4 Wijziging Wet inkomensvoorziening oudere werklozen

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen in verband met het verlengen van de werkingsduur van die wet en het verhogen van de toetredingsleeftijd ( 35294 ).

De voorzitter:

De Kamer spreekt over de wijziging van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen in verband met het verlengen van de werkingsduur van die wet en het verhogen van de toetredingsleeftijd (35294).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Pia Dijkstra (D66):

Als eerste spreker geef ik het woord aan mevrouw Van Brenk namens 50PLUS.

Mevrouw Van Brenk (50PLUS):

Voorzitter. 50PLUS stemt in met het voornemen van het kabinet om het IOW-vangnet met vier jaar te verlengen. Eigenlijk vinden we dat deze wet een belangrijk vangnet is — en niet alleen voor vier jaar — dat in Nederland als basis zou moeten gelden voor oudere werknemers die ondanks inspanningen van overheid en sociale partners toch werkloos of arbeidsongeschikt worden.

Het doel is immers het verschaffen van een uitkering na afloop van de WW-periode. Die is nooit hoger dan 70% van het minimumloon. Dat is absoluut geen vetpot. Het is een uitkering die van levensbelang is voor oudere werklozen, want er wordt niet gekeken naar eigen vermogen en een eigen huis. De ellende dat je aan het einde van je werkzame leven je huis moet opeten, blijft je zo bespaard. Ook het inkomen en vermogen van de partner wordt niet meegerekend. Dit voorkomt extra inkomensverlies na afloop van de WW-uitkering.

Ondanks alle inspanningen van het kabinet blijft de arbeidsmarktpositie van ouderen nog broos en kwetsbaar, zeker als ze eenmaal werkloos worden.

Met de verhoging voor toetreding naar 60 jaar en 4 maanden voor de IOW is 50PLUS het niet eens. Daardoor wordt de groep 55-plussers met een precaire arbeidsmarktpositie min of meer, met nog twaalf jaar te gaan op de arbeidsmarkt, te veel aan hun lot overgelaten. Er is nu, aan het einde van de periode van hoogconjunctuur en bij extreme arbeidsmarktkrapte, inderdaad sprake van een mooie inhaalslag van 55-plussers die terugkeren naar de arbeidsmarkt. Dat is mooi, maar we moeten wel kijken naar het totale arbeidsmarktbeeld van ouderen. Want allereerst ligt ook nu nog de arbeidsparticipatie van de categorie 45-plus sowieso 20% tot 30% lager dan die van de leeftijdscategorie 25-45. 55-plussers zijn ook nu nog oververtegenwoordigd onder de langdurig werklozen. 26% van de werklozen tussen de 25 en 45 jaar is langer dan een jaar op zoek naar werk. Maar bij 45-plussers is dat aandeel 54%, en dus nog steeds heel zorgelijk.

De helft van de bijna-gepensioneerden leeft van een uitkering of heeft soms helemaal geen inkomen meer het jaar voorafgaand aan het pensioen. Eenmaal werkloos, komen 55-plussers aantoonbaar veel moeilijker weer aan het werk. Voor 60-plussers geldt dat in nog ernstiger mate.

Zeer waarschijnlijk zullen de 55-plussers die nu aan het werk komen en net aan het werk zijn gekomen, er ook weer als eersten uitgaan. En dan wel dankzij dit kabinet met een sobere ontslaguitkering, die hun inkomenspositie extra kwetsbaar maakt.

De uitkering — ik zei het al — wordt verstrekt vanaf 60 jaar en 4 maanden. Maar je zal net op je zestigste stranden met je WW-uitkering: zo tragisch en zo schijnend. Juist daarom doet 50PLUS een beroep op deze minister om ruimhartiger te zijn en termijnen te verruimen. Als deze minister zo veel vertrouwen heeft in zijn eigen beleid van de Wet arbeidsmarkt in balans, waarbij je mensen goedkoper ontslaat teneinde ze weer sneller te kunnen aannemen, moet hij daarvoor openstaan. Dat kost dan immers niet veel, want ze worden volgens deze minister toch weer snel aangenomen.

Wij hebben daar een hard hoofd in en vinden dat het in een rijk land als Nederland niet zo kan zijn dat je de grootste kans op armoede hebt als je ontslagen wordt als 55-plusser. Daarom hebben wij een amendement ingediend om de ingangsleeftijd te vervroegen naar 55 jaar. Dat is sociaal en het is een bescherming voor hen die het nodig hebben. Maar we hopen van ganser harte dat het niet nodig is, omdat iedereen aan het werk is en aan het werk blijft.

Tot slot vinden wij dat niet alleen het partnerloon, maar ook het nabestaandenpensioen — dat is immers uitgesteld partnerloon — niet als overig inkomen in mindering zou moeten worden gebracht op de IOW-uitkering.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Van Brenk. Het woord is aan mevrouw Tielen namens de fractie van de VVD.

Mevrouw Tielen (VVD):

Voorzitter. Ik schrik altijd een beetje als mevrouw Van Brenk de grens tussen jongeren en ouderen bij 45 jaar legt, want dan zit ik wat mij betreft misschien niet aan de goede kant.

Voorzitter. Werken is belangrijk, omdat het mensen zo veel meer geeft dan alleen inkomen: sociale contacten, waardering, ervaringen, ontwikkeling van je talenten en vaardigheden. Het is dan ook verdrietig als mensen door ontslag of andere oorzaken werkloos raken. Gelukkig zijn er steeds meer mensen aan het werk en dat is ook nodig. Al het talent is nodig de komende jaren, jong en oud. Het is voor de VVD goed nieuws dat vorige week bleek dat juist ook 55-plussers weer meer aan het werk komen. Met het wetsvoorstel dat voorligt wordt het vangnet voor 60-plussers bij werkloosheid aangepast aan de aanpassing van de AOW-leeftijd. De VVD staat achter dit wetsvoorstel. Het is immers niet goed verteerbaar dat oudere werklozen hun huis of zuurverdiende spaarcenten moeten opeten — dat opeten is natuurlijk overdrachtelijk bedoeld — als ze onverhoopt niet snel weer aan het werk komen. Mevrouw Van Brenk zei dit ook al. De VVD steunt het wetsvoorstel dus.

Maar laat mij dit moment ook gebruiken om een vraag te stellen aan de minister. De IOW, zoals deze wet officieel heet, wordt geëvalueerd als onderdeel van de evaluatie van de Wet werk en zekerheid. Wij willen weten hoe de minister deze wet gaat evalueren. Wij zullen de effectiviteit van de wet beoordelen op de uitwerking voor alle werkenden en werkzoekenden. Draagt de wet bij aan betaald werk voor mannen, vrouwen, jongeren, ouderen? Welke perverse prikkels heeft deze wet kunnen voorkomen? De VVD wil niet alleen kwantitatieve, maar ook kwalitatieve inzichten als onderdeel van die evaluatie. Die is van belang om goede antwoorden te vinden op de vraagstukken die deze Kamer het komende jaar tegemoet gaat zien als het gaat om ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en hoe we die kunnen reguleren. Kan de minister aangeven hoe hij de Wet werk en zekerheid wil aanpakken? Kan hij toezeggen dat hij ook kwalitatief evaluatieonderzoek onderdeel zal maken van deze evaluatie?

Dat is het voor nu. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Tielen. Mevrouw Van Brenk heeft een vraag voor u.

Mevrouw Van Brenk (50PLUS):

Ik zou nog even terug willen komen op de opmerking van de VVD. Ik zal straks bij Sociale Zaken ook beginnen over de generaties. Ik werd nu ook even weggezet over "45 jaar". Dat komt, mevrouw Tielen en misschien leest u dat onvoldoende, omdat je bij UWV die categoriegroepen ziet. Vandaar dat ik in de cijfers kon zien dat het boven en beneden de 45 jaar is. Niet omdat wij die grens trekken, maar omdat je daarmee in de cijfers van UWV heel duidelijk kunt zien wie werkloos is en wie niet.

Mevrouw Tielen (VVD):

Ik had niet de indruk dat ik mevrouw Van Brenk op enige wijze aan het wegzetten was. Als zij dat zo ervaren heeft, neem ik dat terug. Dat was zeker niet mijn bedoeling. Het was meer een grapje over mijn eigen voortgaande leeftijd. Het is maar goed dat die elke dag een beetje toeneemt. Mevrouw Van Brenk heeft natuurlijk gelijk. Als we kijken naar categorieën, moeten we altijd ergens grenzen leggen omdat we nu eenmaal geen beleid kunnen maken op elk individu in Nederland. Mevrouw Van Brenk heeft daar gelijk in.

De voorzitter:

Dan is dat ook weer rechtgezet. Ik geef het woord aan de heer Van Kent. Hij spreekt namens de SP.

De heer Van Kent (SP):

Dank u wel, voorzitter. Wij vinden deze wet een goed idee. We zullen de wet zeker gaan steunen. Natuurlijk hadden wij liever gezien dat het een structurele verlenging zou worden. Dit blijkt ook uit onze schriftelijke inbreng. Het is helaas nodig dat zo'n regeling blijft bestaan, omdat het de realistische prognose is dat de positie op de arbeidsmarkt van mensen van 55 jaar en ouder problematisch zal blijven. Wij vinden dat die leeftijd verlaagd zou moeten worden in plaats van verhoogd naar 60 jaar en 4 maanden. Desalniettemin is het per saldo een verbetering, omdat anders de IOW zou aflopen en dat is een nog veel slechter idee.

Twee punten wil ik nog maken richting deze minister. Het eerste punt betreft de afspraken die al zijn gemaakt in de periode dat iemand een WW-uitkering had omtrent de sollicitatieverplichting. Wij vinden het heel raar dat als er al een afspraak is gemaakt, die afspraak bij de overgang naar de IOW niet wordt voortgezet. Zou de minister het UWV een aanwijzing willen geven zodat de bestaande afspraken gerespecteerd worden bij de overgang van de WW naar de IOW? Het tweede punt gaat over het partnerinkomen dat niet meetelt bij de vaststelling van het recht op een IOW-uitkering in tegenstelling tot een nabestaandenpensioen. Het inkomen van de partner bij leven telt niet mee, maar het inkomen van de partner na overlijden telt wel mee. Dat kan ervoor zorgen dat er óf helemaal geen recht op IOW bestaat óf dat de IOW-uitkering wordt verlaagd. Wij vinden dat heel erg raar. Ik begrijp alle formele argumenten en hoe dat in de wet zit — de minister heeft dat ook met de SP gedeeld toen we daarnaar vroegen — maar omdat wij gaan over de wetten en regels, zou ik hem nogmaals willen vragen of hij bereid is om die wetten en regels zodanig aan te passen dat dat verschil teniet wordt gedaan. Ik heb daar ook een motie voor, maar die zal ik tot de tweede termijn bewaren, zoals dat hoort bij een wetsvoorstel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Kent. Dan is het woord aan de heer Van Weyenberg namens de fractie van D66.

De heer Van Weyenberg (D66):

Dank u wel, voorzitter. Ook mijn fractie steunt het wetsvoorstel en de leeftijd die wordt vastgezet. Volgens mij is dit een reactie op een voorstel van de heer Stoffer bij de behandeling van de Wet arbeidsmarkt in balans. Ik vind het wel netjes om dat nog een keer in herinnering te roepen. Hiermee wordt voor de hele duur van de verlenging van de IOW de toegangsleeftijd en de leeftijdsgrens vastgeklikt op 60 jaar en 4 maanden. Die stijgt dus niet door. Ik vind het ook verstandig dat er een overgangsregeling in is gezet voor mensen die al 60 jaar waren. Die maatregel steunen wij ook. Ik kreeg daar best wel bezorgde mailtjes over van mensen. Het is dus fijn dat dit ook in het wetsvoorstel zit. Ik vind het ook verstandig dat dit een tijdelijke verlenging is.

Het blijft ook een beetje een zoektocht. Aan de ene kant willen we echt investeren in duurzame inzetbaarheid — in het pensioenakkoord zijn daarover ook afspraken gemaakt — aan de andere kant zien we dat het deels heel goed gaat met de arbeidsparticipatie van mensen boven de 55 jaar. De participatiegraad is van 59% naar 69% gestegen in de afgelopen zes jaar. Tegelijkertijd heeft mevrouw Van Brenk natuurlijk helemaal gelijk dat mensen in die leeftijdscategorie die hun baan verliezen, nog steeds meer moeite hebben om weer aan de slag te komen en leeftijdsdiscriminatie ervaren. In de praktijk is ook te zien dat juist in die groep — tussen de 55 jaar en de pensioenleeftijd — een groot risico op armoede bestaat. Gemiddeld is dat echt hoger dan bij mensen die een pensioen ontvangen. In die zin vind ik het goed verdedigbaar dat we dat in balans doen.

Ik las dat de Raad van State best kritisch is. In mijn eigen woorden zegt die: geef je niet een verkeerd signaal af? Wat mij betreft is het en-en: we doen dit omdat er nog problemen zijn — ik vind dit een verstandige tijdelijke verlenging, ook met die vastgeklikte toegangsleeftijd — en tegelijkertijd zetten we ook echt alles op alles rond die duurzame inzetbaarheid uit het pensioenakkoord. Laat ik daar een vraag over stellen, wat ik dan niet meer bij de begroting zal doen. Er komen ook middelen voor die duurzame inzetbaarheid. Wat mij betreft moeten die niet alleen gaan naar RVU-regelingen; regelingen voor vervroegd uittreden. Kunnen de loopbaanchecks mogelijk onderdeel worden van de benutting van die middelen?

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Weyenberg. Dan gaan we naar de heer Stoffer die spreekt namens de SGP.

De heer Stoffer (SGP):

Voorzitter. Ik was iets verrast, want ik dacht dat de heer Van Dijk mij nog voor was. Maar ik ben er klaar voor.

Voorzitter. Het blijft een bijzondere ervaring als je in een donkere nacht een aantal heldere sterren aan de hemel ziet staan. Het zijn lichtjes tegen een donkere achtergrond. Die ervaring staat symbool voor de situatie van oudere werknemers op de arbeidsmarkt. De regering noemt die lichtpuntjes voor deze groep. Het is positief dat de uitstroom naar werk onder 50- tot 60-jarigen van 2016 tot en met 2018 is gestegen. In de leeftijdsgroep 45-75 jaar is sinds juni bovendien een daling van het aantal werklozen te zien. Tegelijkertijd blijft de achtergrond donker en lijkt de nieuwe dag nog niet aan te breken. Het aantal 45-plussers in de bijstand was in juni slechts 0,6% gedaald. Het aantal WW-uitkeringen onder 55-plussers is gestegen. Zoals al eerder benoemd, is de kans om weer aan het werk te komen voor 50-plussers nog steeds beduidend slechter. Werkgevers ervaren het gewoon als een groot risico om oudere werknemers in dienst te nemen.

Voorzitter. Van de politiek mogen twee dingen verwacht worden. Het is allereerst van belang om een grote inkomensval te voorkomen en bijvoorbeeld te vermijden dat ouderen in die laatste jaren hun vermogen inderdaad moeten verteren. Mevrouw Van Brenk benoemde dat. Het zal de minister dan ook vast niet verbazen dat de SGP positief is over het voorstel om de bijzondere regeling voor oudere werklozen te verlengen en om die leeftijdsgrens ook niet verder te laten stijgen. De heer Van Weyenberg heeft al verklapt waarom wij daar zo positief over zijn, denk ik.

Er speelt nog een ander ding. Dat is de inzet om meer kansen op werk te bieden. Daar moet wat ons betreft nog een schep bovenop. Er zijn namelijk wel degelijk voordelen voor werkgevers om oudere werknemers in dienst te nemen, zoals het fiscale loonkostenvoordeel. Maar uit de evaluatie van het actieplan Perspectief voor vijftigplussers blijkt helaas dat die bekendheid daarmee bij werkgevers niet is gestegen ten opzichte van het verleden. Dat is gewoon jammer, want daarmee lopen we veel mogelijkheden mis, ook bij kleinere bedrijven. Mijn vraag aan de regering is dan ook of ze een publiciteitsoffensief in wil zetten om deze regeling veel meer bekend te krijgen. Tegelijkertijd vraag ik of de regering met een open blik wil kijken naar alternatieven die misschien nog vriendelijker zijn voor werkgevers, ook als het gaat om de administratieve lasten. Dan denk ik bijvoorbeeld aan de suggestie dat werkgevers oudere uitkeringsgerechtigden een jaar lang zonder werkgeverslasten tegen minimumloon mogen betalen, mits ze na een jaar een vaste baan tegen het cao-loon bieden. Ik ben benieuwd wat de regering van die gedachte vindt.

Voorzitter, tot slot. De wetgever heeft het doorwerken na de pensioengerechtigde leeftijd aantrekkelijker gemaakt. Dat is voor deze groep een sympathieke beweging, want dan doe je ook gewoon mee in de maatschappij en dat vinden heel veel mensen gewoon heel fijn. De SGP hoort graag van de regering of inmiddels bekend is wat de effecten zijn op de groep oudere werknemers onder de pensioengerechtigde leeftijd. Nemen de kansen van deze groep juist af doordat de positie van de oudere groep aantrekkelijk is voor werkgevers? Wat ons betreft moeten we voorkomen dat we groepen, voor of na de pensioengerechtigde leeftijd, tegen elkaar uitspelen.

Daar laat ik het bij, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Stoffer. Dan geef ik ten slotte het woord aan de heer Smeulders namens de fractie van GroenLinks.

De heer Smeulders (GroenLinks):

Dank u wel voorzitter. GroenLinks steunt het voornemen van het kabinet om de IOW te verlengen. We zien in de praktijk dat de arbeidsmarktpositie van ouderen, van mensen boven de 60 jaar, slecht is. De leeftijdsgrens verhogen naar 60 jaar en vier maanden komt op ons een beetje willekeurig over. We hebben gelezen dat het vooral een financiële afweging is geweest om die vier maanden erbovenop te doen. Of je met die vier maanden meer, 60 en vier maanden in plaats van 60, opeens veel meer kans hebt om werk te vinden, vragen wij ons heel eerlijk gezegd af. Daarom is mijn eerste vraag aan de minister of hij bereid is te kijken of die leeftijdsgrens toch niet op 60 kan blijven.

Daarnaast heb ik nog een vraag over het nabestaandenpensioen. Heel eerlijk gezegd kon ik die antwoorden niet helemaal volgen in de schriftelijke set die we gehad hebben. Enerzijds ziet het kabinet de IOW als een individuele uitkering, waardoor niet gekeken wordt naar het inkomen van de partner. Maar als het gaat om nabestaandenpensioen is het opeens een vangnetvoorziening. Dat vinden wij eigenlijk een beetje gek. In onze ogen spreekt dat elkaar ook tegen. Als we met elkaar hebben afgesproken dat het inkomen van de partner niet meetelt voor de IOW, wat me heel erg redelijk lijkt, dan moeten we ook het nabestaandenpensioen niet meetellen. Daarnaast wordt bij de WW het nabestaandenpensioen ook niet verrekend. Graag ook daarop een reactie van de minister.

De voorzitter:

Dank u wel. Daarmee zijn we gekomen aan het einde van de eerste termijn van de kant van de Kamer. De minister heeft gevraagd om een korte schorsing van tien minuten.

De vergadering wordt van 11.11 uur tot 11.21 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de minister voor de beantwoording in eerste termijn.

Minister Koolmees:

Dank u wel, mevrouw de voorzitter. Voordat we het vanmiddag gaan hebben over de begroting, behandelen we eerst de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen. Kortweg: de IOW. Die wordt met vier jaren verlengd. Dat stond in het regeerakkoord. Daarbovenop is een amendement van de heer Stoffer ingediend bij de Wet arbeidsmarkt in balans, dat de ingangsdatum en de ingangsleeftijd voor die periode vastlegt. Ik voel brede steun voor deze wet en dat vind ik prettig. Er is inderdaad — de heer Van Weyenberg zei dat volgens mij — voorzien in een overgangsrecht om te voorkomen dat mensen tussen de 60 jaar en 60 jaar en 4 maanden tussen wal en schip dreigen te vallen. Dat is inderdaad opgelost. Maar het bestaansrecht van de IOW is wel verschoven. De invoering van de IOW, ten tijde van de Wet werk en zekerheid, was bedoeld om te rigoureuze gevolgen van de verkorting van de WW-duur op te vangen. In de loop van de tijd is het doel verschoven. Het is nu een laatste vangnet dat voorkomt dat werkloze 60-plussers die nog geen aansluiting hebben gevonden op de arbeidsmarkt, tussen wal en schip dreigen te vallen. Het is belangrijk om die kanttekening te maken.

Met de verlenging van de IOW leg ik geen verband met de effecten van de inspanningen van het kabinet om de werkloosheid in het algemeen, maar specifiek onder oudere werknemers, aan te pakken. Het is, zoals ik al zei, een tijdelijk vangnet, dat met vier jaren wordt verlengd. Zoals u weet, heeft de regering een actief beleid om de arbeidsmarktkansen van ouderen te vergroten. We blijven oog houden voor deze groep, die inderdaad een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt hebben. Mevrouw Van Brenk heeft daar helemaal gelijk in. Samen met de sociale partners hebben we daar actief beleid voor. Ik noem twee actieplannen die vanaf 2013 tot eind dit jaar specifiek zijn ingezet voor deze doelgroep: het programma Perspectief op Werk, waarin ook ouderen worden meegenomen, en de geïntensiveerde dienstverlening van het UWV om ouderen vanuit een uitkering aan het werk te helpen.

Een aantal sprekers heeft ook gezegd dat het beter gaat met de arbeidsparticipatie van ouderen. Dat is deels conjunctureel; daarin heeft mevrouw Van Brenk gelijk. In het derde kwartaal van 2019 waren er 9 miljoen mensen met betaald werk. Dat zijn er 106.000 meer dan eind 2018. Ieder kwartaal zie je het aantal banen toenemen. Ruim 60% van die groei komt voor rekening van de 45- tot 75-jarigen. Dat is best wel indrukwekkend om te zien. Vooral het aantal werkende 55-plussers neemt heel sterk toe. Dat heeft natuurlijk ook te maken met het opschuiven van de AOW-leeftijd en het uitfaseren van de VUT- en prepensioenregelingen, maar die participatiecijfers zijn wel indrukwekkend. Dat is positief, want dat zorgt ervoor dat mensen die aan de zijkant zijn komen te staan, weer een kans krijgen om deel te nemen aan de arbeidsmarkt.

Maar is het daarmee ook klaar en laten we het over aan de markt? Nee, want een onevenredig deel van de werkloze 60-plussers blijft na de WW werkloos. Dat zien we ook. De kans om terug te keren blijft kleiner dan voor jongere leeftijdscategorieën. Dat blijft een aandachtspunt voor het kabinet. Juist voor deze groep is dit wetsvoorstel bedoeld. Zoals u weet, wordt het actieplan Perspectief op Werk nu geëvalueerd. Binnenkort informeer ik uw Kamer daarover. Volgens mij hebben we ook een AO staan over dit punt. Ik kijk even naar de griffier. Ja hè? Dit komt in het AO Arbeidsmarktbeleid binnenkort, in december nog, aan de orde.

Dan een paar specifieke vragen die zijn gesteld door uw Kamer. Ik begin met de vraag van mevrouw Tielen over de evaluatie van de Wet werk en zekerheid. Die loopt al; die was voor 2020 aangekondigd. Daar zitten inderdaad kwantitatieve aspecten, maar ook kwalitatieve aspecten in, juist om een breder beeld te krijgen van de effecten. Deze loopt dus al en deze vragen worden daarin meegenomen.

De heer Van Kent, maar ook anderen zoals de heer Smeulders en mevrouw Van Brenk, vroegen of ik het terecht vind dat het nabestaandenpensioen in mindering wordt gebracht op de IOW, en hoe dat zich verhoudt tot de vrijstelling van het partnerinkomen. Het objectieve antwoord op deze vraag is dat het nabestaandenpensioen een uitkering is die verrekend wordt met de IOW, omdat in het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten de uitkering op grond van een pensioenregeling als overig inkomen wordt beschouwd. Dat is een technisch argument, maar even huiselijk verwoord: we hebben natuurlijk de bijstand, de Participatiewet, waarin standaard een partnertoets en een vermogenstoets zitten. Met andere woorden: als je een verdienende partner hebt dan wel vermogen hebt, moet je eerst het vermogen opeten ofwel het inkomen van je partner gebruiken voordat je in aanmerking komt voor een bijstandsuitkering. In de IOW geldt eigenlijk dezelfde systematiek, behalve dan dat het partnerinkomen ervan uitgezonderd is en ook geen vermogenstoets geldt. Het nabestaandenpensioen is natuurlijk gewoon een inkomen voor mensen, dus dat wordt niet als een partnerinkomen gerekend. Ik begrijp dat dat lastig uitlegbaar is, omdat het vaak schrijnende situaties zijn waarin mensen weduwe of weduwnaar zijn en dit inkomen hebben, maar dat heeft natuurlijk wel zijn oorsprong in de brede socialezekerheidswetten. Die ga ik met deze wet niet veranderen, want die gelden voor alle bijstands- en Participatiewetregelingen. Ook voor de IOAW geldt dat uitgangspunt.

Ik zie meneer Van Kent staan.

De voorzitter:

Meneer Van Kent, u staat niet helemaal bij de microfoon, maar krijgt toch het woord.

De heer Van Kent (SP):

Ik hoor de minister zeggen "het formele antwoord is", dus ik wacht of er nog een ander antwoord zal komen.

Minister Koolmees:

De laatste zin was ook mijn antwoord: ik ben niet voornemens om dit te veranderen.

De heer Van Kent (SP):

Dus we krijgen alleen maar het formele antwoord. Vindt u het niet raar dat het inkomen van de partner bij leven niet meetelt, maar dat het inkomen vanuit de partner na overlijden wel meetelt? Dat is een hele rare situatie, waarvan we met elkaar zouden moeten zeggen: we snappen hoe de regels in elkaar zitten; wij gaan over de wetten en regels; we gaan die wetten en regels dus aanpassen, zodat we hier een einde aan maken.

Minister Koolmees:

Nogmaals, de normale regel voor de bijstand en Participatiewet is: als je een verdienend partner hebt dan wel vermogen hebt boven een bepaalde drempel, kom je niet in aanmerking voor een bijstandsuitkering. Dan moet je eerst dan wel het vermogen opmaken, dan wel teren op het inkomen van je partner. Voor mensen die geen partner hebben, geldt dan inderdaad dat dit niet verrekend kan worden. Indien de partner overleden is en er een nabestaandenpensioen is, is dat een inkomen voor het individu. Als dat te laag is, kan je in aanmerking komen voor een aanvulling. Maar het uitgangspunt is dat dat het inkomen is voor mensen als ze onverhoopt weduwe of weduwnaar zijn geworden. Dat is de regeling. Dat zit in de IOW, dat zit in de IOAW en dat zit in de Participatiewet. Dat is ook het uitgangspunt voor het bredere Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten. Daar kan je niet even aan tornen.

De heer Van Kent (SP):

De minister hoeft zich geen zorgen te maken. Ik begrijp hoe het zit en ik begrijp hoe het werkt. Mijn betoog is juist dat het onrechtvaardig uitpakt zoals het zit en zoals het werkt. De SP heeft daar een punt van gemaakt en andere partijen ook. De vraag aan u is niet om mij uit te leggen hoe het zit, want dat weten we inmiddels, maar of u bereid bent om te kijken hoe dat aangepast kan worden, zodat het niet zo is dat het uitgestelde loon wel in mindering wordt gebracht op de IOW-uitkering, en het loon van de partner niet. Dat is een rare tegenstelling. Het is tegenstrijdig en het is ook onrechtvaardig. Het brengt mensen in de problemen. Daarom nogmaals de vraag aan de minister. Ik hoef geen uitleg over de manier waarop de regeling nu in elkaar zit. Ik vraag hem naar zijn bereidheid om te kijken hoe die regels kunnen worden aangepast.

Minister Koolmees:

Ik heb net al gezegd dat ik niet voornemens ben om dit te veranderen. De vergelijking die de heer Van Kent maakt tussen uitgesteld loon en partnerinkomen is natuurlijk verkeerd, met alle respect. Uitgesteld loon is loon na pensionering, en nabestaandenpensioen is een verzekering voor inkomensterugval na het verlies van je partner. Dat zijn echt twee verschillende regelingen. Maar nogmaals, ik ben niet voornemens om dit aan te passen.

De voorzitter:

Meneer Van Kent, we doen de interrupties in tweeën.

De heer Van Kent (SP):

Dan ga ik een motie indienen.

De voorzitter:

De minister gaat verder.

Minister Koolmees:

De heer Smeulders heeft een specifieke vraag gesteld over de WW. Daarvoor geldt eigenlijk dezelfde redenering. De WW is een individueel recht, dus als je een WW-uitkering of een WIA-uitkering hebt, is dat een recht dat je als individu hebt en dan geldt dat het partnerinkomen daarop niet in mindering wordt gebracht. Dat geldt wel voor de bijstand, voor de Participatiewet, maar dat geldt niet voor de werknemersverzekeringen. Vanuit dezelfde redenering: het is een andere inkomensbron. Als je een WW-uitkering hebt en een verdienende partner, is het niet zo dat je je WW-uitkering hoeft in te leveren. Vanuit die achtergrond is hier een ander regime van toepassing.

De heer Smeulders, mevrouw Van Brenk en de heer Van Kent vroegen naar de ingangsleeftijd van 60 jaar en 4 maanden. Die heeft zijn oorsprong in het regeerakkoord. We hebben de IOW verlengd tot 2023 en deze ook gekoppeld aan de stijging van de AOW-leeftijd, namelijk vijf jaar vóór de AOW-leeftijd. Het afgelopen jaar is daar natuurlijk heel veel gebeurd. Het pensioenakkoord is deels vertraagd. De heer Stoffer heeft een amendement ingediend bij de Wet arbeidsmarkt in balans om de leeftijd niet te laten meegroeien met de stijging van de AOW-leeftijd maar vast te zetten op die 60 jaar en 4 maanden. Je kunt een hele boom opzetten over de vraag of die 60 jaar en 4 maanden nou fundamenteel anders is dan 60 jaar. Dat is het natuurlijk niet, maar dat heeft wel zijn oorsprong in die gedachte van vijf jaar vóór de AOW-leeftijd. Als je het zou willen verlengen — mevrouw Van Brenk heeft daarvoor een amendement ingediend waar ik zo meteen op terugkom — heeft dat weer budgettaire consequenties waar een dekking bij hoort. Maar dit is de achtergrond van de vastgestelde leeftijd. Ik heb die rechtstreeks doorgevoerd in deze wet.

De heer Van Kent vroeg of er afspraken zijn over de sollicitatieplicht bij de overgang van WW naar IOW. Kan het UWV daarmee rekening houden? Voor de IOW gelden dezelfde rechten en plichten als voor de WW. Als er specifieke afspraken zijn, bijvoorbeeld over scholing die wordt gevolgd — dat zou een reden kunnen zijn voor ontheffing van de sollicitatieplicht — dan gelden die in principe ook voor de IOW. Mij zijn geen signalen bekend dat er problemen zijn, maar ik ga wel navragen bij het UWV of het in de praktijk een probleem is. Die toezegging wil ik u graag doen. Ik vermoed dat het geen probleem oplevert omdat dezelfde rechten en plichten in de praktijk van toepassing zullen zijn en het maatwerk blijft voor het UWV om mensen te ontheffen van de sollicitatieplicht als ze een opleiding volgen. Maar ik ga er navraag naar doen en dan kan ik u hierover informeren, bijvoorbeeld bij het AO Arbeidsmarktbeleid in december. Het is in januari, hoor ik. Dan zal ik een kort briefje sturen of ik zal dit meenemen in een andere verzamelbrief die vast nog in de richting van uw Kamer komt.

De heer Stoffer vroeg terecht aandacht voor de onbekendheid van alle regelingen die er zijn voor het ondersteunen van oudere werklozen op de arbeidsmarkt. Er lopen al een aantal dingen. We hebben natuurlijk het actieplan Perspectief voor vijftigplussers. Dat wordt op dit moment geëvalueerd. Uit die evaluatie kunnen we ook lessen trekken over hoe we deze goede voorbeelden beter voor het voetlicht krijgen. Op verzoek van de heer Van Weyenberg hebben we bijvoorbeeld ook het financieel cv ontwikkeld. Dat is eigenlijk een soort A4'tje dat een werkzoekende mee kan nemen naar een potentiële werkgever en waarin staat waar je recht op hebt als je die persoon aanneemt. Daar kan bijvoorbeeld het loonkostenvoordeel voor oudere werknemers in zitten. Maar het blijft een aandachtspunt om alle regelingen die er zijn - no-riskpolissen en dat soort zaken — onder de aandacht van werkgevers te brengen. De monitorrapportage komt op 15 januari in het AO ter sprake. Dan kunnen we daar ook uitgebreid over spreken. Ik ben in ieder geval bereid om na te blijven denken over hoe we de bekendheid van die regelingen vergroten. Dat zal ook onderdeel zijn van die evaluatie en het vervolg daarvan.

De heer Van Weyenberg vroeg of ook de loopbaan-apk, zoals het in de volksmond heet, onderdeel kan zijn van de uitwerking van de duurzame inzetbaarheid in het kader van het pensioenakkoord. Zoals u weet, vind ik duurzame inzetbaarheid een ontzettend belangrijk aandachtspunt voor de toekomstige arbeidsmarkt. Er is in het pensioenakkoord 800 miljoen euro gereserveerd om daar samen met sociale partners echt een impuls aan te geven. Dat wordt op dit moment samen met sociale partners uitgewerkt in de stuurgroep, samen met het pensioencontract en al die andere zaken. Wat mij betreft zijn die loopbaanchecks daarbij zeker een mogelijk onderdeel van de duurzame inzetbaarheid. Zoals u weet, heb ik zelf afgelopen jaar 15 miljoen euro beschikbaar gesteld. Die regeling loopt bijna af; die wordt op dit moment geëvalueerd. Maar de signalen die ik van de werkvloer krijg of in het land, als ik op werkbezoek ben, zijn dat er heel veel enthousiasme over die regeling is. Maar die evaluatie moet ik even netjes afwachten, want die doen we altijd wetenschappelijk en gevalideerd. Die komt binnenkort naar uw Kamer. Wat mij betreft is dat een onderdeel van de duurzame inzetbaarheid, maar nogmaals, ik ga daarover in overleg met de sociale partners.

De heer Stoffer vroeg specifiek naar alternatieve suggesties om oudere werklozen te helpen, bijvoorbeeld de suggestie van de heer Stoffer zelf om een jaar lang zonder sociale premies en zonder extra werkgeverslasten aan het werk te kunnen in ruil voor het bieden van een vast contract of een duurzame aanstelling. Ik vind dit een interessante gedachte. We zijn natuurlijk breder aan het nadenken over wat werkzame prikkels voor werkgevers zijn om oudere werklozen in dienst te nemen. Dat past ook in het Actieplan 50Plus. Deze suggestie neem ik mee. We hebben ook de variant gehad om het eerste jaar premievrijstelling te geven; ook dat soort varianten zijn langsgekomen. Daar kunnen we in januari verder met elkaar over praten in het AO Arbeidsmarktbeleid.

Voorzitter, tot slot het amendement van mevrouw Van Brenk. Dat gaat met name over die ingangsdatum: die gaat volgens het amendement niet naar 60 jaar en 4 maanden, maar naar 55 jaar. Het amendement is gedekt met de LIV-gelden, het lage-inkomensvoordeel. Ik moet dit amendement ontraden, enerzijds omdat ik deze leeftijd van 60 maanden en 4 maanden heb vastgesteld op basis van het regeerakkoord en het amendement van de heer Stoffer bij de Wet arbeidsmarkt in balans. Anderzijds heb ik bij het pensioenakkoord ook een afspraak gemaakt, met name met de werkgeversorganisatie maar ook de vakbonden, over een andere inzet van de LIV-gelden. Dat heb ik u, als het goed is, vorige week laten weten in een brief over dit onderwerp. Althans, ik heb de brief getekend; ik weet niet of u die ook gelezen heeft. Ik ben nu juist met de werkgevers in overleg om het resterende bedrag effectiever en efficiënter in te zetten op dit punt. Daarmee moet ik het amendement dus ontraden.

Dat was het, voorzitter. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Daarmee zijn we aan het eind van de eerste termijn van de minister. Voor de tweede termijn geef ik het woord aan mevrouw Van Brenk.

Mevrouw Van Brenk (50PLUS):

Voorzitter. 50PLUS zal instemmen met deze wet. Wij vinden het heel erg belangrijk dat dit vangnet er in ieder geval is. Wij blijven onverminderd van mening dat het nabestaandenpensioen niet in mindering zou moeten worden gebracht; het punt dat meerdere partijen hebben gemaakt. We hopen toch echt dat de minister daar nog een keertje goed over zou willen nadenken.

Ik zou in tweede instantie van deze minister nog een uitspraak willen hebben over een krachtig optreden van dit kabinet tegen leeftijdsdiscriminatie. Dat is echt een heel belangrijk punt, zeker voor ouderen op de arbeidsmarkt. We zien dat steeds vaker terugkomen.

Ook over het punt van de duurzame inzetbaarheid zou ik nog een uitspraak willen hebben van deze minister. Wij hebben ervoor gepleit dat als mensen zouden willen doorwerken, die mogelijkheid er ook zou moeten zijn. We hebben recent gezien dat er een beroep werd gedaan op politieagenten als er een tekort is en ook op leraren. Wij hebben de artsen opgeroepen om het CBR te helpen met de keuringen en dergelijke. Dat zou een stuk vereenvoudigd kunnen worden. Misschien kan de minister ingaan op de vraag of hij daar nog een extra rol voor zich ziet weggelegd, bijvoorbeeld bij de cao's, om dit te stimuleren.

Voorzitter. Nogmaals, wij zijn in ieder geval blij dat deze wetgeving er is. Ik zou dan nog een gewetensvraag aan de minister willen stellen, maar ik denk dat ik het antwoord al weet. Stel dat wij een andere financiële dekking voor dit amendement vinden, zou de minister het dan wel goedkeuren?

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Van Brenk. Dan is het woord aan mevrouw Tielen. Zij ziet af van een tweede termijn. Dan is het woord aan de heer Van Kent namens de SP.

De heer Van Kent (SP):

Dank, voorzitter. Het blijft raar dat het inkomen van de partner bij leven niet wordt verrekend met de IOW-uitkering en het nabestaandenpensioen dat van diezelfde partner komt, wel. Daarom de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het inkomen van de partner niet in mindering wordt gebracht op de IOW-uitkering en een nabestaandenpensioen wel;

verzoekt de regering om een nabestaandenpensioen op dezelfde wijze te behandelen als het inkomen van de partner,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Kent, Gijs van Dijk, Van Brenk en Smeulders. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 8 (35294).

De heer Van Weyenberg ziet af van een inbreng in tweede termijn. De heer Smeulders ook. Dan kijk ik even naar de minister. Hij heeft de tekst van de motie al in zijn hoofd en kan meteen antwoorden. Ik geef hem graag het woord voor de tweede termijn.

Minister Koolmees:

Dank u wel, mevrouw de voorzitter. Mevrouw Van Brenk vroeg aandacht voor krachtig optreden bij leeftijdsdiscriminatie. Dat ben ik zeer met mevrouw Van Brenk eens. Zoals u weet heeft de staatssecretaris een Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie, en leeftijdsdiscriminatie is daar een belangrijk onderdeel van. Dus zeer eens. Zoals u weet is bij het regeerakkoord ook extra geld uitgetrokken voor de Inspectie SZW: 50 miljoen extra waarvan een groot deel gaat naar eerlijk werk en een deel naar de bestrijding van arbeidsmarktdiscriminatie. Dat het nog steeds een probleem is, ben ik met mevrouw Van Brenk eens, en dat wij daar continu aandacht voor moeten blijven houden, ook.

De tweede vraag van mevrouw Van Brenk ging over de duurzame inzetbaarheid en met name de mogelijkheid om door te werken na de pensioenleeftijd. Ik heb hierover veelvuldig gesproken met de heer Roald van der Linde van de VVD tijdens de pensioendebatten de afgelopen weken en maanden. Ik heb er ook een aparte brief over gestuurd en ik heb er met sociale partners over gesproken. Mijn beeld is nu dat er in de wetgeving geen enkele belemmering is om door te werken. Heel veel werkgevers zien daar zeker bij deze krappe arbeidsmarkt wel brood in. U gaf het voorbeeld van de politiewerkgever, deze week nog, en er zijn nog specifieke vragen over artsen, bijvoorbeeld verzekeringsartsen bij het UWV of bedrijfsartsen. Die belemmeringen zijn er dus niet. Die belemmeringen zijn de afgelopen jaren weggenomen, maar het blijft wel een individuele keuze van werkgever en werknemer, die daar in goed overleg samen afspraken over moeten maken. Ik heb recent geïnformeerd bij de sociale partners of zij daar anders tegenover staan. Dat is niet het geval.

Tot slot een gewetensvraag: als er een andere financiële dekking zou zijn, zou ik het dan wel goedkeuren? Het eerlijke antwoord is dat ik dat niet zou doen. U heeft daarmee gelijk met uw gewetensvraag, maar het LIV-argument komt wel goed uit. Ik zie daar geen aanleiding toe.

Mevrouw de voorzitter. Het zal u niet verbazen dat ik de motie van de heer Van Kent ontraad. Het punt is dit. De IOW is juist een uitzondering op de regel. De regel is: als je een Participatiewet-uitkering hebt, als je een bijstandsuitkering hebt, dan is er een vermogenstoets en dan is er een partnertoets. Dat is de regel. De IOW maakt juist een uitzondering op die regel. De heer Gijs van Dijk zit mij aan te kijken. Dat klopt. Sorry, ik ben even van mijn à propos. De uitzondering op deze regel maken we juist mogelijk met de IOW. Nu gebruikt de heer Van Kent dat argument om een vergelijking te maken met het nabestaandenpensioen. Dat is echt een andere situatie. Het nabestaandenpensioen is een verzekering van inkomensverlies doordat je partner onverhoopt overlijdt. Dan is dat het inkomen, maar dat is echt een andere regeling dan de normale bijstandsregeling waarbij een partnerinkomen juist een reden is om geen bijstand te krijgen. Ik hoop dat ik dit daarmee helder heb uitgelegd. Het is een ingewikkelde systematiek. Ik ontraad deze motie, mevrouw de voorzitter.

De voorzitter:

Daarmee bent u aan het einde van de beantwoording in tweede termijn en zijn wij aan het einde gekomen van de behandeling van de wijziging van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen in verband met het verlengen van de werkingsduur van die wet en het verhogen van de toetredingsleeftijd.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik schors de vergadering voor enkele ogenblikken, want hierna gaat u verder met de begroting Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De hele dag!

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Voorzitter: Arib

Naar boven