf bestuurlijk, als indringende wens meegekregen. Dat is ons uiteindelijk ook gelukt. Wensen die er zijn, worden dus opgepakt. Er wordt gekeken wat er kan en als er resultaten zijn, worden ze gecommuniceerd, vaak ook via de verantwoordelijke bewindspersoon.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Oké. Mag ik hieruit dus concluderen dat dat gesprek over die sneltesten nu daadwerkelijk wordt gevoerd vanuit deze twee ministers met de collega die gaat over de capaciteit van die testen?

Minister Slob:

De gesprekken over testen en de verantwoordelijkheid daarvoor berusten zoals u weet bij VWS. Daar is men aan het kijken hoe men met sneltesten om kan gaan en mogelijkerwijs misschien ook prioritair wat zou kunnen gaan doen. Maar dat laat ik echt even bij hen liggen. Daar gaan wij ons niet mee bemoeien. Wij moeten onze plek in dat opzicht ook kennen. Ik ben vaak wel een intermediair in het "indringend onder de aandacht brengen van", maar ik ken ook mijn plek als het gaat om deze ingewikkelde problematiek. Ik wil deze bewindspersonen niet hinderlijk voor de voeten gaan lopen als zij met hele belangrijke zaken bezig zijn; hoe belangrijk onze sector ook is, laat daar geen misverstand over zijn.

Voorzitter. Ik kom bij mijn tweede blok, maar ik heb al een hele hap uit het derde blok genomen, dus dat scheelt. Mijn tweede blok gaat over kwaliteit, kansengelijkheid en het lezen. Wij weten al langer dan deze kabinetsperiode dat de kwaliteit van het onderwijs goed is maar ook onder druk staat. Ik spreek maar even met twee woorden, want ik denk dat we ervoor moeten oppassen dat we geen grauwsluier over het onderwijs gooien en dat we ook moeten kijken naar de inzet en de betrokkenheid van velen om iedere dag weer opnieuw die kwaliteit hoog te houden en daar dienstbaar aan te zijn.

Door corona zijn de schijnwerpers nog wat nadrukkelijker op een aantal onderwerpen komen te staan. Ook heel belangrijk is het dat we dat — ik zou haast zeggen — momentum, hoe vervelend ook, benutten om te kijken of we daar dan ook weer voortgang in kunnen maken ten opzichte van de situatie die we met elkaar als niet wenselijk beschouwen. Met name kansengelijkheid is dan een onderwerp dat heel nadrukkelijk op ons netvlies staat. U weet dat we dat vanaf het allereerste begin, toen de scholen dichtgingen, ook als onderwerp hebben opgepakt. We hebben geprobeerd die kwetsbare groep kinderen snel in beeld te krijgen en we hebben hun de ruimte geboden — op aanwijzing van de minister van VWS zijn de verordeningen daartoe aangepast — om juist wel naar school te komen, terwijl iedereen thuis moest blijven. Naast alleen de kinderen van ouders die in de zorg werkten of andere cruciale, vitale beroepen hadden, konden ook deze kinderen naar school gaan. Daartoe is geweldig goed werk verricht.

Ook hebben we ondersteuning geboden met de devices. In de brief over de continuïteit van onderwijs heeft u kunnen lezen dat die nog steeds beschikbaar zijn en ook worden ingezet. We hebben financiële ondersteuning geboden met de programma's. Kortom, we zijn op allerlei manieren, juist ook in coronatijd, met deze leerlingen op ons netvlies, bezig geweest met het bieden van ondersteuning, financieel en op andere manieren. Het spreekt voor zich dat we daarmee blijven doorgaan. Het is ongelooflijk belangrijk dat we dat doen. Ik heb u net ook al aangegeven dat er in ieder geval altijd gesproken kan worden over wat daarvoor nodig is en dat we kijken of daar misschien weer verdere stappen in gezet kunnen worden.

In z'n algemeenheid zien we dat kansengelijkheid in deze kabinetsperiode stevig op de agenda heeft gestaan. Zijn we er dan? Zijn we tevreden? Nee. Het is een illusie om te denken dat je problemen als kansenongelijkheid en de bedreigingen die er op dat punt zijn — het is een veelkoppig monster — in één kabinetsperiode helemaal kunt oplossen. Ik denk dat we daar altijd mee bezig zullen moeten zijn, maar dit kabinet heeft wel een paar hele belangrijke dingen gedaan. Versterkt hebben we in de voor- en vroegschoolse educatie geïnvesteerd, want je kunt er niet vroeg genoeg bij zijn. Daar hebben we extra geld voor beschikbaar gesteld: die 170 miljoen. We zien dat men dat op allerlei plekken in het land nu gewoon aan het uitvoeren is. Ik heb u daar ook over geïnformeerd. We hebben stevig geïnvesteerd, zowel met maatregelen en het weghalen van belemmeringen als financieel, in die overgangen tussen de onderwijssoorten. U weet dat het soms heel ingewikkeld was voor kinderen om naar een hoger niveau te gaan omdat er allerlei belemmeringen waren, zelfs wettelijke belemmeringen. Daar hebben we met elkaar over gesproken. Ik vind dat we daar met elkaar hele mooie vervolgstappen in hebben gezet. Het is voor kinderen veel makkelijker om nu ook gewoon door te stromen. De school kan ze niet tegenhouden met argumenten die misschien helemaal niet valide zijn. Misschien is het wel de moeite waard om met elkaar te spreken over de overgangen van vmbo naar havo en van havo naar vwo. Het is heel belangrijk om daaraan te werken.

De Gelijke Kansen Alliantie is conform regeerakkoord uitgebreid naar 50 gemeentes. Juist ook in deze coronatijd vervullen zij een hele belangrijke rol, want alle partijen zitten daarin bij elkaar, ook op het niveau waarop men heel goed zicht heeft op de lokale gemeenschap. We hebben ook de onderwerpen van de Gelijke Kansen Alliantie uitgebreid. Een hele belangrijke is dat armoede onder kinderen en in de klas toegevoegd is aan de set van aandachtspunten. Laat ik zijn naam hier ook maar gewoon noemen, hoewel ik wel erg veel PvdA'ers aan het noemen ben: Hans Spekman is een voorbeeld van iemand die ook gewoon ruimte heeft gekregen om daarin stappen te zetten. We hebben ook meer experimentele ruimte gegeven, ook in de overgang en de samenwerking tussen p.o. en vo. Wat we ook gedaan hebben, ook conform regeerakkoord, is het verder verhogen van de budgetten voor onderwijsachterstandenbeleid. Dat is structureel geld, dus dat blijft terugkomen. Dat is maar een kleine set aan maatregelen die in deze kabinetsperiode zijn genomen.

U weet dat er op dit moment ook een adviesaanvraag bij de SER ligt — volgens mij zelfs ook vanuit de Kamer, zeg ik even uit mijn hoofd — zodat we begin 2021 ook bediend zullen worden met inzichten vanuit dat perspectief. Ik ben ook erg benieuwd wat er nog aanvullend mogelijk zal zijn als we die adviezen krijgen, en wat misschien als minder werkzaam wordt beschouwd of juist als heel kansrijk. Kortom, wij willen onverminderd doorgaan met dit onderwerp. De kinderen verdienen het en dat moet ook onze inzet zijn, zoals ik ook al heb gezegd in mijn inleidende woorden.

De heer Van Meenen (D66):

Ik had mij niet van tevoren voorgenomen om een interruptie te wijden aan Hans Spekman, maar nu de minister er toch over begint … Die man doet geweldig werk; dat zegt de minister ook. Dat doet hij met een team van het Jeugdeducatiefonds. Ik heb hem ook recent gesproken. Aan de ene kant zie je dus dat we allemaal maatregelen nemen maar aan de andere kant lijkt tegelijkertijd de kansenongelijkheid in Nederland alleen maar toe te nemen. Daar heb ik dan ook iets van gevonden. Maar even terug naar Hans Spekman. Wat hij heel graag wil — en dat lijkt mij buitengewoon zinnig — is onderzoek doen naar wat er nu eigenlijk werkt in de bestrijding van kansenongelijkheid. Ik zou de minister willen vragen om met hem te spreken over de vraag of het mogelijk zou zijn om daar vanuit het ministerie medewerking aan te verlenen. Ik denk namelijk dat het heel erg belangrijk is dat dat gaat gebeuren, dat wetenschappelijk onderzoek naar wat nou eigenlijk werkt in de bestrijding van kansenongelijkheid.

Minister Slob:

Hij zat in mijn setje varia, maar ik haal hem er even uit, want u had daar inderdaad een vraag over gesteld. Wij hebben sowieso geregeld contact met de heer Spekman over het werk dat hij doet. Het Jeugdeducatiefonds is inderdaad prijzenswaardig. Hij doet dat ook op de manier waarop we hem kennen, met de mouwen opgestroopt. Maar we zijn ook met een ander, heel specifiek wetenschappelijk onderzoek bezig vanuit het NRO. Ik wil dus even oppassen dat het niet te veel gaat versplinteren, maar ik zal kijken of wij hem daar ook bij kunnen betrekken, zodat we niet allemaal losse dingen gaan doen. Want dat is niet zo zinvol, denk ik. Dat NRO-onderzoek is heel breed, maar dat gaat ook kijken naar de wijze waarop nu de achterstandsmiddelen worden besteed en naar de effectiviteit daarvan. Die inzichten kunnen we inderdaad weer gebruiken voor eventuele aanvullende keuzes of voor de aanscherping van keuzes die we gemaakt hebben.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Dat ik fan ben van het werk van Hans Spekman lijdt geen twijfel, dus dat zal ik hier even buiten beschouwing laten. Ook ik kijk uit naar de uitvoering van die motie. Die was inderdaad een voortvloeisel uit mijn initiatiefnota Gelijke kansen. Er is nog wel één punt waarop ik de minister nog heel graag zou willen bevragen. Dat is een punt waarover ik eerder al samen met mevrouw Westerveld een motie heb ingediend, namelijk de relatie tussen corona, lesuitval en kansengelijkheid. Die raken elkaar namelijk op een akelig kruispunt. We weten dat het lerarentekort, waar we zo nog over komen te spreken, juist de meest kwetsbare scholen het hardste raakt. We weten ook dat door lesuitval juist kinderen die het het hardste nodig hebben, op extra achterstand komen te staan. Ik noemde al het onderzoek van Thijs Bol. In die motie, die is aangenomen, vroegen wij nou juist om eens in kaart te brengen wat die lesuitval door corona betekent voor de kansengelijkheid. Het is echt hartstikke begrijpelijk dat de urennorm nu niet hard wordt gehandhaafd door de inspectie; dat kan nu ook niet. Maar wat gaat de minister doen om te zorgen dat we in kaart hebben wat die lesuitval betekent voor de kansengelijkheid?

Minister Slob:

De vraag zou beter kunnen zijn: wat bent u al aan het doen? We zijn dat namelijk al aan het oppakken. Dat heb ik volgens mij ook al met u gecommuniceerd. Wij monitoren op dit moment heel specifiek — en dat gaan we met regelmaat doen, zoals we dat ook voor de zomer hebben gedaan — via Oberon op schoolniveau wat de gevolgen zijn voor de scholen met betrekking tot ook dit soort onderwerpen. Daar hebben we uitvragen voor bij de scholen. Maar het gaat ook gewoon over de vragen hoeveel lesuitval er eigenlijk is en of er klassen naar huis moeten. Het meldpunt gaat echt over het sluiten van scholen, maar dit is een uitvraag die we heel frequent willen gaan doen bij de scholen. Dat loopt ook deze maand. Als ik weer nieuwe informatie en data beschikbaar heb, zal ik die uiteraard met de Kamer delen. U hebt immers volkomen gelijk gehad dat we dit moeten blijven volgen. Dan kun je namelijk proactief handelen en loop je niet achter de feiten aan. Maar je hebt wel feiten nodig om te weten waar je moet gaan schakelen. Dat is het dilemma waar we in zitten.

Voorzitter, dan het leesonderwijs. Dat is geen nieuw onderwerp. Het speelt zelfs al deze hele eeuw, zou ik haast zeggen. Er zijn zorgen over de leesvaardigheid en het leesplezier. Kortom, dit gaat over de kwaliteit van ons leesonderwijs. De leesmotivatie is in Nederland heel erg laag. Dat spreidt zich uit over alle leerlingen, ongeacht hun niveau. Dat vinden we zorgelijk. We vinden dat het ook veel meer terug zou moeten komen, want als je weer plezier hebt in lezen, zal dat ook gevolgen hebben voor de vaardigheid om te lezen. Daar zit wel een soort verband tussen.

Wat is er nu heel specifiek aan de hand? We hebben daar veel informatie over. We weten dat als we internationaal kijken naar ons primair onderwijs — u weet dat PIRLS daar het onderzoeksinstrument voor is — dat in de periode vanaf 2001 tot een paar jaar terug — de onderzoeken worden om de zo veel jaar herhaald — de leesvaardigheden in het primair onderwijs aan het teruglopen zijn. We zien dat het nog steeds bovengemiddeld is, maar er is wel een daling. Het blijkt in deze kabinetsperiode, maar ook in de vorige, lastig om die daling tot stilstand te brengen en weer om te buigen naar de weg omhoog. Als we kijken naar wat we aan nationale informatie hebben — die heb ik kort geleden ook met u gedeeld — dan zien we dat wij referentieniveaus hebben vastgesteld voor het leesniveau. Als je in het primair onderwijs zit, moet je als je groep 8 verlaat en naar het voortgezet onderwijs gaat, in ieder geval niveau 1F hebben gehaald. We weten ook dat zo'n 98% van de kinderen dat haalt. Als je naar vmbo-tl en hoger gaat, is 2F het referentieniveau. Wij willen graag dat kinderen dan dat streefniveau, zoals we dat noemen, gehaald hebben. Als we in het voortgezet onderwijs volgen wat er met deze kinderen gebeurt als het om leesvaardigheden gaat, dan zien we met name in het vmbo dat de leesvaardigheden onder de niveaus zijn die we eigenlijk van hen zouden mogen verwachten. Dat heb ik vorige week in het algemeen overleg ook tegen u gezegd. Ik zeg dit echt met alle respect voor degenen over wie het gaat, maar daar zit wel een zwakke plek. Dat is ook iets waar we specifiek aandacht voor moeten hebben; daar kom ik straks even op terug, want daar zijn we al een tijdje mee bezig.

Als we naar het voortgezet onderwijs kijken vanuit internationaal perspectief, dan komen we bij dat PISA-onderzoek. Ik heb in eerste termijn een aantal van u direct of indirect horen verwijzen naar dat PISA-onderzoek met een conclusie die je niet op die manier uit PISA kunt trekken. Dat is de conclusie dat zo'n kwart van de leerlingen analfabeet zou zijn. Dat zegt PISA niet. PISA zegt ook niet dat ze laaggeletterd zijn. Wat PISA wel zegt, is dat er heel specifiek een groep leerlingen is onder de 15-jarigen die groot risico lopen om straks laaggeletterd te zijn, misschien zelfs analfabeet. De heer Beertema had het over recepten niet kunnen lezen. Anderen zeiden dat ze op het perron niet kunnen lezen waar de trein heen gaat en dat soort dingen. Dat gaat dus om heel basale dingen. Maar dat zegt PISA dus niet. Dat percentage van 25% is volgens PISA gericht op het feit dat een kwart van de leerlingen enorm veel moeite heeft met wat ze de vaardigheid "evalueren en reflecteren" noemen. Om het even heel huiselijk te zeggen: dat is verdiepend lezen. Dat gaat over het kritisch lezen van lange teksten en die van commentaar kunnen voorzien. Dat is zorgelijk, want dat zijn wel heel belangrijke vaardigheden om in de praktijk te brengen, niet alleen voor jonge leerlingen, maar tot aan onze leeftijd toe, zeg maar.

Dan twee andere criteria waar men naar kijkt. Op informatie opzoeken scoren we in Nederland zelfs bovengemiddeld. Op leesbegrip scoren we gemiddeld. Dus het probleem zit met name rond evalueren en reflecteren. Dat is zorgelijk, want het blijft dalen en dat moeten we niet willen. Het is dus ook belangrijk om te proberen om die negatieve spiraal te doorbreken en ook weer omhoog te krijgen. Want we willen dat de kwaliteit van het leesonderwijs breed op niveau is en dat leerlingen datgene meekrijgen wat ze nodig hebben om in de samenleving hun plek te kunnen innemen, ook met alle leesvaardigheden die daarbij horen.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Volgens mij slaat de minister één stap over — daar heb ik al eerder in de Kamer over gesproken — namelijk het feit dat PISA als vergelijkingsmateriaal in andere landen anders wordt afgenomen dan hier in Nederland. In het buitenland wordt het afgenomen en krijg je er cijfers voor. Dat wordt heel serieus genomen, maar in Nederland is het heel vrijblijvend. We hebben met elkaar afgesproken dat we in Nederland ook gaan kijken of we het een stevigere en serieuzere positie kunnen geven, zodat het materiaal beter te vergelijken valt. Ik vroeg me af of de minister daar al wat meer nieuws over heeft.

Minister Slob:

Volgens mij hebben we daar al uitgebreid met elkaar over gesproken. Ik heb er zelf niet zo veel behoefte aan om me te verschuilen achter het feit dat we in Nederland inderdaad redelijk vrijblijvend van leerlingen vragen om dit onderzoek te doen. Waarom niet? Omdat dat in de keren daarvoor ook het geval was. Als je het vergelijkt, is het wel goed om dat in je achterhoofd te hebben, maar de negatieve trend verandert daar niet door. Als we ze nu meer zouden gaan voorbereiden op zo'n PISA-onderzoek, loop je zelfs het risico dat je het zicht een beetje kwijtraakt, want dan ga je ze bij wijze van spreken trainen. Maar goed, dat is een beetje een cirkelredenering. Dat snap ik ook wel, maar het is wel een lastige. Ik constateer wel dat het PISA-onderzoek echt belangrijk is, met even in het achterhoofd dat het op verschillende manieren wordt afgenomen.

Het is ook belangrijk dat we het PISA-onderzoek dan echt lezen met elkaar. Tot en met in interviews aan toe krijg ik het soms voor de voeten geworpen: 25% van de leerlingen is analfabeet of laaggeletterd, zegt een journalist dan tegen me. Nee, dat staat niet in het PISA-onderzoek. Maar als ik nee zeg, lijkt het net alsof ik het kleiner wil maken. Dat wil ik ook niet, want het blijft wel een zorg dat het niveau en de vaardigheden aan het dalen zijn. Daar moeten we echt iets aan doen. Daar zal ik zo nog even op reageren naar aanleiding van vragen over de Leescoalitie.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Ik denk dat de minister daar een punt heeft. Het was natuurlijk in voorgaande jaren ook zo. Ik denk dat ik daarin de minister tegemoet moet komen. Ik vraag me wel af of u dit heeft besproken met scholen, schoolbesturen en koppels, om de zorg die de Kamer heeft, neer te leggen bij de organisaties en om te kijken of er op een serieuzere manier mee omgegaan kan worden.

Minister Slob:

Uiteraard is ook de wijze waarop PISA wordt afgenomen een onderwerp, maar volgens mij is het nog belangrijker dat we met elkaar echt de schouders zetten onder het omkeren van die trend. We moeten zorgen dat we weer de weg omhoog vinden. Daar ga ik zo iets over zeggen.

De heer Beertema (PVV):

Misschien ten overvloede. De minister geeft zelf al aan, wel na een heel lang verhaal, dat het inderdaad zorgelijk is. Ik denk toch dat we het niet moeten bagatelliseren. Dat onderzoek wordt al heel lang op precies dezelfde manier afgenomen. De trend is overduidelijk. Ik ben er hard mee bezig geweest, maar ik heb zelf nooit de opmerking gehoord dat we meer analfabeten zouden afleveren. Het gaat om functioneel analfabeten. De minister refereerde aan niveau 2F. Ik refereerde daar ook aan met betrekking tot een eenvoudige verfmenginstructie voor een huisschilder. Die wordt niet meer begrepen. We kunnen er lang en kort over praten, maar dat blijft gewoon heel ernstig.

De voorzitter:

En uw vraag is?

De heer Beertema (PVV):

De minister heeft er al een beetje een voorschot op genomen, dus ik denk dat we het wel eens zijn, maar ik denk niet dat de minister een heel verhaal moet houden dat het eigenlijk misschien toch wel meevalt.

Minister Slob:

Dat doe ik hier niet. Geen enkel misverstand. Ik ben volgens mij heel duidelijk geweest in mijn formuleringen. Ik maak het niet kleiner. Volgens mij heeft u het woord "analfabeet" wel in uw eerste termijn in de mond genomen, maar soit. Kijkt u het verslag nog maar even na. Maar laten we hierover niet gaan botsen, want dat heeft helemaal geen zin. Iedereen vindt dat het beter moet. Als je heel sec kijkt naar het PISA-onderzoek, zie je dat het dus op deze vaardigheid zit. Dat heb ik aangegeven. Dit zijn vaardigheden die niets te maken hebben met dat je instructies kunt lezen. Ze kunnen best wel lezen, maar het gaat om dat verdiepende lezen, dat kritische lezen. Dan gaan ze gewoon onderuit. Dat geldt overigens niet alleen voor kinderen, want het is voor volwassenen dus zelfs al moeilijk om PISA goed te lezen. Dat ziet u ook. Dan gaan er beelden van PISA rond die niet eens in PISA staan. Misschien wordt daarmee het probleem zelfs wel breder onderkend. Maar belangrijker is dat we aan de slag gaan. Daar zal ik iets over zeggen.

De heer Beertema (PVV):

Als de minister heeft begrepen dat ik het heb gehad over analfabeten, dan neem ik dat nu terug. Ik ga het verslag nog even terugkijken. Ik heb het woord "analfabeet" al in geen jaren in de mond genomen. Het gaat om semi-analfabeten of om functioneel analfabeten.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Nog even door op dit punt. Ik ben het wel met collega Beertema eens dat we hier echt niet te laconiek over moeten doen. Ik wil niet zeggen dat de minister laconiek doet, maar de manier waarop hij de resultaten van het onderzoek nuanceert, vind ik toch wel gevaarlijk. We horen niet voor niets al een hele lang tijd allerlei alarmbellen uit de sector. Docenten waarschuwen al een hele tijd dat het niveau niet goed genoeg is. We hebben 2,5 miljoen mensen in Nederland in totaal. Als commissie hebben we er ook een aantal gesproken. Ik vond dat een heel indrukwekkend gesprek. Het zijn mensen die eigenlijk aangeven dat ze ofwel laaggecijferd ofwel laaggeletterd zijn en daarmee echt beperkingen hebben in de mate waarin ze kunnen functioneren. Eergisteren hebben we nog de noodklok horen luiden door achttien organisaties over de leesvaardigheid. Dus ik hoor toch nog wel heel graag iets meer van de minister over die urgentie en vooral wat het hele kabinet gaat doen om dit hoger te prioriteren. Want moeten we niet gewoon weer in die top 5?

Minister Slob:

Zeker, dat is een hele mooie doelstelling, en misschien nog wel hoger in die top 5. We moeten gewoon weer terug op het niveau dat we ooit met elkaar gehad hebben, hoewel dat al heel lang geleden is. Net zoals u zelf al aangaf dat je in de scholen goed moet volgen wat corona nu doet en welke ondersteuning er nodig is, moet je ook heel precies kijken wat er hier precies aan de hand is. Dat biedt ook weer handelingsmogelijkheden om heel gericht verder te gaan. Dat is ook wat ik hier betoog. Als we met elkaar zien dat er op dit onderdeel een dalende lijn is, dan moeten we ook die interventies plegen die ervoor zorgen dat juist op dat onderdeel de zaak weer omhooggaat. Dat geldt overigens in z'n algemeenheid voor alle sectoren en alle niveaus leesmotivatie en leesplezier. U weet dat we daar ook mee bezig zijn. Die Leescoalitie is ook het gevolg geweest van debatten die wij met u als Kamer hebben gehad. Het is zelfs een direct gevolg geweest van de motie-Ellemeet om ook tussen cultuur, bibliotheken en onderwijs veel meer verbindingen te leggen om te zorgen dat er een einde komt aan de versnippering van programma's en dat er veel meer samengewerkt gaat worden. Daar is de Leescoalitie een voorbeeld van, want juist die partijen gaan nu samenwerken en voegen dus ook veel meer kennis en hun programma's bij elkaar om die gericht in te kunnen zetten. Daar zit ook die belangrijke groep van het vmbo bij. Dat moeten we in de gaten houden en eigenlijk al veel eerder, op de basisschool wanneer je nog niet weet dat ze naar het vmbo gaan, want daar zit echt het verhoogde risico. Dat willen we met elkaar echt voorkomen. Dus veel meer samenhang, veel meer samenwerking. In de brief die mijn collega en ik u deze week hebben gestuurd als een soort update van waar we nu staan, kunt u dat ook teruglezen.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Het is ook allemaal hartstikke goed dat dat gebeurt, maar ik denk dat we hier met elkaar moeten constateren dat het misschien niet genoeg is en dat de urgentie zo groot is dat het op andere fronten ook anders moet. De voorbeelden die de minister noemt, zijn maatschappelijke initiatieven en gemeentelijke initiatieven. Die samenwerking is hartstikke belangrijk, maar waar ik nog wel naar op zoek ben, is wat de ministers extra gaan doen omdat het nu nog niet genoeg is.

Minister Slob:

Als je de plannen die deze week door de Leescoalitie zijn uitgedragen, legt naast hetgeen waarmee we met het leesoffensief bezig zijn, dan vallen ze voor een heel groot gedeelte samen. Ze hebben twee dingen gevraagd die op dit moment nog niet op deze wijze aan de orde zijn. Het eerste is dat men graag zou willen dat het referentieniveau 2F aangepast wordt. Het lijkt ons verstandig om dat wel te gaan doen met dan in combinatie hoe we nu met de kerndoelen bezig zijn voor het primair onderwijs. U weet namelijk ook dat die referentieniveaus uiteindelijk een stuk verlegenheid waren omdat de kerndoelen zo algemeen waren. Als die kerndoelen duidelijker waren geweest, waren die referentieniveaus er misschien nooit gekomen. Het tweede betreft de bibliotheken in de school. Men zou graag in het hele onderwijs een bibliotheek in de school willen hebben. Ook vanwege de inzet die we daarvoor kunnen plegen, kiezen we nu eerst voor het vmbo. Dan willen we een vervolgslag maken. Ik sluit ook niet uit — dat moeten we ook bespreken met de gemeenten en de schoolbesturen, die er natuurlijk ook verantwoordelijkheid voor dragen — dat we ook gaan kijken of we verdere stappen kunnen zetten in het primair onderwijs, waar ongeveer de helft een bibliotheek heeft, en in het voortgezet onderwijs, niet zijnde het vmbo. Een belangrijk punt is ook de verbinding met de lerarenopleidingen. Ik noem het curriculum van de lerarenopleidingen en het gerichter aandacht besteden, ook als het gaat om leesdidactiek en het ervoor zorgen dat ze daar veel meer van meekrijgen. Mijn collega is er ook mee bezig om dat op die wijze veel meer te verankeren, ook in de opleidingen. Het is ook ontzettend cruciaal dat we dat doen. Dus we zijn op allerlei fronten stevig bezig. Laat dit onderwerp ook niet over de rand gaan vallen bij een kabinetsformatie. Dit moeten we onverminderd blijven doorzetten.

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Van den Hul op dit punt.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Dat zijn wij honderd procent met elkaar eens. Wij hebben hier als Kamer een heel interessante rondetafel gehad, een hoorzitting met een aantal experts, juist ook op het gebied van leesonderwijs. Ik denk dat dat wel heel interessant is. Ik ben blij om te horen dat dit ook op het netvlies staat op de pabo's, want daar kwamen toch ook wel heel kritische kanttekeningen naar voren over de manier waarop leesonderwijs in Nederland wordt vormgegeven. Ik hoop dan ook uitdrukkelijk dat dat onderdeel is van het herzieningstraject van het curriculum en ik hoop ook dat de minister het met mij eens is dat het in het licht van wat we nu bespreken, ook heel erg jammer is dat juist nu een heleboel gemeenten genoodzaakt zijn door geldgebrek bibliotheken te sluiten.

Minister Slob:

Ik weet niet of dat op deze manier ook echt zo is als het erom gaat wat er in het land gebeurt. Het zal misschien op een enkele plek gebeuren, maar volgens mij wordt er ook ondersteuning gegeven. Belangrijk vind ik, ook vanuit de coalitie die nu bezig is, dat men het ook probeert gezamenlijk te doen. Daar horen gemeentes en bibliotheken ook bij. Dat is ook onderdeel van het leesoffensief zoals ik dat samen met mijn collega heb opgezet en waarvan ik de actualisatie deze week naar u toe gestuurd heb.

De voorzitter:

Ik wil de leden nogmaals dringend verzoeken om de vragen kort te houden, maar ook de minister om kort te antwoorden. We hebben vanavond ook nog een andere begrotingsbehandeling die afgerond moet worden. Het woord is aan de heer Rog.

De heer Rog (CDA):

Ouders hebben hun verantwoordelijkheid om niet alleen maar een Xbox aan hun kind te geven maar ook eens een keer een boek. Wij hebben een verantwoordelijkheid, want we gaan onderzoek doen naar die leesmethodes. Er is veel kritiek op dat veilig leren lezen. Maar deze minister heeft ook een verantwoordelijkheid. Ik wil vragen wat hij kan doen om ervoor te zorgen dat er gewoon boeken op de basisscholen zijn, dus dat kinderen in plaats van dat begrijpend leren lezen een echt boek lezen: gewoon, een boek pakken en dat lezen. Want gek genoeg, daar leer je van lezen en dat is goed voor de leesvaardigheid.

Minister Slob:

Daar hoort nadrukkelijk bij dat we ook die goede samenwerking met de bibliotheken zoeken, die dus ook verbonden zijn met het leesoffensief. Want die zien natuurlijk ook in de belangrijke taak die ze daarin hebben dat er ook gewoon leuke boeken liggen, dat lezen gewoon leuk is. Dat is dat leesplezier en die leesmotivatie, waarbij kinderen ook uitgedaagd worden om te lezen. Terecht geeft u zelf ook aan dat daar natuurlijk ook thuis een hele belangrijke taak ligt, maar we weten ook dat niet alle ouders daarover voldoende informatie hebben of daarvoor voldoende zijn toegerust. Dus ook in het kader van gelijke kansen is er een heel groot programma, juist ook gericht op ouders, om hen daarbij te helpen, om informatie te geven en om te zorgen dat ze op hún plek ook hun verantwoordelijkheid nemen. Dus die wisselwerking tussen thuis en school is ook als het om lezen gaat ongelofelijk belangrijk.

De heer Rog (CDA):

Helemaal eens. Mijn vraag aan de minister is dan ook: kan hij voor zichzelf een doelstelling formuleren op welke wijze we borgen dat er op die scholen ook daadwerkelijk boeken gelezen worden en dat er ook aanbod is voor leerlingen in alle verschillende leerjaren in het basisonderwijs? Want daar wordt het zaadje geplant en daar wordt die kiemkracht ontwikkeld.

Minister Slob:

Het is onderdeel van ons leesoffensief om dat ook met de scholen te bespreken en hen daarin ook te ondersteunen en aan te moedigen om daarin hun verantwoordelijkheid te nemen. We hebben gemerkt — dat kwam inderdaad ook uit die hoorzitting — dat er wel een stukje handelingsverlegenheid is, ook met betrekking tot methodes en of die wel of niet werken. Dan hebben we het niet over lezen, maar meer over het leesonderwijs. Ook daar willen we ze in helpen, zodat ze de goede voorbeelden hebben en zodat ze over drempels heengaan waar ze nu soms voor blijven staan, wat ook belemmerend kan werken in de resultaten die we willen bereiken.

De heer Van Meenen (D66):

Ik heb twee dingen gelezen. Het ene is dat de minister leesplezier en leesmotivatie verplicht wil stellen in het curriculum en het andere is dat bij het leesoffensief geen leraren betrokken zijn. Dat vind ik allebei merkwaardig, want volgens mij kun je plezier niet verplichten. In de tweede plaats kan het niet zonder de leraren. De minister zei er net al iets over, als het gaat om de opleiding van leraren, maar we hebben nu te maken met leraren die de hele dag les staan te geven, ook in lezen. Zou het niet zo moeten zijn dat daar onze aandacht vol naar uitgaat, dat we met leraren spreken over hoe we dit doen, niet alleen de leraren die nog opgeleid worden maar ook de leraren die nu op de scholen werken, dat er gewerkt wordt aan een verbetering van het leesniveau en dat er gewerkt wordt aan motiverend kinderen leren lezen?

Minister Slob:

Als het om het laatste gaat, is het antwoord ja. Uiteraard moet je daar met de docenten over spreken en moet je hen ook verbinden aan initiatieven die er zijn. Even los van datgene waarmee de Leescoalitie komt en wie zij allemaal heeft betrokken om uiteindelijk tot haar standpunten te komen, wordt dat, in ieder geval vanuit onze verantwoordelijkheid, ook gedaan. Dit onderwerp staat misschien niet permanent, maar wel met hoge frequentie op de agenda van alle overleggen die wij hebben met docenten en hun vertegenwoordigers. Het tweede punt, leesplezier en leesmotivatie, kun je inderdaad niet in letters afdwingen. Het is wel goed als je het borgt en als je scholen ook een taak geeft om daar inhoud aan te geven, maar dat is papier. Het gaat er uiteindelijk om dat je ze in de praktijk ook toerust en helpt om de goede dingen te doen en om ook goed toegerust te zijn voor hun taak. Er zijn heel veel mooie voorbeelden in het land, die moeten worden gebruikt om de mensen te ondersteunen die toch nog meer handelingsverlegenheid hebben. Daar zetten we ons voor in.

Voorzitter. De heer Rog heeft een vraag gesteld over de examens Nederlands. Ik kan hem melden dat er op dit moment door de examenketen, in goed overleg met degene die de leraren Nederlands vertegenwoordigt, aan wordt gewerkt om hier al in het komende examen aandacht voor te hebben. De vakvereniging is daar ook bij betrokken. Als het gaat om de bijstelling van het curriculum hebben we, zoals u weet, de afspraak gemaakt dat dit als eerste op de rol staat om mee aan de slag te gaan.

Voorzitter. Een aantal van u heeft hele mooie beschouwingen gegeven, die al een soort voorbespiegelingen waren op wat we aanvullend zouden moeten doen, ook straks in nieuwe kabinetsperiodes, met betrekking tot onderwijs. De heer Heerema heeft nog een keer extra uitgelegd hoe hij aankijkt tegen basiskwaliteit en, daarop voortbouwend, het ervoor zorgen dat er differentiatie en maatwerk zijn. Ik heb hem de toezegging gedaan dat ik in kaart zal brengen welke differentiatiemogelijkheden er nu al zijn, omdat ik denk dat daar echt nog wel groeikansen in zitten. Ik zal die toezegging nakomen. Mevrouw Westerveld heeft gesproken over het verschil van prijs en waarde. Zij zei dat onderwijs zoiets belangrijks is dat we er ons ook voor moeten inzetten. Ik noem de heer Rog hier ook even, omdat hij de balans opmaakte van zijn Kamerlidmaatschap in de afgelopen acht jaar. Hij is altijd heel consistent geweest door iedere keer weer terug te komen bij de docent, die uiteindelijk bepaalt of het onderwijs goed of niet goed is. Dat is inderdaad een hele belangrijke notie. Mevrouw Van den Hul heeft de kansengelijkheid heel sterk neergezet. De heer Van Meenen gaf een prachtig boekje, dat ik met belangstelling heb bekeken. Ik had er al wat over uit de pers gehaald. Ik ben uiteraard wel benieuwd naar een financiële doorvertaling, maar het is een beetje flauw om dat te zeggen, want het gaat eerst om je idealen en waar je voor wilt knokken. Als het gaat om kwaliteit en om de onderwerpen waar we zorgen over hebben, ben ik ervan overtuigd dat als deze partijen en andere partijen weer met elkaar gaan nadenken over wat we aan vervolgstappen kunnen zetten, vanuit hun idealen en verschillende invalshoeken, ze daar best uit gaan komen. Uiteindelijk trekken we allemaal aan hetzelfde eind van het koord, zoals ik het weleens beeldend noem, en willen we er juist in het belang van de kinderen voor zorgen dat we de goede dingen kunnen doen.

Voorzitter. Ik kom bij mijn volgende blok, het lerarentekort.

De voorzitter:

Voordat u verdergaat, is er een interruptie van mevrouw Westerveld.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ja, over de kansenongelijkheid, want de minister is aan het einde van dat blokje gekomen. We weten allemaal dat de ongelijkheid groter wordt en vooral dat kinderen die van huis uit al een lastige situatie hebben of minder ondersteuning krijgen, extra worden getroffen door de coronacrisis. We zien inderdaad dat er subsidies zijn en dat er best wel wat gebeurt, maar heeft de minister de indruk dat er genoeg gebeurt om die trend van toenemende kansenongelijkheid tegen te gaan? In mijn bijdrage heb ik gezegd dat ik niet de indruk heb dat er genoeg gebeurt. Hoewel kansenongelijkheid natuurlijk breder is dan alleen het onderwijs, heeft het onderwijs onvoldoende middelen om zijn taken goed te kunnen uitvoeren en dat tegen te gaan.

Minister Slob:

Even in het kader van corona: we hebben volledig geleverd wat er gevraagd is. Er was meer gevraagd dan er was, maar dat is, ook met dank aan onze collega van Financiën, uiteindelijk aangevuld. Het is echt heel fijn dat dat kan. Verder gaan er allerlei middelen richting scholen, heel gericht ook. Denk aan de achterstandsmiddelen, die 800 miljoen, bijna 900 miljoen bedragen. Denk aan wat we doen voor de kleine scholen, die we extra ondersteuning geven omdat het voor hen soms heel moeilijk is om hun taak uit te voeren. Denk aan wat we in het voortgezet onderwijs doen, waar we leraren zelfs heel specifiek tijd geven. Daar is ook een subsidie voor, die meerjarig loopt, zodat ze met name in het kader van de kansengelijkheid hun werk kunnen doen. We doen echt heel veel. Ik heb net in de richting van mevrouw Van den Hul aangegeven dat we, ook in deze coronatijd, blijven volgen wat er eventueel aanvullend zou kunnen gebeuren en dat we dan het liefst zo specifiek mogelijk proberen weer volgende stappen te zetten.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ik ben het ermee eens dat er best wat gebeurt, maar mijn vraag was of het genoeg is. Ik zou de minister willen vragen om, als we gaan kijken wat er nog meer zou kunnen gebeuren, nog eens goed naar de voorwaarden van de subsidieregeling te kijken. Ik krijg een aantal signalen van scholen die aangeven dat die voorwaarden te strikt zijn en dat het daardoor moeilijk is om het geld gericht in te zetten om de kansenongelijkheid tegen te gaan. Ik zou hem willen vragen om in kaart te brengen wat de knelpunten zijn en waar de schoolbesturen tegenaan lopen, want het is natuurlijk wel de bedoeling dat het geld op een goede manier naar die leerlingen gaat die die ondersteuning echt nodig hebben.

Minister Slob:

Als ik één ding in de afgelopen drie jaar heb geleerd, maar wat ik ook wel wist vanuit mijn Kamerpositie, is dat het nooit genoeg is. Er zullen altijd weer nieuwe wensen blijven, ook in financiële zin. De monitoring waar ik het net over heb gehad, is er juist ook op gericht om dergelijke signalen en soms ook struikelblokken waar men tegenaan loopt, naar boven te krijgen en te kijken hoe we daar gericht een antwoord op kunnen geven. Dat is onderdeel van de monitoring.

Voorzitter. Ik kom bij het blok over het lerarentekort. Tijdens de afgelopen begrotingsbehandelingen was dat meestal het hoofdonderwerp. Nu is dat iets minder, maar dat wil niet zeggen dat het onderwerp weg is. Het is nog steeds onverkort een zorg. Het is dan ook belangrijk dat we daar aandacht voor hebben. In de coronatijd zien we dat er door de gevolgen van het lerarentekort weer meer druk staat, juist op die scholen waar men dat in het bijzonder heeft gemerkt. U weet dat we met name met de grote steden net voor de zomer nog aanvullende afspraken hebben kunnen maken. Juist op die scholen, waar ook vanuit kansenongelijkheid zorgen zijn, is financiering aan docenten gegeven om hun werk daar te kunnen doen.

Dan is wel de vraag: waar staan we op dit moment als het gaat om dit vraagstuk? Weten we dat precies? Die discussie heb ik ook heel vaak met de heer Kwint gehad. U weet dat wij altijd — ook in de vorige kabinetsperiodes — werkten op basis van vijfjaarlijkse ramingen van de arbeidsmarktsituatie. Toen ik aantrad, waren dat ramingen van twee jaar ervoor. U weet dat ik dat met een jaar heb kunnen inkorten. Toen ik aantrad was de raming, uitgaande van de situatie waarin je dan met elkaar leeft, dat er in 2023 een tekort van 4.200 fte zou zijn als we niets zouden doen, en in 2028 een tekort van 10.000 fte. Dat aantal bent u heel vaak in de media tegengekomen. We hebben het dan over het primair onderwijs. Ik heb u vorig jaar de nieuwe raming gestuurd. U zult begrijpen dat die een jaar doorschuift, want het is weer een vijfjarenraming. U heeft toen kunnen lezen dat het tekort in 2024 2.000 fte zou zijn en in 2029 8.000 fte. Over twee à drie maanden krijgt u de volgende raming. Ik heb nog geen cijfers gezien, maar ik durf nu al te voorspellen dat we daaronder zullen zitten. Er zijn aan de horizon nog steeds tekorten te zien, maar we zijn wel bezig om die aantallen naar beneden te krijgen. Natuurlijk hopen we een keer op het punt te komen dat we, als het gaat om de ramingen, kunnen zeggen dat we het tekort weggewerkt hebben.

Daarnaast zijn we bezig om veel meer zicht te krijgen op de daadwerkelijke situatie. De heer Van Meenen gaf net aan dat ik geweigerd zou hebben een motie uit te voeren. Dat is niet waar. Het is wel zo dat we discussie hebben over de wijze waarop die motie zou moeten worden uitgevoerd als het gaat om nog preciezer dan wat altijd al de systematiek was, dagkoersen te hebben met betrekking tot het lerarentekort. We hebben op basis van de aangenomen motie-Kwint via twee sporen gewerkt. Het ene spoor, dat van de website, is stukgelopen. Dat is jammer en dat vind ik vervelend. We hebben echt geprobeerd dat op die manier op te pakken. We hebben daarover met u afspraken gemaakt en we hebben daar vorige week over gesproken, maar dat is niet gelukt. De tweede weg is nog onverkort aan de orde. Dat is dat we heel gericht, om te beginnen in de grote steden, door middel van uitvragen, niet dagelijks maar wel over een wat kortere periode, van de scholen willen weten wat hun situatie is. Dat loopt op dit moment en deze maand worden de resultaten daarvan bekend. In februari gaan we dat nog een keer doen. Dan hebben we heel specifieke informatie van een aantal steden waarvan we weten dat het lerarentekort daar het meest manifest aanwezig is. Daarom hadden we daar ook convenanten mee afgesloten. De bedoeling is dat we dit, als het goed werkt, in het hele land gaan inzetten en dus met hele concrete uitvragen proberen nog specifiekere informatie te krijgen. Dat heb ik u toegezegd, maar ik herhaal het hier. Het zou zelfs nog in deze kabinetsperiode operationeel kunnen worden. We hebben al een aantal harde cijfers binnengekregen. Die heb ik met u gedeeld, want ik wilde ze niet achterhouden.

Niet om hier nu net te doen alsof we het allemaal even aan het oplossen zijn, maar er zijn interventies gedaan de afgelopen jaren. Dat hield ook flink geld in, waaronder middelen voor salarissen, maar ook voor de aanpak van de werkdruk. Het overgrote deel van die voorbestemde middelen ligt inmiddels bij de scholen, die met docenten met een instemmingsrecht keuzes kunnen maken. Ik denk dat de coronasituatie ook geholpen heeft, omdat mensen dan toch sneller in een wat veiligere situatie blijven. Dat heeft ervoor gezorgd dat we in twee jaar tijd in het primair onderwijs het aantal fte met 6.400 zien stijgen. Dat is netto; daar zijn dus van afgehaald de mensen die vertrokken zijn. Dat is best mooi, want voor een groot deel is het ondersteunend personeel, maar er zit ook onderwijsgevend personeel tussen.

We zullen door moeten gaan. We hebben ook iets gedaan waarin de Kamer, met name de heer Rog en de heer Van Meenen, mij heeft aangemoedigd, twee begrotingen terug, met mensen die in de WW zaten maar wel bevoegdheden hadden. We hebben toen als target gesteld dat we 1.500 van die mensen weer terug wilden in het onderwijs. Ik heb u eerder gemeld, maar ik herhaal het nog maar een keer, dat we over die target heen zijn. Inmiddels zijn er meer dan 1.700 mensen weer teruggeleid naar het onderwijs. Dat is gewoon hartstikke mooi.

We hebben ook targets gehad rond zijinstromers, niet als doelstelling, maar dat we daarop wilden inzetten. Ook in het aantal zijinstromers zien we een enorme toename. U zult begrijpen dat ik ook heel erg blij ben met het convenant dat mijn collega heeft afgesproken met de onderwijsinstellingen, omdat dat echt gaat helpen om deze mensen op een veel volwassenere manier en veel meer rekening houdend met de competenties die zij hebben vanuit dingen die ze eerder in hun leven hebben gedaan, een plek te geven in het onderwijs. Daarnaast zijn er spectaculaire cijfers — ik durf het wel zo te zeggen — over wat er nu naar de pabo toe gaat, en dat blijft maar doorzetten. Ook bij de lerarenopleidingen zien we dit jaar een plus, volgens mij voor het eerst. Dat was namelijk nog wel heel zorgelijk.

Kortom, er zijn echt hele mooie lichtpuntjes. Ik formuleer het maar met een verkleinwoord, omdat het vraagstuk nog steeds heel groot is. We moeten niet achterover gaan leunen. Wij blijven tot het laatst doorgaan met deze inzet. We zien ook in harde aantallen dat het gaat helpen. We zullen de scholen moeten helpen — dat is ook in het convenant afgesproken — om de begeleiding veel meer inhoud te geven, ook met hulp van buiten, want anders belast je de toch al zwaarbelaste docenten nog een keer extra. Dat is ook haast niet vol te houden.

Uit een rondgang die wij gemaakt hebben langs de grote steden, blijkt dat de meeste scholen op dit moment hun formatie wel op orde hebben, maar dat de grote kwetsbaarheid nog steeds de vervanging is. De vervanging is heel kwetsbaar en daarin zullen we ze moeten blijven ondersteunen en zorgen dat daar handjes voor beschikbaar zijn, want die heb je soms gewoon knetterhard nodig, zeker in deze coronatijd.

De voorzitter:

Is de minister hiermee aan het einde van een blokje, ongeveer?

Minister Slob:

Ik heb nog drie losse vragen. Zal ik die gelijk meenemen? Dat kan heel kort.

De voorzitter:

Laten we die nog doen en daarna de interrupties.

Minister Slob:

De heer Kwint vroeg al bij mijn collega naar extra inzet in deze tijd om te zorgen dat mensen graag in het onderwijs willen gaan werken. Mijn collega zei al dat de campagne De baan van het leven bezig is. Dat is een campagne om het beroep van onderwijzer op een mooie manier, ook met verhalen van mensen uit de praktijk, onder de aandacht te brengen. We zien dat de wervingscampagnes lokaal daarop voortborduren. Daar gaan we versterkt mee door, want dit is inderdaad een tijd dat je veel mensen in het hart kunt treffen. Heel veel mensen hebben gezien hoe belangrijk onderwijs is.

We proberen waar dat kan ook verbindingen met collega's te maken. Met name met zorg is er regelmatig contact, want we zitten allemaal in dezelfde vijver te vissen; dan moet je oppassen dat de snoeren en de dobbers niet met elkaar verward raken. Voor de rest kunt u onze verantwoordelijke collega bevragen — dat kan zelfs vandaag nog — over wat er op dat punt verder allemaal gebeurt als het om rijksbeleid gaat.

Dan zijn er wensen rond de cao. De heer Rog heeft daarnaar gevraagd. U weet dat dat primair de verantwoordelijkheid van de sociale partners is. Er is op dit moment een bevoegdhedencommissie bezig, die in 2021 met haar resultaten zal komen. Het lijkt mij verstandig om die resultaten af te wachten, omdat die ook gevolgen kunnen hebben voor hoe je het functiehuis gaat indelen. Maar wij zullen bevorderen, al is het de bevoegdheid van de cao-partners, dat men verdere stappen gaat zetten met betrekking tot één cao. Maar we kennen onze plek; het is uiteindelijk hun verantwoordelijkheid.

De voorzitter:

Was dat het voor dit blokje?

Minister Slob:

De lerarenbeurs doe ik even apart. Daar is ook aandacht voor.

De voorzitter:

De lerarenbeurs gaat apart. Daar had de heer Van Meenen een vraag over. Dan is het woord aan de heer Rudmer Heerema.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Ik ben blij om al deze cijfers te horen. Een aantal kenden we al en een aantal zijn geüpdatet. We mogen best blij zijn dat dit soort lichtpuntjes er zijn. De instroom in de pabo is groter, hoger. Dat is belangrijk, want voor de toekomst gaat dat helpen met het terugdringen van het lerarentekort. Eén vraag hangt altijd een beetje boven de markt, en dat is de volgende. Ze stromen wel in, maar een flink deel stroomt helaas ook voortijdig uit. Kan de minister misschien nog aangeven wat er nu ook vanuit het ministerie gedaan wordt om zo veel mogelijk van die pabostudenten binnenboord te houden? Want dat is gewoon een hele grote groep die we kunnen gebruiken in het onderwijs.

Minister Slob:

Ik kijk even met een schuin oogje naar mijn collega, die, zoals u weet, verantwoordelijk is voor de pabo's. Ik weet — wij hebben daar samen namelijk veel contact over — dat men op allerlei manieren probeert om deze jonge mensen, die met hun hart voor het onderwijs kiezen, vast te houden. Ze moeten wel aan kwaliteitscriteria voldoen. Dat spreekt voor zich. We hebben het net ook gehad over het leesonderwijs. Het is duidelijk dat je wilt dat de mensen die voor de klas komen, capabel daarvoor zijn. De cijfers over uitval heb ik niet paraat, maar als u wilt, kunnen we die in de tweede termijn geven. Maar die cijfers zijn aan het dalen. Het lukt beter om deze jonge mensen, van wie er zo veel naar de pabo's gaan, vast te houden. Er is overigens een enorme instroom bij de deeltijd-pabo. Die is ook spectaculair. Dat is weer een hele andere categorie.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Een van de redenen waarom studenten de pabo verlaten, is de volgende. Ze willen kiezen voor het vak van docent op de basisschool, omdat ze kinderen echt iets willen leren op het gebied van rekenen, schrijven en lezen, maar ze vinden dat daar te weinig aandacht voor is op de pabo's. Collega Van Meenen heeft al even geïnterrumpeerd over lezen en het belang daarvan op school. Hij vroeg of we dat sterker kunnen verankeren. Ik had me kunnen voorstellen dat met de pabo's is afgesproken om juist deze groep, die zo graag op die wijze in het onderwijs wil staan en les wil geven, beter te bedienen op de pabo, namelijk met meer aandacht voor lezen, schrijven en rekenen. Heeft u die stap als ministerie richting de pabo's gezet?

Minister Slob:

Ik heb daar volgens mij net al antwoord op gegeven als het gaat om het leesonderwijs. We zijn met de pabo's in gesprek om ervoor te zorgen dat de tekorten die soms toch echt in de praktijk worden gezien — daar krijgt men onvoldoende van mee — worden hersteld en dat ze in de positie komen waarin ze de inzichten hebben die ze nodig hebben om goed leesonderwijs te kunnen geven. Dat is dus onverkort een onderwerp van gesprek en van aanpassing, als dat nodig is.

De heer Kwint (SP):

Ik zou de minister ernstig teleurstellen als ik niet toch nog even terug zou komen op de motie, denk ik. De minister overlaadt ons met positieve getallen. Daar ben ik blij om. Iedereen die we met gerichte acties het onderwijs in kunnen krijgen, hebben we verrekte hard nodig. Maar als ik vraag of het lerarentekort nu kleiner is dan bij het aantreden van het kabinet, dan is het antwoord: dat weten we niet. Als ik vraag wat het actuele lerarentekort is, is het antwoord: dat weten we niet. Maar dat zijn volgens mij de twee belangrijkste getallen die je nodig hebt. Dat was de reden waarom ik die motie heb ingediend. Ik heb die expres even meegenomen. De minister zegt dat die uitgevoerd wordt. Daarin staat: overwegende dat het een taak is van het ministerie om het tekort bij te houden, zodat er een beeld kan ontstaan over de uitval en de noodgrepen; verzoekt de regering de problematiek van het lerarentekort in de praktijk in kaart te brengen door landelijk te gaan registreren. De minister doet nu lokale pilots. Dan wordt die motie toch niet uitgevoerd?

Minister Slob:

Wat betreft het lerarentekort proberen we het nu te doen via landelijke registratie. We hebben gezien dat het enthousiasme bij scholen in het land om daar dagelijks een update van te geven, niet overdadig groot was. Dat heeft uiteindelijk helaas geleid tot het stopzetten van dat initiatief. Daarnaast ben ik aan de slag gegaan, om te beginnen in de grote steden, maar dat moet nog een landelijk vervolg gaan krijgen, zoals ik u net heb gezegd. Ik ben dus aan de slag gegaan om te proberen nóg gerichter dan we doen met de arbeidsmarktcijfers — door het wegvallen van de website kunnen we die informatie helaas niet gebruiken — zicht te krijgen op de dagelijkse praktijk. Daar wordt hard aan gewerkt. Ik zal u op de hoogte houden van de voortgang daarvan.

De heer Kwint (SP):

De motie is anderhalf jaar oud. Er is veel contact geweest met de beheerder van de website. Is het gek dat scholen misschien midden in coronatijd niet een melding zijn blijven doen bij een website die gerund werd door een vrijwilliger? Nee, dat is niet heel gek. Het ministerie kan die website zo overnemen. Het ministerie kan zo besluiten om zelf zo'n soort website te maken. Ze hebben immers al meegeholpen met het verbeteren van deze website, dus de kennis is er. Waarom wordt het dan zo afgehouden? Ik snap dat oprecht niet. Als de minister inhoudelijk zou zeggen "hierom en hierom vind ik dat we dit niet moeten doen", dan kunnen we daar een inhoudelijke discussie over voeren. Maar ik merk dat de minister zegt "ja, ik wil dit wel doen", en dan doet hij het telkens niet.

Minister Slob:

We willen graag dat scholen dagelijks hun informatie leveren, maar ik weet niet of de kans dat weer heel veel scholen dat gaan doen, opeens zal veranderen als wij de regie over die website zouden overnemen, even los van het feit dat dit hier niet eens kon, omdat die website door iemand anders werd beheerd. We hebben diegene maximaal ondersteund. Dat is voor ons reden geweest om ons niet alleen daaraan uit te leveren. Dat heeft een tijdje gelopen, nu dus niet meer. Dat is de reden dat we ook via dat andere spoor zijn gaan werken, het spoor waarvan ik uiteindelijk denk dat het ook in het onderwijs zelf het meeste draagvlak heeft. We vragen namelijk wel het een en ander van ze, maar we vragen ook om over een iets langere periode te rapporteren. Dat zal waarschijnlijk de meeste respons gaan opleveren. Dat hebben we ook gemerkt in de gesprekken die we met de scholen hebben. Maar laten we dat ook even afwachten met betrekking tot wat we nu in Amsterdam en in andere steden aan het doen zijn. Ik hoop dat die stelling ook bevestigd zal worden.

De voorzitter:

De heer Kwint, tot slot op dit punt.

De heer Kwint (SP):

Voorzitter, met uw goedkeuring wil ik doorgaan naar een ander punt van mij dat ook in dit blokje werd beantwoord. Dit punt duurt al anderhalf jaar, dus daar heb ik nog wel even voor. Ik had de minister of het kabinet gevraagd om naar het volgende te kijken. Er gaan economisch zeer zware tijden aankomen en dat biedt ook een kans om gericht te proberen om mensen naar tekortsectoren in de publieke sector te lokken. Kinderopvang is een soort schaduwgebied tussen publiek en privaat, maar in het onderwijs, de zorg en bij de politie zijn al jarenlang grote tekorten. Ik had heel specifiek gevraagd: kunnen we niet een plan maken dat erop toeziet dat wanneer mensen hun baan verliezen, zij de kans krijgen om bijvoorbeeld gratis die lerarenopleiding of zorgopleiding te gaan doen? Het is voor die mensen al erg en verschrikkelijk genoeg dat zij hun baan kwijtraken, maar zo maken wij van dit moment maximaal gebruik door structureel iets aan die tekorten in de publieke sector te doen.

Minister Slob:

Ik heb deze vraag al beantwoord. Ik heb ook specifiek gezegd wat wij vanuit Onderwijs doen om inderdaad dit momentum verder te benutten, ook omdat heel veel mensen uit eigen ervaring met thuisonderwijs gezien hebben hoe mooi dat werk is. Ik heb aangegeven dat we ook samenwerken met collega's, maar net als mijn collega heb ik u voor het hele generieke rijksbeleid en de verantwoordelijkheid daarvoor toch even verwezen naar Binnenlandse Zaken. Dat is niet om het af te schuiven, maar daar ligt wel een regiefunctie met betrekking tot wat je breed bij de rijksoverheid doet en bij onderwijsinstellingen, die daar mede onder vallen, vanuit de financiering. U heeft gewoon een punt dat hier een momentum ligt dat verder benut kan worden. Dat proberen we vanuit onze verantwoordelijkheid voor onze portefeuille te doen, ook in samenwerking met collega's.

De heer Kwint (SP):

Maar we zijn bij de Onderwijsbegroting. Het gaat hier om het scholen van mensen en dan ook nog eens voor een groot deel voor het onderwijs. Als de minister zegt "ik moet zoiets overleggen", dan snap ik dat. Ik snap dat hij niet nu kan toezeggen "ik ga voor vier sectoren de hele opleiding gratis maken". Ik snap dat dat iets meer tijd nodig heeft dan tussen dinsdag en nu. Maar dan is het toch niet gek dat ik die vraag hier stel? Het is toch niet gek dat ik hier in ieder geval een richting van een reactie zou willen die iets verder gaat dan "we zijn een campagne begonnen die laat zien hoe mooi het docentschap is"?

Minister Slob:

We doen meer. Ik heb dat ook in de aantallen duidelijk gemaakt. We zijn bezig om mensen die in de WW zitten rechtstreeks in verbinding te brengen met het klaslokaal of met andere plekken waar zij heel dienstbaar kunnen zijn. We zijn bezig om mensen die zich aanmelden als zijinstromer — dat zijn grote groepen — een plek te geven. We zijn ermee bezig om dat verder te vereenvoudigen en het ook weer meer op maat te maken voor deze mensen, omdat we ook hopen dat er nog meer zullen komen. We hebben nog wel een vraagstuk bij de begeleiding, want die moet natuurlijk ook georganiseerd worden. We zijn dus echt op allerlei manieren bezig. In dat opzicht hebben wij misschien wel een voorsprong ten opzichte van sectoren waar men tot voor kort helemaal niets hoefde te doen en waar nu opeens misschien toch problemen gaan ontstaan. Het spreekt voor zich dat we dat ook in verbinding met onze collega's doen. Voortbordurend op wat we in het kader van het lerarentekort hebben gedaan, gaan we daar met volle energie zo weer mee verder.

De voorzitter:

De heer Kwint, tot slot op dit punt. Nee? Prima. Dan is het woord aan de heer Rog.

De heer Rog (CDA):

Ik wilde even terug naar de cao. De minister zegt terecht dat wij daar als Kamer niet over gaan maar dat dat aan de sociale partners is. De minister heeft ook gezegd dat een nieuw kabinet, waar wij overigens ook niet over gaan, dat verschil in salaris uiteindelijk moet dichten. Ik denk dat er breed in de Kamer draagvlak is om daarnaartoe te werken. Mijn vraag aan hem is: als hij in gesprek is met die sociale partners, wil hij daarin het verschil meenemen — daar heb ik het zelf vaker over gehad en mevrouw Van den Hul bijvoorbeeld ook — dat leraren ervaren in scholen met de moeilijkste leerlingen, met de meeste achterstandsleerlingen, waar de grootste lerarentekorten zijn? Wil hij daarin aandacht hebben voor de zwaarte van het vak? Mag dat misschien meegenomen worden zonder dat wij gaan over hoe dat precies ingericht moet worden?

Minister Slob:

Dat is ook de reden waarom ik verwees naar de commissie-Zevenbergen, die met adviezen zal komen over de bevoegdheden en functieomschrijvingen. Laten we daar even op wachten. Dat is een onafhankelijke commissie. Ik hoop dat zij ook rekening houdt met wat er in de praktijk aan zwaarte op docenten rust. Als je naar één cao zou gaan toe werken — ik merk bij sociale partners dat men daarover praat — is dat ook een heel mooi natuurlijk moment om het daar een plekje in te geven.

De voorzitter:

De heer Van Meenen. Of is het een schijnbeweging?

Minister Slob:

Voorzitter. Dan de lerarenbeurs — daar staat de heer Van Meenen al voor klaar, denk ik. Over dat onderwerp hebben wij vaker gesproken. U weet dat ik daar steeds het woord over heb gevoerd en dat ik namens mijn collega heb aangegeven hoe we daarmee omgegaan zijn. Ik ga niet de hele geschiedenis meer ophalen. U vraagt gewoon wat de laatste stand van zaken is. Nou, de laatste stand van zaken is dat het ministerie van Financiën is begonnen met de voorbereidingen voor de Najaarsnota. Dat betekent, zeg ik even heel huiselijk, dat er gecollecteerd wordt bij ministeries met de vraag: heeft u intensiveringen of extensiveringen? Dan wordt er een keer een balans opgemaakt, die ook weer moet worden betaald in een soort eindejaarsbijdrage. Daar hebben wij de aangenomen Kamermotie van de heer Van Meenen cum suis over de lerarenbeurs bijgevoegd, zodat die onderdeel kan zijn van nog te maken afspraken in de richting van de Najaarsnota, want dat gebeurt pas later dit jaar. Wij hebben dat netjes gevoegd bij een aantal andere zaken die wij aan hen moesten overhandigen.

Wat betekent dat concreet? Dat betekent concreet dat in ieder geval deze stap gezet is. Even verwachtingen managen: het zegt nog niet dat het uiteindelijk ook gehonoreerd gaat worden. Maar, ook al zou het gehonoreerd worden, zaken die bij Najaarsnota worden geregeld, moeten eigenlijk nog hetzelfde kalenderjaar worden uitgegeven. Dat gaat met dit onderwerp natuurlijk niet meer lukken. Daar hebben we meer tijd voor nodig. Dat is gewoon even een heel praktisch vraagstuk dat op tafel ligt. En het zegt natuurlijk ook nog niets over wat we in de jaren daarna weer zullen moeten doen, want het heeft wel een doorwerkend effect. Maar dit is wat wij gedaan hebben. Het is voor ons nu ook even afwachten. Als er meer te melden valt, zal ik dat zo snel mogelijk doen. Wat het antwoord ook is, u krijgt dat uiteraard te horen. Dat kan wel nog gewoon dit kalenderjaar, want u weet dat de Najaarsnota meestal de eerste week van december het daglicht ziet na in het kabinet behandeld te zijn geweest.

De voorzitter:

De heer Van Meenen, nogmaals: vragen en antwoorden kort.

De heer Van Meenen (D66):

Aan mij zal het niet liggen, voorzitter.

Minister Slob:

Ik vond het vrij kort, mevrouw de voorzitter. Het is een onderwerp waar wij al heel lang over spreken.

De voorzitter:

Ik weet niet wat de gewoonte is in deze commissie …

Minister Slob:

We benen uit tot op het bot!

De voorzitter:

… maar blijkbaar nog langer. De heer Van Meenen.

De heer Van Meenen (D66):

Voor ons doen zijn we heel kort. Dat komt door uw milde strengheid.

Het is goed om dit te horen. Het is ook goed om te horen dat de minister niet gedacht heeft dat het klaar is, want het is natuurlijk niet klaar. We moeten ons best ervoor blijven doen. Dat doet hij ook; zo hoor ik dat. Dit zou het moment kunnen zijn dat er nog een amendement komt. Dat kan nog komen. Dat gaat dan overigens over volgend jaar. Misschien is dat ook nog nodig. Maar ik zou de minister inderdaad ertoe willen oproepen om erop aan te blijven dringen dat die motie van mij en anderen uitgevoerd wordt en dat wij inderdaad alles op alles zetten om de leraren, die ook zelf de kosten zijn gaan dragen, zoals ik in mijn eerste termijn ook heb gezegd, alsnog te kunnen faciliteren. Dat zou heel mooi zijn. Ik hoop dat de minister, zodra daar enig nieuws over is, ons op de hoogte kan stellen, want dan kunnen we eventueel, als het nodig is, nog een amendement indienen.

Minister Slob:

Nog één aanvulling op mijn antwoord. De heer Van Meenen heeft ook gevraagd: hebben we een beetje zicht op wie het zelf betaald heeft en wie niet, en op wie er niet is gaan studeren? U snapt dat dat heel ingewikkeld is, maar we hebben wel een uitvraag gedaan via DUO naar de mensen die afgewezen zijn. Ik blijf het herhalen naar hen toe: het is vervelend voor ze, maar toen ze met hun aanvragen kwamen, zijn we er wel heel open over geweest dat er een risico was. Het probleem zit met name tussen u en ons. Die communicatie is niet optimaal geweest, om het met gevoel voor understatement te zeggen. We weten dat ongeveer 969 van die 2.400 docenten zich nog niet hadden ingeschreven bij een vervolgopleiding. Die meting is ergens eind september geweest. Mocht er straks een situatie ontstaan waarin we toch iets gaan doen in die richting, dan zal er natuurlijk een nieuwe uitvraag naar hen toe moeten om er wat meer zicht op te krijgen.

De heer Rog (CDA):

Ik heb een korte vraag hierover. Met de Najaarsnota kun je wellicht wat doen voor de huidige groep, maar de minister zegt terecht: je hebt ook voor de periode daarna nog een mogelijke ingewikkeldheid, als je al wat kan doen. Mijn vraag aan de minister is als volgt. Vandaag bespreken we de begroting voor 2021. Moeten we dan niet ook wat doen in de begroting voor 2021 om duurzaam te financieren dat deze leraren verder kunnen studeren? Dat kan bijvoorbeeld middels het amendement van de heer Kwint of op een andere manier, waar ik ook voor opensta. Maar ik wil wel graag weten waar we staan.

Minister Slob:

Ik heb de Kamer toegezegd dat ik nog apart terugkom met een reflectie op wat deze regeling doet en welke aspecten eraan vastzitten, om ook heel gericht te kijken of we die op zo'n manier kunnen inzetten dat we ook de doelen die we hebben ... We willen mensen vasthouden voor het onderwijs. We willen niet faciliteren dat ze bij wijze van spreken met studies het onderwijs verlaten. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat dat soms gebeurt. We willen daar nog eens heel specifiek naar kijken. Het klopt dat we in deze begroting daar niet nog eens extra geld voor hebben uitgetrokken, maar we weten wel dat we met het geld dat er nu in zit, in ieder geval alle herhaalaanvragen kunnen honoreren, ook van degenen die nu afgewezen zijn. Dan blijft er nog een x-bedrag over voor nieuwe aanvragen. Dat is niet overdadig groot, maar er zit nog iets in.

Dat brengt me direct bij de discussie: moeten we hiervoor geld uit de prestatiebox gaan halen? Ik heb ook in de brief geschreven dat de afspraken over de prestatiebox in het verleden zijn gemaakt. Daar heeft de Kamer direct bij aangegeven dat als er nieuwe afspraken gemaakt moeten worden, de sociale partners, en dus ook de vertegenwoordigers van de docenten, betrokken zouden moeten zijn bij de keuzes. De werkgevers en de werknemers, zelfs nog aangevuld met het Lerarencollectief, dat er formeel niet onder valt maar wel heeft mee gesproken — u weet hoe ik met ze omga, dus dat paste daar ook in — hebben gezamenlijk de keuzes gemaakt zoals ze gemaakt zijn. Voor een deel heeft men wel voldaan aan de gemaakte afspraken. Dat gaat naar de lumpsum, met een verantwoording erbij. Dat is ook fatsoenlijk bestuur. Als je dat hebt afgesproken, dan moet je dat doen, want dat was toegezegd. De doelen die niet volledig zijn gehaald, met wisselende gradaties van wat "niet volledig" is, houden we wel overeind, want iedereen is het erover eens dat daarop ingezet moet worden. Maar u weet dat ik à la de werkdruksystematiek heb gezegd: oké, maar dan gaan we op de scholen, met instemming van de docenten, zorgen dat die middelen besteed gaan worden, in ieder geval in de komende twee jaar, met een verantwoording erbij.

Een van die doelen is professionalisering. Dat raakt aan de lerarenbeurs. Het bedrag is 137,6 miljoen. In het primair onderwijs gaat 137,6 miljoen naar de scholen toe. Dat kan men op die wijze inzetten. Dat is een andere weg dan dat het nationaal via de lerarenbeurs gaat. Dat kon altijd, maar dat blijkt nu iets lastiger te zijn. Maar men kan op deze manier in de school de keuze maken. Leraren praten mee. Wij vinden dat dat geld hiervoor gebruikt moet worden. Ik kom er straks nog op terug, maar ik zou nu niet via een amendement dwars door de afspraken heen willen gaan die we nu met de docenten hebben gemaakt. Dat maakt natuurlijk ook een beetje een rare figuur. Je zegt tegen hen: jullie mogen meepraten en meebeslissen. Ze hebben dat met elkaar gedaan. Dan kun je niet als Kamer zeggen: oké, bedankt, maar nu gaan we toch een aantal dingen anders doen. Dat mag natuurlijk. Dat is uw recht als Kamer, maar we hebben de motie-Jasper van Dijk juist op deze wijze uitgevoerd. Ik zou het zelf heel jammer vinden als daar opeens weer wijzigingen in zouden komen.

Voorzitter. Dan nog twee vragen. Eerst de vraag over de zomerscholen van de heer Rog. Die 9 miljoen zit niet meer in de lumpsum. U heeft dat ieder jaar tegengehouden en nu is dat een specifieke regeling geworden. Ik ga proberen te bevorderen dat het de "Rogregeling" gaat worden. Ik zeg dat niet om een beetje aardig naar u te doen; ik vind het overigens best aardig als dat kan, maar dat lukt niet altijd. Ik zeg dat, omdat u zich hier altijd voor heeft ingezet. U heeft zich hier altijd sterk voor gemaakt, ieder jaar weer opnieuw, en dat heeft zijn effect gehad. Dit is ook een van de kroontjes die u op uw werk mag zetten, acht jaar uw verantwoordelijkheid nemend als onderwijswoordvoerder.

De heer Heerema heeft vragen gesteld over bewegingsonderwijs en verbindingen met de ALO met betrekking tot die 8 miljoen, die vanuit de prestatiebox inderdaad niet altijd op de goede plek is terechtgekomen. In ieder geval hebben we nog onvoldoende resultaten gezien met betrekking tot die twee uur. Die twee uur heeft u op een andere manier geregeld. Op een bijzondere manier, zeg ik er toch nog maar even bij, maar u heeft het gedaan. Dat is een deugdelijkheidseis geworden. Ik laat het even aan uw Kamer om dat wat preciezer aan te geven, maar mij lijkt het heel goed om te kijken of we ALO's en scholen met elkaar kunnen verbinden. Als u nog een kiertje wilt laten, ook voor eventuele andere participanten die daar een bijdrage aan kunnen leveren, dan zou dat heel fijn zijn, maar ik snap ook de route die u daarmee inzet.

Voorzitter. Dat waren de antwoorden bij blok drie. Het volgende blok is een stuk korter, zo zeg ik even ter geruststelling.

De voorzitter:

Ik ben het spoor een beetje bijster met de blokken. De heer Kwint.

De heer Kwint (SP):

We gaan zo naar het blokje diversen, voorzitter.

Nog even terug naar de lerarenbeurs; zelfs in de motie van de heer Heerema staat het op deze manier geschreven. Ik snap dat deze dekking niet ideaal is. Sterker nog, dat heb ik in mijn eigen termijn letterlijk gezegd. Maar wat wij hier zien, en dat zagen we ook in de beantwoording van de feitelijke vragen, is het volgende. Er is vorig jaar ingestemd met een korting op de lerarenbeurs, die gewoon niet te rechtvaardigen was en die ik achteraf ook niet kan begrijpen als ik in de beantwoording van de feitelijke vragen lees hoe de benutting van de lerarenbeurs was. Er werd namelijk altijd gezegd: er bleef zoveel over. Uit de antwoorden blijkt dat er niet zoveel overbleef. Vervolgens is er een tijdlang discussie geweest over wie het nou fout gedaan heeft: de Kamer of het kabinet? Dat vind ik allemaal niet zo interessant. Vervolgens zegt de Kamer: minister, zoek geld. De minister komt terug en zegt: dat geld is er niet. Het enige antwoord dat we nu krijgen, is: dit geld is ook niet goed. Terwijl ik denk dat er weinig leraren zullen zijn die er bezwaar tegen hebben dat het geld voor professionalisering van leraren naar de lerarenbeurs gaat. Ik sta open voor elk ander voorstel, maar tot nu toe heb ik nog niks gezien waarvan ik denk: hiermee lossen we het in Den Haag gecreëerde probleem voor docenten op.

Minister Slob:

Dit geld voor professionalisering kan op schoolniveau worden ingezet, ook voor studies. Dat was overigens altijd al onverkort de situatie. Dat gebeurde niet altijd. Juist omdat er best heel veel rijksgeld was, werd men vaak toch wel onverkort richting de rijkspot gedirigeerd, en daar hebben heel veel docenten op een hele mooie manier gebruik van kunnen maken en prachtige studies mee kunnen doen. Dit is het eerste jaar dat dat niet gelukt is. Dat laat onverlet dat wij heel graag willen dat geld dat op een andere manier, in dit geval via de prestatiebox, naar de scholen gaat, ook op een goeie manier wordt ingezet. Daar geven we de docenten gewoon ook een hele duidelijke stem in. Dus linksom of rechtsom: wij hebben aan de vertegenwoordigers van de docenten, sociale partners breed, op basis van Kamermoties, ook van de SP, gevraagd om met elkaar afspraken te maken voor de komende periode. Dit zijn de afspraken die men unaniem met elkaar heeft gemaakt. Daar staat men dus voor, ook wetende wat de discussies waren, want dit is in een periode gebeurd dat we over de lerarenbeurs nog volop met elkaar in gesprek waren. Dan vind ik het niet netjes om nu hiermee aan te komen. Daar wil ik in ieder geval niet de verantwoordelijkheid voor nemen. Ik zal ook u straks adviseren om dat niet te doen, maar dat is uiteindelijk aan u.

Het tweede is dat het geld dat erin zit, daar wel voor gebruikt kan worden. Dus men kan het gewoon gaan inzetten. Men weet ook dat het eraan komt, men weet dat men instemmingsrecht heeft. Kortom, dat is ook wel een heel mooi vooruitzicht voor heel veel docenten, die nu misschien denken: we kwamen er nooit door bij onze schoolleider, maar nu ontstaan er dus mogelijkheden om daarover mee te praten.

Dan ga ik naar mijn vierde blok ...

De voorzitter:

Voordat u verdergaat, heeft mevrouw Westerveld nog een interruptie.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Die gaat over de brief die wij kregen over de prestatieboxmiddelen. Daarin zegt de minister dat de ambities omtrent thuiszitters niet zijn gehaald. Dat klopt, want de ambitie was om naar nul thuiszitters te gaan, en het aantal stijgt alleen maar. Dus die zijn bij lange na niet gehaald. Nu wordt in de brief voorgesteld om twee keer 20 miljoen aan schoolbesturen over te maken in de lumpsum, voor het aanpakken van verzuim. Daar zit natuurlijk wel voor een deel het probleem, want thuiszitters zijn niet altijd ingeschreven op een school; daarom zitten ze ook thuis. Ik vraag me dus af wat het oplost als schoolbesturen dit krijgen om verzuim tegen te gaan. Kunnen er niet beter afspraken gemaakt worden zodat het geld echt gaat naar die thuiszitters?

De voorzitter:

De minister. Ik hoop dat dit in het laatste mapje zat.

Minister Slob:

Nee, dit zit in het mapje waar ik net over gesproken heb, over de prestatiebox. Dit zit volgens mij in het tweede deel van de afspraken voor het vo. Daarin kunt u ook lezen dat zij hun medezeggenschapsraad, waar dus ook de vertegenwoordigers van ouders en leerlingen in zitten, ook moeten betrekken bij de keuzes. Dat is voor ons een heel belangrijk haakje. Met dit geld kan juist de problematiek van thuiszitters en kinderen die niet naar school kunnen en die we wel graag naar school willen hebben, hiermee verbonden worden. Los daarvan kom ik in mijn plannen die deze maand komen rond passend onderwijs ook nog heel specifiek hierop terug, mede na een motie van GroenLinks, om die verbinding tussen thuiszitters en school nog strakker te gaan maken. Dit is dus niet het enige wat we doen. Dit heeft hoge prioriteit, want ik denk zelfs dat we het momentum van deze tijd moeten gebruiken om daarin slagen te maken die in de jaren hiervoor helaas niet gemaakt konden worden.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ik ben een groot voorstander van de medezeggenschapsraad, maar het probleem is hier natuurlijk dat ouders van kinderen die thuiszitten niet in die medezeggenschapsraad zitten. Die kinderen gaan namelijk niet naar die school toe. Dus ook hier heb ik het gevoel dat we een groep vergeten, namelijk de groep kinderen die niet naar school gaan en dus vaak uit beeld zijn. Daar moet dat geld in geïnvesteerd worden. Daarom vraag ik de minister of dat bedrag van twee keer 20 miljoen niet op een andere manier ingezet kan worden, zodat het echt naar die thuiszitters gaat.

Minister Slob:

Dit gaat over kort en langer verzuim, en u weet dat langer verzuim vaak uiteindelijk resulteert in definitief afhaken op school. Het is dus echt belangrijk dat scholen gefaciliteerd worden om daar ook aan te werken, en dat ouders en leerlingen en de vertegenwoordigers daarvan daarbij betrokken zijn. Maar dan zet ik geen punt, dus ik ga het echt verbinden met passend onderwijs. Ik laat u nog even geduld hebben, maar het komt vrij snel. Ik wil inderdaad ook juist die groep die niet vertegenwoordigd is op scholen meer in het vizier hebben, en ik wil kijken of we met goede combinaties kunnen zorgen dat deze kinderen misschien niet volledig naar school kunnen, maar toch weer aangehaakt kunnen worden bij het onderwijs en weer geholpen kunnen worden om hun weg door het leven te vinden op een manier die echt veel beter is dan nu. Ze zitten nu soms al jarenlang thuis, verstoken van onderwijs.

Voorzitter. Ik kom nu bij mijn blok met vragen die niet schriftelijk zijn beantwoord.

Allereerst een belangrijk onderwerp, namelijk de reserves van de samenwerkingsverbanden. Ik ben daar ook vorige week al duidelijk over geweest. De wet verbiedt niet dat ze reserves hebben, maar ik vind het niet te begrijpen dat samenwerkingsverbanden nog steeds zulke reserves hebben, ondanks de waarschuwingen die we de afgelopen jaren hebben geuit in hun richting, en ondanks dat we erop aangedrongen hebben om te zorgen dat geld dat voor de zorg voor leerlingen bestemd is, ook gewoon benut wordt en niet op de plank komt te liggen. U weet dat we ook heel gericht gekeken hebben of dit nou alleen speelt bij samenwerkingsverbanden die bijvoorbeeld te maken hebben met de negatieve verevening vanwege de eerdere keuzes, maar dat was niet het geval. Het zat overal. En die negatieve verevening is in het afgelopen cursusjaar afgelopen. We zitten nu weer in een nieuwe situatie. Nu werken we altijd met cijfers van een jaar daarvoor, maar onverkort zien we dat er nog heel veel reserves zijn en dat van de 150 samenwerkingsverbanden er 136 boven de signaleringswaarde zitten die we met elkaar hebben vastgesteld voor samenwerkingsverbanden. Dat je ietwat reserve hebt — dat is maximaal €250.000, even afhankelijk van de grootte van het samenwerkingsverband, omdat er ook risico's worden genomen in het kader van het personeel dat daar soms voor werkt — snappen we. Maar dat 136 van de 150 daar soms een klein beetje maar soms ook fors boven zitten, snappen we niet. Ik kan me in een enkele situatie voorstellen dat men soms iets meer ruimte nodig heeft. Als je eigenrisicodrager bent voor personeel is het ook nog wel aan te bevelen om het te doen. Ik weet bijvoorbeeld dat er soms samenwerkingsverbanden zijn die alle ambulante begeleiders van hun scholen in dienst hebben genomen. Maar dat is echt niet overal het geval.

Ik ga dus het volgende doen. Ik had dat bij de plannen voor het passend onderwijs willen doen, maar ik ga het nu al doen, ook op basis van de vragen die u deze week heeft gesteld. Ik zal alle samenwerkingsverbanden — ik zou haast zeggen: per direct — vragen om gerichte plannen te maken om dit geld doelgericht uit te geven voor het doel waarvoor het is, namelijk zorg aan kinderen. En ik vertel ze nu al: als die plannen er niet komen of onvoldoende zijn en het geld op de plank blijft liggen, dan gaat vanaf volgend jaar dat geld daar weggehaald worden — ik ga kijken hoe ik dat op een goede manier kan doen — zodat we het op een andere plek kunnen inzetten waar de noden het hoogst zijn. Het moet inderdaad maar een keer afgelopen zijn.

De voorzitter:

Ik wil eigenlijk even voorstellen dat u dit blokje afmaakt.

Minister Slob:

Dit blokje is af als het gaat om de reserves.

De voorzitter:

Ja, maar er zit meer in het blokje diversen, toch? Examens en hoogbegaafdheid zag ik ook nog staan. Laten we dat eerst doen. Dan volgen daarna de interrupties als dat nodig is.

Minister Slob:

Zeker. Ik ga dat kort doen. Ik snap heel goed dat de heer Van Meenen — ik ken zijn achtergrond — de vinger heeft gelegd bij het feit dat we wel moeten zorgen dat we tijdig duidelijkheid bieden over de examens. U weet dat ik daar ook afspraken over heb gemaakt, al voordat de vakantie begon. We hebben twee dingen afgesproken. Ten eerste hebben we afgesproken dat we op basis van gericht onderzoek begin november keuzes zullen maken rond de praktijkexamens in het vmbo. Daar wordt hard aan gewerkt. Dat komt er dus snel aan. We gaan kijken of het door kan gaan zoals we nu willen, of dat het misschien toch aangepast moet worden. Ten tweede hebben we afgesproken dat de examenketen — zo noemen we dat in jargon; u weet dat daar velen bij betrokken zijn — de scenario's maakt, mochten we met corona in nog veel zwaarder weer komen dan nu, om tijdig duidelijkheid te bieden aan scholen over wat er aan aanpassingen zal zijn met betrekking tot de situatie zoals we die natuurlijk als doel hebben, namelijk dat we gaan proberen om dit jaar wel gewoon het centraal examen af te nemen. Daar wordt hard aan gewerkt. Het duurt nog twee of drie weken, niet langer, tot de scenario's klaar zijn. Ik zal u dan ook direct informeren. Ik denk dat het goed is om dat te doen als het klaar is en we weten welke keuzes we willen maken. We moeten niet voordat we klaar zijn over alle mogelijke varianten gaan speculeren. Dat brengt heel veel onrust met zich mee en doet denk ik ook geen recht aan hoe keihard deze mensen op dit moment werken aan die scenario's. Ik doel op het CvTE en al die anderen die daarbij betrokken zijn. Ik informeer u dus over twee, drie weken over de uitkomsten daarvan. Dan hebben we ook voldoende tijd richting het einde van het cursusjaar om de scholen te helpen dat uit te gaan voeren. Ieder scenario, ook de dingen die de heer Van Meenen noemt, wordt natuurlijk tegen het licht gehouden. Ik wacht even af waarmee men uiteindelijk komt, ook qua uitvoerbaarheid en qua recht doen aan de doelen. Dat is wat ik u kan melden, ook naar aanleiding van wat u al wist vanuit het servicedocument.

De voorzitter:

Ik wil dit blokje echt even afmaken. We zitten met de tijdklem dat we om 18.30 uur stemmingen hebben over de Tijdelijke wet verkiezingen covid-19. Daarvoor moeten we ook nog de dinerpauze hebben gehad. Als de minister dit even af wil ronden, doen we daarna de interrupties.

Minister Slob:

Ik ga snel door met hoogbegaafdheid. De heer Heerema is degene die onverkort dit onderwerp op de agenda houdt en ervoor zorgt dat er scherpte in is. Ere wie ere toekomt dus. Ik ga nu niet een hele discussie aan over de vraag of je een apart curriculum voor hoogbegaafden zou moeten hebben. Op dit moment volsta ik met de opmerking dat het heel belangrijk is, juist bij hoogbegaafden, want er zit ook nog zo veel diversiteit in, dat er maatwerk wordt geleverd. Als je dat in één curriculum wilt vatten, loop je echt het risico dat het maatwerk niet geleverd wordt. Er zijn heel veel mogelijkheden voor scholen om dat maatwerk te leveren. Punt is dat daar niet altijd inhoud aan wordt gegeven en dat men ook niet altijd optimaal gebruikmaakt van de kansen die er zijn. De SLO is met een paar dingen bezig. Ten eerste: nog concretere handreikingen maken voor scholen om ze te helpen dit uit te voeren, juist ook gebruikmakend van de ruimtes die er zijn, tot en met bijvoorbeeld op een hoger niveau vakken afnemen of in groep 1 dingen van groep 2 doen, of met dingen van het voortgezet onderwijs bezig zijn terwijl je nog op de basisschool zit. Men is ook bezig om te kijken of men er ook rond examenstof veel meer flexibiliteit in kan brengen, zodat ook deze leerlingen nog meer op maat bediend gaan worden.

Laten we op een ander moment hier verder over spreken. Dat kan al heel snel rond de plannen voor passend onderwijs. Daarbij zijn de hoogbegaafden wat mij betreft ook een doelgroep die we heel specifiek in beeld moeten hebben. Dan zal ik u ook informeren — u vroeg dat dinsdag — over de laatste stand van zaken rond de scholen waarvan u ooit een keer de rugnummers hebt geleverd. We zien daar trouwens veel voortgang in. Maar dat wil nog niet zeggen dat het overal optimaal loopt. Dat zal ik dan in één keer meenemen. Nogmaals, ere wie ere toekomt: hoogbegaafdheid is een onderwerp waar u veel aandacht aan besteedt. Het is ook integraal onderdeel van de keuzes die we aan het maken zijn, ook voor de toekomst.

Dan is er nog een vraag van de heer Rog over De Digitale School. Ik heb u in de brief over de continuïteit van onderwijs aangegeven op welke wijze we proberen scholen te helpen, juist op het moment dat ze weer moeten overschakelen naar onderwijs op afstand. De combinatie fysiek en op afstand is al heel ingewikkeld. Het gaat erom dat ze geholpen kunnen worden om dat op een verantwoorde manier te doen. Daar zijn Kennisnet en SLO ook bij betrokken. Er zijn heel concrete handreikingen, die u zelfs op internet kunt terugvinden als u weernaarschool.nl aanklikt. Dat is de manier waarop we er op dit moment mee werken. Uiteraard blijven we kijken naar nieuwe inzichten die daarbij betrokken kunnen worden, maar op dit moment weten we van scholen dat men heel erg geholpen is met wat we op dat punt doen.

Het Jeugdeducatiefonds heb ik al behandeld. Met de discussie over de groepsgrootte zouden we een hele avond kunnen vullen. In de antwoorden die u heeft gekregen op de schriftelijke vragen heb ik al uitgelegd wat de financiële bedragen zijn die nodig zijn als je de doelen daarvoor nog hoger wilt stellen dan die nu gesteld worden. Ik wil voor één ding waarschuwen. Denken in de sfeer van klassen en groepsgrootte gaat voor heel veel scholen op, maar er zijn ook scholen die hun onderwijs op een heel andere manier hebben ingericht. Daar wordt niet meer in groepsgrootte gedacht, maar wordt heel specifiek vanuit units gewerkt, vaak met veel extra ondersteuning. Die hebben ook vaak een heel specifieke doelgroep. Die ruimte hebben we in dit land ook gewoon. Daar heb ik overigens ook heel mooie resultaten van gezien in het land. Op het moment dat u een heel harde norm in de wet zou vastleggen, lopen we ook wel kans dat scholen op basis van een overschrijding met één of twee leerlingen meer klassen moeten gaan creëren. Dat werpt natuurlijk weer andere vragen op. Ik ga ervan uit dat in de initiatiefwet van de heer Kwint en de heer Van Meenen die ons ooit een keer zal bereiken — ik heb begrepen dat het stof er weer vanaf geblazen is — op al deze vragen antwoord zal worden gegeven. Ik zie die met belangstelling tegemoet.

Voorzitter, dat waren een aantal nog openstaande vragen die ik in dit blokje heb beantwoord.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Het gaat over de reserves voor passend onderwijs en hoogbegaafdheid in totaal. Dank dat de minister in ieder geval aangegeven heeft dat hij de reserves wil aanpakken door de samenwerkingsverbanden de opdracht te geven om plannen te maken om te investeren in de kinderen om wie het gaat. Maar daar heb ik één grote maar bij: u vraagt dat te doen voordat wij het debat over passend onderwijs gaan hebben. Ik vind het bij passend onderwijs steeds zo belangrijk dat deze samenwerkingsverbanden geen of weinig aandacht voor hoogbegaafdheid hebben. Als wij deze samenwerkingsverbanden nu vragen om plannen te maken, is de kans heel groot dat ze hoogbegaafdheid daarin gaan missen of gaan vergeten, omdat die niet op het netvlies staat. Ik zou heel graag willen dat ze de opdracht krijgen om ook rekening te houden met hoogbegaafdheid, of dat we die opdracht pas gaan geven na het debat over passend onderwijs.

Minister Slob:

De Kamer was zo indringend in haar vragen dat ik ook niet kon zeggen: ik kom over een paar weken terug bij dit onderwerp. Dat is één. Het tweede is dat de mens soms het meeste lijdt aan het lijden dat hij vreest. Mensen kijken en luisteren ook mee naar debatten als deze. We weten hoe we met hoogbegaafden bezig zijn. Ik heb alle samenwerkingsverbanden en ook scholen aangeschreven, ook over hoogbegaafdheid. Dus dit onderwerp is echt goed onder de aandacht gebracht. Als men plannen gaat maken, ga ik ervan uit dat die ook echt doelgericht zijn. Want we willen ook niet dat men even snel geld over de plank gaat gooien dat uiteindelijk niet resulteert in goede zorg voor leerlingen die dat nodig hebben. Dus ik hoop dat men dat serieus zal gaan doen. Daar zullen we uiteraard op proberen toe te zien. Nogmaals, als men dat niet doet, ga ik kijken op welke wijze ik weer kan zorgen dat al die samenwerkingsverbanden onder die signaleringswaarde gaan komen. De manier waarop is nog even iets om uit te zoeken, maar dat is wel iets wat ik als uiterste in mijn binnenzak heb zitten.

De voorzitter:

De heer Rog nog voor een korte vraag.

De heer Rog (CDA):

Deze interruptie gaat uiteindelijk tijd schelen, hoor.

De voorzitter:

Heel goed.

De heer Rog (CDA):

Ik was van plan een motie in te dienen die de minister oproept om bij het aanstaande notaoverleg met een plan te komen over hoe per volgend schooljaar de reserves van het samenwerkingsverband boven de signaleringswaarden worden afgenomen en worden ingezet voor het passend onderwijs. Ik wil even verifiëren of dat nu toegezegd is, want dan ga ik de motie natuurlijk niet indienen. Als dat niet zo is, ga ik die wel indienen. Maar dan weten we in ieder geval wat de appreciatie gaat worden.

Minister Slob:

Dit is wat ik toezeg met betrekking tot hoe ik hiermee om wil gaan. Ik zal het nog uitschrijven voor u in de brief die u krijgt over de plannen voor passend onderwijs. Dan kunt u zelf beoordelen of het ook helemaal voldoet aan wat u dacht. Als u dan toch moties wilt indienen, dan is daar denk ik ook altijd ruimte voor. Maar daar ga ik niet over, dat is aan uw Kamer.

De voorzitter:

Dat heet uitlokking. Dan de heer Kwint voor zijn laatste interruptie.

De heer Kwint (SP):

Vorige week reageerde de minister wat geïrriteerd toen ik zei dat het zo moeilijk is om met hem een inhoudelijk debat over de lumpsum te voeren. En nou vergeet hij mijn hele bijdrage over de lumpsum van twee dagen geleden. Ik krijg heel graag gelijk, maar ik vind het op deze manier wel een beetje wrang. We hebben een heel verhaal gehad dat dit het moment zou moeten zijn dat we de besluiten nemen over wat er gebeurt met onderwijsgeld en hoe we daarop invloed willen uitoefenen. Ik heb daar een voorstel voor gedaan. Ik heb gezegd: zet nou een schot in de lumpsum en zorg ervoor dat je samen met docenten en scholen komt tot een minimumpercentage dat in ieder geval naar docenten moet gaan en dat in ieder geval niet op de plank van besturen terechtkomt.

Minister Slob:

Ik bied mijn welgemeende excuses aan. Ook omdat ik een beetje door u werd opgejaagd met het oog op de klok, voorzitter … Ik had het in mijn beantwoording zitten.

De voorzitter:

Krijg ik de schuld!

Minister Slob:

Nee, ik geef u niet de schuld. Ik ben schuldig want ik had hier antwoord op moeten geven. Aan de andere kant weet de heer Kwint ook dat er een paar onderwerpen zijn tussen ons die iedere keer terugkomen en waar we elkaar niet echt in overtuigen. Ik heb zijn verzoek van destijds om dit bij McKinsey mee te nemen, serieus genomen. In de beleidsreactie op McKinsey heb ik ook uitgebreid uitgelegd dat wij denken dat dit op deze manier niet gaat vliegen. Daar hebben we de vorige week ook kort over gesproken. We zouden het nu langer doen, maar ook nu is er weer tijdgebrek. Het is gewoon uiteindelijk ook een politieke keuze of je op deze manier wil gaan sturen via de lumpsum of dat je op een andere manier via verantwoording — u weet dat wij dat pad zijn ingeslagen — veel meer scherpte krijgt in hoe het uiteindelijk gaat worden en in waar dan wel of niet ingegrepen moet worden. Wij hebben voor dat andere traject gekozen. U kiest — dat is uw goed recht, ook uw politieke recht — nog steeds voor een schot in de lumpsum. Dat is een beetje een patstelling. Ik overtuig u niet en u overtuigt mij niet. Zo gaat dat soms in de politiek. Maar er zat voor de rest geen andere reden achter om dit niet nog een keer heel bewust op deze wijze heel inzichtelijk te maken voor degenen die dit belangstellend volgen.

De heer Van Meenen (D66):

Ik ben heel benieuwd wat er over een paar weken naar buiten zal komen rond de centrale examens. Dat wachten we rustig af. Ik heb nog wel een vraag over het schoolexamen, want ik heb begrepen van vele kanten en met name leerlingen dat zij zich er zorgen over maken dat ze, als ze bijvoorbeeld in quarantaine moeten gedurende een bepaalde tijd, dan een deel van het schoolexamen missen en er op een aantal scholen ook de mogelijkheid van herkansing verdwenen is. Zou de minister de scholen willen aanspreken die zo handelen? Ik denk dat we in deze tijd ook met programma's van toetsing en afsluiting flexibel moeten omgaan.

Minister Slob:

Daar ben ik het zeer mee eens. Ik heb daar al op gehandeld, want al een paar weken geleden kwam naar buiten dat dat de situatie was. Ik heb contact gehad met de vertegenwoordigers van de vo-scholen maar ook met LAKS. Die hadden daar de vinger bij gelegd. Er is ook goed contact geweest, ook tussen LAKS en de vertegenwoordigers van de scholen: waar praten we over, waar gebeurt dit en hoe kunnen we dit voorkomen? Mijn laatste informatie is dat dit nu gewoon heel goed teruggeduwd is richting de scholen: kom op, als er íéts belangrijk is voor deze leerlingen, dan is het dat ze nu gewoon hun schoolexamens kunnen afronden. Ze hebben rechten op het moment dat ze thuis komen te zitten door de maatregelen die landelijk genomen zijn. Ze moeten dan gewoon hun schoolexamens op een ander moment kunnen doen. Je moet dan kijken of je andere varianten kunt bedenken, zodat ze toch getoetst kunnen worden op dat wat er van hen gevraagd wordt. Mocht ik andere informatie krijgen of mocht ik horen dat het niet loopt, dan zal ik u dat laten weten.

De heer Van Meenen (D66):

Dan mijn laatste vraag. Zou het niet de moeite waard zijn om met het LAKS te kijken of de examenlijn, die normaal gesproken ergens in mei opengaat, in deze bijzondere omstandigheden niet nu al open zou kunnen gaan, gefaciliteerd door uw ministerie? Ik weet niet of het LAKS het wil, maar het lijkt mij niet zo'n gekke gedachte, ook om in ieder geval in beeld te houden wat er echt op de scholen gebeurt.

Minister Slob:

Ik weet niet of het op deze manier moet, maar ik vind het een interessante gedachte. Ik zal dat met ze bespreken. Ik weet wel dat zij de lijnen letterlijk heel open hebben met betrekking tot hun achterbannen. Dat doen ze echt fantastisch, ook de nieuwe voorzitter weer. Het is gewoon heel mooi om te zien hoe zij zich daarvoor inzetten. Of het dus nodig is om in Utrecht op een zolderkamer — ik heb er ook geregeld gezeten — permanent mensen aan een telefoon te hebben zitten of dat het op een andere manier moet, laat ik even aan hen. Maar ik zal het in ieder geval aan ze doorgeven.

Voorzitter. Dan kom ik bij de vijf amendementen. Het is redelijk overzichtelijk. Er zitten namelijk een aantal amendementen tussen die zijn ingediend door partijen die, ondanks het feit dat het kabinet een enorme sprong heeft genomen, al een aantal jaren heel consistent — dat zeg ik er gelijk bij en ik doe er ook geen gram van af — erop hebben ingezet om nog de laatste sprong te maken. Het zal u, denk ik, toch niet verbazen dat ik deze amendementen ontraad. Dan ga ik maar niet over de dekking praten, want dan krijgen we daar discussies over. Maar als u nog eens denkt aan inkomsten en uitgaven — met name de PvdA heeft in een vorige periode nog een minister van Financiën gehad die dat vast nog weleens kan uitleggen — dan voldoen ze op dat punt in ieder geval ook niet. Dan gaat het dus om het amendement op stuk nr. 19, het amendement op stuk nr. 24, het amendement op stuk nr. 25 en het amendement op stuk nr. 31. Die ontraad ik dus.

Over het amendement op stuk nr. 33 over de lerarenbeurs ben ik net al duidelijk geweest, denk ik. Ik denk niet dat dat de goede route is. Ook dit amendement ontraad ik.

Helaas zijn er dit jaar geen amendementen waarop ik "oordeel Kamer" kan geven, al weet u dat ik spijt heb gehad van een "oordeel Kamer" dat ik vorig jaar aan een amendement heb gegeven. Dat leidde vandaag namelijk ook weer tot vijf minuten discussie. Voor de insiders zeg ik: dat ging over de lerarenbeurs.

De voorzitter:

Dank u wel, dan zijn we daarmee gekomen aan het einde van ... Nee, mevrouw Westerveld nog met een interruptie.

Minister Slob:

O sorry, ik vergeet er nog één: het amendement op stuk nr. 19 over het praktijkonderwijs. Ik ontraad wel dit amendement, maar niet omdat het onderwerp niet belangrijk is. Er zijn een aantal argumenten waarom ik dit amendement wil ontraden, in ieder geval in deze vorm, al gaat het onderwerp nog wel een keer terugkomen, denk ik. U wilt nu een uitzondering maken ten opzichte van allerlei andere groepen die niet gebruik mogen maken van een studentenreisproduct, zoals ze dat zo mooi noemen. Dat zou betekenen dat zij er heel specifiek uit worden gelicht en er voor hen wel ruimte komt. U weet dat er zelfs in het mbo nog een groep is die daar geen gebruik van maakt, maar ook leerlingen in het vavo en leerlingen die bijvoorbeeld in het vmbo stage lopen, krijgen geen studentenreisproduct. Voor deze leerlingen, en dat geldt ook voor het praktijkonderwijs, hebben we nou juist de WTOS. Daarmee kunnen aanvullend middelen beschikbaar gesteld worden. Ik vind het dus echt een beetje te voorbarig om nu deze ene groep eruit te halen. Dat zeg ik ook in de wetenschap dat we hiermee de wet zouden moeten veranderen, want wettelijk kan het niet. Ook bij DUO moeten we vervolgens zorgen dat ze het gaan inregelen. Ik wil het niet problematiseren, maar daar voorzien we echt uitvoeringsproblemen, want ze hebben nauwelijks capaciteit voor nieuwe beleidswensen.

Daar komt nog één ding bij. U maakt gebruik van het niet juridisch verplichte deel in de begroting, maar "niet juridisch verplicht" wil niet zeggen dat het geld is dat ligt te wachten op een leuke bestemming. Nee, dat is wel beleidsmatig verplicht. Vanuit deze middelen worden bijvoorbeeld de doorstroomregelingen betaald van p.o. naar vo en van vmbo naar havo en mbo, maar ook school en veiligheid, en het bij het vorige onderwerp genoemde LAKS. Het is dus allemaal verplicht. Als hier ruimte had gezeten, had ik die natuurlijk allang ingezet voor de lerarenbeurs. Ik ontraad dus deze motie.

Ik kan me het volgende wel voorstellen. Wij gaan nog nader spreken over de entreeopleidingen en het praktijkonderwijs. In de schriftelijke beantwoording heeft u immers gezien dat wij dat aan het uitzoeken zijn en daarover in uw richting met voorstellen zullen komen. Ik laat aan uw Kamer of u dat wilt, maar misschien kunnen we dan nog eens goed inzichtelijk maken over welke groep het nou gaat, hoe groot die groep is en wat de consequenties daarvan zijn. Maar het lijkt me op dit moment niet de goede weg om met een amendement geld uit te geven dat we wettelijk nog niet kunnen uitgeven, terwijl het ook praktisch niet kan.

De voorzitter:

Dank u wel. De amendementen op de stukken nrs. 19, 24, 25, 31 en 33 zijn daarmee ontraden. Het woord is tot slot aan mevrouw Westerveld.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ik heb hier moeite mee omdat het hier gaat om een groep kinderen die eigenlijk ook het meest een extra steuntje in de rug kunnen gebruiken. Ik heb natuurlijk ook de argumenten gelezen in de schriftelijke beantwoording. Daar staat ook dat dit een hellend vlak is, maar dat klopt niet helemaal, wat het gaat hier over een groep jongeren die nu qua diplomering vallen onder het mbo. Als zij naar het mbo gaan, krijgen ze vaak wel een ov-kaart, en als zij op de eigen praktijkopleiding blijven, krijgen ze geen ov-kaart. En we weten dat ze op de eigen praktijkopleiding gewoon beter onderwijs kunnen krijgen en beter begeleid worden. Dat is het verschil en dat is precies die perverse prikkel. Daarom begrijp ik niet zo goed dat er naar allerlei uitwegen wordt gezocht, ook als het gaat om het bedrag. Het gaat om 4 miljoen, op die hele onderwijsbegroting. Ik vind echt dat wij ons moeten uitspreken. We kunnen deze kinderen een stapje vooruithelpen, en dat kan onder meer door ervoor te zorgen dat zij een ov-kaart kunnen krijgen.

Minister Slob:

We zitten nog midden in de discussie over het ook formeel verankeren dat in het praktijkonderwijs deze entreeopleidingen ook een plek gaan krijgen. Het gebeurt nu al; dat weten we. Maar we hebben nog niet eens heel goed zicht op hoeveel het gebeurt en om hoeveel leerlingen het gaat. Het is inderdaad nog een opgave om dat wat gerichter in kaart te brengen. Voor de rest weet u dat ook ik het praktijkonderwijs een zeer warm hart toedraag. Ik kijk ook maximaal wat we voor het praktijkonderwijs kunnen doen. Ik heb in de afgelopen jaren ook gesprekken met ze gehad over dit onderwerp, en ook door te verwijzen naar de WTOS zijn er heel veel situaties gewoon op een goede manier opgelost. De WTOS bood een weg die niet iedereen zomaar vanzelf wist te vinden. Daar is ook geld specifiek voor dit soort dingen bedoeld. Dan blijft staan dat er uit een pot geld wordt gehaald. Ik weet dat het best wel een beetje raar klinkt dat je zit te zoeken naar miljoenen als je zo veel miljarden op de begroting hebt staan, maar u heeft dit ook gezien bij de lerarenbeurs. Dit is aan de andere kant ook een compliment voor hoe we bezig zijn. We laten geld niet zomaar liggen en we hebben soms aan het eind van het jaar nog nauwelijks iets over. Of er is een tekort. Er wordt heel precies geraamd. Dat is een voordeel, maar soms ook weleens een nadeel.

En wat betekent het praktisch, en kunnen we dat uitvoeren, gezien de wet, maar ook gezien wat DUO moet gaan doen? Daarover ben ik denk ik ook wel duidelijk geweest. Dus laten we de discussie verder voortzetten als we over die entreeopleidingen verdere gesprekken hebben. Maar op dit moment met een amendement …? Ja, ik kan niet anders dan dat toch ontraden.

De voorzitter:

Dank u wel. Daarmee zijn we gekomen aan het einde van de eerste termijn van de Kamer en van de regering. Mevrouw Westerveld, u wilt tot slot nog iets zeggen?

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Voorzitter, ik heb nog een andere vraag. Aan het begin van mijn betoog had ik een verhaal over de filosoof Popper. Hij zei: instituties zijn belangrijk voor onze democratie. Hij noemde onder andere onderwijs en de vrije pers. Nou was er vandaag het bericht dat de mensen van de NOS tegenwoordig met witte busjes komen omdat ze te veel worden belaagd. We zijn nu in gesprek met de minister die ook gaat over media. Wat vindt de minister daarvan? Is hij het met ons eens dat dit ook echt een bedreiging vormt voor onze vrije samenleving?

De voorzitter:

Ik wil eigenlijk niet weer een hele nieuwe discussie beginnen. De minister reageert kort.

Minister Slob:

Ik zal niet over Popper beginnen, voorzitter, en zeggen dat ik ooit naar zijn woonhuis op zoek ben geweest in Wenen. Daar ga ik het niet over hebben. Wat ik wel wil zeggen, is dat ik samen met mijn collega van JenV al langer met dit onderwerp bezig ben. We hebben ook hele goede afspraken gemaakt, ook met de journalisten en de vertegenwoordigers van de journalisten, om hun veiligheid waar dat ook maar kan te garanderen. De heer Van der Molen, die ook woordvoerder voor media is, kan daar ook van getuigen, maar mevrouw Westerveld weet dat ook. Dus wij nemen dit heel erg serieus. En laat één ding duidelijk zijn: wij leven hier in een democratie. Vrije pers is cruciaal, ook voor onze democratie. Handen af van onze pers! Laat onze pers zijn werk doen. Laat men dat ook op een onafhankelijke manier kunnen doen. We weten dat er landen zijn waar dat niet kan, met alle gevolgen van dien. Waar het ook maar kan, zullen wij onze pers, en ook die onafhankelijkheid koesteren, en zullen wij de pers ondersteunen om te zorgen dat ze gewoon door kunnen blijven gaan.

De voorzitter:

Ik wil nu echt tot een afronding komen van de eerste termijn. Er komt volgens mij ook nog een wetgevingsoverleg Media en u heeft ook nog een tweede termijn.

Hiermee is de eerste termijn afgerond. Ik wil direct overgaan naar de tweede termijn. Het woord is aan de heer Beertema van de PVV.

De heer Beertema (PVV):

Voorzitter, dank u wel. Omwille van de tijd dien ik maar meteen de moties in. Het zijn er drie; de PVV is een bescheiden partij. De eerste motie wil ik voordragen onder het motto "zachte heelmeesters maken stinkende wonden".

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat alle partijen die niet in eerste instantie gekozen hebben voor het stopzetten van de voorloper van Curriculum.nu, Onderwijs2032, zich daarmee gecommitteerd hebben aan deze onderwijsvernieuwing;

van mening dat deze partijen een tweede kans verdienen om de herziening van het landelijke curriculum een halt toe te roepen;

overwegende dat het afwijzen van deze motie tot gevolg zal hebben dat deze onderwijsvernieuwing haar beslag zal krijgen, zij het met hier en daar een wijziging die niet of nauwelijks effect zal hebben op de onderliggende stelselwijziging;

verzoekt de regering de herziening van het curriculum voor het primair onderwijs en de onderbouw van het voortgezet onderwijs onder leiding van Curriculum.nu met onmiddellijke ingang te staken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Beertema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 38 (35570-VIII).

De heer Beertema (PVV):

Dan de lumpsum. De motie daarover heb ik al eens eerder ingediend.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de keuzes die onderwijsbestuurders hebben gemaakt op basis van de hun gegunde vrijheid van besteding die de lumpsumbekostiging met zich meebrengt, een daling van de onderwijskwaliteit teweeg hebben gebracht;

van mening dat de tanende kwaliteit van het onderwijs zich vooral manifesteert in de teruglopende rekenvaardigheid en taalbeheersing van de laatste generaties leerlingen;

constaterende dat de lumpsumsystematiek de minister en de Tweede Kamer op zo'n grote afstand heeft gezet dat er in onvoldoende mate nog politiek effectief is in te grijpen in het onderwijs;

verzoekt de regering om op basis van vast te stellen ratio's leraar/leerling de personeelslasten in de lumpsum te oormerken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Beertema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 39 (35570-VIII).

De heer Beertema (PVV):

Voorzitter. Dan de laatste motie, waarvan ik al weet dat ik op de warme steun van de VVD kan rekenen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er in onze instellingen van hoger onderwijs geen sprake is van structureel, geïnstitutionaliseerd, systematisch racisme of van structurele, geïnstitutionaliseerde, systematische discriminatie van gender, lhbti of van welke groep dan ook;

van mening dat het aanstellen van zogenaamde "diversity officers" daarom niet proportioneel is;

overwegende dat het werk van deze diversity officers onrust, ongemak, irritatie en frustratie met zich meebrengt voor de werknemers;

verzoekt de regering instellingen van hoger onderwijs dringend te adviseren de functie van diversity officer op te heffen en hen elders in de instellingen te werk te stellen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Beertema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 40 (35570-VIII).

Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Rudmer Heerema van de VVD.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Voorzitter, dank. Dank voor de beantwoording in eerste termijn. De minister is al redelijk uitgebreid ingegaan op hoogbegaafdheid. We komen daarop terug bij passend onderwijs. Ik heb hem in mijn eerste termijn een heel aantal vragen daarover gesteld. Ik hoop dat we daar een uitgebreid document over krijgen, zodat we goede beslissingen kunnen nemen.

Ik heb twee vragen naar aanleiding van de schriftelijke beantwoording. De eerste vraag gaat over de Europese school. De minister heeft uitgelegd wat het traject is, maar ik kon niet terugvinden wat de minister kan doen om nog versnelling aan te brengen in dit proces en duidelijkheid te kunnen geven aan de ouders en leerlingen om wie het gaat. Het kan zijn dat er geen versnelling mogelijk is. Dan hoor ik dat graag in tweede termijn. Als ergens in het traject versnelling mogelijk is, hoor ik dat ook graag.

Een tweede vraag die bij mij achterbleef naar aanleiding van de schriftelijke beantwoording, had betrekking op de combinatie LOOT, balletacademie en DAMU. De minister interpreteerde mijn vraag als: kunt u de balletacademie en DAMU bij elkaar brengen om te kijken of ze samen verder kunnen komen? Maar mijn insteek was om daar LOOT bij te betrekken als professionele organisatie die het meest verstand heeft van de combinatie talent en onderwijs. Ik denk dat daar verbeterslagen kunnen worden gemaakt, zodat meer kinderen kunnen profiteren van deze ondersteuning.

Voorzitter. Dan twee moties. De eerste.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat op dit moment het proces loopt om het curriculum van het funderend onderwijs te actualiseren en dat de definitieve kerndoelen hiervan verwacht worden in het najaar van 2024;

constaterende dat deze actualisatie ook gevolgen heeft voor het lesprogramma van de pabo, maar dat aanpassing pas gebeurt nadat de definitieve kerndoelen zijn vastgesteld;

van mening dat het curriculum van de pabo sowieso een herziening nodig heeft om beter aan te sluiten bij de huidige maatschappij;

van mening dat het belangrijk is dat na de vaststelling van de definitieve kerndoelen, leraren zo snel als mogelijk in staat moeten worden gesteld om vanuit deze kerndoelen les te geven;

verzoekt de regering om samen met de pabo's ervoor te zorgen dat het curriculum van de pabo tijdens de curriculumherziening van het funderend onderwijs wordt aangepast en herzien op basis van de tussentijdse uitkomsten, en dat het curriculum van de pabo meer in lijn loopt met het proces van de curriculumherziening;

verzoekt de regering tevens dit proces te monitoren, en periodiek de Kamer hierover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Rudmer Heerema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 41 (35570-VIII).

De heer Beertema (PVV):

Als ik deze motie zo hoor, begrijp ik dat de VVD al helemaal akkoord is met de beslaglegging van Curriculum.nu. Dat is voor u een gelopen race. Die komt er, en de pabo's moeten daar rekening mee gaan houden.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Wij waren een van de twee partijen die wat positiever zijn geweest over Curriculum.nu tijdens het debat daarover in een AO. Dat heeft u toen geconstateerd en dat constateert u nu weer. Er komt nog een moment van besluitvorming hier in de Kamer. Als u mijn bijdrage in de eerste termijn goed gevolgd heeft, weet u hoe ik aankijk tegen het belang van lezen, schrijven en rekenen en hoe we vervolgens de rest van de week kunnen indelen. Mijn insteek bij het debat over Curriculum.nu zal dus ook zijn dat daarop moet kunnen worden ingegrepen. Dus ja, Curriculum.nu mag wat mij betreft doorgaan, maar wel met een besluitvormingsmoment waarop de Kamer nog fors kan ingrijpen.

De voorzitter:

Hierover zijn al discussies geweest en hierover gaan ook nog discussies komen. Ik weet niet of het … Heel kort, meneer Beertema.

De heer Beertema (PVV):

Concluderend, de VVD legt zich gewoon neer bij de beslaglegging van Curriculum.nu. Dat moet wel duidelijk zijn dan.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Volgens mij heb ik in het eerste antwoord exact verteld hoe wij erin staan.

De voorzitter:

U had nog een tweede motie.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Zeker. Ik heb een tweede motie. En dan heb ik zelfs nog tijd gewonnen, dus u kunt tevreden zijn, voorzitter.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat scholen in het primair onderwijs vanaf 2023 door het amendement-Rudmer Heerema/Van Nispen de wettelijke verplichting hebben tot het geven van twee lesuren bewegingsonderwijs per week, maar dat uit onderzoek blijkt dat scholen tegen knelpunten aanlopen bij het realiseren hiervan en ondersteuning kunnen gebruiken;

constaterende dat er op dit moment 8 miljoen euro aan structurele middelen voor bewegingsonderwijs beschikbaar zijn vanuit de prestatiebox;

constaterende dat de academiën voor lichamelijke opvoeding (de alo's) een uitgebreid verzorgingsgebied van basisscholen hebben waar hun studenten stage lopen en daardoor inzicht hebben in de lokale problematiek en daarmee ook exact weten wat er nodig is;

overwegende dat deze middelen tot meer aandacht voor het primair onderwijs op de alo's leidt, er meer collega's in het basisonderwijs komen te werken, de werkdruk voor de klassendocent verlaagd wordt, de kwaliteit van het bewegingsonderwijs omhooggaat en het bewegen op school in brede zin meer aandacht krijgt;

verzoekt de regering een fonds in te richten waarmee het huidige budget voor bewegingsonderwijs vanuit de prestatiebox, eerst voor twee jaar, beschikbaar komt voor innovatieve plannen van scholen in samenwerking met alo's om de wettelijke verplichting van twee uur bewegingsonderwijs te halen en het bewegen in brede zin steviger op school te verankeren, en de Kamer periodiek te informeren over de voortgang hiervan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Rudmer Heerema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 42 (35570-VIII).

Dan is het woord aan de heer Wiersma van de VVD. U heeft nog twee minuten. Ik zie u verbaasd kijken, maar dat is wat ik heb doorgekregen. Ik ben niet bij de eerste termijn geweest. Maar goed, begint u in ieder geval. Dan kijken we even hoe ver u komt.

De heer Wiersma (VVD):

Dat ga ik niet halen in twee minuten, voorzitter!

Voorzitter. Het was me weer wat. Ik wil eigenlijk vooral de ambtenaren even bedanken. We hebben vorig jaar in mooie filmpjes gezien hoe hard er achter de schermen gewerkt wordt. Ik ben heel erg benieuwd hoe hard er dit jaar gewerkt is, vooral omdat er natuurlijk heel veel thuisgewerkt wordt. Extra dank dus aan hen en aan hun vooruitgeschoven posten, die hier natuurlijk wel zijn vandaag.

Voorzitter, ik wil nog twee opmerkingen maken, dan drie moties indienen en dan nog een opmerking maken en dan volgt nog een uitsmijter.

Ik ga kijken of dat in 1 minuut 40 seconden lukt.

De voorzitter:

Uw collega had nog twee minuten over. Misschien dat u die kunt benutten.

De heer Wiersma (VVD):

O, dank u wel.

Dinsdag begon ik mijn betoog met valorisatie: een belangrijke taak in het onderwijs. Ik heb nog een aantal antwoorden van de minister daarover tegoed. Daar kijk ik naar uit. Ik zou het mooi vinden als we daar bij de volgende begrotingsbehandeling, volgend jaar, met elkaar wat meer aandacht aan besteden. Het is een taak die belangrijk is. Ideeën naar de markt brengen: daar kunnen we volgens mij met elkaar nog veel meer aan doen. Het verzoek aan de minister is dus om daar zo meteen nog wat over te zeggen.

Dan de digitale organisatie. Ik vroeg daar ook naar, omdat dit aan twee kanten zit. Ik noem de digitale veiligheid, maar ik vraag ook of instellingen nou het ondersteunen van bijvoorbeeld digitaal en online-onderwijs op orde hebben. Ik vroeg me af of het mogelijk is om ook de kwaliteit van de digitale organisatie mee te laten nemen door de NVAO. In hoeverre gebeurt dat nu? Zouden we dat eens kunnen onderzoeken?

Voorzitter. Dan kom ik bij mijn moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat ondernemerschap een steeds belangrijkere rol krijgt binnen het Nederlandse hoger onderwijs;

constaterende dat ondernemerschapsvaardigheden studenten helpen in het herkennen van kansen, onderkennen van risico's en proactief zijn — vaardigheden die studenten hun hele leven verder helpen;

overwegende dat de VSNU en de Vrije Universiteit hierin al vooroplopen en dat deze aanpak gestimuleerd en verbreed kan worden;

verzoekt de regering om samen met de VSNU en de VH en samen met universiteiten en hogescholen ondernemerschapsvaardigheden mee te nemen in het in de strategische agenda hoger onderwijs en onderzoek genoemde leertraject brede vaardigheden en het mbo hierbij te betrekken, en de Kamer hierover in de voortgangsrapportage over de strategische agenda te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Wiersma en Bruins. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 43 (35570-VIII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat op dit moment hogescholen en universiteiten door de coronacrisis voor een grote opgave staan om hun onlineonderwijs op een adequate manier vorm te geven;

overwegende dat instellingen, studenten en docenten daardoor de behoefte kunnen hebben om meer te investeren in het verbeteren van het onlineonderwijs dan zij bij de start van de kwaliteitsafspraken hebben voorzien;

verzoekt de regering om mogelijk te maken dat instellingen binnen de huidige goedgekeurde kwaliteitsafspraken schuiven binnen de kwaliteitsmiddelen, om zo op instellingsniveau meer financiële ruimte mogelijk te maken om de kwaliteit van onlineonderwijs te verbeteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Wiersma en Paternotte. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 44 (35570-VIII).

De heer Wiersma (VVD):

Ik hoor ook graag van de minister hoe zij de komende tijd de kwaliteit van het online-onderwijs in de gaten houdt.

Voorzitter. Dan een derde motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat door de coronacrisis studenten naast hun studie extracurriculaire activiteiten zijn gaan ontplooien, zoals medische studenten die zijn gaan helpen in teststraten;

constaterende dat op dit moment verschillende universiteiten en hogescholen ervaringen hebben met Studie Actief Certificaten (SAC), waarbij studenten bij hun bachelor of master dit certificaat ontvangen als blijk van hun extra inzet tijdens de studie;

verzoekt de regering om samen met onderwijsinstellingen, zowel universiteiten en hogescholen als mbo-instellingen, en studenten- en studieverenigingen een strategie te ontwikkelen om het gebruik van initiatieven als Studie Actief Certificaten te intensiveren en de bekendheid bij werkgevers hierover te vergroten;

verzoekt de regering tevens om de beste praktijken voor erkenning van extracurriculaire activiteiten, als Studie Actief Certificaten, binnen overleggen met de VSNU, de VH en de MBO Raad te delen en te inventariseren, en over de voortgang hiervan de Kamer periodiek te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Wiersma en Van der Molen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 45 (35570-VIII).

De heer Wiersma (VVD):

Voorzitter. Dan nog een laatste opmerking. We hebben het ook met de minister gehad over modules en bekostigen. Dat is ingewikkeld. Ik denk dat niemand dat ontkent. Iedereen ziet ook dat dit wel iets is waar we in de toekomst over na moeten denken en dat we moeten kijken op welke manier dat kan, wat we wel en niet zouden willen en hoe je dat uitvoeringstechnisch mogelijk zou moeten maken. Mijn vraag is of de minister dat ook zou willen inventariseren. Wat is er dus nodig om een dergelijke stap zowel wettelijk als financieel mogelijk te maken? Is hij bereid om daarnaar te kijken?

Voorzitter. Ik laat het hierbij. Dat is gelet op de tijd denk ik best handig.

De voorzitter:

U had nog twintig seconden! Dank u wel.

Dan is het woord aan mevrouw Westerveld van GroenLinks.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Voorzitter. Een aantal moties. De eerste gaat over democratie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Wet modernisering universitaire bestuursorganisatie tot doel had om hogescholen en universiteiten slagvaardiger te maken, maar dat het rendementsdenken te ver is doorgeslagen;

constaterende dat wetenschappers, docenten en studenten degenen zijn die bij uitstek zijn gebaat bij goed onderwijs en onderzoek;

constaterende dat er een bredere roep in de samenleving is om meer inspraak en zeggenschap, maar wetgeving hierop achterloopt;

verzoekt de regering om met wetenschappers, docenten en studenten in gesprek te gaan met het oog op modernisering van de wetgeving;

verzoekt de regering tevens de resultaten van deze verkenning vóór 15 december 2020 met de Kamer te delen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Westerveld. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 46 (35570-VIII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de minister een bijgestelde aanwending voorstelt van de middelen uit de prestatieboxregeling, en hij ondanks onvoldoende voortgang rondom thuiszitters de komende twee jaar jaarlijks 20 miljoen beschikbaar wil stellen aan schoolbesturen om hier doelgericht op in te zetten;

constaterende dat de minister het bij deze invulling enkel heeft over verzuimbeleid en niet over de thuiszitters die op dit moment thuiszitten;

overwegende dat de toenemende groep thuiszitters niets heeft aan dit geld omdat zij niet op school zitten;

verzoekt de regering om de twee keer 20 miljoen euro in te zetten om kinderen te helpen die nu thuiszitten, bijvoorbeeld door hen van middelen en begeleiding te voorzien,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Westerveld. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 47 (35570-VIII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat onderzoek laat zien dat een groot deel van de studenten na een negatief BSA dezelfde studierichting volgt, maar dan aan een andere onderwijsinstelling;

overwegende dat gemotiveerde studenten door het BSA gedwongen hun opleiding moeten verlaten die ze succesvol hadden kunnen halen;

overwegende dat het BSA afbreuk doet aan de eigen verantwoordelijkheid van de student en studenten belemmert om zich te ontwikkelen door bestuursactiviteiten, in de medezeggenschap en vrijwilligerswerk;

constaterende dat er afspraken zijn gemaakt om tijdens de coronacrisis het BSA op te schorten;

verzoekt de regering om met onderwijsinstellingen in gesprek te gaan om het bindend studieadvies te vervangen door een advies dat enkel adviserend is,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Westerveld. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 48 (35570-VIII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat 137 van de 152 samenwerkingsverbanden de nieuwe signaleringswaarde voor financiële reserves zoals vastgesteld door de minister overschrijden;

constaterende dat de financiële risico's voor samenwerkingsverbanden beperkt zijn aangezien aangesloten schoolbesturen ook financiële reserves hebben;

constaterende dat de minister de samenwerkingsverbanden de tijd wil geven om bovenmatige reserve af te bouwen en hierop pas wil handhaven vanaf 2024, over het boekjaar 2023;

verzoekt de regering om vanaf 2022 al te handhaven, over het boekjaar 2021, zodat dit geld komend jaar wordt uitgegeven waarvoor het bedoeld is, namelijk passend onderwijs voor kinderen, betere ondersteuning van leraren en het verkleinen van het aantal thuiszittende kinderen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Westerveld, Kwint en Van den Hul. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 49 (35570-VIII).

De voorzitter:

Dan is het woord zo dadelijk aan de heer Van den Berge van GroenLinks.

De heer Van den Berge (GroenLinks):

Voorzitter. Ik begin snel met de moties. En die doe ik ook snel.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat mbo-studenten met een niet-westerse migratieachtergrond tot vier keer vaker moeten solliciteren voor een stageplek dan mbo-studenten zonder een migratieachtergrond;

overwegende dat stagediscriminatie niet alleen moreel verwerpelijk is, maar ook een funeste en demotiverende eerste kennismaking met de arbeidsmarkt is;

verzoekt de regering een deskundig team op te richten, bestaande uit experts en ervaringsdeskundigen, dat mbo-instellingen en leerwerkbedrijven kan ondersteunen in de aanpak van stagediscriminatie, en dat tevens kabinet en Kamer kan adviseren over maatregelen om stagediscriminatie aan te pakken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Berge en Van den Hul. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 50 (35570-VIII).

De heer Van den Berge (GroenLinks):

Nummer twee doe ik ook snel.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat Nederland zich heeft gecommitteerd aan de Lissabonafspraak die stelt dat 3% van het bruto binnenlands product besteed moet worden aan research and development;

overwegende dat investeren in R&D essentieel is om voorop te kunnen lopen in vrijheid en veiligheid, en dat dit een gedeelde verantwoordelijkheid is van overheid en bedrijfsleven;

overwegende dat Nederland op dit moment nog niet op schema ligt om dit doel te halen;

overwegende dat Duitsland ondertussen al boven de 3%-norm zit;

verzoekt de regering om in gesprek te gaan met de kenniscoalitie om te onderzoeken hoe in de toekomst aan de 3%-norm voldaan kan worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Berge en Paternotte. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 51 (35570-VIII).

De heer Van den Berge (GroenLinks):

Voorzitter, dan heb ik nog een minuutje voor een paar opmerkingen. Collega Bruins zal straks namens de twee B's, Bruins en Van den Berge, een motie indienen over het excelleren in vakroutes. Collega Van der Molen heeft straks, mede namens mij, een motie over de MBO Card, als ik mij niet vergis.

Ten slotte nog even iets over de dekking van amendementen. Daar wil ik toch nog iets over delen. Ik vind dat ingewikkeld, als ik heel eerlijk ben. We praten vandaag met elkaar over de onderwijsbegroting. Verschillende partijen van coalitie en oppositie, hebben hun stinkende best gedaan om gedekte amendementen in te dienen. Op het moment dat we met eigen dekkingen komen, waarvan we zeggen dat een belasting verhoogd moet worden of dat het ten koste moet gaan van dit of dat uit onze tegenbegroting, dan wordt er gezegd dat dat de keuzes van het kabinet niet zijn. Dat begrijp ik. Maar als we met amendementen komen — we hebben er een aantal ingediend — die gewoon fatsoenlijk gedekt zijn uit niet-juridisch verplichte middelen op de begroting, dan krijgen we te horen dat die middelen misschien niet juridisch verplicht waren, maar wel beleidsmatig verplicht, of dat ze inmiddels wel juridisch verplicht zijn. Dat vind ik ingewikkeld. Ik denk dat collega Bisschop het terecht had over ons budgetrecht. We spreken over de onderwijsbegroting. Laat ik het gewoon aan de minister vragen: ik zou een tip willen krijgen. Ze zegt: overleg met het ministerie. Dat heb ik natuurlijk gedaan, want dat doen wij altijd. Ook van daaruit kwamen geen alternatieve dekkingen. Ik zou graag willen horen of zij een tip heeft hoe we dit volgend jaar moeten doen, want ik wil eerlijk gezegd wel wat kunnen bijsturen.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Rog van het CDA.

De heer Rog (CDA):

Dank u wel, voorzitter. Ik wil de ministers bedanken voor de beantwoording en het debat dat we hebben gehad. Ik zal geen motie indienen over de reservepositie van de samenwerkingsverbanden. De minister komt met een voorstel bij het notaoverleg in november om per volgend schooljaar de reserves, in ieder geval het deel boven de signaleringswaarde, van de plank af te halen en in de klas aan te wenden, of in ieder geval voor het doel waarvoor het bestemd was, namelijk het bieden van passend onderwijs. Daar ben ik blij mee. Ik wil de minister ook danken voor wat hij aangaf over het structureel maken van de zomerscholen. Daar ben ik heel blij mee. Daar heb ik me altijd voor ingezet. Ik heb een motie, die in het verlengde daarvan ligt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het tegengaan van kansenongelijkheid een belangrijke doelstelling is van het kabinet;

constaterende dat leerlingen met een achterstandssituatie veelal geen rustige plek hebben om hun huiswerk te doen, niet beschikken over goede ICT-voorzieningen of ouders die hen kunnen helpen;

verzoekt het kabinet om in overleg met de sector primair en voortgezet onderwijs (besturen, schoolleiders en leraren) te verkennen of een deel van de lumpsum en/of subsidieregelingen kunnen worden omgebogen naar een structurele doelfinanciering voor scholen met relatief veel kinderen met een achterstand, zodat scholen gratis extra ondersteuning kunnen aanbieden in de vorm van bijvoorbeeld inhaalprogramma's, huiswerkvrije scholen of huiswerkbegeleiding, teneinde meer kinderen kansen te bieden, en de Kamer daarover voor de zomer 2021 te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Rog. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 52 (35570-VIII).

De heer Rog (CDA):

Mijn tweede motie gaat over het onderbouwrendement.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de indicator "onderbouwrendement" van de inspectie de middelbare scholen beoordeelt op welk niveau leerlingen zijn geplaatst aan het einde van de onderbouw, afgezet tegen het schooladvies van de basisschool;

overwegende dat dit kan leiden tot risicomijdend gedrag van scholen, omdat het geven van kansen aan kinderen wordt afgestraft als te veel kinderen op een lager niveau zitten aan het einde van de onderbouw dan dat ze zijn ingestroomd;

tevens overwegende dat het, vanwege deze vorm van inspectietoezicht, mogelijk ook loont voor scholen om hun onderbouwrendement relatief laag te houden zodat hun bovenbouwrendement relatief hoger wordt;

verzoekt het kabinet, in overleg met de onderwijssector en de inspectie, te verkennen hoe voorkomen kan worden dat de indicator "onderbouwrendement" kansenbelemmerend en risicomijdend gedrag bij scholen onbedoeld versterkt en op dit punt toe te werken naar een nieuwe vorm van toezicht, en de Kamer daarover te informeren voor de Voorjaarsnota,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Rog en Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 53 (35570-VIII).

De heer Rog (CDA):

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Van der Molen van het CDA. Gaat uw gang.

De heer Van der Molen (CDA):

Voorzitter. Ik heb een aantal moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de minister heeft voorgesteld om de MBO Card af te schaffen en in de plaats hiervan deze middelen toe te voegen aan de koepelregeling cultuureducatie voor kinderen en jongeren;

overwegende dat door zowel scholieren en docenten als de kunstensector de MBO Card wordt gewaardeerd en het daarom van belang is dat deze kaart blijft bestaan;

verzoekt de regering om de MBO Card in stand te houden en deze middelen niet toe te voegen aan de koepelregeling cultuureducatie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Molen, Kuik, El Yassini, Van Meenen en Van den Berge.

Zij krijgt nr. 54 (35570-VIII).

Uit de ondertekening blijkt al dat de indiening van de motie voldoende wordt ondersteund.

De heer Van der Molen (CDA):

De volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat met de 1 februari-regeling eerstejaarsstudenten hun prestatiebeurs niet terug hoeven te betalen indien ze voor 1 februari met de opleiding stoppen en hun studiefinanciering stopzetten;

constaterende dat een verruiming van de 1 februari-regeling naar een 1 september-regeling voor deze doelgroep in de opstartfase 5 miljoen euro kost en afloopt tot een structureel bedrag van 2 miljoen euro;

verzoekt de regering om voor de mbo'ers die doorstromen naar het hbo de 1 februari-regeling aan te passen naar een 1 september-regeling en dit wetsvoorstel zo spoedig mogelijk naar de Kamer te sturen, waarbij de extra kosten gedekt worden uit de lumpsum van het hoger beroepsonderwijs (artikel 6),

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Molen, Bruins, Paternotte en Wiersma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 55 (35570-VIII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in sommige gevallen studenten na een negatief BSA voor eenzelfde studie aan een andere instelling kiezen;

overwegende dat de doorstroomnorm kan helpen door studenten die onvoldoende studievoortgang bereikt hebben met goede begeleiding en duidelijke afspraken voor het tweede jaar, extra tijd te geven om te kijken of ze toch op de goede plek zitten;

verzoekt de regering om de interesse onder instellingen te peilen om hieraan mee te doen, te inventariseren wat hiervoor nodig is, en de Kamer voor 1 juli 2021 hierover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Molen en Paternotte. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 56 (35570-VIII).

Een vraag van mevrouw Westerveld.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ik heb een vraag over de doorstroomnorm. Ik heb uit het debatje hiervoor begrepen dat die bedoeld is om bijvoorbeeld studenten die een paar vakken missen wel door te laten gaan naar het tweede jaar, zodat ze die vakken uit het eerste jaar kunnen inhalen. Dat is volgens mij hoe het altijd geweest is. Het enige wat lastig is voor instellingen is dat de studententoestroom groter wordt en daardoor soms de capaciteit voor begeleiding ontbreekt. Ik wil de heer Van der Molen vragen wat deze motie nou per se anders maakt dan de taak die eigenlijk al bij de instellingen ligt. Zouden we niet beter kunnen pleiten voor een hogere bijdrage per student, zodat er meer capaciteit is om studenten goed te begeleiden?

De heer Van der Molen (CDA):

Het is altijd een discussie of het aan de regels ligt of aan het gebrek aan geld. Ik kijk vaak naar het eerste, omdat ik vind dat dat wetgeving instellingen niet in de weg moet staan. Vanuit GroenLinks krijg ik vaak de oplossing aangedragen dat er meer geld bij moet. Het punt van deze motie is juist: laten we eens kijken in de praktijk hoe de aanpak van bijvoorbeeld Windesheim ook kan werken voor studenten. Dan kijken we of we op termijn ook een ander systeem kunnen bedenken dan het bindend studieadvies. Daar ben ik nog niet aan toe. Ik wil het eerst in de praktijk zien, vandaar de motie samen met de heer Paternotte.

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Westerveld.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

De heer Van der Molen zegt dat GroenLinks meer geld wil. Nee, ik stel juist voor om hier een regel uit de wet te halen die dat bindend studieadvies mogelijk maakt. In dit geval is het dus geen kwestie van alleen maar meer geld willen. Het is ook een kwestie van vertrouwen in studenten en instellingen, maar je moet er wel voor zorgen dat ze de juiste middelen hebben. We weten gewoon dat dat de laatste jaren wat is achtergebleven.

De heer Van der Molen (CDA):

Ik ben er nog niet aan toe om nu al het besluit te nemen om het BSA uit de wet te schrappen. Voor het BSA valt ook wat te zeggen. Voor alternatieven valt ook wat te zeggen. Laten we kijken of die in de praktijk beter werken. Dan kunnen we altijd nog beslissen of we iets aan het BSA moeten doen.

De voorzitter:

U had nog een motie?

De heer Van der Molen (CDA):

Ja, we zijn er nog niet.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er vooropleidingseisen gelden waardoor studenten die geen aansluitende opleiding hebben worden geweerd van bijvoorbeeld techniekopleidingen;

overwegende dat dit dwingende voorschriften zijn, waardoor het voor de instelling niet mogelijk is om maatwerk toe te passen;

verzoekt de regering om ervoor te zorgen dat de instellingen maatwerk toe kunnen passen in de toelating en indien nodig desbetreffende wet- en regelgeving daarvoor aan te passen;

verzoekt de regering tevens om de Kamer voor de beantwoording over het wetsvoorstel Variawet hoger onderwijs hierover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Molen en Paternotte. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 57 (35570-VIII).

De heer Van der Molen (CDA):

Dan dien ik nu twee moties in die bij twee ingediende amendementen horen. Ik geef alvast aan dat ik die moties ook meteen wil aanhouden, zodat we die kunnen bespreken op het moment dat we in de loop van dit najaar stemmen over de amendementen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de opleidingen Nederlands vanwege de enorme terugloop in studentenaantallen in de problemen dreigen te komen;

verzoekt de regering om, in lijn met het KNAW-advies, te inventariseren wat er financieel nodig is om de vijf opleidingen te handhaven en te versterken en deze middelen voor de komende jaren te regelen, zodat er voldoende tijd is om maatregelen te nemen om de instroom te laten stijgen;

verzoekt de regering tevens om de Kamer hierover voor het kerstreces te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Molen en Westerveld. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 58 (35570-VIII).

Op verzoek van de heer Van der Molen stel ik voor zijn motie (35570-VIII, nr. 58) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

De heer Van der Molen (CDA):

Ja, dat is juist.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat Nederland en Vlaanderen in Europees perspectief extreem weinig investeren in de studie van het Nederlands buiten het eigen taalgebied en deze investering steeds minder wordt;

verzoekt de regering om binnen artikel 8 van de begroting OCW ervoor te zorgen dat in de komende jaren structureel jaarlijks 2 miljoen extra beschikbaar wordt gesteld voor de Taalunie, waarbij deze middelen expliciet besteed moeten worden aan internationale neerlandistiek;

verzoekt de minister tevens om met haar Vlaamse collega af te spreken dat ook Vlaanderen zijn bijdrage levert, en de Kamer voor het kerstreces hierover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Molen en Wiersma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 59 (35570-VIII).

Op verzoek van de heer Van der Molen stel ik voor zijn motie (35570-VIII, nr. 59) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

De heer Van der Molen (CDA):

Voorzitter, is het juist dat ik nog 1 minuut 35 op mijn klokje heb staan?

De voorzitter:

Het hoeft niet op, hoor.

De heer Van der Molen (CDA):

Het is niet afgesproken, maar ik wilde het toch even noemen. Mijn collega Rog heeft deze week zijn laatste inbreng bij een begrotingsbehandeling OCW gehad. Hij heeft zelf ook stilgestaan bij het feit dat hij zich acht jaar, opgeteld aan het einde van deze periode, uitermate verdienstelijk heeft gemaakt voor het onderwijs, in samenwerking met oppositiepartijen en coalitiepartijen. Als collega woordvoerder op onderwijs en vanuit de kant van de fractie, wilde ik dit niet onopgemerkt voorbij laten gaan.

Om en nabij vier jaar geleden werd ik hier ook Kamerlid. Ik mocht woordvoerder hoger onderwijs worden. Ik trof daar iemand die ik al wel kende, maar nog niet zo heel goed. Het klikte vanaf het eerste moment, omdat we naast een soms absurde humor, ook een enorme voorliefde voor het onderwijs deelden. Het was een fantastische ervaring om te mogen meepraten over de invulling van het regeerakkoord op het gebied van onderwijs. Dit leverde ontzettend mooie debatten op. Maar daarnaast hebben we met ontzettend veel lol en keet trappend elkaar heel vaak gevonden in de richting die wij voor het onderwijs wensen. Laat ik dan eindigen door te zeggen dat ik hem erg ga missen als collega hier in de Kamer. Ik denk dat er hier meer collega's zijn die dat zullen gaan doen. Ik wens hem ontzettend veel succes met alles wat hij nog gaat oppakken, wellicht ook voor het onderwijs, nadat hij deze Kamer heeft verlaten.

Michel, hartelijk dank voor jouw fantastische inzet.

(Geroffel op de bankjes)

De voorzitter:

Waarvan akte. Dan is nu het woord aan de heer Kwint van de SP.

De heer Kwint (SP):

Er gaat iets niet goed met het klokje, voorzitter. Ik wilde mijn termijn beginnen met een woord van afscheid aan mijn gewaardeerde collega Futselaar, die zijn laatste begroting gehad zou hebben, maar gelukkig heeft het onze kandidatencommissie behaagd om hem over te halen, dus ik ga ervan uit dat we dit volgend jaar gewoon nog een keer kunnen doen.

Voorzitter. Ik geef mijn complimenten aan het kabinet. De snelheid waarmee alle vijftien amendementen van tafel werden geveegd, was werkelijk waar indrukwekkend. Wat kan ik zeggen? Dan weten de collega's ook eens een keer hoe ik me voel.

De eerste motie gaat over de coronaroutekaart. We hebben het erover gehad dat er in de afgelopen weken 2.000 positieve tests waren bij personeel in het onderwijs en de kinderopvang. De kritiek dat het beleid te reactief is, brengt mij tot het volgende voorstel.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het kabinet in de zogenoemde coronaroutekaart geen enkel scenario heeft opgenomen waarin de scholen in het funderend onderwijs weer gesloten moeten worden;

overwegende dat het weliswaar onwenselijk, maar in een hevige pandemie die nog verre van onder controle is, zeker niet ondenkbaar is dat er een moment komt waarop dit nodig is;

van mening dat ouders, leerlingen en leraren recht hebben op voorspelbaarheid en duidelijkheid;

verzoekt de regering in een aangepaste versie van de coronakaart of anderszins inzicht te verschaffen in onder welke omstandigheden het sluiten van de scholen of andere onderwijsmaatregelen overwogen zullen worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kwint. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 60 (35570-VIII).

De heer Kwint (SP):

Ik moet opschieten. De massale omscholing.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de coronacrisis nu al leidt tot duizenden ontslagen en faillissementen;

overwegende dat verbetering van de economische situatie op korte termijn onwaarschijnlijk lijkt;

verzoekt de regering een groot omscholingsplan te maken voor mensen die hun baan of bedrijf verliezen, die de overstap willen maken naar zorg, onderwijs, politie en kinderopvang, en het in dit plan in ieder geval mogelijk te maken dat mensen gratis worden omgeschoold, worden vrijgesteld van hun sollicitatieverplichtingen, en te onderzoeken of een tegemoetkoming in de woonlasten tijdens hun omscholing tot de mogelijkheden behoort,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kwint. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 61 (35570-VIII).

De heer Kwint (SP):

Kleine klassen: uitstekend idee.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat een kleine klas de onderwijskwaliteit ten goede komt, omdat de leraar minder werkdruk ervaart en meer individuele aandacht kan bieden aan leerlingen;

overwegende dat zeker kwetsbare leerlingen baat hebben bij een kleine klas en meer individuele aandacht van hun leraar, maar dat het lerarentekort juist op scholen in achterstandswijken het meest zichtbaar en voelbaar is;

van mening dat de vicieuze cirkel die het lerarentekort alsmaar laat stijgen, doorbroken moet worden en dat daarmee gestart moet worden op de scholen in achterstandswijken;

verzoekt de regering de mogelijkheden te verkennen om de klassen op de scholen met de 10% meeste achterstandsleerlingen te verkleinen tot 23 leerlingen per klas, en de Kamer hierover voor de Tweede Kamerverkiezingen te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kwint en Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 62 (35570-VIII).

De heer Kwint (SP):

De lumpsummotie. Ik ga de minister wellicht niet overtuigen, maar de Kamer misschien wel.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat we ons geconfronteerd zien met een groot lerarentekort, terwijl er miljarden op de plank liggen bij onderwijsinstellingen;

overwegende dat het van belang is dat geld dat voor onderwijs bedoeld is, in hogere mate dan nu het geval is in het klaslokaal terechtkomt;

verzoekt de regering op korte termijn en in samenspraak met scholen en docenten te komen tot een minimumpercentage van de lumpsum per schoolsoort die aan docenten en onderwijsondersteunend personeel uitgegeven moet worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kwint, Westerveld en Van den Hul. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 63 (35570-VIII).

De heer Kwint (SP):

Van deze motie zie ik af.

De voorzitter:

U bent al door uw tijd heen.

De heer Kwint (SP):

Dat is precies de reden waarom ik van die motie afzie.

De voorzitter:

Ik weet niet hoeveel tijd de heer Futselaar straks nog nodig heeft.

De heer Kwint (SP):

Ik heb nog maar één motie, voorzitter. Die gaat over de positie van docenten ten opzichte van hun werkgever.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de positie van docenten zwak is ten opzichte van het schoolbestuur;

van mening dat docenten ook buiten de muren van het schoolgebouw mee moeten kunnen doen aan het debat over het docentschap en de inhoud van het beroep, zonder dat hun baan daarmee in gevaar komt;

verzoekt het kabinet in overleg te gaan met docenten, hun beroepsorganisaties en vakbonden om te kijken hoe de positie van docenten ten opzichte van hun werkgever versterkt kan worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kwint, Westerveld en Van den Hul. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 64 (35570-VIII).

De heer Kwint (SP):

Dank.

De voorzitter:

Dan is het woord aan de heer Futselaar van de SP.

De heer Futselaar (SP):

Dank u wel, voorzitter. Ik heb mij in de eerste termijn niet echt bemoeid met het leenstelseldebat dat met veel passie werd gevoerd. Het deed mij een beetje denken aan mensen die plotseling ophouden met roken; die kunnen daarna ook altijd heel erg gepassioneerd praten over hoe slecht roken wel niet is. Dat komt altijd een beetje raar over op de mensen die überhaupt nooit waren begonnen. Ik heb wel twee moties die betrekking hebben op het leenstelsel. De eerste betreft toch onderzoek naar compensatie. De minister heeft gezegd: "U mag mij wel extra vragen stellen, maar ik weet best wat van het leenstelsel en van studiefinanciering, maar op het ministerie weten mensen gewoon meer". Ik wil daar toch wat meer van horen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de politieke verhoudingen omtrent het leenstelsel zijn verschoven;

van mening dat het fundamenteel oneerlijk zou zijn indien een specifieke generatie studenten als enige is uitgesloten van de voordelen van een vorm van beurs;

verzoekt de regering te onderzoeken wat de technische en financiële mogelijkheden zijn voor compensatie, hiervoor een aantal scenario's te ontwikkelen en deze uiterlijk in april 2021 naar de Kamer te sturen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Futselaar en Van den Hul. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 65 (35570-VIII).

De heer Futselaar (SP):

Mijn tweede motie:

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er bij de invoering van het leenstel werd uitgegaan van 200 miljoen extra voor onderwijsinstellingen, bekostigd uit opbrengsten van Beter Benutten in het kader van het studentenreisproduct, vanaf 2025;

constaterende dat het ondanks herhaalde vragen uit de Kamer tot nu toe niet is gelukt met een voorstel te komen om hier invulling aan te geven, anders dan de verzuchting dat het ingewikkeld is;

constaterende dat de minister meerdere keren in haar ambtstermijn heeft aangegeven hoe onverantwoordelijk zij het vond dat voorgangers haar achterlieten met niet-gevulde begrotingsgaten;

verzoekt de regering nog voor de verkiezingen van 2021 te komen met een voorstel dat noch ten koste gaat van de financiële positie van studenten of van hun reisproduct, noch afdoet aan de toegezegde middelen vanaf 2025,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Futselaar. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 66 (35570-VIII).

De heer Futselaar (SP):

Voorzitter. Als laatste woorden zou ik mijn weemoed kenbaar willen maken dat de heer Özdil in deze leenstelseldiscussie niet meer onder ons kan zijn om te zien hoezeer de wind van de andere kant is gaan waaien, zeker gezien de storm van verwijten die hij van sommige kanten in deze Kamer destijds heeft gekregen.

Dank u wel.

(Geroffel op de bankjes)

De voorzitter:

Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Van Meenen van D66. De heer Van Meenen.

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter, dank u wel. Dank aan de bewindslieden en hun ambtenaren voor de beantwoording. Dit debat heeft natuurlijk in het teken gestaan van kansengelijkheid, van de toekomst en misschien ook al een beetje van verkiezingen, maar toch vooral van corona. We zitten er nog middenin. Er moet nog heel veel gebeuren.

Een punt dat ik nog niet aan de orde heb kunnen stellen, maar wat ik nu wel graag doe, is het voortgezet speciaal onderwijs. We hebben weer van alle kanten berichten gekregen daarover, van de PO-Raad, de VO-raad en allerlei belangenorganisaties, maar de meeste toch van Elijah Delsink, wiens naam ook in deze zaal nog een keer met ere genoemd mag worden. Hij houdt ons scherp. Ik wil hier verklaren dat ik namens D66 zijn LBVSO nu officieel erken als vertegenwoordiging — ik zie meneer Beertema al knikken — van de leerlingen van het speciaal onderwijs, want hij doet dat fantastisch en als geen ander. Hij heeft zich ook enorme zorgen gemaakt, want hij hoort bij dit debat over de wekelijkse fluistermeetings die er zijn met de minister, de Leescoalitie en de Gelijke Kansen Alliantie. Deze leerlingen zijn daar niet bij vertegenwoordigd en dat moet nu wel gebeuren. Ik roep de minister ook op om dat te doen in het kader van de gesprekken die hij gaat voeren over de examens, want we hebben vorig jaar gezien wat voor enorme discussies we hebben gehad over de examens in het voortgezet speciaal onderwijs. Dat moet niet nog een keer gebeuren, dus ook voor de staatsexamens en voor de certificaathouders moet het deze keer echt veel beter.

Voorzitter. Ik stop even. Als u de klok stilzet? Als u dat niet doet, dan praat ik door.

De voorzitter:

Mevrouw Van den Hul voor een interruptie.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Stop de tijd!

Voorzitter. Ik deel helemaal de woorden die de heer Van Meenen net uitsprak over Elijah. Ik noemde hem ook al in mijn eerste termijn. Ik deel ook het belang van de vertegenwoordiging van leerlingen uit het vso. Deelt de heer Van Meenen — want ik weet dat hij het vso een warm hart toedraagt — dan ook het belang van het een stap zetten richting het vso in de cao VO, waarvoor wij een voorstel doen samen met SP en GroenLinks?

De heer Van Meenen (D66):

Ja, dat deel ik volledig. Ik denk alleen wel dat dit een onderwerp wordt dat we bij de formatie zullen moeten regelen. Ik zie niet dat dat nu nog gaat gebeuren, eerlijk gezegd, dus daar ben ik maar even eerlijk in. Dat ben ik altijd, maar ook deze keer.

De voorzitter:

Gaat u verder, meneer Van Meenen.

De heer Van Meenen (D66):

De minister heeft het een en ander gezegd over de lerarenbeurs. Dat stemt mij optimistisch, omdat hij een voorzichtige man is. Als hij dan al zegt dat hij mogelijkheden ziet, dan denk ik ook dat dat zal gebeuren. Ik zou er heel blij mee zijn als mijn motie alsnog wordt uitgevoerd en deze leraren de kans krijgen die ze verdienen. We wachten dat rustig af.

Ik deel niet zijn opvatting dat het wettelijk wel zou zijn toegestaan voor samenwerkingsverbanden om reserves te hebben. Daar kom ik zo in een motie op terug.

Ten slotte ben ik blij met de toezegging die hij gedaan heeft om de routekaart naar examens te maken. Die wachten we af. Ik ben ook blij dat hij de door mij voorgestelde suggesties van spreiding en weging meeneemt. Ik roep hem op het LAKS daarbij te betrekken.

Dan heb ik twee moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat wettelijk is bepaald dat wanneer een samenwerkingsverband niet in staat is aan financiële verplichtingen te voldoen, de aangesloten schoolbesturen moeten voorzien in het ontbrekende bedrag;

constaterende dat samenwerkingsverbanden dus geen financiële risico's hebben;

overwegende dat desondanks samenwerkingsverbanden reserves hebben gevormd en daarmee, tegen de bedoeling van de wetgever in, middelen onthouden hebben aan de ondersteuning van kinderen en hun leraren;

overwegende dat deze reserves sinds de invoering van passend onderwijs zijn opgelopen tot 300 miljoen euro;

verzoekt de regering de reserves van de samenwerkingsverbanden per direct terug te vorderen en deze in overleg met de Kamer opnieuw ten behoeve van de ondersteuning van kinderen en hun leraren te bestemmen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 67 (35570-VIII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er 282 miljoen extra is vrijgemaakt voor het voorkomen en bestrijden van achterstanden die zijn ontstaan door de coronacrisis;

overwegende dat het van belang is dat deze middelen preventief ingezet kunnen worden, dus om achterstanden te voorkomen;

overwegende dat het tevens van belang is dat deze middelen niet besteed hoeven te worden aan bureaucratische verantwoording maar aan onderwijs;

verzoekt de regering de verantwoording over deze middelen te vereenvoudigen en de mogelijkheid open te stellen om de middelen ook preventief in te zetten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Meenen en Westerveld. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 68 (35570-VIII).

De voorzitter:

Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Paternotte van D66.

De heer Paternotte (D66):

Voorzitter, dank u wel. Vier moties. Traditiegetrouw maakt de heer Futselaar dan een opmerking over de motieproductiviteit, maar ja, de "D" van D66 staat natuurlijk ook voor "dualisme". Onlangs werden we opgeschrikt door het bericht dat de heer Futselaar ervoor koos om weer docent politiek en humor te worden in Windesheim — pardon, Saxion. Dat was natuurlijk goed nieuws voor het oosten en minder goed nieuws voor de rest van Nederland. Maar ik wil hem van harte feliciteren met zijn glorieuze comeback als de meest kansrijke lijstduwer in de Nederlandse geschiedenis.

Voorzitter. De eerste motie is mede met dank aan de inzet van het Interstedelijk Studenten Overleg en gaat over inzicht in kennisinvesteringen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat jongerenorganisaties oproepen tot investeren in kennis en rekening houden met de kansen voor de volgende generaties;

constaterende dat de modellen die het CPB gebruikt bij het doorrekenen van verkiezingsprogramma's geen rekening houden met de effecten van investeren in onderwijs en onderzoek op de welvaart en het welzijn van toekomstige generaties;

constaterende dat er veel onderzoeken zijn die een groot positief verband aangeven tussen investeringen in kennis en de welvaart en het welzijn van toekomstige generaties;

van mening dat inzicht in de effecten van investeren in kennis belangrijk is voor het ontwikkelen van toekomstig beleid;

roept de Kamer op om op korte termijn het CPB te vragen de kwalitatieve en kwantitatieve effecten van de investeringen in kennis in kaart te brengen, dan wel om het initiatief de effecten beter in de kaart te brengen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Paternotte en Bruins. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 69 (35570-VIII).

De heer Paternotte (D66):

Ook met dank aan het meedenken van de heer Wiersma.

De heer Wiersma (VVD):

Even voor de duidelijkheid. Ik snap dat de heer Paternotte zoekt naar een doorrekening die wél gunstig uitpakt voor zijn verkiezingsprogramma. Maar het doel van dit gevraagde is, als ik hem goed begrijp, dat we überhaupt zicht krijgen op wat kennis en onderzoek bijdragen en dat we het CPB — dat weleens aangeeft dat dit soms lastig te kwantificeren is en dus mogelijk wordt ondergewaardeerd — vragen om een studie te doen naar wat kansrijk is als het gaat om kennis en investeringen in het onderzoek. Dit om überhaupt een beter beeld te krijgen, los van alleen verkiezingsprogramma's.

De heer Paternotte (D66):

Zeker. Het is wel zo dat deze discussie voortkwam — dat is ook de reden dat ISO zich ermee bezighield — uit een kort debat dat wij vorig jaar bij ditzelfde begrotingsdebat hadden. Daarin vroeg ik u hoe het komt dat bij de VVD in het verkiezingsprogramma geen geld voor onderwijs stond. U gaf toen aan dat het zou helpen als het CPB ook investeringen in het onderwijs waardeerde. Dit even los van alle overwegingen; er kunnen natuurlijk allerlei ideeën aan ten grondslag liggen, misschien dat het de volgende keer anders is. Ik schetste net al dat je hier de partij tegen het onderwijs zou kunnen oprichten, alle scholen zou kunnen wegbezuinigen en van het CPB een dikke pluim kon krijgen voor wat dat oplevert qua werkgelegenheid. Ik denk dat dat niet helemaal de juiste voorstelling van zaken is. Maar uiteindelijk is het antwoord op uw vraag: ja.

De voorzitter:

Prima. Gaat u verder.

De heer Paternotte (D66):

Voorzitter.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat onderzoekers nooit en te nimmer door de overheid onder druk mogen worden gezet bij het publiceren van onderzoek;

constaterende dat de algemene voorwaarden van de overheid voor opdrachten voor beleidsonderzoek strijdig zijn met de gedragscode wetenschappelijke integriteit;

verzoekt de regering om te onderzoeken of en, zo ja, op welke wijze het mogelijk is om de algemene voorwaarden aan te passen zodat onderzoekers die in opdracht van de overheid onderzoek doen het recht op publiceren krijgen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Paternotte en Van den Hul. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 70 (35570-VIII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het studiejaar 2020-2021 fors verstoord zal zijn door de maatregelen tegen het coronavirus;

overwegende dat de kans groot is dat veel studenten buiten hun schuld studievertraging gaan oplopen, bijvoorbeeld door de onmogelijkheid een stage, praktisch vak of praktijkonderzoek te doen;

overwegende dat in het voorjaar de Kamer, mede middels de motie-Jetten/Pieter Heerma (25295, nr. 306), zich heeft uitgesproken voor ondersteuning van studenten die door de coronacrisis studievertraging oplopen;

van mening dat de coronacrisis ook dit jaar niet een reden mag zijn dat studenten buiten eigen schuld in problemen komen;

verzoekt de regering, naast maximale inzet om studievertraging te voorkomen, de Kamer te informeren over onvermijdelijke vertraging en waar nodig studenten te ondersteunen die hierdoor in de problemen komen en specifiek te bezien of de ov-jaarkaart opnieuw verlengd moet worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Paternotte en Van der Molen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 71 (35570-VIII).

De heer Paternotte (D66):

Mijn laatste motie gaat over maatwerkroutes.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat bij het middelbareschooldiploma voor sommige leerlingen hun slechtste vak het niveau van het diploma bepaalt, waardoor zij niet op het niveau van hun beste vakken naar de vervolgopleiding kunnen;

overwegende dat we hierdoor veel talenten missen en jongeren kansen ontnemen;

overwegende dat er bij de toelating in het mbo meer mogelijkheden voor maatwerk zijn;

overwegende dat er verschillende mogelijkheden zijn om de groep jongeren met een specifiek talent meer kansen te geven bij de overgang naar het hoger onderwijs, zoals de invoering van het maatwerkdiploma of toegankelijk maken van het colloquium doctum, ook wel bekend als de 21-plustoets;

verzoekt de regering om proactief, in overleg met scholen, vervolgopleidingen en jongeren, concrete voorstellen op te stellen voor specifieke maatwerkroutes van het voortgezet onderwijs naar het hoger onderwijs,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Paternotte en Westerveld. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 72 (35570-VIII).

De heer Paternotte (D66):

Voorzitter, de laatste minuut geef ik aan u.

De voorzitter:

Heel goed. Dan geef ik het woord aan mevrouw Van den Hul van de PvdA.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Dank, voorzitter. Ik begin met een citaat. "Met elk kind dat we onderwijzen, winnen we een mens." Dat is een heel mooi citaat van Victor Hugo. Het is natuurlijk ook hartstikke waar. Juist daarom is het zo ontzettend belangrijk dat we er alles aan doen om scholen veilig open te houden, ook nu het aantal besmettingen weer oploopt. Om die veiligheid te borgen en ook de werkdruk aan te pakken, dien ik de volgende twee moties in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er consensus bestaat over het belang van voorrang verlenen aan vitale sectoren zoals het onderwijs en de zorg bij het testen op het coronavirus;

constaterende dat de sneltestcapaciteit zo snel mogelijk wordt uitgebreid en veel mogelijkheden biedt aan vitale sectoren omtrent het opsporen van besmettingen en daarmee het openhouden van scholen en het niet overbelasten van de zorg;

verzoekt de regering voorrang te verlenen aan vitale sectoren ook in de verdeling van de sneltestcapaciteit,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Hul, Kwint en Westerveld. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 73 (35570-VIII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er door de coronacrisis extra druk wordt gelegd op leraren in het funderend onderwijs;

constaterende dat veel leraren zowel online als in de klas lesgeven;

constaterende dat door lange wachttijden, quarantaine en besmettingen van leraren er nog steeds lessen uitvallen en de werkdruk toeneemt;

van mening dat het beter is nu extra te investeren dan later de achterstanden te moeten inlopen;

verzoekt de regering in overleg met de sector in kaart te brengen wat nodig is om scholen in het funderend onderwijs eenmalig te ondersteunen met extra handen in en om de klas,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Hul, Kwint en Westerveld. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 74 (35570-VIII).

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

De ambitie voor gelijke kansen kan wat mij betreft niet hoog genoeg zijn. Datzelfde geldt voor onze ambitie als het gaat om leesvaardigheid; we hadden daar al een interessant interruptiedebat over met de minister. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat iedere jongere die school verlaat het verdient om volwaardig mee te kunnen doen aan de samenleving;

constaterende dat steeds meer jongeren niet voldoende kunnen lezen en schrijven;

constaterende dat Nederland nu onder het OESO-gemiddelde scoort qua leesvaardigheid;

spreekt de ambitie uit de leesvaardigheid van 15-jarigen in Nederland zo snel mogelijk tot minstens de mondiale top vijf te laten behoren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van den Hul. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 75 (35570-VIII).

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Voorzitter. Ook een leven lang ontwikkelen is heel erg belangrijk voor die gelijke kansen. En om die drempel zo laag mogelijk te maken, dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het niet kunnen betalen van openbaar vervoer nooit reden zou mogen zijn voor leerlingen of studenten om geen onderwijs te genieten omdat dit kansenongelijkheid in de hand werkt;

overwegende dat er slechts een aantal vavo-locaties zijn in Nederland, waardoor sommige leerlingen ver moeten reizen naar school;

in acht nemende dat vavo-leerlingen in principe aanspraak kunnen maken op gemeentelijke reiskostenvergoedingen;

constaterende dat er veel signalen zijn dat vavo-klaslokalen aan het einde van de maand substantieel leger zijn omdat leerlingen de reiskosten niet meer kunnen opbrengen;

verzoekt de regering te onderzoeken of en waarom vavo-leerlingen moeite hebben reiskosten vergoed te krijgen en indien nodig een voorstel te doen ter verbetering van deze situatie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Hul en Westerveld. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 76 (35570-VIII).

Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Bruins van de ChristenUnie.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Voorzitter. Een woord van dank aan beide bewindspersonen en ook aan hun medewerkers voor de voortreffelijke beantwoording, en ook voor de schriftelijke beantwoording, waar ze vaak tot laat in de avond aan moeten werken. Ik heb nog twee moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de subsidie voor het Meld- en expertisepunt specialistisch vakmanschap dreigt weg te vallen;

overwegende dat deze organisatie een belangrijke rol vervult in het behoud van ambachten en het opleiden van vakmensen;

verzoekt de regering om de subsidie voor het Meld- en expertisepunt specialistisch vakmanschap te continueren voor de jaren 2021 en 2022 met €200.000 per jaar en de dekking hiervoor te zoeken op artikel 4 van de begroting (middelbaar beroepsonderwijs),

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bruins, Van Meenen, Kuik en Smals. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 77 (35570-VIII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat Nederland een grote behoefte heeft aan goed opgeleide vakmensen en ambachtelijke specialisten;

overwegende dat er weliswaar succesvolle excellentietrajecten zijn voor praktische talenten die na het behalen van een startkwalificatie willen excelleren in hun vak, zoals de gezel-meesterroute van de Ambachtsacademie, maar dat de mogelijkheden om excellentietrajecten in ambachtelijke of groene sectoren af te leggen, beperkt zijn;

verzoekt de regering in gesprek te gaan met ondernemers, onderwijsinstellingen en bestaande aanbieders van excellentietrajecten, en met voorstellen te komen om de mogelijkheden voor het afleggen van excellentietrajecten uit te breiden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bruins en Van den Berge. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 78 (35570-VIII).

De heer Bruins (ChristenUnie):

Deze laatste motie is mede ingediend door de zoon van de trotse fruitteler in Molenhoek op Tholen Van den Berge.

Ik wil graag afsluiten met het danken van die andere vakman, mijn collega Michel Rog, met wie ik de afgelopen twee periodes mocht samenwerken. En in het bijzonder wil ik hem danken voor de manier waarop we samen in de vorige periode, en ook bij de totstandkoming van het huidige regeerakkoord, mochten strijden voor de bescherming van de vrijheid van onderwijs.

Voorzitter, ik dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Van Raan, van de Partij voor de Dieren.

De heer Van Raan (PvdD):

Voorzitter, dank u wel. Dank aan minister Van Engelshoven voor de beantwoording van de vragen. Ook dank voor de toezegging dat zij inhoudelijk zal terugkomen op het systeem van leerrechten. Dank ook voor de beantwoording van de vragen over het BPRC. Daar gaan we op 12 november nog op terugkomen bij het AO Dierproeven.

Voorzitter. Ik heb drie moties. Maar voordat ik die indien, wil ik nog vragen hoe het staat met de uitvoering van onze motie om aan de slag te gaan met de behoefte aan kennis en materiaal over duurzaamheid in het onderwijs.

Voorzitter. Dank ook voor de woorden die de minister sprak in het AO over sponsorconvenanten in het onderwijs. De moties die ik indien gaan daar ook over, en zijn bedoeld om de minister op een vriendelijke manier toch nog wat aan te moedigen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering geen overheidsgeld te steken in de ontwikkeling van lesmateriaal van partijen met duidelijk commerciële belangen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Raan en Van den Hul. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 79 (35570-VIII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het sponsorconvenant in de huidige vorm niet afdoende is om kindermarketing in het onderwijs te weren;

verzoekt de regering om mee te helpen het sponsorconvenant aan te scherpen met als doel kindermarketing buiten de deur te houden en actief toe te zien op de naleving, niet alleen bij scholen maar ook bij de aanbieders van de lespakketten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Raan. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 80 (35570-VIII).

De heer Van Raan (PvdD):

En dan de laatste motie, voorzitter.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de huidige tactiek van de minister om kindermarketing in het onderwijs te weren niet voldoende werkt;

verzoekt de regering een nog actievere houding aan te nemen bij het beschermen van kinderen tegen de lobby van de fossiele industrie en de vee-industrie in het onderwijs,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Raan. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 81 (35570-VIII).

De heer Van Raan (PvdD):

Voorzitter, dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Tot slot is het woord aan de heer Kuzu van DENK.

De heer Kuzu (DENK):

Voorzitter, dank u wel. Ik wil de bewindspersonen van harte bedanken voor de antwoorden die zij hebben gegeven in de eerste termijn en uiteraard ook voor de schriftelijke beantwoording.

Van mijn hand een viertal moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat een derde van de mbo-studenten met een niet-westerse migratieachtergrond minimaal vier keer of vaker moet solliciteren voordat zij een stageplek hebben gevonden;

overwegende dat de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap naar aanleiding van de cijfers van de Raad van Organisatie Adviesbureaus (ROA) over stagediscriminatie de situatie onaanvaardbaar heeft verklaard;

verzoekt de regering om een stagegarantie laten invoeren voor iedere student die op zoek is naar een stage,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kuzu. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 82 (35570-VIII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er de afgelopen jaren talloze voorbeelden zijn opgedoken van lesmateriaal dat discriminatoir en stigmatiserend gedrag in de hand werkt;

van mening dat de onderwijsinspectie hier niet voldoende op acteert;

verzoekt de regering om een taskforce discriminatiepreventie in te stellen als nieuw onderdeel van de onderwijsinspectie teneinde discriminatie en stigmatisering in het onderwijs tegen te gaan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kuzu. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 83 (35570-VIII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er al jaren sprake is van een lerarentekort in het primair onderwijs;

overwegende dat de onderwijsinspectie heeft vastgesteld dat scholen waar leerlingen met een niet-westerse migratieachtergrond oververtegenwoordigd zijn landelijk meer moeite hebben om hun vacatures te vervullen;

overwegende dat het lerarentekort daarmee ook een bedreiging voor gelijke kansen vormt;

verzoekt de regering om ook leraren in het primair onderwijs een financiële stimulans te geven om op scholen te gaan werken die de vacatures het moeilijkst vullen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kuzu. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 84 (35570-VIII).

De heer Kuzu (DENK):

En dan zijn we alweer aanbeland bij de laatste motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat lenende studenten volgens het Interstedelijk Studenten Overleg (ISO) meer last hebben van psychische problemen, zoals extreme vermoeidheid en druk om te presteren, dan de niet-leners;

overwegende dat studenten die het al zo moeilijk hebben op de woningmarkt, door de studieschuld tot wel €40.000 minder hypotheek kunnen krijgen;

overwegende dat de effecten van de coronacrisis op bijvoorbeeld de studieduur en baankansen daar nog bovenop komen;

verzoekt de regering voorbereidingen te treffen om het leenstelsel in zijn geheel af te schaffen, de basisbeurs weer in ere te herstellen en alle studieschulden die als gevolg van de lening zijn ontstaan, kwijt te schelden;

verzoekt de regering tevens om scenario's uit te werken waarin de generatie die de dupe is van het sociale leenstelsel wordt gecompenseerd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kuzu. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 85 (35570-VIII).

Daarmee zijn we gekomen aan het einde van de ... ja, tweede termijn van de Kamer.

De heer Kuzu (DENK):

Dat is toch een heugelijk moment.

De voorzitter:

Zeker, altijd. Ik heb begrepen dat de bewindspersonen tien minuten nodig hebben om de moties te kunnen bekijken. Ik schors tot 17.49 uur.

De vergadering wordt van 17.39 uur tot 17.49 uur geschorst.

De voorzitter:

Het woord is aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Minister Van Engelshoven:

Voorzitter, ik hoop dat ik de administratie een beetje goed heb bijgehouden en dat ik dit in de goede volgorde ga doen.

Voorzitter. Ik kom nog heel even terug op wat in eerste termijn is gewisseld over de amendementen op het gebied van de Nederlandse taal. Ik zou het namelijk vervelend vinden als hier de indruk blijft hangen dat wij de Kamer in de begroting niet goed geïnformeerd hebben over wat er nu wel en niet juridisch verplicht is. We hadden het over de dekking die is aangevoerd op artikel 8. Ik wil erop wijzen dat op pagina 36 van de begroting wel degelijk staat dat het niet-juridisch verplichte percentage van dat artikel — dat moeten wij zo melden omdat dat zo is — hoofdzakelijk een gepubliceerde, maar nog niet gegunde aanbesteding betreft. Maar hieruit kon de Kamer wel concluderen dat die aanbesteding loopt, en dan weet de Kamer ook dat wij een aanbesteding op een gegeven moment wel moeten gunnen. Dat wilde ik even rechtgezet hebben. Ik heb altijd waardering voor fracties die een tegenbegroting maken en voorstellen daaruit doen, maar u mag het het kabinet niet kwalijk nemen dat wij bij sommige dekkingen andere keuzes maken. Het is aan mij, mede namens de collega's in het kabinet, om daar ook consistent in te zijn.

Voorzitter. De heer Van der Molen had nog een vraag over zijn amendement van vorig jaar waarmee hij twee ton beschikbaar wilde stellen voor een studiecampagne van het Platform voor de Talen. Hij wilde dat primair uitgeven aan een campagne om Nederlands te gaan studeren, maar die campagne was ook breder. Zoals gebruikelijk is bij de uitvoering van een amendement, heb ik ook hier even bij de indiener gecheckt of het zo kon. Ik heb de Kamer overigens ook in het schriftelijk overleg gemeld dat we dit gaan doen. En wat bleek? Die twee ton was niet alleen voldoende voor een campagne voor het Nederlands, maar ook voor de overige talen. Daarmee hebben wij dat amendement volgens mij dus keurig uitgevoerd, zoals dat ook hoort bij een amendement.

De heer Wiersma had nog vragen over valorisatie. Die vragen zijn voor een deel schriftelijk beantwoord — ik meen in de antwoorden 17 en 18 — maar ik wil daar nog wel iets aan toevoegen. Het antwoord ging vooral over zijn suggestie "'kan het daaruit?", maar hij had ook breder vragen gesteld over het valorisatieprogramma. Ik heb samen met de staatssecretaris van EZK een reactie gegeven op het valorisatieprogramma 2010-2018. Daarin hebben we aangegeven dat kennisoverdracht, maatschappelijke impact en valorisatie uiteraard van groot belang zijn. Het is mooi dat de impact nu ook een element is in erkennen en waarderen. Daarmee krijgt het ook in wat mensen doen aan de instellingen meer gewicht. Maar we hebben in die reactie eerder ook aangegeven dat kennisinstellingen nu wel aan zet zijn en dat de Thematische Technology Transfer-regeling er juist is gekomen om samen aan die thema's te werken. De heer Wiersma zal begrijpen dat een matchingsregeling moeilijk te rijmen is met de systematiek van het Groeifonds, maar waar mogelijk zullen de staatssecretaris van EZK en ik het niet nalaten om valorisatie en impact aan te jagen. Ik vind het heel mooi dat dat nu ook een element in erkennen en waarderen is, omdat het dan ook een officieel onderdeel is van de manier waarop wij wetenschappers en mensen aan de universiteiten waarderen.

Voorzitter. Dan had de heer Wiersma nog een vraag over …

De voorzitter:

Voordat u verdergaat, is er nog een interruptie van de heer Wiersma.

De heer Wiersma (VVD):

Ik weet niet waarnaar de minister wilde overgaan.

Minister Van Engelshoven:

Ik wilde nu overgaan naar de digitale organisatie van de instellingen.

De heer Wiersma (VVD):

Ik vroeg ook specifiek naar een programma dat zo'n beetje een valorisatieonderzoek inhoudt: Cyclotron Road. Dat is er op de universiteit van Berkeley en dat zie je ook bij andere in het buitenland. Bij je proefschrift doe je nog een traject van twee jaar om daarvan een onderneming te maken. Volgens mij heb ik daarop nog een reactie van de minister tegoed.

Minister Van Engelshoven:

Sorry. Excuus. Volgens mij heb ik die vraag al een keer eerder beantwoord, ik meen in een algemeen overleg. Wat we met de VSNU hebben afgesproken, is dat wordt verkend of die programma's ook in Nederland ingevoerd kunnen worden. Inderdaad, het zijn wel waardevolle gedachtes. Wat ergens goed is ontwikkeld kun je maar beter goed jatten, om het even onparlementair te zeggen.

Voorzitter. De heer Wiersma had ook nog een vraag over de digitale organisatie van het hoger onderwijs. Hij zei dat de WHW eigenlijk nog heel analoog is geënt en hij vroeg of de NVAO niet kan toetsen of de instellingen ook digitaal voldoende kwaliteit leveren. Dat is een terechte vraag. U weet dat wij de inspectie op dit moment onderzoek laten doen naar de stand van de digitalisering en de digitale veiligheid bij universiteiten. In het voorjaar komt daarover een rapport en dan zullen we dit punt ook meenemen: in hoeverre moet je dit ook structureel in het toezicht verankeren?

Dan nog de vraag van de heer Wiersma over de modules. Het is best een complexe vraag, want als je dat gaat doen, ga je echt van een gesloten naar een naar open stelsel. Dan heb je te maken met een verstoring van de markt ten opzichte van de private aanbieders. In de brief over de bekostiging van begin 2021 gaan we meenemen hoe de modulaire aanpak een plek kan krijgen in de bekostiging.

Voorzitter. Dan kom ik nu op de moties. Omwille van de tijd ga ik proberen om dat staccato te doen, maar ik hoop niet dat de Kamer mij dan kwalijk gaat nemen dat ik dat staccato doe. De heer Kwint sowieso; daar neem ik dan nota van. Uiteraard worden de moties die ik niet voor mijn rekening neem, door collega Slob van een appreciatie voorzien.

Voorzitter. De motie op stuk nr. 40 van de heer Beertema gaat over de diversity officers. Daar hebben we ook in het debat wat over gewisseld. Het zal de heer Beertema geenszins verrassen dat ik deze motie ontraad, juist omdat ik diversity officers van grote waarde vind.

De motie op stuk nr. 41 van de heer Heerema gaat over de ontwikkeling van het curriculum van de pabo tijdens de curriculumherziening. Dat vind ik een goede gedachte. Het is verstandig om dat te doen. Deze motie krijgt oordeel Kamer.

Ook de motie van de heer Wiersma op stuk nr. 43 over ondernemerschapsvaardigheden krijgt oordeel Kamer. Dit past goed in het beleid. We zullen ook kijken of we op dit punt partnerschappen met het bedrijfsleven kunnen aanjagen.

De motie op stuk nr. 44 van de heren Wiersma en Paternotte gaat over het schuiven met kwaliteitsmiddelen van de instellingen zelf — het gaat ook over de eventuele middelenversnellingsplannen van de instellingen — om nu te kunnen aanhaken bij de huidige grote behoefte aan digitalisering. Ook deze motie krijgt oordeel Kamer.

Voorzitter. De motie op stuk nr. 45.

De voorzitter:

Voordat u verdergaat, een interruptie van de heer Kwint.

De heer Kwint (SP):

Voor wie het, zoals al aangekondigd, iets te snel ging: in de motie van de heer Heerema over de pabo's en de curriculumherziening wordt heel duidelijk gezegd dat er op de pabo's al gedurende de herziening op basis van de tussenresultaten van alles veranderd moet worden. Dat staat nog los van wat je politiek van die herziening vindt. Maar dat betekent dus dat de pabo's al een wijziging in gaan zetten terwijl zij niet weten wat uiteindelijk de politieke besluitvorming over het eindresultaat gaat zijn. Ik vind dat nogal riskant.

De voorzitter:

Dit gaat over de motie op stuk nr. 41.

Minister Van Engelshoven:

Voorzitter. Mij lijkt het heel verstandig. OCW, de SLO en de Vereniging Hogescholen zijn al in goed overleg over hoe je de aanpassing van de kerndoelen kunt laten terugkomen in het curriculum van de pabo. Wil je dit goed laten lopen, dan moet je hierin gezamenlijk optrekken. Natuurlijk is er uiteindelijk altijd nog een politieke weging. Daar zullen we ergens in die aanpassing rekening mee moeten houden. Maar het is volgens mij niet verstandig om nu te zeggen dat het een echt op het ander moet wachten. Volgens mij is dat wat de motie beoogt en dat lijkt mij heel verstandig.

De voorzitter:

Dank u wel. Gaat u verder.

Minister Van Engelshoven:

Dan de motie op stuk nr. 45, over de Student Actief Certificaten. Ik heb in het debat aangegeven dat er al verschillende mogelijkheden voor liggen. Instellingen zijn er al mee bezig. Het lijkt mij heel goed dat we dat inventariseren en delen en dat we zo veel mogelijk bevorderen dat studenten zich breder ontplooien en middelen zoeken om zich buiten hun opleiding te ontplooien, maar daar wel erkenning voor krijgen. Dat is wat de heer Wiersma volgens mij wil. Deze motie krijgt oordeel Kamer.

Dan de motie op stuk nr. 46 van mevrouw Westerveld. Deze motie ontraad ik. De Wet versterking bestuurskracht is pas enkele jaren oud. De inspraak op instellingen is toen behoorlijk uitgebreid en aangepast. Van achterlopen van wetgeving is op dit moment echt geen sprake. Natuurlijk blijven we met iedereen in gesprek om te kijken of dat goed werkt en of dat aansluit, maar ik zie op dit moment geen noodzaak om alvast een verkenning te doen om tot wetsaanpassing te komen. Deze motie wordt ontraden.

De voorzitter:

Een vraag van mevrouw Westerveld.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ik ken de Wet bestuurskracht natuurlijk ook, maar die wet gaat uit van de bestaande wet- en regelgeving, waarbij je een bestuur hebt en waarbij studenten en medewerkers meepraten. We horen steeds meer uit die wereld van het hoger onderwijs dat studenten, medewerkers en wetenschappers graag meer te zeggen willen hebben. Daar zijn heel veel manieren voor. En dan zie ik toch dat de wetgeving heel erg uitgaat van wat er in 1996 is besloten. Ik schrijf de minister niet meteen voor wat er allemaal anders moet. Dit is een vraag om met hen in gesprek te gaan om na te denken over hoe we toe kunnen naar meer democratisering in het onderwijs. Waarom wil de minister niet in gesprek met hen over deze vraag?

Minister Van Engelshoven:

Ik wil uiteraard met iedereen over heel veel in gesprek. Maar u vraagt mij om een verkenning te doen en de resultaten daarvan voor 15 december 2020 met de Kamer te delen. 15 december 2020 is best snel. We staan in het hoger onderwijs voor grote opgaven. Als ik mij afvraag wat nu urgente vraagstukken zijn en wat nu de dingen zijn die wij willen aanpakken en waar ik nu over in gesprek wil, is dit niet meteen het meest urgente vraagstuk dat instellingen, studenten of docenten op mijn bord leggen. Natuurlijk komt er een moment dat wij weer eens goed naar die afspraken gaan kijken en gaan vragen of die werken. Maar als u mij vraagt dat in dit tijdpad te doen, denk ik dat het nu niet het meest urgente probleem is dat wij te tackelen hebben.

De voorzitter:

Mevrouw Westerveld. Kort graag, tot slot op dit punt.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Dat punt begrijp ik best. Inderdaad hebben we er een deadline op gezet. Dat heeft ermee te maken dat we in januari praten over een initiatiefnota van GroenLinks waarin een aantal voorstellen worden gedaan om de zeggenschap in de publieke sector te versterken. Dit is een mooie aanloop daarnaartoe. Daarom hebben we die tijd erin gezet. Ik begrijp dat de minister zegt dat dat niet binnen die tijd lukt. Als we die krappe deadline van 15 december eruit halen, kan de minister dan wel leven met deze motie?

Minister Van Engelshoven:

Ja, maar dan weet ik niet welke deadline je dan kunt geven. Ik zou zeggen: als het om de behandeling van uw eigen initiatiefnota gaat, is het misschien meer aangelegen dat u die gesprekken gaat voeren en zelf met een inventarisatie komt en die met de Kamer deelt. Dat hoort volgens mij ook bij het initiatief nemen tot een bepaald debat. U vraagt mij daarover in gesprek te gaan, maar ik denk niet dat ik daar voor de verkiezingen aan toekom. Daar ben ik gewoon heel eerlijk in. Dan kunt u zich afvragen of het niet dienstiger is om eerst het debat over uw initiatiefnota te voeren en dan te kijken of dit nodig is. Ik zou zeggen: houd de motie tot dat debat aan.

De voorzitter:

Het verzoek is om de motie aan te houden. Mevrouw Westerveld, wilt u de motie aanhouden of niet?

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Daar moet ik even over nadenken.

De voorzitter:

Oké. Dan gaat de minister verder.

Minister Van Engelshoven:

De motie van mevrouw Westerveld op stuk nr. 48 verzoekt mij om met onderwijsinstellingen in gesprek te gaan om het bindend studieadvies te vervangen door een advies dat enkel adviserend is. Daarmee stuur je een student dus niet echt weg, maar adviseert hem indringend. Volgens mij is dat een goed gesprek om te voeren, zeker nu, omdat we ook met instellingen steeds in gesprek zijn over de vraag of het in deze tijd wel passend is, wetende dat studenten ook te kampen hebben met de coronacrisis. U kent mijn opvattingen over het BSA, dus dat gesprek ga ik graag aan. Deze motie krijgt oordeel Kamer.

De motie op stuk nr. 50 van de heer Van den Berge gaat over stagediscriminatie. Ik ken zijn passie om dit onderwerp aan te pakken. Ik zou de motie zo willen interpreteren dat ik niet echt weer een nieuw team van deskundigen moet gaan samenstellen. Ik heb in het debat aangegeven dat wij bezig zijn met het inrichten van een kennispunt, waar we met alle partijen samenwerken. Natuurlijk is het doel van het kennispunt ook om met bedrijven en instellingen in gesprek te gaan: als we weten hoe het werkt, kunt u er ook naar handelen. Als we het op die manier kunnen meenemen, dan geef ik de motie oordeel Kamer.

De voorzitter:

Is dat akkoord, meneer Van den Berge?

De heer Van den Berge (GroenLinks):

Dat is akkoord, mits ervaringsdeskundigen daar nadrukkelijk onderdeel van uitmaken.

Minister Van Engelshoven:

Dat lijkt me sowieso een goed idee.

De motie op stuk nr. 51 gaat over de wetenschapsnorm. Dit is ook een punt waarover ik in gesprek ben met de Kenniscoalitie. Deze motie krijgt oordeel Kamer, want het is ondersteuning van beleid.

De motie over de MBO Card krijgt ook oordeel Kamer.

De voorzitter:

Welke motie is dat?

Minister Van Engelshoven:

Dat is de motie op stuk nr. 54.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 54 krijgt oordeel Kamer.

Minister Van Engelshoven:

De motie op stuk nr. 55 gaat over de 1 februariregeling. Gelet op het gewisselde in het debat geef ik die ook oordeel Kamer.

De motie van de heer Van der Molen op stuk nr. 56 gaat over de experimenten met het BSA: kun je met het model dat nu bij Windesheim wordt gehanteerd, breder experimenteren? Dat lijkt mij een heel mooi iets, want het leidt echt tot meer kansen voor en betere begeleiding van studenten en dat is precies wat we willen. Deze motie krijgt oordeel Kamer.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 56 krijgt oordeel Kamer.

Minister Van Engelshoven:

Dan de motie van het CDA op stuk nr. 57, over de vooropleidingseisen. Die motie geef ik graag oordeel Kamer. Er is al best veel maatwerk mogelijk, maar we zijn bereid om te onderzoeken of er nog verdere stappen mogelijk zijn.

Voorzitter, ik ben even in verwarring, omdat ik een versie van de tekst heb waarop gekladderd is. Ik weet nu niet meer wat de precieze deadline is.

De voorzitter:

Er staat: voor de beantwoording over het wetsvoorstel variawet HO.

Minister Van Engelshoven:

Dan zie ik dat goed. We zijn bereid om dat te doen, voor zover het op dat moment mogelijk is. Excuus. Ik was even in verwarring, want ik wist niet of het krabbels waren van een van mijn ondersteuners of van de heer Van der Molen zelf. Het was redelijk onleesbaar, dus dan zou het van de heer Van der Molen moeten zijn, hoor ik de heer Futselaar zeggen.

De motie op stuk nr. 58 gaat over het KNAW-advies. Ik heb begrepen dat deze motie sowieso wordt aangehouden. Ik heb eerder in het debat aangegeven dat de manier waarop wij omgaan met de opleidingen in Nederland samenhangt met hoe wij omgaan met de financiering en de vaste voet voor kleine opleidingen. Ik zou dit graag meenemen in de brief over de bekostiging begin volgend jaar. Deze motie vraagt mij ook om nu al de middelen voor de komende vijf jaar te regelen. Dat kan ik niet op basis van een motie zomaar even doen. Om die reden zou ik haar nu ontraden, maar ik begrijp dat ze wordt aangehouden.

De voorzitter:

De minister kan haar niet aanhouden. Ik denk dat het verzoek van de minister is om de motie aan te houden. Ik kijk even naar de indieners van CDA en GroenLinks. Dat is akkoord. Ik zie dat er geknikt wordt, dus de motie wordt aangehouden.

Minister Van Engelshoven:

Heel goed. Dan de motie op stuk nr. 59. Daarin wordt mij een aantal dingen gevraagd, bijvoorbeeld om binnen artikel 8 van de begroting OCW 2 miljoen extra beschikbaar te stellen voor de Taalunie en ook nog eens met mijn Vlaamse collega af te spreken dat die dat matcht. Wij gaan het hier zeker in het ministerieel comité van de Taalunie over hebben, maar ik kan dat niet zomaar bij mijn Vlaamse collega regelen. Zij hebben ook gewoon een parlement dat gaat over zijn begroting. Wij gaan hier zeker niet over die begroting. Ik kan het vriendelijk verzoeken, maar ook even 2 miljoen regelen binnen artikel 8 gaat zomaar niet, dus deze motie wordt ontraden.

De voorzitter:

De heer Paternotte. U staat niet onder deze motie.

De heer Paternotte (D66):

Ik vroeg me af of er, als deze motie wel zou worden uitgevoerd, dan ook overleg met de collega in Suriname plaats zou moeten vinden.

Minister Van Engelshoven:

Nee, want die zit niet in het ministerieel comité van de Taalunie.

De voorzitter:

Dank u wel. Het oordeel over deze motie is?

Minister Van Engelshoven:

Ontraden.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 59 wordt ontraden.

Minister Van Engelshoven:

De motie op stuk nr. 65 van de heer Futselaar vraagt mij een aantal scenario's uit te werken. Ik hoop dat de heer Futselaar mij toestaat dat ze mogelijk niet volledig uitputtend zijn of zo uitputtend als hij gedacht heeft, maar als de Kamer mij vraagt om voor bepaalde vraagstukken scenario's uit te werken, dan vind ik dat wij elkaar daarin moeten helpen. Deze motie krijgt dus oordeel Kamer.

Dan heb ik nog de motie op stuk nr. 66 van de heer Futselaar over beter benutten. Nu ga ik weer zeggen dat het heel ingewikkeld is. Het is er bepaald niet eenvoudiger op geworden. We weten allemaal dat deze crisis, zeker wat betreft vervoersbewegingen van studenten, een hele hoop enorm op z'n kop heeft gegooid. Ook de financiële positie van de NS en de vervoerders is behoorlijk op z'n kop gegooid. We zitten dus bepaald niet in dezelfde situatie als voorheen. Ik kan ook nog niet inschatten wat de gevolgen zijn voor de toekomst. We weten ook niet of in de toekomst bijvoorbeeld een gedeelte blijvend digitaal onderwijs tot andere vervoersbewegingen gaat leiden. Op dit moment zou het echt een slag in de lucht zijn als ik zou zeggen dat ik hier op korte termijn uitsluitsel over zou kunnen geven. Daar is de situatie niet naar. Daar is veel te veel voor in beweging. Dit is er inderdaad alleen maar ingewikkelder op geworden. Ik ontraad de motie dus.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 66 wordt ontraden.

De heer Futselaar (SP):

Ook gezien de coronaomstandigheden ben ik bereid deze motie in te trekken, maar ik wil er wel het volgende bij zeggen. De heer Van der Molen en ik hebben hier de afgelopen jaren meerdere keren naar gevraagd. Ik vind wel dat er een punt moet zijn waarop een kabinet teruggaat naar de Kamer en zegt: deze opdracht lukt niet en we zullen iets anders moeten bedenken. Anders blijft dit toch als een potentiële bezuinigingsbom in de lucht hangen. Ik ben daar wel echt bang voor bij een volgende periode. Dat wil ik hier toch gesteld hebben.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Futselaar (35570-VIII, nr. 66) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Ik geef nog even het woord aan de heer Rog, maar ik wil afspreken dat alleen indieners over hun eigen moties vragen mogen stellen. Ik begrijp dat het heel gebruikelijk is in deze commissie en bij deze woordvoerders dat er uitgebreid over andermans moties wordt gediscussieerd. Het woord is aan de heer Rog.

De heer Rog (CDA):

Dat is zonde van de tijd, want ik wilde alleen maar de motie op stuk nr. 59 aanhouden.

Minister Van Engelshoven:

Dan de motie op stuk nr. 70 van de heer Paternotte over de algemene voorwaarden van de overheid bij het publiceren van onderzoek. Dat gaat over de zogenaamde ARVODI. Dit betreft de beleidsverantwoordelijkheid van mijn collega van BZK. Ik vind het wat ongemakkelijk om hier een uitspraak te doen over een motie die onder zijn verantwoordelijkheid valt. Volgens mij treft u elkaar vanavond ook nog in een debat. Ik wil u vragen om de motie daar nog een keer te bespreken. Maar ik verzoek u hier om hem aan te houden, want ik vind het ongemakkelijk om hier een uitspraak te doen over een regeling die niet op mijn eigen terrein ligt.

De voorzitter:

Meneer Paternotte, wilt u de motie op stuk nr. 70 aanhouden?

De heer Paternotte (D66):

Interdepartementaal gaat het misschien iets trager dan direct, waarbij ik weet dat de staatssecretaris van BZK dit kan billijken. Misschien kunt u vragen of hij er vanavond iets over kan zeggen, dan hoef ik hem niet aan te houden.

Minister Van Engelshoven:

Volgens mij kunt u dat ook zelf vragen, want u voert ook het debat. Maar wij zullen even melden dat dit vanavond ter sprake komt.

De voorzitter:

Het wordt gemeld, meneer Paternotte.

Minister Van Engelshoven:

Dan de motie op stuk nr. 71.

De voorzitter:

Dan verzoekt u om de motie op stuk nr. 70 aan te houden. En is het anders "ontraden"?

Minister Van Engelshoven:

Ja, zeker.

De heer Paternotte (D66):

Ik kan de motie niet aanhouden tot vanavond. Ik kan haar alleen aanhouden. Dan komt zij niet op de volgende stemmingslijst, maar dat lijkt me een beetje overbodig als de staatssecretaris vanavond kan zeggen: oordeel Kamer. Het lijkt me het beste dat de staatssecretaris dat vanavond zegt. Dan houd ik haar niet aan.

De voorzitter:

Als vanavond wordt gezegd dat het oordeel Kamer is, dan is het oordeel Kamer. Maar op dit moment is het voor deze minister: ontraden en het verzoek om aan te houden.

Minister Van Engelshoven:

De motie op stuk nr. 71 van de heer Paternotte en de heer Van der Molen over de ondersteuning van studenten. Hoe sympathiek ik de motie ook vind, ik ga u toch vragen om haar aan te houden en anders ga ik haar ontraden. Tegen iedereen zeg ik: om nu vooruit te lopen op … Hier in de Kamer heb ik het ook tegen anderen gezegd, die vragen om nu uitspraken te doen over compensatie van studenten die vertraging oplopen aan het einde van dit studiejaar. Dan vind ik dat het in deze Kamer ook een beetje "gelijke monniken, gelijke kappen" is. Als ik tegen de een zeg dat we dit gaan bekijken als we zover zijn dat we het kunnen beoordelen, dan zeg ik dat ook tegen u.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 71 is ontraden. Het verzoek is om aan te houden.

Minister Van Engelshoven:

De motie op stuk nr. 72 over het maatwerkdiploma krijgt oordeel Kamer.

Dan de motie op stuk nr. 73 van mevrouw Van den Hul over het onderzoeken van een reiskostenvergoeding voor vavo-leerlingen. Ik heb zomaar het gevoel dat ik deze al een keer eerder langs heb zien komen. Ik ontraad deze motie. Ik zie dat er af en toe een kleine groep studenten wordt uitgepikt, bijvoorbeeld ook de leerlingen op de praktijkschool, waarvoor wordt gevraagd of daar iets voor kan worden geregeld in het kader van de ov-kaart. Dan komen we wel echt op een hellend vlak, want zo bekijken we het niet in zijn totaliteit. We kijken dan ook niet naar wat voor een andere vergoeding ertegenover staat.

De voorzitter:

Voordat de minister verdergaat, de motie op stuk nr. 73 gaat over sneltesten. U bedoelt de motie op stuk nr. 76?

Minister Van Engelshoven:

Sorry, bij mij staat 73.

De voorzitter:

Oké, de motie op stuk nr. 76.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Toch heel even over de motie. Het dictum van de motie vraagt niet om een ov voor vavo-leerlingen. Het dictum van de motie vraagt om de problemen die er zijn — die zijn onder andere aangekaart door LAKS — te onderzoeken en een voorstel te doen ter verbetering van de situatie. De motie vraagt niet om de ov-kaart te financieren, maar om te onderzoeken hoe het kan dat de vavo-klaslokalen aan het eind van de maand leger zijn en om te kijken waar een mismatch is tussen beschikbare financieringsmogelijkheden en de leerling om wie het gaat. Dus volgens mij trekt de minister hier een conclusie die wij als indieners niet beogen met het dictum.

Minister Van Engelshoven:

Dan nog is het een herhaling van zetten, want ik heb met mevrouw Van de Hul eerder dit gesprek gevoerd over deze vavo-leerlingen. Uit dat gesprek weet u nog dat dit knelpunten zijn die eigenlijk op lokaal niveau moeten worden opgepakt. In de scholierentegemoetkoming die vavo-studenten nu ontvangen, zitten niet de reiskoten. Studenten kunnen wel, als het echt een knelpunt is in het volgen van het onderwijs, terecht bij hun gemeente.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 76 wordt ontraden.

Minister Van Engelshoven:

Dan de motie op stuk nr. 77 van de heer Bruins over het specialistisch vakmanschap. Ik heb u in het debat uitgelegd dat het verdwijnen van het meld- en expertisepunt geenszins een bedreiging is voor de opleidingen. Maar ik zie aan de ondertekeningen ook dat een meerderheid van uw Kamer dat toch een prettige extra garantie vindt. Ik geef de motie dus oordeel Kamer.

Voorzitter. De motie op stuk nr. 78 van de heren Bruins en Van den Berge over de excellentietrajecten in het kader van het vakmanschap geef ik oordeel Kamer. Het is altijd goed om op zoek te gaan naar mogelijkheden om dat excellente vakmanschap te bevorderen.

In zijn motie op stuk nr. 82 verzoekt de heer Kuzu mij om een stagegarantie te laten invoeren. Ook dit is eigenlijk een herhaling van zetten. Ik heb dat debat eerder ook met mevrouw Van den Hul gevoerd en ik heb ook eerder in de beantwoording aan uw Kamer uitgelegd dat de wet zo in elkaar zit dat die garantie er ís. Ik ontraad dus deze motie.

De voorzitter:

De motie-Kuzu op stuk nr. 82 wordt ontraden.

Minister Van Engelshoven:

Dan de motie van de heer Kuzu op stuk nr. 85. Ik heb aan de heer Futselaar in reactie op zijn motie toegezegd om een aantal scenario's te ontwikkelen. Deze motie vraagt ook nog een aantal andere dingen. Volgens mij zijn wij aan die vraag tegemoet gekomen met de beleidsdoorlichting, dus ik ontraad deze motie.

Voorzitter. Daarmee ben ik aan het end van mijn tweede termijn.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan is het woord aan de minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media.

Minister Slob:

Dank u wel, voorzitter. Ik heb een bescheiden pakketje moties en zal proberen er snel doorheen te gaan.

De motie-Beertema op stuk nr. 38 over het curriculum ontraad ik. We hebben net voor de zomer met elkaar vervolgafspraken gemaakt. Er zijn ook al een groot aantal aanpassingen gepleegd, die ook op initiatief vanuit de Kamer zijn doorgevoerd. Dat gaan we nu uitwerken.

De motie-Beertema op stuk nr. 39 ontraad ik ook. Daar hebben we vorige week over gesproken en vandaag ook. Wij zijn niet van plan om de lumpsum nu ineens anders in te gaan richten.

Dan de motie-Heerema op stuk nr. 42 over bewegingsonderwijs en ALO's. Ik heb één kanttekening gemaakt in het debat, namelijk dat er ook ruimte zou moeten zijn voor andere partijen om er eventueel bij aan te haken. Als u dat geïnternaliseerd hebt, kan ik deze motie oordeel Kamer geven.

De voorzitter:

De heer Heerema knikt; dat is akkoord.

Minister Slob:

Dan de motie van GroenLinks op stuk nr. 47 over thuiszitters. Daar vind ik twee dingen lastig aan. Eén is dat er dan toch vanuit de Kamer ingegrepen wordt in de brede afspraken die door werkgevers, werknemers en sociale partners zijn gemaakt en waar de Kamer zelf op heeft aangedrongen. Dat is natuurlijk op zich uw goed recht, maar het is best wel lastig aan hen uit te leggen. Het tweede is dat u het volledige budget om de thuiszittersproblematiek in scholen aan te pakken, daar nu weghaalt, terwijl dat juist zo belangrijk is, ook in preventieve zin, om te voorkomen dat er thuiszitters gaan komen. Het derde wat ik nog zou willen zeggen, is dat ik bij de evaluatie van het passend onderwijs ook kom met aan thuiszitters rakende aanvullingen ten opzichte van de huidige situatie. Die brief krijgt u uiterlijk 2 november, denk ik. We hebben 16 november het debat. Een week later krijgt u ook nog een brief over onderwijs en zorg. Ik zou u dus eigenlijk willen vragen om die motie aan te houden tot dat moment. Dan kunnen we het ook even wat breder bekijken en doen we hopelijk geen gekke dingen. Want als deze motie wordt aangenomen, dan heeft dat behoorlijke gevolgen, voor de afspraken, maar ook voor de scholen. Dat is de motie op stuk nr. 47. Ik verzoek om de motie aan te houden, anders ontraad ik haar.

De voorzitter:

Dus het verzoek is om de motie op stuk nr. 47 aan te houden, anders wordt de motie ontraden.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ik ga er even over nadenken. Maar ik wil wel benadrukken dat hier niet per se staat dat we het geld weghalen. We zeggen: zorg ervoor dat het geld naar thuiszitters gaat. Daar is het voor bedoeld.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 47 is ontraden, met het verzoek om haar aan te houden.

Minister Slob:

Als er sprake is van verzuim, dan zitten kinderen niet op school. De vraag is overigens ook of ze dan thuiszitten, maar dat even terzijde. Daar moeten de scholen echt veel initiatieven voor nemen. Dat kost geld. Kortom, als je dat geld daar weghaalt, heb je echt een probleem. Ik blijf dus bij mijn oordeel. Ik geef u het advies om de motie aan te houden, en anders ontraad ik haar.

De motie op stuk nr. 49 raakt aan de inzet om strakker en strikter op te treden in de richting van de samenwerkingsverbanden; die heb ik naar voren gehaald, want ik had daarmee willen komen bij de brief over passend onderwijs. Ik heb aangegeven dat ze het nu echt moeten gaan uitgeven en dat ik ze daar een jaar voor geef. Ik heb u ook gezegd dat ik de wijze waarop ik dan zal gaan optreden nader moet bekijken, ook in juridische zin, want juridisch kan niet zomaar alles. Ik ga dat doen en ik ga ook datgene doen wat u hier vraagt, dus deze motie is in die zin overbodig. Ik informeer u nog over de wijze waarop ik, als men daar niet aan voldoet, in juridische zin zal zorgen dat de samenwerkingsverbanden met hun reserves weer onder de signaleringswaarde zitten. Het is dus een overbodige motie; daarom ontraad ik haar.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 49 wordt ontraden.

Minister Slob:

Maar u wordt bediend met betrekking tot het vervolg.

Dan de heer Rog, die ik natuurlijk bij zijn afscheidsbegroting alles zou willen toezeggen wat hij vraagt, maar dat is best lastig als het om deze twee moties gaat. Daar hadden we toch nog even wat meer over moeten nadenken. In de acht jaar dat hij Kamerlid is, ken ik de heer Rog als iemand die houdt van een zorgvuldige behandeling van onderwerpen en ook van een goede volgordelijkheid. Wat wij gedaan hebben, is de moties van de heer Rog en de heer Van Meenen — dat is ook een hele grote stapel geworden in de loop van acht jaar — met betrekking tot doelfinanciering uitwerken in een kader. Dat kader heeft u ontvangen als bijlage bij de prestatieboxafspraken. Nu gaat u direct al een slag verder door, nog voordat we het kader besproken hebben — het is nog een gesprek en een verkenning, maar toch — aan ons te vragen om daar eigenlijk ook al een vervolg aan te geven wat betreft onderwijsachterstandsmiddelen. Als we dat moeten doen, ook met de huidige middelen, zou dat tot enorme herverdelingseffecten kunnen leiden met betrekking tot de middelen die de scholen nu krijgen. Dat beoogt u waarschijnlijk niet, maar dat is wel een gevolg. Daar komt nog een keer bij — het heet dan wel niet doelfinanciering, maar het is wel doelgroepfinanciering — dat we juist voor onderwijsachterstanden, vooral voor PO maar ook voor vo, altijd al zo'n kleine 900 miljoen euro netjes in de begroting uitgesplitst naar hen toe laten komen. Dat voldoet volgens mij ook aan het doel dat u heeft.

Volgens mij is er vandaag in de procedurevergadering een schriftelijk overleg aangevraagd over het kader rond doelfinanciering. Ik zou het eigenlijk fijn vinden als we eerst het debat daar volgen — dat hebben we nu eigenlijk niet gedaan; nu is er ook geen tijd voor — en op basis daarvan kijken wat u specifiek beoogt met deze motie en of we daar nog een vervolg aan kunnen geven. Dat kan allemaal nog in uw termijn als Kamerlid. Ik ontraad dus deze motie. Ik geef u nu al aan dat ik heel graag het debat erover wil voeren aan de hand van het kader, toegespitst op dit onderwerp.

De voorzitter:

Dit gaat over de motie op stuk nr. 53?

Minister Slob:

Dit gaat over de motie op stuk nr. 52.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 52 is ontraden. Misschien wilt u de motie aanhouden, meneer Rog?

Minister Slob:

Of aanhouden tot we het debat hebben gevoerd. Dat kan ook nog.

De heer Rog (CDA):

Het is natuurlijk een hele goede motie, maar omdat de minister haar ontraad en ik in een milde bui ben, wil ik de motie aanhouden zodat we er later, als we het debat hebben gehad, alsnog over kunnen stemmen.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Rog stel ik voor zijn motie (35570-VIII, nr. 52) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Minister Slob:

Dan de motie over het onderbouwrendement. Die heb ik er even niet tussen zitten. Welk nummer is dat?

De voorzitter:

Dat is de motie op stuk nr. 53.

Minister Slob:

Ik heb de indruk — we hebben het niet bediscussieerd in het debat net — dat er toch nog sprake is van een misverstand. De inspectie heeft haar toezicht nou juist aangepast omdat er een perverse prikkel in zat. Om het even heel huiselijk te zeggen: in de oude situatie was het zo dat men strafpunten kreeg, zeg maar, als een leerling met havo/vwo-advies naar een havo/vwo-brugklas ging en dan uitstroomde naar de havo. Dat was echt heel vervelend. Als ze dan naar het vwo gingen, kregen ze een plusje van een half en als ze naar de havo gingen een min van een half. In het nieuwe kader is dit aangepast en verbeterd. Als men nu vanuit havo/vwo-advies naar een havo/vwo-brugklas gaat, en dan naar de havo, is het neutraal. Dus geen straf, geen negatieve prikkel. Als men naar het vwo gaat, en dat is een positieve prikkel, krijgt men een plus één. Dat is de huidige situatie.

Ik probeer te volgen wat u in uw motie vraagt, omdat volgens mij die perverse prikkel er al uitgehaald is. Anders zou ik u willen vragen om de motie even aan te houden, zodat ik het ook nog even op papier kan zetten voor u. Dan kunt u het beoordelen. Maar we hebben het debat niet kunnen voeren. Het is niet meer aan de orde geweest. We hadden het schriftelijk afgedaan.

De voorzitter:

Meneer Rog, het verzoek is om de motie aan te houden. Anders wordt ze ontraden.

De heer Rog (CDA):

Ja, maar ik wil de minister vragen om toch nog even te kijken. Want ik heb het in mijn termijn ook gehad over bijvoorbeeld de gymnasia, waar je niet kunt opstromen maar wel kunt afstromen, en er op een van deze vier indicatoren gewoon een rood bolletje komt bij de inspectie. Ik vraag in overleg te gaan om dit aan te passen. Dat lijkt mij eigenlijk … Ik ga haar niet aanhouden en ik vraag de minister om er nog even naar te kijken, zodat ik mogelijk van hem wat mildheid terug kan ontvangen in een nieuw oordeel dat hij dan aan de Kamer kan laten weten.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 53 wordt niet aangehouden. Dan wordt ze dus ontraden.

Minister Slob:

Laten we het dan zo doen, voorzitter. Want dit helpt mij wel in de richting van de heer Rog. Laat ik het zo zeggen. Ik ben bereid om deze motie oordeel Kamer te geven. Als deze motie wordt aangenomen, kom ik terug met een nadere precisering van deze regeling en bekijken we of dat aanleiding geeft tot volgende stappen. We gaan dus niet gelijk allerlei kaders aanpassen, maar ik kom terug met een nadere precisering. Dan kijken we dan of het debat nog verder vervolgd wordt.

De voorzitter:

Met die uitleg krijgt de motie op stuk nr. 53 oordeel Kamer.

Minister Slob:

Toch een mooi momentje, zo eventjes. Kunt u dat allemaal nog verdragen, na alles wat op u afgekomen is deze dagen?

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 60.

Minister Slob:

Deze motie van de heer Kwint ontraad ik. Als het om de routekaart gaat, had dit gisteren aan de orde moeten komen, toen die routekaart hier besproken werd met de verantwoordelijke bewindspersoon. Maar even heel precies als het om onderwijs gaat: als het om gezondheidsredenen niet kan, gaat een school dicht. Maar dat doen we op basis van het oordeel van degenen die daarvoor geëquipeerd zijn en zelfs een wettelijke taak hebben, namelijk de GGD. Zo werkt het op dit moment; zo willen we het ook laten werken. Dus niet generiek, maar op basis van het oordeel van de GGD. Het is ook heel ingewikkeld om hier aan te geven wanneer het generiek zou moeten, want de situaties verschillen heel erg. Maar daar gaan we elkaar nu niet mee vermoeien, want dat wordt wel een heel ingewikkelde specialistische discussie. Wij laten het aan de deskundigen. Het is echt maatwerk.

Tot slot: u weet dat die routekaart een levend document is. Als iets daar niet op staat, wil dat helemaal niet zeggen dat het er niet ooit nog op zou kunnen komen. Maar dit is de wijze waarop we werken, ook met de verschillende scenario's die er nu liggen. Dat is onze inzet, daar zetten wij ons voor in. Ik hoop dat echt iedereen daar de schouders onder wil zetten, met als rode lijn de gezondheid van de leerlingen en de leraren.

De voorzitter:

Motie op stuk nr. 60: ontraden. De heer Kwint kort nog op dit punt.

De heer Kwint (SP):

Dit is een soort cirkelredenering: het is een levend document, dus er kunnen dingen aan worden toegevoegd, maar op het moment dat er voorgesteld wordt om er iets aan toe te voegen, moet dat niet nu worden toegevoegd. Dat klopt niet. De reden waarom ik het nu vraag, is omdat ik hier praat met de minister van Onderwijs. Er staan een hele hoop dingen op die routekaart …

De voorzitter:

Meneer Kwint, ik had gevraagd om het kort te maken.

De heer Kwint (SP):

… die wij proberen te vermijden en waarvoor het inderdaad moeilijk is om generieke maatregelen te nemen …

De voorzitter:

Meneer Kwint.

De heer Kwint (SP):

… maar we doen het wel. Waarom dit dan niet?

Minister Slob:

Ook op basis van de adviezen die wij krijgen van medische deskundigen is uiteindelijk het oordeel dat scholen open kunnen blijven. Op het moment dat dit om medische redenen niet verantwoord is, kan dat heel specifiek, op schoolniveau, worden vastgesteld. Dat is de wijze waarop door de medische deskundigen adviezen worden gegeven. Kijkt u ook nog maar even naar de formuleringen die in het OMT-advies nummer 80 staat. Dat is de lijn die we hebben afgesproken. Die is verantwoord.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan gaan we over naar de motie op stuk nr. 61.

Minister Slob:

De motie op stuk nr. 61 is eigenlijk een motie die het debatje betreft dat mijn collega had met de heer Paternotte. Dit gaat veel breder dan allen onderwijs. Echt alles wordt erbij gehaald. Dat mag. Het zou een hele mooie motie zijn geweest voor de APB. Maar als die daar niet ingediend is, is Binnenlandse Zaken echt de plek waar dit onderwerp aan de orde zou moeten worden gesteld. Ik ontraad dus deze motie, omdat zij ver overstijgt waar wij bij Onderwijs mee bezig zijn. U kunt haar vanavond in het Binnenlandse Zaken-debat door uw woordvoerder daar aan de orde laten stellen. Dus ik ontraad haar.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 61 is ontraden. De heer Kwint, kort, echt kort.

De heer Kwint (SP):

Ik zou het fijn vinden als de adviezen over wanneer ik moties indien ... Ja, dat kan mijn fractiemedewerker echt prima. Daar heb ik de minister niet voor nodig. Dit gaat om een omscholingsplan. Het gaat om scholing en het niet hoeven betalen van de kosten voor scholing. Dat valt toch allemaal onder het ministerie van Onderwijs? We hebben hier regelmatig debatten over een leven lang leren en dat soort zaken. Dat zijn allemaal dingen die onder regie van het ministerie van Onderwijs gebeuren. Dit is een leven lang leren pur sang.

Minister Slob:

Het gaat om een groot omscholingsplan. Het gaat om zorg, onderwijs, politie en kinderopvang. Het is niet alleen maar onderwijs. Als u het heel specifiek alleen over onderwijs had gehad, dan hadden we een andere discussie. Maar u wilt gewoon echt iets groots. Ik waardeer het overigens ook wel als mensen groot denken en grote zaken van de grond proberen te krijgen. Maar dit overstijgt het echt vele malen, dus ik ontraad de motie.

De voorzitter:

Dank u wel. De motie-Kwint op stuk nr. 61 is ontraden.

Minister Slob:

De motie op stuk nr. 62 gaat over kleine klassen op achterstandsscholen. U bent bezig met een initiatiefwet. U heeft informatie nodig, heel specifiek, over deze groep. We hebben in de schriftelijke antwoorden al wat meer generieke informatie gegeven, maar dit is wat meer toegespitst. Als u met deze motie beoogt dat u informatie wilt krijgen om te bezien wat het betekent als de klassen op de scholen met de 10% meeste achterstandsleerlingen verkleind worden tot 23 leerlingen, dan ben ik uiteraard bereid om die informatie ook te leveren. Als ik deze motie zo mag uitleggen, dan kan ik de motie oordeel Kamer geven. Als u iets meer bedoelt, dus dat we bij wijze van spreken al zaken in gang moeten zetten en gaan organiseren dat dit straks praktijk gaat worden, dan is dat echt een stap te ver, zoals u begrijpt. Maar als de eerste uitleg akkoord is, geef ik de motie oordeel Kamer en zorg ik ervoor dat u die informatie krijgt.

De voorzitter:

Ik zie dat de indieners knikken. Daarmee krijgt de motie-Kwint/Van Meenen op stuk nr. 62 oordeel Kamer.

Minister Slob:

En bij deze ook het aanbod — maar u weet dat het altijd zo werkt bij initiatiefwetten — van ambtelijke ondersteuning. Als u die nodig heeft, dan kan die geregeld worden. Het hoeft niet per motie. Het kan ook op andere manieren.

De voorzitter:

Dan de motie-Kwint c.s. op stuk nr. 63.

Minister Slob:

De motie op stuk nr. 63 ontraad ik. Dat is de discussie over de lumpsum, waarbij de heer Kwint al een beetje aangaf dat hij mij niet meer denkt te kunnen overtuigen. Ik hem overigens ook niet.

De motie-Kwint c.s. op stuk nr. 64 gaat over het versterken van de positie van de docent. Dat is wel een heel algemene motie. Toegespitst op het terrein waar ik verantwoordelijk voor ben, is de positie van de leraren allereerst verankerd in de bevoegdhedenwetgeving, in het professioneel statuut en daarnaast ook in de lerarengeleding in de mr. Dat zijn even de hele formele zaken waar we die in verankerd hebben. U weet dat we ook nog bezig zijn geweest om hun positie nog verder te versterken met een lerarenregister en dergelijke, maar dat heeft niet iedereen op deze wijze uitgelegd. U heeft zelfs een wet om dat ongedaan te maken, maar goed, dat even terzijde. U weet dat ik ook steun heb gegeven aan het lerarencollectief, ook financieel zelfs, om de stem van de leraren te versterken. Daar zijn ze ook op een hele goede manier mee bezig. Rond het vo proberen we dat ook, wat wel wat ingewikkelder is. Ik doe dus eigenlijk alles om die leraren in positie te brengen — denk ook even aan mijn tweede blok — en het eigenaarschap van docenten te versterken, met instemming ook op alle onderwerpen. Dat is deze kabinetsperiode alleen maar toegenomen. Ik weet dus eigenlijk niet meer wat ik nog meer zou moeten doen dan het verder uitwerken van datgene waar we mee bezig zijn. Dus om die reden ontraad ik deze motie, omdat we hier al volop mee bezig zijn.

Dan de motie van de heer Van Meenen over het direct terugvorderen van reserves.

De voorzitter:

Welk nummer heeft die motie?

Minister Slob:

Dat is de motie op stuk nr. 67. Ik heb net ook in de richting van mevrouw Westerveld aangegeven dat ik duidelijk ben in de norm die ik nu stel, maar dat de wijze waarop we dan gaan ingrijpen om te zorgen dat het onder die signaleringswaarde komt, juridisch nog wat uitzoekwerk vraagt. Daar gaan we natuurlijk mee aan de slag. Ik vraag u dus om die motie nog even aan te houden, totdat we u daar verder over kunnen informeren.

De voorzitter:

Het verzoek is dus om de motie aan te houden. Anders wordt zij ontraden.

Minister Slob:

Ja. Dat is dezelfde reactie als bij mevrouw Westerveld.

De heer Van Meenen (D66):

Ik zal de motie aanhouden.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Van Meenen stel ik voor zijn motie (35570-VIII, nr. 67) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Dan de motie-Van Meenen/Westerveld op stuk nr. 68.

Minister Slob:

De motie op stuk nr. 68. Als het gaat om die regeling maken wij gebruik van het uniform subsidiekader, zoals dat heet. Dat is gewoon ook een voorschrift. Het is de lichtste beoordeling die hier gebruikt wordt als het gaat om deze gelden. Daar komt nog eens bij dat de regeling gewoon al gepubliceerd is en dat we nu bezig zijn om de middelen uit te keren, zelfs nog meer dan waar eigenlijk budget voor was. Ik kan dus niet met terugwerkende kracht opeens regelingen gaan aanpassen. Maar ik zeg ook nog eens een keer: dit is de lichtste vorm van verantwoording die we vragen. Om die reden ontraad ik deze motie. Als er weer nieuwe regelingen gaan komen, is het denk ik wel goed dat we dan ook bij de betrokkenen nog eens informeren waar men dan tegenaan loopt. Immers, die betrokkenen zullen dat waarschijnlijk teruggekregen hebben vanuit de scholen. We zullen dan dus ook nog een keer met bepaalde ogen naar die regelingen kijken.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 68 is ontraden. Meneer Van Meenen.

De heer Van Meenen (D66):

Ik begrijp dat die verantwoording op leerlingniveau moet worden vastgesteld. Hoeveel achterstand heeft deze leerling en wat kost dat? Dat is nogal wat. Als dat de lichtste vorm van verantwoording is, dan ben ik benieuwd wat de moeilijkste vorm is. Ik begrijp dat dat lastig aan te passen is. Maar goed, even los daarvan: een ander belangrijk punt uit de motie is natuurlijk dat de middelen ook preventief kunnen worden ingezet. Dan zeg je: ik stel nu iemand aan om te voorkomen dat deze klas achterstand oploopt. Dat is een minstens zo belangrijk onderdeel van de motie. Als ik de woorden over de verantwoording eruit haal en de woorden over preventief laat staan, wat is dan het advies?

Minister Slob:

Dat is de toezegging die ik breder naar de Kamer, maar ook heel specifiek richting mevrouw Van den Hul heb gedaan. Ik ga overigens haar motie straks ontraden, omdat ik dat echt wel wat smal vind en omdat wij heel breed aan het kijken zijn wat er eventueel nog aanvullend zou kunnen. Dat is onderwerp van gesprek. We zijn sowieso aan het kijken of we nog nieuwe dingen kunnen doen. Ik heb al toegezegd dat ik, als dat gaat gebeuren, de Kamer daar ook over zal informeren. Dus rond de huidige regeling kunnen we niet nu opeens met terugwerkende kracht die verantwoording aan gaan passen. Daarom ontraad ik deze motie.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 68 blijft ontraden.

Minister Slob:

Voorzitter. Ik kom op de motie over sneltesten. Ik heb al aangegeven dat daar op dit moment over gesproken wordt. Dat weet ik van mijn collega's van VWS. En het is ook onderdeel van de afwegingen. Ik zeg u in alle oprechtheid dat moties indienen daar niet echt bij helpt, omdat men heel generiek moet kijken wat er mogelijk is en ook op basis van medische inzichten zal moeten nadenken over de inzet van sneltesten en over waar die wel of niet op hun plaats zijn. Ik heb in uw richting aangegeven dat ik weet dat er in dit verband ook over het onderwijs gesproken wordt. Ik zou u willen vragen om deze motie aan te houden tot daar meer duidelijkheid over komt. Dat is ook wel chic in de richting van de mensen die vanuit VWS daarmee bezig zijn. Als de motie niet wordt aangehouden, dan zou ik u willen vragen om met de verantwoordelijke bewindspersoon hier verder over door te spreken. Ik voel me niet gerechtigd om daar nu veel meer over te zeggen dan wat ik nu gezegd heb.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 73 wordt ontraden als zij niet wordt aangehouden.

De heer Paternotte (D66):

Voorzitter …

De voorzitter:

Nee, meneer Paternotte, ik had gezegd dat alleen nog de indieners van moties het woord krijgen en volgens mij was u niet een van de indieners.

Ik kom zo nog even terug op de motie op stuk nr. 69, maar we laten eerst mevrouw Van den Hul even aan het woord over de motie op stuk nr. 73. Bent u bereid om die motie aan te houden?

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Dat heb ik nog heel even in beraad, voorzitter. Ik hoor wat de minister zegt.

De voorzitter:

Dan is de motie op stuk nr. 73 ontraden.

U hebt nog geen oordeel gegeven over de motie op stuk nr. 69, minister.

Minister Slob:

Ik heb geen motie op stuk nr. 69 in mijn pakket zitten. Daar kijkt een collega even naar.

De voorzitter:

Prima.

Minister Slob:

Voorzitter. Ik vind het eigenlijk wel een beetje jammer dat de motie op stuk nr. 74 nu zo wordt ingediend, omdat ik gewoon heb aangegeven: we zijn in gesprek, we kijken naar allerlei zaken. In deze motie wordt er één onderwerp uit gehaald. We zijn gewoon heel gericht aan het kijken wat we nog aanvullend kunnen doen. Ik ontraad dus deze motie, niet omdat we er niet mee bezig zijn, maar omdat ik dit echt een versmalling vind van de bredere aanpak waar we over aan het nadenken zijn. Zodra daar duidelijkheid over is, zal ik de Kamer daarover informeren.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 74 is ontraden.

Minister Slob:

Dan zijn we allemaal eigenaar van het onderwerp, want iedereen wil hier hetzelfde. Moties werken heel vaak, maar soms ook niet. Bij dit soort onderwerpen is het toch even iets lastiger.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 75.

Minister Slob:

De motie op stuk nr. 75 gaat over de top vijf van het lezen. Ik kan heel lang gaan praten over de overwegingen. Ik haal er toch één uit. Er staat in de overwegingen dat Nederland qua leesvaardigheid onder het OESO-gemiddelde scoort. Kijkend ook naar PISA en kijkend naar het schoolniveau, klopt dat niet. Havo en vwo scoren bovengemiddeld. Voor het vmbo en ook het praktijkonderwijs klopt het wel; zij scoren lager. Het gaat ook weer even om de precisie van het debat en waar we op moeten inzetten, zoals ik in mijn termijn heb gezegd. Maar ik vind het altijd goed om een ambitie uit te spreken. Het allermooiste is nummer één. Ik laat dit aan de Kamer. Als de Kamer dat op deze manier wil doen, dus door middel van een motie, dan is dat aan u. Maar in het algemeen gesproken gaan we altijd voor de top. We willen de negatieve spiraal ombuigen. We willen weer omhoog, al zal dat nog een lange weg zijn.

De voorzitter:

De motie op stuk nr.75 krijgt daarmee oordeel Kamer. Mevrouw Van den Hul is daar niet tevreden mee.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Dat is niet wat ik wil zeggen. Strikt genomen vraag ik om een Kameruitspraak, dus daar is geen appreciatie voor nodig. Maar dank aan de minister.

De voorzitter:

Dan noteren we: geen appreciatie.

Minister Slob:

Er staat inderdaad: spreekt de ambitie uit. U heeft gelijk.

De voorzitter:

Dan de motie op stuk nr. 79.

Minister Slob:

Dit in één regel doen, terwijl er zo veel haken en ogen aan zitten ... Ten diepste klopt de strekking wel, maar het kan nooit zo generiek worden uitgevoerd zoals de indiener het zou willen. Ik ontraad deze motie dus, maar u kent mijn toezegging aan u met betrekking tot dit onderwerp. U weet dat we er ook op een andere manier mee bezig zijn.

Ik heb goed nieuws voor u over de motie op stuk nr. 80: die kan ik oordeel Kamer geven. Als de motie wordt aangenomen, zal ik met de GEU, de vereniging van aanbieders van lesmateriaal, in gesprek gaan. Zij hebben een convenant ondertekend.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 80: oordeel Kamer

Minister Slob:

Maar we moeten het niet te gek gaan maken, dus de motie op stuk nr. 81 ontraad ik.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 81: ontraden.

Minister Slob:

Maar met de motie op stuk nr. 80 heeft u volgens mij de kern te pakken.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 83?

Minister Slob:

De motie op stuk nr. 81 is ook te generiek. Daar zitten te veel haken en ogen aan.

De motie op stuk nr. 83 van de heer Kuzu ontraad ik. Waarom? Lesmateriaal is zelfs een grondwettelijke vrijheid, in ieder geval voor het bijzonder onderwijs. Maar u kent onze terughoudendheid daarbij. De inspectie ziet toe op discriminatie in het onderwijs. Op allerlei manieren zijn we daar mee bezig in het kader van sociale veiligheid, ook met de Stichting School en Veiligheid, dus een aparte taskforce is wat ons betreft niet op zijn plaats. Het blijft onverminderd een onderwerp dat moet worden uitgevoerd, ook via de afspraken die we over sociale veiligheid maken. Ik ontraad deze motie dus, maar weet dat we er op andere manieren wel heel hard mee bezig zijn.

Dan de laatste motie. Die ontraad ik ook. Dat is de motie op stuk nr. 84. Wij hebben heel specifiek met grote steden en nog specifieker met Amsterdam afspraken gemaakt over de extra financiering van met name docenten die met een hele grote opgave te maken hebben. Dat zien we ook een beetje als een pilot om te kijken wat voor effect dat heeft. Ik sluit niet uit dat het ooit misschien breder zal worden uitgezet in ons land. Maar ook daar zijn natuurlijk budgetten nodig. Je doet dat niet met een motie. Maar weet dat we dit wel in beweging hebben gezet. Dat is dit cursusjaar ingegaan. Ik ontraad de motie; het onderwerp heeft, net als dat van de vorige motie, onze volle aandacht.

De voorzitter:

De motie wordt ontraden.

Minister Slob:

Dan heb ik ze gehad en resteert alleen de motie op stuk nr. 69.

De voorzitter:

Nee, de motie op stuk nr. 69 is een "spreekt uit"-motie, dus die behoeft geen oordeel. Voor de oplettende mensen: die motie is niet genoemd, maar krijgt dus ook geen oordeel van het kabinet, want daar moet de Tweede Kamer zelf over beslissen.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Daarmee zijn we gekomen aan de einde van de beraadslaging over de begroting van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Over de moties die zijn ingediend wordt gestemd op dinsdag 27 oktober en over de amendementen en de begroting zelf wordt in december gestemd, wanneer over alle begrotingen wordt gestemd. Ik schors de vergadering voor tien minuten, zodat de zaal schoongemaakt kan worden. Daarna kan er worden gestemd.

De vergadering wordt van 18.47 uur tot 18.53 uur geschorst.

Voorzitter: Arib

Naar boven