3 Vereenvoudigd bekostigingsmodel voortgezet onderwijs

Aan de orde is het VAO Vereenvoudigd bekostigingsmodel voortgezet onderwijs (AO d.d. 03/10).

De voorzitter:

Wij gaan ons thans wijden aan het VAO Vereenvoudigd bekostigingsmodel voortgezet onderwijs. Een hartelijk woord van welkom aan de minister. Fijn dat u bij ons bent. U zit er nog wel even, dus geniet van uw stoel. Straks gaan we de begroting doen; dit is eigenlijk alleen maar even het voorafje.

Wij hebben acht deelnemers van de zijde van de Kamer aan dit korte en krachtige VAO. De eerste spreker is mevrouw Van den Hul van de fractie van de Partij van de Arbeid. Het woord is aan haar. Zij heeft, zoals alle deelnemers aan dit VAO, twee minuten spreektijd.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Hartelijk dank, voorzitter. Ik heb één motie tijdens dit VAO.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat brede scholengemeenschappen bij uitstek bijdragen aan onderwijskansen voor laatbloeiers en andere jongeren die niet een volkomen gelijkmatige ontwikkeling doormaken;

voorts overwegende dat vaak juist in krimpgebieden brede scholengemeenschappen waarborgen dat thuisnabij voortgezet onderwijs in stand valt te houden;

constaterende dat het vereenvoudigde bekostigingsmodel voor het voortgezet onderwijs voor brede scholengemeenschappen ernstig negatief kan uitpakken;

verzoekt de regering om het wetsvoorstel Vereenvoudiging bekostiging voortgezet onderwijs zó te formuleren dat scholieren en hun ouders zeker kunnen zijn dat brede scholengemeenschappen goed in stand kunnen worden gehouden en zeker te stellen dat brede scholengemeenschappen geen nadeel ondervinden van deze vereenvoudiging,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Hul, Westerveld en Kwint. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 378 (31289).

Dank u wel. Dan de heer Kwint van de fractie van de SP.

De heer Kwint (SP):

Voorzitter. We hebben een debat gehad over de nieuwe manier om middelbare scholen te financieren. Er was eigenlijk vrij brede overeenstemming over het feit dat het een heel goed idee is om dat te gaan doen, en vrij brede zorg over wat het zou betekenen voor zowel brede scholengemeenschappen als scholen in krimpgebieden. Nou kregen wij gisteren een brief waarin de minister, als ik hem enigszins samen mag vatten, zegt: ik deel die zorg en daar gaan we mee aan de slag, maar we gaan nu wel door met dit wetsvoorstel. Als er nu al zo'n brede zorg is, dan lijkt het ons verstandig om ervoor te zorgen dat die wijzigingen in het wetsvoorstel worden doorgevoerd voordat we over die wet gaan praten. Daarom het volgende voorstel.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de leefbaarheid in krimpgebieden juist gebaat is bij thuisnabij onderwijs;

verzoekt de regering ervoor zorg te dragen dat het wetsvoorstel tot vereenvoudiging van het bekostigingsmodel voortgezet onderwijs niet leidt tot nadelige financiële consequenties voor scholen in krimpgebieden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kwint en Van den Hul. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 379 (31289).

Dan mevrouw Westerveld van de fractie van GroenLinks.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Dank, voorzitter. Krimp heeft ook te maken met de aantrekkelijkheid van het platteland. Daarom de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat als gevolg van het dalende leerlingenaantal met name op het platteland scholen gesloten zullen worden;

constaterende dat een school een grote rol heeft voor de leefbaarheid van het platteland;

constaterende dat de aanwezigheid van een school ook een belangrijke rol speelt bij de keuze voor een woonplaats en hierdoor bijdraagt aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat;

constaterende dat de commissie-Dijkgraaf onderzoek gaat doen naar de gevolgen van krimp;

verzoekt de regering om de commissie-Dijkgraaf te vragen in het onderzoek specifiek de rol van scholen en de functie van het schoolgebouw bij de leefbaarheid van het platteland mee te nemen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Westerveld, Kwint en Van den Hul. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 380 (31289).

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Voorzitter. Een tweede motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Kamer eerder verzocht om een krimpcheck, waardoor bij nieuw onderwijsbeleid getoetst dient te worden wat de gevolgen zijn voor krimpregio's;

constaterende dat het voorstel Vereenvoudiging bekostiging voortgezet onderwijs nadelig lijkt uit te pakken voor scholen die te maken hebben met een dalend leerlingenaantal;

verzoekt de regering om een krimpcheck toe te passen waarbij de gevolgen van het nieuwe bekostigingssysteem in relatie tot het wetgevingstraject in kaart worden gebracht,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Westerveld, Kwint en Van den Hul. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 381 (31289).

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Voorzitter. Mijn derde motie heeft te maken met het behoud van leraren.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het voortgezet onderwijs te maken heeft met leerlingendaling en dit negatieve financiële consequenties heeft;

constaterende dat de regering bezig is met een nieuwe bekostigingssystematiek;

overwegende dat scholen bij fors minder budget overgaan tot ontslag van het personeel;

verzoekt de regering bij de uitwerking van het wetsvoorstel over de vereenvoudiging van de bekostiging in het voortgezet onderwijs afspraken te maken met sociale partners met het doel dat gedwongen ontslag zo veel mogelijk wordt tegengegaan en leerkrachten behouden blijven voor het onderwijs,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Westerveld en Van den Hul. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 382 (31289).

Dan de heer Rog van het CDA.

De heer Rog (CDA):

Voorzitter, dank u wel. De nieuwe bekostigingssystematiek is ontwikkeld door de VO-raad, terwijl zij zelf een aantal elementen hebben genoemd die eigenlijk nog onvoldoende op orde zijn. Dat hebben ze op 5 juni heel netjes in een brief gezet, maar dat is vervolgens in de eigen systematiek die naar de Kamer is gestuurd niet opgelost. Wat het CDA betreft moet de VO-raad in overleg met de eigen achterban kijken of dit alsnog opgelost kan worden.

Daarom de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de gevolgen van de nieuwe bekostigingssystematiek van het voortgezet onderwijs leiden tot forse herverdeeleffecten, waarbij 10% van de scholen er meer dan 3% op achteruitgaat en er sprake is van een netto herverdeeleffect van (kleine) brede scholengemeenschappen naar categorale scholen en de bekostiging van scholen in krimpregio's relatief meer daalt dan die in groeiregio's;

constaterende dat de VO-raad waarschuwt voor onbedoelde categorisering en de kwetsbaarheid van (kleine) brede scholengemeenschappen, maar deze variabelen niet heeft meegenomen in het nieuwe model van bekostiging;

verzoekt de regering om samen met de VO-raad een adequate oplossing te zoeken voor de negatieve herverdeeleffecten van (kleine) brede scholengemeenschappen (met unilocaties) in het vereenvoudigde bekostigingsmodel, en daarbij rekening te houden met de specifieke problematiek van krimpregio's, en de Kamer hierover voor de zomer van 2019 in een integraal wetsvoorstel voor de vereenvoudiging van de bekostiging te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Rog, Bruins, Westerveld en Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 383 (31289).

De heer Rog (CDA):

Voorzitter. We hebben ook zorgen over de situatie rond de vmbo-scholen, met name in de onderbouw. Mijn collega Bruins zal daar nog een motie over indienen die ik medeonderteken. En ik wil hier nog wel aandacht geven aan de situatie op Texel, dat prachtige Noord-Hollandse eiland met één school. Uiteindelijk zal hopelijk met de aanpassingen die er gaan komen, ook voor scholen op eilanden een oplossing komen. Ons oordeel over de uiteindelijke wet zal afhangen van de vraag of er overal dicht bij huis onderwijs mogelijk blijft.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan de heer Bruins van fractie van de ChristenUnie.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Voorzitter. De vereenvoudiging van de bekostiging van het voortgezet onderwijs heeft heel wat voeten in de aarde. Dat is de afgelopen weken wel gebleken. Het gevolg van de huidige plannen blijkt fors te zijn voor sommige scholen, met name voor brede scholengemeenschappen. Het is goed dat de minister in zijn brief van gisteren aangeeft dat hij bij de verdere uitwerking van het model nadrukkelijk rekening gaat houden met de positie van brede scholengemeenschappen in krimpregio's.

Maar ik heb nog wel een ander aandachtspunt, namelijk de gevolgen van de nieuwe bekostiging voor techniekonderwijs. Ik vind het van groot belang dat het voor scholen aantrekkelijk blijft om technische profielen aan te bieden. Wat mij betreft moet dat een expliciet aandachtspunt zijn bij de verdere uitwerking van de plannen, en daarom de volgende motie. Deze motie is medeondertekend door collega Rog en we zien de verdere uitwerking van het bekostigingsmodel met belangstelling tegemoet.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in het vereenvoudigde bekostigingsmodel scholen in sommige situaties zouden kunnen besluiten om te stoppen met het aanbieden van duurdere (technische) profielen;

overwegende dat Nederland een groot tekort aan vakmensen heeft, dat het kabinet juist 100 miljoen investeert in het technisch onderwijs en dus belang hecht aan technische profielen;

verzoekt de regering dit aandachtspunt te betrekken bij de voorbereiding, vormgeving en evaluatie van het wetsvoorstel Vereenvoudiging bekostiging voortgezet onderwijs, en de komende jaren te monitoren hoe de spreiding van de technische vmbo-profielen en de leerlingenaantallen daarbinnen zich ontwikkelen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bruins en Rog. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 384 (31298).

De laatste spreker van de zijde van de Kamer is de heer Van Meenen van de fractie van D66.

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter. Geen motie van mijn kant, want mijn naam staat al onder de motie van de heer Rog, maar ik wil nog wel een keer benadrukken dat we in het regeerakkoord vanuit het oogpunt van kansengelijkheid aandringen op regionale beschikbaarheid van brede scholen en van brede brugklassen. Ik vind dat de minister dat tot nu toe te veel ook een regionale verantwoordelijkheid maakt. Ik maak me net als anderen zorgen over de effecten van de bekostiging, want uiteindelijk moeten er dan ook scholen zijn die niet zodanig in hun bekostiging geraakt worden dat ze dat aanbod niet kunnen doen. Dat kun je niet bij de regio neerleggen. Ik geef dus nogmaals aan waarom ook mijn naam onder de motie van de heer Rog staat.

Ten tweede zijn ook de 10- tot 14-scholen een element in het kader van kansengelijkheid en latere selectie, want we selecteren in dit land veel te vroeg. Ik zou de minister nogmaals willen oproepen om ook in dit traject te kijken hoe de bekostiging van deze scholen, die zowel in het p.o. als in het vo actief zijn, optimaal geharmoniseerd en ook vereenvoudigd kan worden.

Daar laat ik het bij, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. Tot zover de termijn van de Kamer. De minister kan meteen antwoorden. Het woord is aan hem.

Minister Slob:

Dank u wel, voorzitter. Ik dank de Kamer voor de inbreng in dit VAO. Ik kijk zelf terug op een goed algemeen overleg. Dit is inderdaad een belangrijk onderwerp. We vinden allemaal dat er stappen gezet moeten worden in vereenvoudiging van de bekostiging, omdat de huidige bekostiging ervoor zorgt dat er eigenlijk onvoldoende zicht is op hoe geldstromen zich ontwikkelen. Daardoor is het ook moeilijker om keuzes te maken. Juist in deze tijd is het belangrijk dat die keuzes op een verantwoorde manier gemaakt worden, maar ook dat bijvoorbeeld de medezeggenschapsraad, die ook op het punt van de financiën steeds grotere verantwoordelijkheden krijgt, gewoon de informatie heeft waarmee men uit de voeten kan. Het is voor iedereen dus van groot belang dat we hiermee doorgaan.

We hebben er bewust voor gekozen om niet direct met een wetsvoorstel te komen maar eerst met voorstellen, die we volgens mij op een hele goede manier besproken hebben. Dan kunnen we op basis van de opbrengsten van dat overleg wel verder toewerken naar een wetsvoorstel, ook rekening houdend met de zorgen die door u zijn geuit en die ik voor een groot gedeelte gewoon herken, zoals ik dat ook gisteren in een brief aan u geschreven heb. Dat wilde ik vooraf even zeggen.

Ik wil nu ingaan op de verschillende moties. De eerste motie, de motie op stuk nr. 378 van mevrouw Van den Hul, mevrouw Westerveld en de heer Kwint, moet ik ontraden, niet omdat we in het kader van dit wetsvoorstel geen aandacht voor de brede scholengemeenschappen willen hebben, maar omdat de motie echt veel te ongericht en te breed is. Ik kom daar straks nog op terug bij een andere motie die volgens mij iets meer recht doet aan het hele bekostigingsmodel. U vraagt eigenlijk dat geen enkele brede scholengemeenschap er in de nieuwe bekostiging op achteruit mag gaan. Dat kan ik op deze manier gewoon niet waarmaken. Ik ben me wel bewust van de waarde die brede scholengemeenschappen hebben. Inderdaad heeft ons overleg er mede voor gezorgd dat we nog scherper in beeld hebben dat het huidige model, zoals dat nu in het concept voorlag, met name in de krimpgebieden heel erg negatief zou uitwerken voor brede scholengemeenschappen, met name als het een unilocatie is. Ik heb in de brief al aangegeven dat we zullen zorgen dat we in het voorstel dat er straks ligt, aan die zorgen tegemoetkomen. Ik denk dat de motie van de heer Rog en de medeondertekenaars daar ook recht aan doet, maar deze motie ontraad ik dus, omdat die te breed is en op deze manier niet door mij kan worden waargemaakt.

De motie op stuk nr. 379 van de heer Kwint zegt in feite dat er voor krimpgebieden geen nadelige financiële consequenties mogen zijn voor scholen. Dat is ook een motie die ik op die wijze niet kan waarmaken. We gaan de systematiek anders inrichten. Er wordt dus wat verschoven; het is een herverdeling. Dat zal voor de ene school soms een minnetje zijn. We zorgen er ook voor dat die minnetjes echt beperkt zijn en we gaan ook in de tijd ruimte bieden om naar dat moment toe te groeien. Er zijn ook scholen die er wat op vooruit zullen gaan. Maar als u dit op deze manier vraagt, dan doet u eigenlijk die hele bekostigingsvoorstellen weer teniet, want in bijna heel Nederland krimpt het voortgezet onderwijs. 85% van de schoolbesturen en 80% van de scholen gaat daarmee te maken krijgen. Als u dan zegt dat hun situatie op het niveau van nu moet blijven en dat ze er niet op achteruit mogen gaan, dan kunnen we wel stoppen met dit hele traject. Dat we er oog voor moeten hebben dat met name in krimpgebieden geen dingen gebeuren die we met elkaar ongewenst vinden, heb ik net aangegeven. Nogmaals, ik denk dat de motie van de heer Rog daar het meest recht aan doet, dat dit daarmee scherp wordt gehouden, ook met het oog op het wetsvoorstel. Deze motie moet ik dus ontraden.

De voorzitter:

Ontraden. Dat dacht ik al. Ik doe één vraag per motie, door de eerste indiener.

De heer Kwint (SP):

Dat een coalitiemotie een positief preadvies krijgt, verbaast me ondertussen niet zo heel erg meer. De minister legt mijn motie verkeerd uit. Er staat dat scholen in krimpgebieden geen negatieve consequenties mogen ondervinden van deze wetswijziging, van de verandering in de bekostiging. Natuurlijk krijg je minder geld als je minder leerlingen hebt. Dat is nou eenmaal hoe het geregeld is. De motie gaat heel specifiek over het komende wetsvoorstel. Dat mag voor de scholen in de krimpregio's niet nog eens een extra probleem toevoegen aan de problemen waar ze al mee te maken hebben. In die zin komt dat eigenlijk best wel overeen met wat de heer Rog zegt.

Minister Slob:

Allereerst iets over de eerste opmerking. Als u even kijkt naar de adviezen die ik het afgelopen jaar over moties heb gegeven, dan ziet u dat ik regelmatig ook coalitiemoties heb moeten ontraden. Wij kijken altijd naar de inhoud. Dat doe ik ook bij u. Ik probeer u recht te doen. Ik heb deze week nog een motie van u "oordeel Kamer" gegeven, omdat ik met die motie wél uit de voeten kon en die motie recht deed aan het onderwerp. Als deze motie echt op deze manier moet worden uitgevoerd, dan kan ik dat gewoon niet waarmaken, omdat 80% van de scholen en 85% van de schoolbesturen met krimp te maken heeft. Ik kan wel waarmaken — daar wil ik me ook voor inzetten; daarom was ik ook blij met het goede overleg dat we hebben gehad — dat we heel gericht kijken naar de krimpgebieden waar het feit dat daar brede scholengemeenschappen zijn die op een unilocatie zijn gevestigd, extra negatief uitwerkt. We proberen het in het wetsvoorstel straks zo in te richten dat we daaraan tegemoetkomen, al moeten we nog wel even uitzoeken hoe we dat gaan doen. Er wordt dus tegemoetgekomen aan de zorg die u heeft. Maar op deze manier kan ik dat gewoon niet doen.

De voorzitter:

Ik zou dolgraag door willen naar de begroting, dus als u het kort en puntig wilt doen, meneer de minister, dan zou ik dat waarderen.

Minister Slob:

Maar, voorzitter, dit is een megagroot, belangrijk onderwerp. Dat zeg ik in alle serieusheid. Ik denk dat er bij de begrotingsbehandeling ook onderwerpen aan de orde zijn gesteld die qua waarde echt in de schaduw staan van dit onderwerp. Dit raakt straks alle scholen en het heeft, zo zeg ik nogmaals, ook behoorlijke consequenties. Ik neem dus toch even de tijd, met uw permissie.

Ik ga de commissie-Dijkgraaf geen nieuwe opdrachten meer geven. Die is bezig en kijkt ook gericht naar wat de gevolgen zijn voor scholen in krimpgebieden. Dat zie ik trouwens ook als onderdeel van de krimpcheck, waarop ik straks nog even terugkom. We gaan dus geen nieuwe opdrachten meer geven. "Leefbaarheid" is ook heel erg breed. Het is niet alleen maar onderwijs; er zitten ook nog heel veel andere aspecten aan vast. Ik kan u wel beloven dat ik nog een keer mijn collega van Binnenlandse Zaken, die een specifieke verantwoordelijkheid heeft voor de leefbaarheid, zal informeren over waar we, als het gaat om het onderwijs, mee bezig zijn. Daarbij zal ik ook de zorg doorgeven en de wens dat de leefbaarheid gewaarborgd blijft. Maar ik ga de commissie-Dijkgraaf daar niet een nieuwe, aanvullende opdracht toe geven.

Voorzitter. De motie op stuk nr. 381 van mevrouw Westerveld c.s. gaat over de krimpcheck. Ik zou die zo willen verstaan, zoals volgens mij ook is afgesproken voor de zomer, dat we bij onderwerpen heel specifiek aandacht hebben voor gevolgen voor het onderwijs in krimpgebieden. Dat we dat doen bij de bekostiging, is wat mij betreft evident. We hebben daar een gezamenlijke verantwoordelijkheid in. In feite was het algemeen overleg ook één grote krimpcheck, want krimp was het leidende thema in het overleg. De commissie-Dijkgraaf is ook onderdeel van de krimpcheck. Dus als ik deze motie zo mag uitleggen dat we bij onderwerpen waarbij het ook heel specifiek aan de orde is, het onderwerp "krimp" nadrukkelijk meewegen in de keuzes die gemaakt moeten worden, dan kan ik het oordeel over deze motie aan de Kamer laten. Ik kan u nu al melden dat ik in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat gaat komen, ook een aparte paragraaf zal wijden aan de krimp en aan de gevolgen van het wetsvoorstel voor de krimp. Dus: oordeel Kamer.

De voorzitter:

Voor het verslag meld ik nog even dat mevrouw Westerveld geknikt heeft.

Minister Slob:

Ja. En de heer Kwint kan heel tevreden zijn met dit "oordeel Kamer". Ook zijn naam staat namelijk onder deze motie.

Voorzitter. De motie op stuk nr. 382 kan ik op deze manier niet waarmaken. Overigens hebben we nu te maken met een enorm lerarentekort, dus mochten er door leerlingdaling leraren ontslagen gaan worden of geen werk meer hebben, dan ga ik ervan uit dat ze heel snel op andere plekken weer werk zullen vinden. Er is namelijk enorm veel werk dat op hen wacht. Voor de werkgever is er natuurlijk een eigen verantwoordelijkheid wat betreft het aanstellen en ontslaan van leraren en om de regelingen daarbij te bedenken. In het kader van dit onderwerp ga ik dat niet op deze manier oppakken. Deze motie ontraad ik dus.

De voorzitter:

Eén korte vraag, mevrouw Westerveld.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

We zagen dat het lerarentekort in het primair onderwijs onder andere zo is opgelopen doordat heel veel leraren in de tijd dat er een overschot was ontslag namen en naar een andere sector gingen. Dat weten we en dat willen we voorkomen in het voortgezet onderwijs. Dat is de reden van deze motie en die zou ik graag nog even meegeven aan de minister in de hoop op een ander oordeel.

Minister Slob:

Mijn oordeel over deze motie wordt daardoor niet anders, maar dat we aandacht moeten hebben voor de positie van docenten, ook in het kader van krimp, is voor mij evident. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt primair bij de werkgevers. We weten dat zij daar op een serieuze manier mee bezig zijn, ook omdat men natuurlijk wil vasthouden wat men heeft. Als het echt niet anders kan, wil men zorgen dat het op een goede en sociale manier geregeld wordt. Ik wil die verantwoordelijkheid heel nadrukkelijk bij hen houden. Uiteraard zullen wij wel blijven volgen wat er in de scholen gebeurt. De lerarenproblematiek zal daar natuurlijk onderdeel van zijn, maar ik ga dat niet op een heel specifieke manier doen, zoals in deze motie wordt gevraagd.

De voorzitter:

Dan de motie op stuk nr. 383.

Minister Slob:

Op de motie op stuk nr. 383 was ik net al vooruitgelopen. Wat mij betreft krijgt die oordeel Kamer. Dit is heel specifiek een opbrengst van het algemeen overleg, waarin we duidelijk hebben gezien hoe het komt. De heer Van Meenen heeft de cijfers hierachter ook nog opgevraagd. Eigenlijk hebben we al pratend en onderzoekend met elkaar geconstateerd dat dit te maken heeft met het feit dat brede scholengemeenschappen op unilocaties zijn gesitueerd, waar het brede aanbod wordt aangeboden. Dat willen we graag behouden. We willen niet dat de vereenvoudiging van het bekostigingssysteem voor hen nadelige effecten heeft. We gaan dat dus proberen te regelen. Ik zal dat de Kamer te zijner tijd voorleggen. Oordeel Kamer dus.

De heer Bruins vraagt mij in zijn motie op stuk nr. 384 om met name het technisch onderwijs en de zorgen daarover te betrekken bij de verdere inrichting van het wetsvoorstel voor de vereenvoudiging van de bekostiging. Ik denk dat helder is dat de vrees dat techniekopleidingen gaan verdwijnen aanleiding is geweest voor degenen die het regeerakkoord in elkaar hebben gezet om daar specifiek geld voor beschikbaar te stellen. We zijn bezig dat op dit moment verder in werking te zetten met incidentele bedragen in 2018 en 2019 en geld voor de plannen vanaf 2020. Het heeft dus onze specifieke aandacht. Uiteraard volgen we dit, ook in het kader van de herziening van de bekostiging. In dat opzicht kan ik deze motie oordeel Kamer geven.

Voorzitter, ik permitteer me nog één opmerking. En dat is een heel fijne voor de Kamer, denk ik. Het gaat over techniek, ook naar aanleiding van de vragen van mevrouw Van den Hul. We hebben gesproken over het feit dat het vso geen gebruik kon maken van de middelen die er waren omdat het onder het primair onderwijs valt. Ik heb de Kamer beloofd dat uit te zoeken. Ik kan bij dezen meedelen dat we ze volledig laten meedoen. Het voortgezet speciaal onderwijs krijgt dus zowel over 2018 als 2019 de middelen, als zij ten minste techniekleerlingen hebben ingeschreven; dat is wel de voorwaarde. Dan krijgen zij dus het geld en mogen zij ook voluit gaan meedoen aan de plannen. Mevrouw Van den Hul kan in dat opzicht blij zijn, net als de heer Bruins en alle anderen die techniek belangrijk vinden.

De voorzitter:

Dank u wel.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Dinsdag stemmen wij over de moties van dit VAO. Ik schors enkele ogenblikken. Daarna gaan wij ons buigen over de begroting.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven