5 Vragenuur: Vragen Rudmer Heerema

Vragen van het lid Rudmer Heerema aan de minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media over hoog verzuim onder leerlingen uit arme gezinnen.

De voorzitter:

Dan geef ik, tot slot, het woord aan de heer Rudmer Heerema namens de VVD voor zijn vraag aan de minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, die ik van harte welkom heet, over hoog verzuim onder leerlingen uit arme gezinnen.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Voorzitter, dank u wel. Het onderwijs heeft de afgelopen maanden een geweldige prestatie geleverd. Binnen enkele dagen nadat de scholen voor onbepaalde tijd dichtgingen, werd het voor bijna elk kind in Nederland mogelijk gemaakt om thuis les te krijgen. Maar helaas zagen we ook dat er leerlingen niet of nauwelijks in beeld waren, en zelfs helemaal uit zicht verdwenen. We hebben ons daar als Kamer in brede samenstelling zorgen over gemaakt, want als de meest kwetsbare kinderen uit beeld verdwijnen, is dat een reden om ons zorgen te maken. Het is daarom goed dat onze kinderen in de basisschoolleeftijd sinds 11 mei weer naar school kunnen gaan, maar de kwetsbare kinderen, die dit echt het hardste nodig hebben, komen desondanks niet naar school.

Op basis hiervan een aantal vragen. Ten eerste: hoeveel kinderen zitten er op dit moment nog steeds thuis? Zijn deze kinderen bij de leerplichtambtenaren in hun gemeenten in beeld? En op welke manier is er contact met de ouders? Het artikel uit de Volkskrant laat bovendien zien dat van die kinderen de ouders met een Marokkaanse of Turkse achtergrond veelal de Marokkaanse of Turkse televisie volgen, en op basis van die informatie en de maatregelen in Marokko of Turkije hun kinderen thuis lijken te houden. Klopt het dat juist kwetsbare kinderen met een migratieachtergrond thuisgehouden worden? En is de minister het met de VVD-fractie eens dat juist hierdoor de onderwijsachterstand van deze kinderen alleen maar wordt vergroot? Dus: welke maatregelen gaat de minister nemen om deze groep zo snel mogelijk weer naar school te krijgen?

De voorzitter:

Ik geef nu het woord aan de minister.

Minister Slob:

Voorzitter. Ik dank de heer Heerema voor zijn vragen. Vorige week zijn inderdaad de scholen weer opengegaan. Ik kan u melden dat van de 1,5 miljoen kinderen waarvoor gold dat ze weer naar school mochten gaan, ruim 96% ook naar school is gegaan. Er is inderdaad nog een aantal procent, dus zo'n 4% van de kinderen, zo'n 50.000 zoals blijkt uit een heel goed onderzoek van de vereniging van schoolleiders, dat nog thuiszit. Dat is wel een diverse groep. Daar zitten kinderen tussen die ziek zijn, daar zitten kinderen tussen waarbij thuis een gezinsquarantaine is, maar er zitten inderdaad ook kinderen tussen die door de ouders thuis worden gehouden omdat men bezorgd is en de kinderen niet naar school wil sturen. We weten uit met name de grote steden dat er in bepaalde wijken en scholen inderdaad soms zelfs hoge concentraties zijn van juist die categorie kinderen.

Wat op dit moment de aanpak is, is dat deze kinderen en ouders via de gemeenten en de leerplichtambtenaren, maar ook de scholen worden benaderd. We weten wie ze zijn, omdat bij wijze van spreken de lege stoelen in de lokalen nu terug te vinden zijn. Er wordt via de deurcontacten en deurbezoeken geprobeerd om weer de verbinding met deze gezinnen te zoeken, en hen waar dat mogelijk is — want als ze ziek zijn of in thuisquarantaine, kan dat niet — ook zo ver te krijgen dat men de gang naar school weer gaat maken. U weet dat de Kamer een motie van de PVV en de Partij van de Arbeid heeft aangenomen, zelfs unaniem. Die motie heeft aangegeven dat er geen boetes mochten worden uitgedeeld als ouders hun kinderen na de meivakantie thuishielden. De minister-president heeft toen ook aangegeven dat we er melding van zullen doen als we dat gaan veranderen. We zitten nu nog in een fase dat we echt proberen om ze weer naar school te krijgen. Deze week zullen er weer nieuwe onderzoeken zijn. Ik zal u ook op de hoogte houden van de voortgang ervan. We hopen uiteraard dat we de groep die wel naar school kan, maar waarvan de ouders het niet durven, zo snel mogelijk zo klein mogelijk krijgen, het liefst natuurlijk helemaal naar nul.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Het is goed om te horen dat de minister in ieder geval van plan is om ervoor te zorgen dat deze kinderen zo snel mogelijk weer naar school kunnen gaan. Ja, inderdaad zit maar 3% of 4% van deze kinderen thuis, maar in sommige wijken in Nederland gaat het om 25% tot 30% van een klas. Het heeft te maken met de samenstelling van de wijk om zo'n school heen, dus daar kunnen we wellicht ook specifieke maatregelen voor treffen. Fijn om te horen dat er deurcontacten zijn, dat kinderen en ouders daarmee worden verleid om weer naar school te gaan. Maar als ouders dit doen op basis van informatie die niet uit Nederland komt maar uit andere landen, denk ik dat het wel belangrijk is dat deze kinderen op een gegeven moment toch de melding krijgen dat ze weer naar school moeten komen. Het gaat erom dat we de stap nemen dat die boete, die we op dit moment niet uitdelen, straks wel gegeven kan worden, zodat kinderen weer gewoon in de klas kunnen zitten.

Daarbij hoort de volgende vraag. Toen we de scholen voor het basisonderwijs openstelden, het weer mogelijk maakten om naar de basisschool te gaan, hadden scholen vrij veel ruimte om daar vorm aan te geven. Als we straks besluiten dat ook de middelbare scholen open mogen, kan de minister er dan misschien iets strakker op zitten, in de zin van dat we ervoor zorgen dat scholen er wat eenduidiger mee omgaan, zodat zo veel mogelijk kinderen les kunnen krijgen? Want als dat nu twee maanden niet is gebeurd, dat niet gebeurt in de maand tot de zomervakantie en er vervolgens zes weken zomervakantie is, met minder of geen les, wordt het wel erg lastig om die kinderen weer erbij te trekken. Ik weet dat er extra middelen beschikbaar zijn, juist voor deze specifieke groep kinderen, maar hoe kleiner we die groep kunnen houden, hoe minder middelen we daarvoor in hoeven zetten en hoe beter het ook voor die kinderen is.

Minister Slob:

Dat laatste kan ik alleen maar bevestigen. Natuurlijk is dat ook de inzet. U gaf in uw eerste woorden aan dat we dit van plan zijn. Nee, vorige week is dit direct al begonnen. Er zat zelfs ook een categorie ouders tussen die in de eerste dagen niet doorhad dat de school was opengegaan, omdat op de een of andere manier die informatie niet bij hen gekomen was, ook al is er op allerlei manieren gecommuniceerd. Dus ik hoop oprecht dat de cijfers van deze week alweer een wat ander beeld geven dan die van vorige week, al waren we uiteraard blij met het hoge percentage dat naar school is gegaan. Maar ieder kind dat thuiszit terwijl dat niet nodig is, willen we natuurlijk gewoon op school krijgen.

Voorzitter. Dan rond het voortgezet onderwijs. Als de openstelling verder verruimd wordt, geldt uiteraard ook daar dat het de inzet is om de kinderen de ruimte te bieden om naar school te gaan. We willen uiteraard voorkomen dat de achterstanden, als die er zijn, groter worden. Daar hoort gewoon bij dat kinderen naar school kunnen gaan.

De voorzitter:

De heer Heerema, tot slot.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Tot slot. We weten wie die kinderen zijn, want die tafeltjes op school zijn leeg. We kunnen dus bij hen langsgaan. De ouders krijgen nu te horen dat het verstandiger is om naar school te gaan, want er zijn geen argumenten om dat niet te doen. Als uit de volgende onderzoeken blijkt dat dezelfde kinderen nog steeds thuis worden gehouden, mag ik er dan van uitgaan dat inderdaad die vervolgmaatregel komt: kinderen moet gewoon naar school gaan en als je niet gaat, komt er een boete? Wordt die melding aan de Kamer gedaan?

Minister Slob:

Het is uw Kamer zelf geweest die via een unaniem aangenomen motie heeft aangegeven dat er niet repressief mag worden opgetreden. De minister-president heeft desgevraagd — ik dacht dat het de heer Wilders was die hem daar nog heel expliciet naar gevraagd heeft — aangegeven dat de Kamer er een melding over zal krijgen als het moment komt dat we het anders gaan doen. Uiteraard doen we die belofte ook gestand.

De heer Kuzu (DENK):

In de eerste plaats denk ik dat de voorzitter van het Jeugdeducatiefonds er niet heel blij mee is dat die uitspraak wordt gebruikt, uit de context wordt geplaatst en vervolgens voor de eigen agenda wordt gebruikt. Het gaat in deze kwestie om onderwijsachterstanden. Daar gaat mijn vraag aan deze minister ook over. Kinderen die al een onderwijsachterstand hadden, dreigen nu een grotere onderwijsachterstand op te lopen omdat ze niet naar school gaan. Ik vraag me af of de minister zich daar bewust van is, of hij zich daar ook zorgen over maakt en, zo ja, wat dat betekent voor het onderwijsachterstandenbeleid en de aanpak van de minister bij het wegwerken van onderwijsachterstanden.

Minister Slob:

Het zal de heer Kuzu toch niet ontgaan zijn dat vanaf de allereerste week dat de scholen dichtgingen er direct gehandeld is door het kabinet om ervoor te zorgen dat die verbinding juist ook met deze kwetsbare groep kinderen gelegd werd? Dat hebben we op allerlei manieren gedaan. Ik verwijs u naar twee redelijk uitgebreide brieven die we naar de Kamer hebben gestuurd waar alle maatregelen in vermeld staan. Daar gaan we nu ook onverminderd mee door. Het geldt niet voor alle kinderen, maar als er risico's waren op achterstanden, dan zijn die inderdaad de afgelopen weken eerder groter dan kleiner geworden. Kinderen hadden vaak al achterstanden. Het kabinet heeft afgelopen vrijdag ook besloten om weer extra geld beschikbaar te stellen, voor de korte en de langere termijn, om heel gericht programma's daarvoor te ondersteunen. Dit heeft dus onverminderd onze grote aandacht. Dat verdienen deze kinderen ook.

De heer Bisschop (SGP):

Collega Heerema vraagt terecht aandacht voor de groep kinderen die niet naar school gekomen is. Dat kan inderdaad verschillende oorzaken hebben, maar dat de motie van PVV en PvdA zo breed werd gesteund, had natuurlijk alles te maken met het respecteren van de legitieme zorg die ouders kunnen hebben in verband met de gezondheid van hun kinderen. We hebben gezegd dat we daar terughoudend mee moeten omgaan. Dat betekent niet dat er vervolgens niet een soort leerplicht of thuiswerkplicht voor die kinderen zou ontstaan. Die bleef er gewoon.

De voorzitter:

En de vraag is, meneer Bisschop?

De heer Bisschop (SGP):

Op dat punt zou dus gewoon gehandhaafd kunnen worden. Is dat de richting waarin ook de minister denkt als het gaat over handhaving? Wil hij dat kinderen naar school worden toegeleid en, zo niet, dat zij dan toch thuis het programma volgen?

Minister Slob:

Vanuit de deurcontacten die er zijn — zo noem ik ze maar even — moeten we natuurlijk ook grip krijgen en zicht krijgen op de argumenten die ouders hebben. Het spreekt voor zich dat als kinderen nu nog niet naar school gaan, er thuis wel gewoon geleerd moet worden en dat het onderwijs op afstand voor hen ook gewoon doorgaat. Dat geldt overigens ook voor de dagen dat de kinderen niet op school zijn en thuis zijn. Dat zijn geen vrije dagen; nee, we willen heel graag — daar ondersteunen we de scholen dus ook in — dat ze gewoon blijven leren.

De voorzitter:

Dank u wel. Daarmee zijn we aan het einde gekomen van dit vragenuur. Het vragenuur heeft bijna anderhalf uur geduurd. Ik weet niet waardoor dat komt, maar goed. Er is dus wel grote behoefte aan vragen stellen bij Kamerleden; dat is wel duidelijk.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven