4 Brandweer

Aan de orde is het VAO Brandweer (AO d.d. 18/10).

De voorzitter:

We gaan door met het VAO Brandweer. Ik kijk naar de aanvrager. Dat is de heer Van Raak van de SP. Aan hem het woord.

De heer Van Raak (SP):

Dank je wel, voorzitter. Uit onderzoek onder brandweerpersoneel blijkt dat er een grote kloof is tussen de werkvloer en de top. Er wordt zelfs gesproken van vervreemding. Mede daardoor zien we ook een tekort ontstaan aan brandweervrijwilligers. De minister blijft verwijzen naar de veiligheidsregio's, maar als de brandweerzorg onder druk staat, is dat ook een taak van de minister. Daarom de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat slechts een kleine meerderheid van de ondervraagde brandweermensen vindt dat zij in staat worden gesteld hun vakbekwaamheid op peil te houden;

constaterende dat een ruime minderheid van de ondervraagden stelt dat zij de wettelijke rusttijden in acht neemt;

overwegende dat het een taak is van de overheid om te zorgen dat brandweermensen hun werk veilig kunnen doen;

verzoekt het kabinet met de veiligheidsregio's in gesprek te gaan om de omstandigheden voor brandweermensen te verbeteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Raak. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 149 (29517).

De heer Van Raak (SP):

De minister gaf aan dat er onderzoek wordt gedaan naar gebiedsgerichte opkomsttijden. Op dit moment worden de aanrijtijden zelden gehaald. Maar wettelijke normen stellen we niet voor niets vast. De brandweer mag niet de dupe worden van bezuinigingen waardoor de veiligheid in landelijke regio's afneemt. Gebiedsgerichte opkomsttijden mogen er dus niet voor zorgen dat de brandweerzorg verslechtert. Daarom de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er onderzoek gedaan wordt naar gebiedsgerichte opkomsttijden voor de brandweer;

overwegende dat de brandweerzorg zowel in regionale als in stedelijke gebieden van gelijkwaardige kwaliteit zou moeten zijn;

verzoekt de regering ervoor zorg te dragen dat gebiedsgerichte opkomsttijden er in geen geval voor mogen zorgen dat de brandweerzorg verslechtert,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Raak. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 150 (29517).

Ik geef de heer Van Dam het woord voor een interruptie.

De heer Van Dam (CDA):

Ik zal het heel kort houden. Moet ik het nu echt zo zien dat de SP wil dat er overal in het land exact dezelfde opkomsttijden zijn? Dus in hartje Amsterdam moet het evenveel minuten zijn als in Drenthe, waar mensen weten dat ze buiten wonen en dat het langer duurt? Moet ik het zo strikt interpreteren? Bedoelt u dat? Dat is voor de beoordeling van de motie voor mij wel van belang namelijk.

De heer Van Raak (SP):

Nee, maar ik wil dat als er opkomsttijden zijn die ook worden gehandhaafd. Wat ik wil voorkomen, is dat er bezuinigd wordt en dat er vervolgens wordt gezegd: nou, die opkomsttijden rekken we dan maar een beetje op. Wat ik wil, is dat er een serieuze analyse wordt gemaakt van een gebied of een regio, de capaciteit die nodig is en de specifieke omstandigheden en gevaren van een gebied, en dat bezuinigingen daar niks mee te maken hebben.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan is nu het woord aan mevrouw Helder.

Mevrouw Helder (PVV):

Dank u wel, voorzitter. Ik begin maar gelijk met het indienen van de motie, want we hebben het er al genoeg over gehad.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat voor de samenstelling en omvang van brandweereenheden de standaarduitruk is geënt op het maatgevende incident "brand in een woning" en bestaat uit één tankautospuit met een bezetting van zes personen;

constaterende dat een afwijkende samenstelling en omvang is toegestaan onder de uitdrukkelijke voorwaarden dat de brandweerzorg gelijkwaardig blijft en er geen afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid van het brandweerpersoneel;

constaterende dat in een groot aantal veiligheidsregio's een afwijkende samenstelling inmiddels gebruikelijk is met verwijzing naar het in opdracht van het Veiligheidsberaad opgestelde kader "Uitruk op Maat";

constaterende dat dit kader zonder overleg met de werkvloer tot professionele standaard is gepromoveerd, niet door de werkvloer wordt gedragen en wordt gezien als een bezuinigingsmaatregel welke de kwaliteit van de hulpverlening door de brandweer aantast, waardoor mogelijk zelfs levens in gevaar komen;

verzoekt de regering in overleg met de werkvloer, waaronder de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers, te komen tot een nieuw, dan wel aangepast kader op basis waarvan afgeweken mag worden van de standaarduitruk,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Helder. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 151 (29517).

Mevrouw Helder (PVV):

Tot slot, voorzitter, voor de volledigheid. In de motie staat "waaronder de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers", maar het geldt natuurlijk voor alle brandweermensen, professionals en vrijwilligers.

De voorzitter:

Dank, mevrouw Helder. Dan is nu het woord aan mevrouw Kuiken van de PvdA.

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Voorzitter. Tijdens het algemeen overleg Brandweer hebben we uitgebreid stilgestaan bij de totstandkoming van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren en de invloed die die mag hebben of mogelijk kan krijgen op de brandweervrijwilligers. We hebben met elkaar geconstateerd dat we dat onwenselijk vinden. Ik vertrouw de minister op dit onderwerp, maar ik wil het wel vastgelegd hebben in de Handelingen. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat op 1 januari 2020 de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (Wnra) in werking treedt;

constaterende dat sommige medewerkers met unieke arbeidsomstandigheden, zoals bijvoorbeeld politie- en defensiepersoneel, worden uitgezonderd voor deze wet;

overwegende dat de repressieve brandweerzorg, die drijft op 19.000 brandweervrijwilligers, in gevaar komt vanwege verplichte arbeidsoverkomsten;

verzoekt de regering alles in het werk te stellen om in het kader Wnra tot een uitzonderingspositie voor de brandweervrijwilliger te komen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kuiken en Laan-Geselschap. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 152 (29517).

Dank u, mevrouw Kuiken. Dan kijk ik even. Volgens de sprekerslijst is het woord aan de heer Van Dam. Hij ziet hiervan af. Dan schors ik twee minuten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de minister.

Minister Grapperhaus:

Voorzitter. Ik ga meteen over tot een korte bespreking van de moties. De motie op stuk nr. 149 van de heer Van Raak gaat over bestaand beleid. We blijven natuurlijk in gesprek gaan met de veiligheidsregio's. Dat doe ik ook echt op dit onderwerp. Dat is dus bestendig beleid.

Dan de motie ...

De voorzitter:

Mag ik nog even duidelijk horen wat dan uw oordeel is op de motie op stuk nr. 149?

Minister Grapperhaus:

Oordeel Kamer.

De motie op stuk nr. 150 moet ik helaas ontraden. Ik sta sympathiek tegenover het punt dat de heer Van Raak aan de orde stelt. Het gaat erom dat het veld, dus de praktijk, het afgelopen jaar kritiek heeft geuit op de huidige regelgeving. Op basis van het onderzoek van de inspectie naar de kwaliteit van de repressieve brandweerzorg heb ik bij het bestuur vervolgens het belang benadrukt van het vaststellen van realistische opkomsttijden en een transparante verantwoording. We stellen nu de veiligheidsregio's in de gelegenheid om op basis van hun kennis en ervaringen zelf met een voorstel te komen. Ik heb gezegd: kom dan met een met data onderbouwd voorstel. Daar moet het veld de praktijk ook weer uitdrukkelijk bij betrekken. Ik ontraad de motie, omdat ik vind dat we nu echt eerst vanuit het veld moeten laten komen wat er moet gebeuren. Dat was de motie op stuk nr. 150.

De voorzitter:

De heer Van Raak, over de motie op stuk nr. 150.

De heer Van Raak (SP):

Maar dat veld heeft last van bezuinigingen. Ik vind het heel opmerkelijk dat de minister hier zegt dat de gebiedsgerichte opkomsttijden er wel voor mogen zorgen dat de brandweerzorg verslechtert. Ik zou dat niet voor mijn rekening nemen als ik minister was. Ik zou dat zelfs heel opmerkelijk vinden. Het gaat er hier om dat niet de bezuinigingen leidend moeten zijn, maar een analyse, een specifieke analyse van het gebied. Het gaat er dus om dat er brandweerzorg op maat wordt geleverd en dat er niet tot een verslechtering wordt overgegaan omdat de aanrijtijden nu niet worden gehaald.

Minister Grapperhaus:

Ik zou heel graag een keer verder met de heer Van Raak praten over hoe het zou zijn als hij minister was. Op dit moment ben ik het. Ik blijf de motie ontraden. We gaan nu vanuit het veld horen wat er precies moet gebeuren. Dat vind ik echt van wezenlijk belang. Dat benadruk ik.

Dan de motie op stuk nr. 151 van mevrouw Helder. Het landelijke kader is opgesteld door het Veiligheidsberaad en wordt geëvalueerd. Wat mij betreft is de motie oordeel Kamer, want ik vind het een goed idee om de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers daarbij te betrekken op de manier waarop het in de motie wordt geformuleerd.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 151 krijgt oordeel Kamer.

Minister Grapperhaus:

Ja, oordeel Kamer.

Dan de motie op stuk nr. 152 van mevrouw Kuiken. Ik wil even via u, voorzitter, mevrouw Kuiken aankijken. Mag ik de motie als volgt begrijpen? Ik ben op dit moment druk bezig met mijn collega van BZK om te kijken naar nationale en Europese, internationale wet- en regelgeving. Het probleem, zoals ik in de Kamer uiteengezet heb, zit niet zozeer in het wetsvoorstel als wel in een opdracht die voortkomt uit beslissingen van het Europees Hof over gelijkheid. Als ik de motie zo mag begrijpen dat we alles in het werk stellen, met inachtneming van Europese uitspraken, om in het kader van de Wnra tot een bijzondere positie te komen, wil ik de motie graag oordeel Kamer geven.

De voorzitter:

Ik zie de indiener instemmend knikken. De motie op stuk nr. 152 krijgt oordeel Kamer. Daarmee zijn we aan het einde gekomen van dit VAO Brandweer.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Over de moties die zijn ingediend bij beide VAO's, Politie en Brandweer, wordt dinsdag gestemd.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven