3 Werkdruk en salarissen leraren in het basisonderwijs

Aan de orde is het debat over werkdruk en salarissen van leraren in het basisonderwijs.

De voorzitter:

Aan de orde is het debat over werkdruk en salarissen van leraren in het basisonderwijs. Ik heet de minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media van harte welkom. Natuurlijk ook van harte welkom aan alle Kamerleden, de woordvoerders. Ik geef als eerste het woord aan mevrouw Van den Hul namens de PvdA. De spreektijden zijn vier minuten.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Een urgent maatschappelijk probleem, zo omschreef de Onderwijsraad het lerarentekort onlangs nog. De cijfers liegen er niet om: in 2022 wordt een tekort verwacht van ruim 4.100 fte en in 2027 van 11.000 fte. De conclusie van de Onderwijsraad is duidelijk: de continuïteit en de kwaliteit van ons onderwijs zijn in gevaar. Er is geen school die ik het afgelopen jaar heb bezocht waar het lerarentekort niet voelbaar is. Of het nu docenten zijn die op hun vrije dag moeten komen werken, of leerlingen die worden verspreid over verschillende klassen of soms zelfs helemaal naar huis worden gestuurd omdat de docent ziek is en er geen vervanging kan worden gevonden, het water staat de meeste scholen aan de lippen. Dat vraagt om een grondige aanpak en om een stevige investeringsagenda, want behalve verlaging van de werkdruk zijn salaris en loopbaanperspectief cruciale ingrediënten van de oplossing van het lerarentekort. Dat bewijst onderzoek keer op keer op keer.

Precies een jaar geleden hadden we hier ook een debat over leraren in het primair onderwijs. Er waren zo veel docenten op afgekomen dat ze nauwelijks op de tribune pasten. Het werd een pittig debat dat voor nogal wat commotie zorgde. De toenmalige staatssecretaris gaf aan dat hij wel begrip had voor het beloningsverschil tussen het p.o. en het vo. Het leidde tot verontwaardiging op de publieke tribune. En terecht. Een jaar later staan we hier weer. In de tussentijd is er veel bereikt: PO in actie bracht vele, vele, vele docenten op de been in heel het land, er ligt een werkdrukakkoord en er is sinds kort een cao-akkoord bereikt. Maar de problemen in het p.o. zijn daarmee nog niet opgelost, want die 270 miljoen die onder het vorige kabinet werd toegezegd en die hiermee eindelijk beschikbaar komt, is slechts een begin.

Voorzitter. Wij willen dat elk kind zeker is van de beste leraar voor de klas en dat het daarvoor niet uitmaakt op welke school je zit of in welke wijk je woont. Als er één ding is dat we kunnen leren uit het meest recente Onderwijsverslag, dan is het wel dat de segregatie in ons onderwijs toeneemt en dat het helaas wel degelijk uitmaakt wie je ouders zijn of op welke school je zit. Dat geldt ook voor het lerarentekort, dat op sommige scholen in de grote steden een nog groter probleem is dan elders in ons land. We mogen ons daar niet bij neerleggen. Een tekort aan leraren raakt immers niet alleen ons onderwijs; het raakt ook de toekomst van ons land. Dat vraagt om een brede visie en een interdepartementale aanpak en vooral om een routekaart die de oplossingen stap voor stap dichterbij brengt.

Is de minister bereid om in nauw overleg met het veld met een concrete investeringsagenda te komen voor de komende jaren? Is hij het ook met ons eens dat het erkennen en overbruggen van de loonkloof tussen het p.o. en het vo daar een belangrijk onderdeel van vormt, zoals benoemd in mijn motie hierover van december vorig jaar, die helaas met de kleinst mogelijke meerderheid werd verworpen? Hoe beoordeelt de minister in dat licht de signalen uit het veld dat steeds meer docenten in het p.o. de overstap naar het vo maken, waardoor het lerarentekort in het p.o. nog verder groeit?

Voorzitter. Terug naar de reden waarom ik dit debat aanvroeg. Met verbazing namen wij kennis van de enorme aantallen leraren in het basisonderwijs die dwars tegen de afspraken in de afgelopen jaren niet de sprong naar een hogere loonschaal hebben gemaakt, volgens de sector omdat er simpelweg te weinig geld zou zijn. Recent onderzoek door De Correspondent laat echter zien dat veel scholen die afgesproken 40% docenten in een hogere schaal best zouden kunnen betalen uit hun reserves. Hoe kijkt de minister tegen deze cijfers en conclusies aan? Hoe verklaart hij dat het op sommige scholen wel gelukt is de doelstelling te behalen en docenten een beter perspectief te bieden en op andere in de verste verte niet? Welke lessen zijn hieruit te trekken?

Voorzitter. Tot slot een vraag over de cao. De AOb, een van de partijen aan tafel, herkent zich niet in de door de minister genoemde percentages. Om iedere onduidelijkheid hierover te voorkomen: hoeveel gaan docenten er nou precies op vooruit? Daar begint het immers allemaal: bij de vrouwen en mannen voor de klas. Als we die niet de waardering en de beloning geven die ze verdienen, dan doen we onze kinderen en onze samenleving ernstig tekort.

De heer Beertema (PVV):

Als ik zo luister naar het verhaal van mevrouw Van den Hul, vraag ik me af — zij zal zich dat ook afvragen — hoe het komt dat er nu eindelijk een dynamiek op gang is gekomen, dankzij PO in Actie. Want zo kunnen we dat wel stellen. En wat heeft die vakbond van u nou eigenlijk gedaan, die AOb, dat PvdA-bolwerk? Wat hebben die nou decennialang gedaan? Helemaal niets, wat mij betreft, want ze hebben het basisonderwijs in een systeemcrisis gestort. Kunt u daar eens een waardering van geven?

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Hm, dit is een lastige vraag om te beantwoorden, vind ik. Dat is a omdat de heer Beertema mij vraagt om stelling te nemen tegen een vakbond die niet de onze is. Hij legt hier een verband met mijn partij dat ik graag verre van mij werp. En dat is b omdat de AOb een van de onderhandelingspartijen is in dit cao-akkoord. Ik denk dat zowel de AOb als PO in Actie als anderen om die tafel erin zijn geslaagd om een cao te bereiken, en dat is mooi. Wie daarbij wie vertegenwoordigt, is een vraag die niet aan mij is om te beantwoorden, maar aan de docenten in het veld.

De heer Beertema (PVV):

Ja, maar nou maakt u zich er wel heel gemakkelijk van af. Ik geloof dat iets van 3% van de leden van de AOb niet op de PvdA stemt, dus het is wel degelijk uw club. Ik stel vast dat al die voorzitters en die hele bond zich voortdurend bezighouden met bijvoorbeeld het beledigen van de PVV en het demonstreren met antisemieten in Amsterdam en met antifascisten enzovoort. Maar wat hebben ze nou qua kerntaak gedaan om het onderwijs, waar u zo'n warm hart voor heeft, een betere cao en betere werkomstandigheden te geven?

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Als inderdaad alle leden van de AOb op de PvdA hadden gestemd, hadden we vast meer dan negen zetels gehad. En dit debat gaat niet over het functioneren van de AOb. Als de heer Beertema daarover wil spreken, moet hij toch echt bij de AOb en zijn leden zijn en niet bij mij. De verdere connotaties die hij hierbij plaatst, laat ik graag aan het adres van de heer Beertema.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Van den Hul. Dan geef ik nu het woord aan de heer Rog namens het CDA.

De heer Rog (CDA):

Voorzitter. Van alle onderwijssectoren is het primair onderwijs de sector met de minste overhead: geen leaseauto's voor schoolleiders en geen fancy kantoren met hoogpolig tapijt voor de bestuurders. Toch is er in de afgelopen jaren ook veel kritiek geweest, ook van het CDA en van mij. Want bij sommige scholen steeg wél het bedrag op de bankrekening maar bleef het aantal leraren dat in een hogere schaal terechtkwam achter bij de gemaakte afspraken. De afgelopen anderhalf jaar stonden dan ook in het teken van acties voor minder werkdruk en voor meer salaris.

Gelukkig is er sinds het aantreden van dit kabinet veel gebeurd. Onlangs nog sloot de minister een werkdrukakkoord met werkgevers en werknemers. Al volgend schooljaar komt er daardoor 237 miljoen euro beschikbaar om extra ondersteunend personeel of leraren aan te trekken. Op schoolniveau, tussen de onderwijskundige schoolleiders en de lerarenteams, zal worden beslist hoe het geld voor werkdrukverlichting, oplopend tot 430 miljoen euro, het best kan worden ingezet. Ook voor de salarispositie van leraren is een enorme stap gezet. Leraren in het basisonderwijs gaan er met de nieuwe cao zo'n 8,5% op vooruit. Kom daar maar eens om in andere sectoren. Het vergde een bijzondere en ook terechte gezamenlijke inspanning van het kabinet, werkgevers en werknemers. Het kabinet stelde, na een jarenlange nullijn, boven op de inflatiecorrectie 270 miljoen euro ter beschikking. Maar ook de werknemers en de werkgevers zijn over hun eigen schaduw heengestapt. Zo wordt de bovenwettelijke WW-uitkering versoberd, zodat actieve leraren meer loon overhouden. En werkgevers komen over de brug nadat al vier jaar lang 20% van de leraren in een te lage schaal is ingeschaald. Ik heb deze minister en ook zijn voorganger vaak bevraagd over de functiemix, maar uiteindelijk wordt het geld daarvoor in deze cao alsnog toegevoegd aan het salarisgebouw. Ik zie dat echt als winst, maar ik heb ook een zorg.

Is de cao straks wel betaalbaar voor scholen zoals De Ark in Haarlem waar de afspraken over die functiemix al zeven jaar ruimschoots worden behaald? Gaan zij daar niet bovenop nog meer leraren in een hogere schaal moeten betalen? Aan de andere kant hebben wij bijvoorbeeld de St. Carolusschool in Soesterberg waar ondanks een zeer hoog eigen vermogen, slechts 13,5% van de leraren in die terechte hogere schaal zit. Gaan zij zich straks wel houden aan deze cao-afspraken? Zitten zij straks niet voor een dubbeltje op de eerste rij? Zal deze cao, vraag ik de minister, erin slagen om academische leerkrachten daadwerkelijk hoger in te schalen, net als in het vwo?

Kortom, hoe zorgen wij ervoor dat het beschikbare geld nu in de portemonnee van leraren en schoolleiders terechtkomt? Hoe gaat de minister dit controleren? Is hij bereid de Kamer te informeren over hoe de werkdruk daadwerkelijk wordt verlicht en wat de effectiviteit daarvan is? Wat vindt de minister ervan dat de bonden na het werkdrukakkoord en het cao-akkoord hebben aangegeven dat zij doorgaan met actievoeren? Blijven schoolbesturen deze acties dan weer financieren ook al staat hun handtekening, net als die van de vakbonden, onder zowel het werkdrukakkoord als het cao-akkoord?

Voorzitter. Ik ben vandaag vooral heel blij met het goede nieuws voor leraren in het primair onderwijs. Ik hoop dat het hogere salaris en de lagere werkdruk zullen bijdragen aan de aantrekkelijkheid van het vak van leraar. Ik hoop dat wij daarmee die grauwe deken van negativiteit over de sector kunnen wegtrekken.

Dank u wel.

De heer Kwint (SP):

Ik moest even snel opstaan. De heer Rog heeft samen met de heer Van Meenen enkele maanden geleden een motie ingediend om onderzoek te laten doen naar de functiewaardering. Dat was niet voor niets. Dat was om nu eindelijk eens een einde te maken aan de discussie over de vraag of primair en voortgezet onderwijs anders of gelijk zijn, of anders maar gelijkwaardig. Nu is in het nieuwe cao-akkoord een functiewaardering opgenomen en uit die functiewaardering komt naar voren dat het natuurlijk ander werk is, maar dat de zwaarte van het werk, de functiewaardering, in het primair onderwijs identiek is aan die in het voortgezet onderwijs. Wat gaan wij met deze uitkomsten doen?

De heer Rog (CDA):

Ik heb de minister opgeroepen om de Stichting van het Onderwijs, zeg maar de Stichting van de Arbeid van het onderwijs, een intersectoraal functiewaarderingstraject te laten doen. Dat heeft volgens mij nog niet plaatsgevonden. Ik vind uw interruptie in die zin een heel goede dat ik de vraag graag doorgeleid aan de minister om ons te melden of er inmiddels zekerheid over is dat zij dit gaan doen. Ik denk dat dit bij uitstek een taak is voor de Stichting van het Onderwijs. Ik zie er erg naar uit dat die sectoren het inderdaad met elkaar aandurven om te kijken wat het verschil in taken, zwaarte en verantwoordelijkheden is tussen die verschillende leraarfuncties, maar dat traject heeft nog niet plaatsgevonden.

De heer Kwint (SP):

Dat is geen antwoord op mijn vraag. Ik vroeg wat wij doen met de uitkomst zoals die nu in het nieuwe akkoord primair onderwijs is vastgelegd, namelijk een nieuwe functiewaardering waaruit blijkt dat beide beroepen weliswaar anders, maar wel even zwaar zijn. Laat ik het anders vragen. Is de heer Rog het in ieder geval met mij eens dat als de uitkomst is dat beroepen in dezelfde sector even zwaar en even verantwoordelijk zijn, de enige logische consequentie dan ook is dat daar een gelijke beloning tegenover staat?

De heer Rog (CDA):

Twee dingen. Eén: deze sector heeft een eigen functiewaarderingstraject gedaan en daaruit volgen nieuwe schalen. Leraren mogen ervan uitgaan dat zij conform die afspraken gewoon netjes worden ingeschakeld. Twee: ik heb de minister gevraagd om de Stichting van het Onderwijs op te roepen om tussen de sectoren door dat traject te volgen. Als dat traject wordt gevolgd, zal daar een conclusie uitkomen en dan pas kunnen wij kijken wat wij met die opbrengst doen. Ik heb aangegeven dat ik niet zie hoe die verschillen gelegitimeerd zijn, maar dat is niet aan mij en ook niet aan de heer Kwint, denk ik. Dat is echt een taak voor functiewaarderingsdeskundigen en zij zullen aan de bak moeten.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ik heb een andere vraag aan de heer Rog. De heer Rog constateerde in zijn bijdrage terecht dat er grote verschillen zijn in de manier waarop besturen van scholen met de afspraken zijn omgegaan. Wat zijn daar nou de oplossingen voor? Heeft de heer Rog een idee? Moeten we bijvoorbeeld besturen strenger gaan controleren? Moeten we meer zeggenschap geven aan leraren? Kan hij eens meedenken over oplossingsrichtingen voor die verschillen?

De heer Rog (CDA):

Volgens mij ben ik degene die hier sinds het niet nakomen van de functiemixafspraken vanaf 2015 de bewindspersonen jaar op jaar heeft aangesproken op onze verantwoordelijkheid. Per slot van rekening was het een tripartiete afspraak. De overheid speelde daar ook een rol in. Daar is belastinggeld voor overgemaakt naar de scholen. En dan vind ik dat wij er ook op toe moeten zien dat dit geld terechtkomt bij de doelen waarbij het terecht hoort te komen. Ik heb de minister daarom nu gevraagd om er bij de nieuwe afspraken voor te zorgen dat het geld nu wél terechtkomt waarvoor het bedoeld is. Dat is vier jaar lang niet gebeurd. Ik vind dat buitengewoon ernstig. Ik hoop dat dit met de nieuwe afspraken wel gebeurt. Ik heb de minister daarop aangesproken. Ik maak me inderdaad zorgen. Een school zoals de St. Carolusschool plaatst gewoon 13,5% van de leraren in schaal LB. Ik hoop dat van het lerarenteam van die school eenzelfde hoeveelheid leraren straks in een hogere schaal zit als op andere scholen die wel al voldoen aan de functiemixafspraken. Ik zou het heel verdrietig vinden als zo'n school met de afspraken die nu gemaakt zijn, wegkomt omdat hij jarenlang onder de afspraken heeft gedoken. Maar, zoals u weet, mevrouw Westerveld, zijn dat afspraken tussen sociale partners. En zij moeten dat nagaan. Wij hebben een verantwoordelijkheid tegenover de minister en ik hoop dat hij de Kamer daarover informeert.

De voorzitter:

Mevrouw Westerveld, tot slot.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ik dank de heer Rog voor zijn antwoord. Ik kan een heel eind met hem meegaan, maar als je de spelregels gelijk houdt, is het natuurlijk de vraag of je nu wel kunt garanderen dat de afspraken de komende jaren worden nageleefd. Dus mijn vraag aan de heer Rog zou zijn: vindt hij niet ook dat we misschien eens moeten kijken naar die spelregels? Moeten we bijvoorbeeld niet eens kijken naar de wet die wat zegt over de zeggenschap van leraren? Moet niet ook de Tweede Kamer daar wat strenger op zijn?

De heer Rog (CDA):

Ik denk echt dat de Tweede Kamer de minister moet controleren en ik hoop dat de minister ervoor zorgdraagt dat het geld dat wij als belastingbetalers met elkaar samenbrengen voor onderwijs terechtkomt bij de doelen die we hebben. In het regeerakkoord hebben we de afspraak opgenomen dat we dat strakker gaan controleren en dat wij daar mogelijk sancties tegenover stellen als daar geen gehoor aan wordt gegeven. Ik denk dat dit nodig is, gezien de ervaringen uit het recente verleden.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan de heer Rudmer Heerema namens de VVD.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Voorzitter. Allereerst het resultaat van de cao-onderhandelingen. Ik vind dit een mooi onderhandelingsresultaat. De werkgevers en werknemers hebben goed werk geleverd door voor de sector een mooie salarisstijging voor elkaar te krijgen. Ik had vier punten in mijn hoofd waarvan ik hoopte dat ze in deze cao geregeld zouden zijn: een hoger eindloon om het beroep aantrekkelijker te maken, normalisering van de bovenwettelijke regeling om meer ruimte te krijgen voor salarissen, een uitzondering op de ketenbepaling en de betere docent moet meer kunnen verdienen.

Voorzitter. Het eindloon gaat hoger worden en daardoor wordt, naar mijn mening, de aantrekkelijkheid van het beroep groter. De bovenwettelijke regeling wordt gelukkig genormaliseerd. Dat levert meer ruimte op voor salaris. En er komt een uitzondering op de ketenbepaling. Maar helaas, zo vindt de VVD, is er te weinig aandacht voor de betere docent. Met de nieuwe cao wordt het aantal jaren voor de klas beloond en niet zozeer de kwaliteiten van een leerkracht. Hoe houd je jonge, talentvolle leerkrachten vast als minder presterende collega's meer kunnen verdienen? Wij hopen dat het beter belonen van de betere docent in een volgende cao-onderhandeling gerealiseerd kan worden. Want niet alleen het salaris, maar juist de kwaliteit verhoogt de status en de aantrekkelijkheid van dit prachtige beroep.

Voorzitter. Dit kabinet, van de VVD, het CDA, D66 en ChristenUnie, heeft naast de 270 miljoen voor salarisverhoging 430 miljoen beschikbaar gesteld voor het verminderen van de werkdruk.

De heer Beertema (PVV):

Even terug naar die alinea van meneer Heerema over de betere docent. Hoor ik het goed dat hij pleit voor het invoeren van prestatiebeloning in het onderwijs?

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Ik kan me heel goed voorstellen dat een docent die beter werk aflevert ook meer zou moeten kunnen verdienen. Dus verschil in de lerarenkamer is wat ons betreft geen enkel probleem. Als ik kijk naar de criteria die bij de nieuwe schalen L10, L11 en L12 staan, dan is LA eigenlijk vergelijkbaar met L10 en LB met L11. En als je LC wilt worden, dus L12, dan moet je weer iets bovenschools doen. Ik vind dat gek. Ik vind dat je, als je als docent gewoon hartstikke goed werk levert, niet vast moet kunnen blijven hangen in L11, maar ook door zou moeten kunnen. Je bent dan immers gewoon een uitstekende docent voor die klas.

De heer Beertema (PVV):

Wij vinden elkaar hier wel. Ik ben bang dat de rest van de collega's hiervan gruwelt. Maar blijft het alleen bij een uitspraak hier, of gaat u hier ook als regeringspartij, als belangrijke regeringspartij, actie in ondernemen als het gaat om het regeerakkoord?

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Het regeerakkoord is gesloten. Ik heb net opgenoemd welke middelen daarin voor het onderwijs beschikbaar zijn gesteld. Ik zie op dit moment niet waar meer ruimte zou kunnen zitten. Mocht er ergens in de loop der tijd wel ruimte ontstaan, dan zal ik vanuit mijn partij in ieder geval wel zeggen: dit vind ik belangrijk om mee aan de slag te gaan.

De voorzitter:

Gaat u verder.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Ik hoor de heer Beertema zeggen dat dit eigenlijk een beetje een hartenkreet is. Nou, ik heb letterlijk gezegd dat ik hoop dat dit bij de volgende cao-onderhandelingen geregeld wordt. Ik kom straks ook nog terug op die kwaliteit van docenten.

Over dat traject van werkdruk is de VVD erg tevreden. Op elke school waar ik bij mijn werkbezoeken kom, hoor ik louter positieve verhalen over leerkrachten die zelf mee mogen bepalen hoe dit geld binnen de school ingezet wordt. Ik ben ontzettend benieuwd hoe deze miljoenen uiteindelijk door de scholen ingezet gaan worden.

Voorzitter. Ik ben vanaf vandaag vader van een schoolgaand kind. Mijn dochter Benthe is vandaag 4 jaar oud geworden en vrijdag heeft ze haar eerste schooldag. Als vader die een school moest kiezen heb ik vooral gelet op de kwaliteit: de kwaliteit van het onderwijs, van docenten en van resultaten. Wij investeren al jarenlang steeds meer geld in dat onderwijs. De investering per kind in het onderwijs is de afgelopen jaren alleen maar toegenomen. De kwaliteit is echter niet toegenomen. Sterker nog, die lijkt al jarenlang te dalen. Met deze investering van ruim 700 miljoen euro mogen we daarom meer kwaliteit verwachten. Kwaliteit moet de basis van deze sector zijn. Een leerkracht die meer salaris krijgt wordt niet automatisch een betere leerkracht. Het vasthouden van talentvolle docenten, omdat het perspectief beter is en omdat ze beter beloond kunnen worden als er aantoonbaar beter onderwijs wordt gegeven. Dat is wat het onderwijs aantrekkelijk maakt. Ik kan niet wachten tot we de kwaliteitsresultaten van deze forse investering terug kunnen zien.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan de heer Van Meenen namens D66.

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter. Ik feliciteer Benthe van harte met haar 4de verjaardag. Ik wens haar een heel mooie schooltijd toe. Dan heeft de heer Heerema die ook. Mijn eigen kleindochter gaat over precies een halfjaar naar school. De enige die zich daar druk en zenuwachtig over maakt, is opa. Het komt allemaal goed. We hopen het.

De voorzitter:

Komt goed.

De heer Van Meenen (D66):

Dank u, voorzitter. O, staat de klok al aan?

Voorzitter. Ik ga er snel doorheen. Vandaag bespreken we heel goed nieuws voor de bijna 78.000 basisschoolleraren in Nederland. Dat is niet dat het bijna zomervakantie is — dat is ook mooi — maar dat acht maanden na de grote staking in het Zuiderpark een loonsverhoging van gemiddeld 8,5% is gerealiseerd. D66 vindt dat de leraren in het basisonderwijs dat hebben verdiend. Na jarenlange stilstand investeert dit kabinet 270 miljoen in de salarissen van leraren. Het is onderdeel van een bredere investering in het basisonderwijs, want er gaat natuurlijk ook jaarlijks structureel 430 miljoen naar het verlagen van de werkdruk.

In oktober is het helemaal feest, want rond de Dag van de Leraar krijgen de docenten 42% van een extra maandsalaris en een bonus van €750. Voor een leraar in een klas met 25 kinderen betekent dit per 1 september dat hij er gemiddeld €250 bruto op vooruitgaat en €3.800 krijgt om investeringen te doen die de werkdruk verlagen. Dat zijn belangrijke stappen om het belangrijke, misschien wel het belangrijkste, beroep van leraar weer te waarderen en het beste onderwijs aan kinderen te geven. Kan de minister toelichten hoe het gaat met de uitvoering van de motie-Rog/Van Meenen over het functiewaarderingstraject? Dit is net al even aan de orde geweest.

Voorzitter. In de afgelopen jaren hebben de basisschoolbesturen zich niet allemaal — vele niet — gehouden aan de afspraken rond de functiemix. De belofte met de functiemix was om in 2014 40% van de leraren in een hogere salarisschaal te zetten. In 2017 was dit slechts voor 26% bereikt. Het geld dat hiervoor beschikbaar was, is niet op de goede plek terechtgekomen. En dit terwijl het speciaal onderwijs en het voortgezet onderwijs de afspraken wel zijn nagekomen. De schoolbesturen, vele daarvan althans, hebben hierin teleurgesteld. D66 vindt het goed dat er nu verantwoordelijkheid is genomen en dat de bestemde 70 miljoen toch nog bij de salarissen is gelegd. Maar ik sluit me wel aan bij de vragen die de heer Rog hierover heeft gesteld. De komende jaren zullen de docenten, de medezeggenschapsraden en de politiek scherp in de gaten houden of deze afspraken nu wel worden nagekomen. De open site Functiemix.nl is een zeer goed middel waarmee deze controle kan worden uitgevoerd. Kan de minister toelichten of een vergelijkbare site kan worden opgesteld met afspraken uit de huidige cao?

Voorzitter. Dan de normalisering van de bovenwettelijke regelingen, evenals de functiemix een resultaat van, ik zeg het maar even, het beleid van dit kabinet. Juist hierbij houden we de druk op de besturen om te zorgen dat ook dit betrokken wordt bij de verhoging van de salarissen. De aanvullende uitkeringen zijn genormaliseerd door te korten in omvang en tijd. Toch blijft er een overbruggingsuitkering vanaf acht jaar voorafgaand aan de pensioenleeftijd. D66 wil die graag verder inkorten. De komende jaren stijgen de uitgaven voor deze uitkering door de vergrijzing. Dat gaat weer ten koste van het salaris van jonge docenten. Ervaren docenten zijn essentieel voor kennisoverdracht en het leren voor de klas van nieuwe docenten. De regelgeving zou dus zo veel mogelijk moeten aanmoedigen om les te blijven geven tot het pensioen, zeker met het oog op het lerarentekort. Graag een reactie van de minister.

De minister heeft eerder beloofd een brief op te stellen over het lerarentekort. In het onderhandelaarsakkoord vragen de partners een gesprek met de minister over het verlagen van de urennorm met behoud van onderwijskwaliteit. Graag hier alvast een reactie van de minister. Kan hij in zijn brief over het lerarentekort deze optie verder uitwerken?

Tot slot. Waarschijnlijk hebben maar weinig leraren de tijd om dit debat te volgen. Er zitten er wellicht een paar, maar de meesten zijn hard aan het werk op school in deze tijd. Dit is altijd een rommelige, maar mooie tijd. Via deze weg wil ik de leraren graag succes wensen met de laatste loodjes en alvast een welverdiende vakantie toewensen. Op naar een beter schooljaar voor jullie!

Ik dank u, voorzitter.

De heer Kwint (SP):

De heer Van Meenen refereerde heel even kort aan de functiewaardering. Hij heeft natuurlijk ook de conclusies gelezen die nu in het cao-akkoord zijn vastgelegd. Deelt hij dan ook de noodzakelijke gevolgtrekking daaruit dat primair en voortgezet onderwijs in principe van gelijke waarde en gelijke zwaarte zijn en dus een gelijke beloning verdienen, al hoeven we dat niet meteen vandaag te regelen?

De heer Van Meenen (D66):

In diezelfde motie wordt de kloof die er is, erkend. Ik kan me verder aansluiten bij de woorden van de heer Rog, de eerste indiener van deze motie. Ik zou zeggen: laat de Stichting van het Onderwijs nu laten zien wat zij waard is. Daar zitten alle werkgevers en alle bonden uit het onderwijs bij elkaar. Het is echt een heel belangrijke opgave voor het hele onderwijsveld om dit nu uit te voeren. Dan kunnen wij goed zien hoe het met die vergelijkbaarheid zit.

De heer Kwint (SP):

Maar daar hebben wij de Stichting van het Onderwijs niet voor nodig. De functiewaarderingssystematiek is niet iets wat je even op de achterkant van een bierviltje uittekent. Daar zijn afspraken over gemaakt, daar is een hele methode voor. Die methode is toegepast in het primair onderwijs en in het voortgezet onderwijs en leidde in allebei de gevallen tot een gelijke waardering of zwaarte. Dan kunnen wij dat nu voor de vorm wel vragen aan de Stichting van het Onderwijs, maar dan hebben wij toch al de informatie waar de Stichting van het Onderwijs uiteindelijk mee aan de slag zal gaan?

De heer Van Meenen (D66):

Wij hebben niet voor niets deze motie ingediend, om dit aan de Stichting van het Onderwijs te vragen. Ik wil daar eerst een reactie van hebben. Het zou heel merkwaardig zijn als die motie niet eerst uitgevoerd wordt en wij op basis van los van elkaar staande cao's, elk met hun eigen traject, onze conclusies gaan trekken.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

De heer Van Meenen noemde, terecht, de site van de functiemix een goed voorbeeld van transparantie. Je kunt daarop per schoolbestuur zien in hoeverre zij de afspraken wel of niet zijn nagekomen. Ik heb zelf ook een aantal scholen even gecheckt. De heer Van Meenen zegt: eigenlijk zouden we dat ook moeten doen met de afspraken uit de cao. Dat ben ik wel met hem eens. Dat is mooi. Dan heb je transparantie. Maar wat dan? Wat als blijkt dat op een aantal scholen afspraken niet goed worden nagekomen? Hoe lossen we dat dan op?

De heer Van Meenen (D66):

Mevrouw Westerveld stelde een vergelijkbare vraag aan de heer Rog. Zij vroeg eigenlijk: moeten we niet ook naar ons systeem kijken? Ik vind dat ook. Ik vind werkelijk dat we nu al te lang zien dat er te veel ruimte is voor bepaalde schoolbesturen om hun eigen gang te gaan en zich te weinig aan te trekken van de afspraken die we hier met elkaar hebben gemaakt en de doelen die we hier met elkaar hebben afgesproken of die het onderwijsveld onderling afspreekt. Ik vind werkelijk dat we daar iets mee moeten, maar dat debat vind ik breder dan dit debat, want dat gaat ook over andersoortige afspraken dan alleen maar die over geld. Over dat onderwerp zou ik het graag maandag met u willen hebben. Dat zal ik dan ook zeker doen.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Meenen. Dan geef ik nu het woord aan de heer Bruins namens de ChristenUnie.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Voorzitter. Dit kabinet investeert structureel 1,9 miljard per jaar extra in onderwijs. Na jaren van bezuinigen en het ene gat vullen met het andere wordt er weer serieus geïnvesteerd in de toekomst van onze kinderen. De sector die hier verreweg het meest van profiteert, is het basisonderwijs. En dat is goed. De afgelopen jaren is de basisschoolleraren veel in het vooruitzicht gesteld, maar kregen ze niks. Terecht kwam de beroepsgroep in opstand, dankzij de boots-on-the-groundbeweging PO in actie. Dit kabinet investeert in lerarensalarissen en stelt extra geld beschikbaar voor het verminderen van de werkdruk. Het was dan ook goed nieuws toen we 6 juni jongstleden konden vernemen dat werkgevers en werknemers een onderhandelaarsakkoord hadden bereikt over een nieuwe cao voor het primair onderwijs. De sociale partners zorgen er zo voor dat het extra geld zo snel mogelijk bij de leraren terechtkomt. Er zijn nieuwe, modernere functiebeschrijvingen gekomen en het loongebouw wordt aangepakt. De salarisschalen worden aangepakt en er komt een forse salarisverhoging. Iedere leraar profiteert hiervan.

Voorzitter. Er zijn goede afspraken gemaakt over de verdeling van werk en het beleggen van verantwoordelijkheden zo laag mogelijk in de organisatie. Want leraren zijn er klaar voor om het heft weer in eigen handen te nemen als het gaat om de toekomst van hun vak. Ik wil de overheid en alle ouders oproepen om de meesters en juffen daarin te steunen. Zij verdienen ons respect, omdat zij dag in, dag uit bezig zijn met onze kinderen, met de toekomstige generatie, en daarmee met de toekomst van ons land.

De middelen voor het verminderen van werkdruk kunnen naar eigen inzicht worden besteed door de scholen. Het ministerie bemoeit zich daar niet mee, en ook dat is goed nieuws. Is hiermee dan alles koek en ei? Nee, zeker niet. Het lerarentekort is nog lang niet opgelost. En leraren zitten vaak klem tussen de eisen van de overheid en de verwachtingen van de ouders. Die verwachtingen van ouders worden bovendien gevoed door de enorm ambitieuze uitspraak van toenmalig staatssecretaris Dekker, die zei dat ieder kind recht heeft op passend onderwijs, terwijl hij tegelijk de budgetten bevroor en het hele systeem overhevelde naar de regio, inclusief verevening. De verwachtingen van ouders zijn torenhoog, en er komt steeds meer maatschappelijke problematiek het klaslokaal binnen. En steeds meer wordt het maar vanzelfsprekend gevonden dat de school het oplost.

Voorzitter. De ChristenUnie ziet de school als een waardegemeenschap van leraren, ouders en leerlingen samen. Leraren en ouders hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid. En het is niet voor niets dat ouderbetrokkenheid de belangrijkste indicator is voor het schoolsucces van een kind. Dat het nog steeds uitmaakt waar je wieg staat, komt voor een belangrijk deel door de ouders die al dan niet betrokken zijn bij, geïnteresseerd zijn in en meepraten over het onderwijs op school. In het regeerakkoord staat: "Scholen, kinderen en jongeren floreren bij ouderbetrokkenheid, en daarom willen we de samenwerking tussen school en ouders versterken". Mijn vraag aan de minister vandaag is: hoe gaat hij concreet invulling geven aan deze zin uit het regeerakkoord? Als ouderbetrokkenheid zo bepalend is voor het schoolsucces van een kind, als we weten dat naast regeldruk van een veeleisende overheid, veeleisende en niet betrokken ouders zo bijdragen aan het gevoel van werkdruk bij leraren, hoe gaat de minister de samenwerking tussen school en ouders versterken?

Voorzitter. Dat is voor mij vandaag mijn vraag aan de minister. Dank u wel.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Ik heb nog een vraag aan collega Bruins over de verschillen in scholen, die ook door mij net zijn aangestipt. Is de heer Bruins het met mij eens dat het lerarentekort op sommige scholen in grote steden andere effecten heeft en daardoor meer voelbaar is dan op andere scholen?

De heer Bruins (ChristenUnie):

Mevrouw Van den Hul stelt mij een vraag waarvan ik het gevoel heb dat ik er haast geen nee op zou kunnen antwoorden. Dus ...

De voorzitter:

Dus?

De heer Bruins (ChristenUnie):

Ik vraag mij af waar zij precies naartoe wil. Dus laat ik ja zeggen.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Mijn vraag was er eigenlijk meer op gericht, dat de heer Bruins een verband legt tussen ouderbetrokkenheid en kansenongelijkheid. Ik zie dat verband tussen kansenongelijkheid en verschillen tussen scholen ook zeker waar het gaat om het lerarentekort. Mijn vraag was eigenlijk, is de heer Bruins het met mij eens dat kansenongelijkheid verdergaat dan alleen ouderbetrokkenheid, maar dat dat juist ook te maken heeft met fundamentele ongelijkheid in de verdeling, bijvoorbeeld tussen wijken en tussen scholen onderling?

De heer Bruins (ChristenUnie):

Dank u wel dat ik nog een nadere toelichting kreeg. We praten in deze Kamer vaak over segregatie. Er zijn heel duidelijk aanwijsbare kloven in onze samenleving tussen praktisch en theoretisch opgeleide mensen, tussen mensen met een hoog en een laag salaris. Tussen mensen met een afkomst vanuit dit land en vanuit andere regio's. Er zijn fundamentele kloven in dit land. Die segregatie zien wij in onze samenleving. Daar maakt de ChristenUnie zich ook zorgen om. Die vertaalt zich ook naar verschillen tussen scholen, want scholen zijn deel van onze samenleving en staan in allerlei wijken. We zien dat er ook scholen zijn die juist nog een verzamelplaats zijn voor kinderen uit allerlei rangen en standen.

De voorzitter:

Maar nu het antwoord ...

De heer Bruins (ChristenUnie):

Dat vind ik heel mooi. We zien ook juist dat dat in het bijzonder onderwijs plaatsvindt. Maar segregatie zien we in de samenleving en dus vertaalt zich dat ook naar de schoolpraktijk.

De voorzitter:

U heeft het toegelicht, maar echt concreet ingaan op de vragen, want anders wordt het een theoretische discussie. Tot slot, mevrouw Van den Hul.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Ik heb nog steeds geen antwoord gehoord op mijn vraag wat de heer Bruins vindt van de relatie tussen het lerarentekort en de kansenongelijkheid en de segregatie op scholen. Is hij het met ons eens dat op sommige scholen in sommige wijken dat lerarentekort nog problematischer is dan op andere scholen?

De heer Bruins (ChristenUnie):

Als ik de vraag zo mag lezen dat mevrouw Van den Hul zegt dat het lerarentekort op sommige plekken in Nederland urgenter, nijpender is dan op andere plekken — ik kan me ook voorstellen dat sommige leraren het prettiger of minder prettig vinden om in bepaalde delen van Nederland wel of niet les te geven — dan zie ik inderdaad dat er op sommige plekken echt een enorm tekort is en dat het buitengewoon lastig is om aan goede, bevoegde leraren te komen.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan de heer Kwint namens de SP.

De heer Kwint (SP):

Voorzitter. De kogel is door de kerk. Er ligt een nieuwe cao. Laten we beginnen met het goede nieuws. Er ligt een cao-akkoord, moet ik zeggen.

Het goede nieuws is de loonstijging en het toevoegen van de gelden van die mislukte functiemix aan de lonen van leraren, waar dat geld natuurlijk voor bedoeld was. Want die resultaten — het is al eerder gezegd — leken eigenlijk nergens op.

Het goede nieuws is ook de manier waarop dit akkoord tot stand is gekomen, door zelfverzekerde, actiebereide leraren die zich niet langer met een kluitje in het riet lieten sturen. Die zelfverzekerde leraren gaan trouwens gewoon door, want de al eerder genoemde loonkloof met bijvoorbeeld het voortgezet onderwijs wordt niet gedicht, terwijl — ik zei het net in een interruptie al — uit de waardering van deze functies blijkt dat, wat de SP al tijden zegt, er geen enkele rechtvaardiging is voor dit verschil.

Nu waren het onder andere CDA en D66 die dit onderzoek graag wilden, dus wat gaan we nu met de uitkomst doen? Ik vroeg het zonet al. Sinds het vorige kabinet extra geld vrijmaakte voor de lerarensalarissen heeft dit kabinet op dat essentiële punt — natuurlijk wel bij de werkdrukgelden — er niet meer iets bijgedaan. Maar als je de inspanning ziet, als je bijvoorbeeld het fanatisme ziet waarmee deze vier partijen, tegen beter weten in, tegen experts in, tegen eigen ambtelijke adviezen in, per se 1,6 miljard willen weggeven aan buitenlandse beleggers, dan vraag je je soms toch af waar de prioriteiten liggen. Kies u nu voor het schrappen van bijvoorbeeld de dividendbelasting, of kiest u voor goed onderwijs met een eerlijke beloning voor onze docenten? Want ja, er worden stappen gemaakt, maar er zijn nog een hoop vragen te beantwoorden. Bijvoorbeeld: de 8,5% die ik op meerdere plaatsen al genoemd heb gezien, hoe is die nu precies opgebouwd? Wij zijn overladen met tabellen en informatie en dat waardeer ik, want dan kunnen wij zelf zien hoe het precies zit. Maar voor welke groep leraren telt die 8,5% nou? Hoeveel leraren gaan er daadwerkelijk 8,5% op vooruit en welke leraren zijn dat?

Het probleem in ons onderwijs is gigantisch aan het worden. Het lerarentekort dreigt ons onderwijs in een crisis te storten. Niet alleen wij zeggen dat er nu niet genoeg gebeurt. Ook de Onderwijsraad luidt de noodklok. Ik daag iedereen hier uit die het rapport gelezen heeft: noem mij een moment dat de Onderwijsraad feller aan de bel getrokken heeft dan deze keer. Ik heb het nog nagekeken: de Onderwijsraad bestaat echt al 99 jaar. Niemand kan er verrast door zijn, want de combinatie van salaris, werkdruk en status wordt al tijden genoemd, door oppositie en coalitie, door de regering, door leraren, door vakbonden. De vraag aan de coalitie en het kabinet is dan eigenlijk een hele simpele: gelooft u de analyse van de Onderwijsraad? Deelt u de conclusie dat wat er nu gebeurt, goed is en een vooruitgang is, maar dat het niet genoeg is om het grote probleem van het naderende lerarentekort te keren?

De Onderwijsraad waarschuwt ook dat de status van het beroep moet verbeteren. De status hangt natuurlijk samen met de beloning maar ook met andere zaken. Het slechtste wat je dan kunt doen, is morrelen aan de eisen. Samen met collega Westerveld heb ik aan de bel getrokken over een eenjarige lerarenopleiding. Volgens ons is het een onmogelijke taak. Het beroep van leraar is te ingewikkeld om zomaar in één jaar even te leren. Deelt de minister onze mening dat de strijd voor de status van het beroep van leraar zich slecht laat combineren met dit soort stoomcursussen en voorbereidingen op een leven voor de klas?

Ik heb nog een andere vraag over het gesloten cao-akkoord. Er lag ook nog een motie van mij en de heer Beertema (27923, nr. 286) over salarissen van bestuurders onderbrengen in de onderwijs-cao. Ik was toch benieuwd of daar nog iets mee gaat gebeuren in de op handen zijnde cao. Hoezeer de SP de loonstijging die nu geboden wordt ook waardeert, je overbrugt er niet het verschil mee met de gemiddelde hbo'er. Je overbrugt daarmee ook niet het verschil met mensen op andere plekken in het onderwijs. Internationaal halen wij onze achterstand ook niet in. Denkt het kabinet dat dit genoeg is om mensen te overtuigen het onderwijs in te gaan?

De oproep van de SP voor de toekomst van het onderwijs is duidelijk. Trek de enige mogelijke conclusie uit het onderzoek waaruit blijkt dat leraren in het primair onderwijs en in het voortgezet onderwijs een even zwaar beroep hebben en kies voor een gelijke beloning. Bewaak de kwaliteit van onze leraren. Stop bijvoorbeeld ook de jacht van uitzendbureaus op docenten. Dat kan allemaal van die centen die nu over de grens naar aandeelhouders dreigen te worden gekieperd. En dan houd je nog geld over ook.

De voorzitter:

Abrupt kwam er een einde aan uw speech. Dank u wel, meneer Kwint. Dan geef ik nu het woord aan mevrouw Westerveld namens GroenLinks.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Dank, voorzitter. Het is fijn dat er een nieuw cao-akkoord ligt voor het primair onderwijs. Een eerste stap wordt gemaakt in het verhogen van de beloning van leraren, maar we zijn er nog niet. Niet voor niets bevat de eerste bijlage bij het cao-akkoord een salaristabel waarin staat wat er gebeurd zou zijn als er 900 miljoen euro werd uitgetrokken voor salarissen. Het is duidelijk dat alle partijen aan de onderhandelingstafel eigenlijk dit willen bereiken, want iedereen is het ermee eens dat het beroep van leraar aantrekkelijker moet worden. Hoe zit de minister dit? Geven de nieuwe cao-afspraken zo'n impuls dat we het lerarentekort hiermee oplossen? Of is hij het met de onderhandelaars eens dat de salaristabel in de bijlage van het cao-akkoord eigenlijk het streven zou moeten zijn?

Voorzitter. Het aantrekkelijk maken van het beroep gaat niet zonder het verlagen van de werkdruk. Hier is natuurlijk ook eerder een akkoord over gesloten, maar bij dit cao-akkoord viel me iets op. Het onderwijsondersteunend personeel kan een hele belangrijke rol spelen in het verlagen van de werkdruk van leraren, maar over deze ondersteuning las ik weinig in het cao-akkoord. Ik vraag de minister: wordt het niet eens tijd om ook te kijken naar de functieomschrijving van deze stille motor in de scholen en naar het salaris dat zij verdienen?

Een goede opleiding draagt ook bij aan de aantrekkingskracht van het beroep. Collega Kwint refereerde daaraan. We hebben vragen gesteld over de eenjarige masteropleiding. Ik zou de minister nog willen vragen: hoe kan het nou dat deze opleiding 240 studiepunten beslaat? Is dat überhaupt mogelijk? Is dat überhaupt toegestaan?

Voorzitter. De minister liet ons weten dat de salarisverhoging in 2018 zo'n 8,5% beslaat. Meer partijen hebben daar al vragen over gesteld. Ik sluit mij daarbij aan, want ook de Algemene Onderwijsbond, die zelf aan tafel zat, herkent zich niet in dit percentage. Zoals gezegd, is deze cao een stap in de goede richting, maar met deze cao zijn de problemen nog niet opgelost. Het lerarentekort moet topprioriteit worden, want we weten allemaal dat we in 2027 een tekort hebben van bijna 16.000 leraren. We zien nu de kwalijke gevolgen al: kinderen die naar huis worden gestuurd, klassen die te vol zijn en een veel te hoge werkdruk onder leraren. Het afgelopen jaar heb ik met de collega's verschillende oplossingen aangedragen. Zo heb ik in een van mijn eerste debatten — dat was nog met staatssecretaris Sander Dekker — aan de staatssecretaris gevraagd om een concreet plan te maken met heel concrete streefcijfers en heel concrete doelen. Daar wilde de staatssecretaris niet aan, deze minister ook niet. Hij zei eigenlijk: we doen al van alles. Ik ben dat met hem eens, maar toch lijkt het mij nog steeds goed om een samenhangend plan met concrete doelstellingen te maken. Ook de Onderwijsraad zegt dat. Hoe reageert de minister op die brandbrief?

Ik heb in het begrotingsdebat in december aangedrongen op een toegankelijke website met informatie voor studiekiezers. Die website heeft het ministerie nu. Ik vraag de minister of daar veel mensen op afkomen, wat de bezoekersaantallen van de website zijn en of er een beeld is van wat dat doet voor aankomende studiekiezers. Bovendien weten wij dat wij het lerarentekort met gemak oplossen als we een manier vinden om die 31.000 mensen die alleen al in het basisonderwijs deel uitmaken van de stille reserve weer voor de klas te krijgen. Twee derde geeft aan daarvoor open te staan. Zijn er al pogingen gedaan om deze mensen te bereiken?

Dan de functiemix. Tien jaar geleden werd afgesproken dat 40% van de leraren in loonschaal LB moest zitten. We weten allemaal dat dit niet is gebeurd. Dan is de vraag waarom dat niet is gelukt. In dat kader is het onderzoek van de correspondent aangehaald. Daaruit blijkt bijvoorbeeld dat veel schoolbesturen genoeg financiële middelen hadden om deze hogere schalen te betalen. Klopt dat? Is het zo dat jaar in jaar uit die 70 miljoen niet is uitgegeven aan het doel waarvoor dat was bestemd? Waar is het geld dan gebleven? Voor de toekomst maken deze afspraken over de functiemix niet meer uit, want in de nieuw afgesloten cao is besloten om die 70 miljoen te gebruiken voor het verhogen van de salarissen. Maar toch voelt het ongemakkelijk. Een aantal collega's heeft daar al vragen over gesteld.

Zou de medezeggenschap niet meer bij het beleid op scholen moeten worden betrokken? We zien bij de afspraken over het werkdrukakkoord dat lerarenteams graag betrokken willen worden, en dat dit werkt. Ziet de minister een rol voor de inspraak van lerarenteams op meer plaatsen en zo ja, wil hij die inspraak versterken? De zeggenschap draagt namelijk bij aan de kwaliteit op scholen en het draagvlak voor de afspraak.

De voorzitter:

Dank, mevrouw Westerveld.

Ten slotte is het woord aan de heer Beertema, namens de PVV-fractie.

De heer Beertema (PVV):

Voorzitter. De vakbonden en de werkgeversorganisatie PO-Raad moeten zich doodschamen. Ze zijn druk geweest met van alles en nog wat in hun gewichtige organisaties. De AOb heeft het er druk mee gehad om de toenmalige minister zwaar te beledigen, om mij van racisme te betichten, dat soort dingen. Daar waren ze altijd heel goed in. Op mijn uitdrukkelijke verzoek om dat dan waar te maken — hoe en waar heb ik dan racistische uitspraken gedaan? — is nooit gereageerd. Er is ook nooit een excuus gekomen. Nee, de AOb vindt mij kennelijk nog altijd een racist. Ze roepen het, ze houden het vol, zonder dat ooit waar te maken en dat is het dan. Nou ja, zo rolt de AOb nu eenmaal, maar dat is bepaald niet de enige reden dat ze zich moeten doodschamen. Het concept-cao-akkoord dat er nu ligt, komt jaren te laat. Decennialang heeft deze waardeloze vakbond, deze parasiet op de kosten van goedgelovige leden, haar kerntaken zo verwaarloosd, net als de PO-Raad trouwens, dat ze het basisonderwijs naar de rand van de afgrond heeft geholpen. Onder hun ogen tekende zich een systeemcrisis af die zijn weerga niet kende. Het mooie beroep van leraar werd uitgekleed tot op het bot.

Dit akkoord lijkt een stap in de goede richting, maar het is een heel kleine stap. De problemen blijven enorm urgent. Er tekent zich een lerarentekort af in het po, oplopend naar 10.000 fte's in 2025. Dat is niet zo maar een probleem, dat is een systeemcrisis. Ik heb het al vaker gezegd. Is het nu wel of niet zo dat de inzet van 270 miljoen van dit kabinet eigenlijk al was toegezegd door het vorige kabinet? Daarbij spreekt de minister ook nog over een salarisstijging van gemiddeld 8,5% voor de leraren, terwijl in de cao een loonsverhoging van 2,5% is afgesproken. Vanwaar deze discrepantie? Nu wordt het interessant wat mij betreft. Er wordt in het akkoord ook gesproken over het aantrekkelijk maken van carrièrepaden in het p.o. door meer functiedifferentiatie. Dat klinkt altijd mooi en aantrekkelijk, maar wat betekent dat nou eigenlijk? Een leraar moet in de eerste plaats leraar zijn: lesgeven en kennis overdragen aan volgende generaties. Het moet een pedagoog zijn die het heerlijk vindt om les te geven en met een klas aan het werk te zijn. Dat is de kern van het beroep. We lossen het lerarentekort toch niet op door in te zetten op mensen die louter en alleen kiezen voor het leraarschap omdat er een aantrekkelijk carrièrepad in het vooruitzicht ligt? Een snelle volgende stap, die eindigt in een eigen kantoortje waarvan er al veel te veel zijn in het onderwijs: teamleiders, coördinatoren, begeleiders, counselers enzovoort.

Er wordt in het akkoord nauwelijks aandacht besteed aan de professionele ruimte die de leraar nodig heeft om het beroep weer echt aantrekkelijk te maken. Natuurlijk: betere salarissen, betere contracten en minder werkdruk zijn allemaal belangrijk. Maar wat het beroep weer echt aantrekkelijk kan maken zien de bonden en die PO-Raad dan weer niet. Want dat is niet: zo snel mogelijk in een kantoortje komen te zitten. Maar: je eigen professionaliteit als pedagoog ten volle kunnen benutten in alle vrijheid, zonder dat er teamleiders, coördinatoren, directieleden en bestuurders in je nek hijgen. De leraar in het centrum van het onderwijsleerproces, het enige proces dat ertoe doet, in welke school dan ook, en het sobere en bescheiden management daaromheen als dienende en faciliterende kracht: geloof me, voorzitter, alleen zo slagen wij erin om het beroep weer aantrekkelijk te maken voor grote groepen jongens en meisjes die eigenlijk dolgraag het onderwijs in zouden willen, maar dat niet doen omdat zij geen zin hebben in een professioneel leven waarin zij de trekpop zijn van managers met grote ego's en van de broodprofeten van de eeuwige onderwijsvernieuwingen.

Wij vinden dat de minister zijn uiterste best heeft gedaan om de leraren in het p.o. tegemoet te komen. De leraren hebben meer reden om de minister te danken dan die charlatans van vakbonden, waarmee ik overigens niet PO in actie bedoel, de enige bond die de naam vakbond waardig is.

Tot slot. Het herstelplan vergt tijd. Er is een mooie stap gezet en de minister heeft maximaal ingezet. Meer zit er niet in, dat is ook mijn overtuiging. Maar de bonden hebben nu alweer aangekondigd dat nieuwe acties niet van de baan zijn. Volgens AOb en PO in actie is er nog ongeveer 600 miljoen nodig om de salarissen van leraren recht te trekken, maar dat geld is er niet. Wat is nu eigenlijk de waarde van dit akkoord als de onderwijsbonden nu alweer nieuwe acties hebben aangekondigd, nog voordat de inkt van de handtekeningen onder het akkoord is opgedroogd? Zet dan geen handtekening, als je dit akkoord blijkbaar onacceptabel vindt. Wat mij betreft zijn verdere acties, nadat met veel aplomb dit akkoord tot stand is gekomen, echt onacceptabel. Dat kan je de ouders echt niet aandoen. Ik waarschuw er alvast maar voor.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Beertema. Daarmee zijn we aan het eind gekomen van de eerste termijn van de kant van de Kamer. De minister kan direct antwoorden, maar ik wil eigenlijk twee minuten schorsen.

De vergadering wordt van 11.06 uur tot 11.08 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik geef de minister het woord.

Minister Slob:

Dank u wel, voorzitter. Ook dank aan de Kamerleden voor hun inbreng in eerste termijn.

Voorzitter. Er zijn weleens belangrijke gebeurtenissen, ernstig of soms heel plezierig, waarvan je jaren later nog precies het moment weet dat je daarvan hoorde. Als het gaat om ernstige gebeurtenissen, dan heb ik dat zelf met 9/11 of met de MH17-ramp. Ik kan nog helemaal teruggaan naar die momenten. Bij plezierige gebeurtenissen kun je dat ook hebben. Komend weekend wordt mijn kleinzoon 1 jaar, en ik weet nog precies hoe ik me voelde en waar ik was toen wij hoorden dat hij geboren was.

Misschien dat de cao waar we nu over spreken en het moment dat ik hoorde dat die was afgesloten, ook wel in dat rijtje terecht kunnen komen. Ik was in Venlo. Het was 6 juni en we hadden net vrij uitvoerig gesproken met vertegenwoordigers uit het vo en het p.o. over de Staat van het Onderwijs, waarover we volgende week ook met de Kamer in gesprek zullen gaan. Toen kreeg ik het telefoontje van de voorzitter van de PO-Raad, Rinda den Besten, die zei: we hebben een onderhandelingsakkoord. Ik weet, en u weet dat ook, dat de verschillende achterbannen nog definitief hun fiat moeten geven. Alleen de AVS heeft dat nu al officieel gedaan. Ik zag een peiling van "PO in actie" die er hoopvol uitziet: het lijkt erop dat het daar ook zal gaan lukken. Ik hoop dus dat de verschillende achterbannen heel snel — voor 2 juli moet dat gebeuren — akkoord zullen gaan met het onderhandelingsakkoord dat er nu ligt.

Dan durf ik wel te zeggen dat er echt een memorabele cao is afgesloten, die wat mij betreft met kapitale letters in de cao-annalen van het primair onderwijs kan worden bijgeschreven. Van mijn kant en van de kant van het kabinet ook complimenten aan de vertegenwoordigers van de werkgevers en werknemers, die hieraan hebben gewerkt. Het is namelijk echt een heel erg mooi resultaat. Ook vanuit de Kamer is dat in de eerste termijn nadrukkelijk onderstreept, denk ik.

Dat resultaat kon bereikt worden omdat er loonruimte is, die wordt gebruikt. Dat kon ook bereikt worden, omdat dit kabinet — ik bedoel: een kabinet kan wel zeggen dat iets belangrijk is, maar uiteindelijk moet je het gewoon doen en geld beschikbaar stellen — 270 miljoen euro beschikbaar heeft gesteld voor het primair onderwijs, om aan de salarissen van docenten te besteden. Dat resultaat kon ook bereikt worden doordat geld dat wel al verstrekt was voor de functiemix, die 70 miljoen, uiteindelijk ook in de cao en in de lonen verwerkt zal worden de komende tijd. Dat geld was in onze ogen in eerste instantie niet toegepast voor het doel waar het voor bedoeld was. Ik kom straks overigens nog even apart terug op de functiemix. Het zijn hele mooie afspraken, die uiteindelijk ook leiden tot forse salarisverhogingen voor docenten. Ik kom straks nog even concreet terug op wat dat voor docenten gaat betekenen. Daar is door de Kamer ook om gevraagd.

Ik vind de cao ook mooi, omdat er bij de bovenwettelijke werkloosheidsregeling, waarvan het kabinet heeft gevraagd om dat in ieder geval te normaliseren, nu ook stappen zijn gezet. U weet dat daar vooraf veel weerstand tegen was. We hebben daar in de Kamer ook uitgebreid over gesproken op verschillende momenten. Maar uiteindelijk hebben de betrokken partijen die de cao, het onderhandelingsakkoord, hebben afgesloten ook hier stappen gezet en ook daar wil ik hen voor complimenteren, met name ook de bonden, zoals AOb, CNV Onderwijs en PO in actie, die hier ook in zijn meegegaan. Fijn dat dat gebeurd is.

Mevrouw de voorzitter. Ik vind deze cao ook mooi, omdat deze cao ook een hele goede eerste stap zet — misschien druk ik me dan wat zachtjes uit — naar een moderne, eenvoudige cao. U weet wat eerste stappen kunnen betekenen; denk bijvoorbeeld aan een zekere Neil Armstrong. Het zijn wezenlijke stappen. Het heeft een grote impact, denk ik, als je een cao afsluit met vertrouwen in de professionaliteit van leraren en teams, en als teams ook zeggenschap krijgen over bijvoorbeeld de werkverdeling, en als overbodige regels geschrapt zullen gaan worden. Ik ben blij met deze cao, die daar dus een hele goede eerste stap in zet. Ik hoop ook dat men in volgende cao's — u kent ook de looptijd van deze cao — dat pad verder zal gaan bewandelen en daar ook weer verder in door zal gaan. Ik heb ook begrepen dat dat de intentie is.

Voorzitter. Het kabinet heeft, ook in ogenschouw nemende wat er afgesproken is, gezegd: deze cao voldoet aan de voorwaarden die wij als kabinet gesteld hebben om dat extra geld uiteindelijk ook beschikbaar te stellen, die 270 miljoen, het bedrag dat op de plank lag, zeg ik maar even wat huiselijk, om uiteindelijk in de salarissen te verwerken. Dat geld wordt beschikbaar gesteld voor de docenten en die bovenwettelijke regelingen worden genormaliseerd. Dat gaat zelfs nog ietsje verder dan wat in het vo op dit moment de situatie is. Als de achterbannen definitief akkoord zijn gegaan met deze cao, dan zullen wij dat geld zo spoedig mogelijk beschikbaar stellen. De verwachting is dat de docenten dan vanaf september meer geld krijgen. Het ondersteunend personeel krijgt vanuit de loonruimte die er ontstaan is ook meer geld. Verwacht wordt dat dat geld beschikbaar zal komen en dat ze het dan ook daadwerkelijk op hun bankrekening gaan terugzien.

Er is wat discussie en er waren ook wat vragen. Hoe groot is die toename van het salaris dan? Waar moeten we dan aan denken? Laat ik daar het volgende over zeggen. Men heeft gebruikgemaakt voor één jaar van de loonruimte die beschikbaar komt. Dat is die 2,5% waar ook de heer Beertema naar verwees. Die is voor al het onderwijspersoneel. Alle bij de school betrokkenen krijgen per 1 oktober — dat zeg ik even uit mijn hoofd, de dag van de leraar — een eenmalige uitkering van €750. Dat is op voltijdbasis, dus als ze wat minder werken, zal het ook wat minder zijn. Dat kunnen ze zo berekenen, maar dat wordt dus in oktober op hun rekening gestort.

Docenten krijgen daar nog meer geld bij, want voor docenten wordt dan ook die 270 miljoen verwerkt. Dat is ongeveer 6%, als je het omrekent, wat zij dan extra krijgen. 2,5 plus 6 is 8,5%. Dat kunnen we allemaal, denk ik, wel uitrekenen. Als deze bedragen worden uitgekeerd, betekent dat voor docenten — het is een gemiddelde; er zullen er zijn die er iets onder zitten en er zullen er zijn die er wat boven zitten — dat ze gemiddeld zo'n 8.5% erop vooruitgaan en dat is ongeveer €3.100 bruto op jaarbasis.

In 2019 komt daar, ook kijkend naar de cao, nog weer extra geld bij, want dan wordt het bedrag van die functiemix in de salarissen verwerkt. Als je dat ook weer in percentages wilt omrekenen, zou je kunnen zeggen dat er nog 1% bij komt en dan is het gemiddelde zelfs 9,5%. Dus ik begrijp eigenlijk wel dat de AOB de 8,5% niet erkende: het is meer. Het is 9,5% als de functiemix is verwerkt. De leraren ontvangen dus ook dat bedrag van €750 eenmalige uitkering, maar voor hen is, zou ik haast zeggen, het feest nog mooier, want zij krijgen er ook nog eens een keer €1.250 bij, op voltijdbasis. Dus de leraren krijgen in oktober — gemiddeld is dat; er zullen er wat onder zitten en misschien een enkeling erboven — toch zo'n €2.000 nominaal incidenteel uitgekeerd. Dat zijn geen kleine bedragen. Ik noem dat altijd de categorie "geen klein bier", zeg maar.

Als je dan met een schuin oogje kijkt naar de cao die voor het vo is afgesloten, want er is ook discussie over ... U bent er niet over begonnen, maar ik maak er toch even een opmerking over. Er waren docenten die zeiden: "hey, wij dachten dat wij een mooi cao hadden, 2,5 % vooruit" — nou, ik heb net uitgelegd dat het echt nog veel en veel meer is — "en nu zien we opeens dat ze bij het vo 4,5% vooruitgaan! We zouden die kloof toch gaan dichten? Nu wordt die alleen maar groter!" Degene die zich hierover tot mij richtte, was zwaar in de mineur. Hoe is dit in vredesnaam mogelijk? Die 4,5% komt doordat het vo een cao heeft afgesloten die meer dan één jaar doorloopt. Wat heeft het vo gedaan? Het heeft al even door de oogharen gekeken wat ongeveer de loonruimte is die in 2019 zou kunnen ontstaan. Daar heeft men ook al gewoon afspraken over gemaakt. Dat heeft men dus al betrokken bij de huidige afspraken. Dat betekent 2,35% voor het eerste jaar, waar het p.o. op 2,5% zit, en 2,15% voor het tweede jaar. Dan kom je op 4,5%. Het is dus niet waar dat de cao in het vo stukken beter zou zijn, ook in salarisverhogingen, dan in het p.o. Ik hoop dat ik dat ook op een duidelijke manier heb kunnen uitleggen.

Als het p.o. het had gedaan zoals het vo, had er bij wijze van spreken nog een keer 2,15% of 2,5% bij kunnen komen. Dan was men zelfs uitgekomen op een salarisverhoging van 11,5% tot 12%. Maar goed, dat hebben ze niet gedaan. Je mag het doen. Het getuigt ook wel van enige soberheid, zeg maar, om even te wachten tot je precies zeker weet wat de referentieruimte is, zoals we dat noemen, en je op dat moment gaat schakelen. Maar in het hbo en het wo heeft men ook meerjarig afspraken gemaakt en vooruitgegrepen op de verwachte loonruimte die zou kunnen ontstaan. Als het dan niet zo is zoals je gedacht had en het slechter is, moet je natuurlijk wel zorgen dat je het op gaat lossen. Vandaar dat het soms handig is om het gewoon voor één jaar af te sluiten en even te wachten tot je zeker weet wat de loonruimte is in het betreffende jaar.

Al met al moet ik zeggen dat als je dit op een rijtje zet en je je realiseert wat er in de rest van Nederland gebeurt als het gaat om salarisstijgingen — ik vind het overigens terecht dat erop is gehamerd dat hier iets moet gebeuren, niet alleen in deze kabinetsperiode, maar ook in de vorige; gelukkig kan dit kabinet iets doen omdat er geld voor beschikbaar is gesteld — dan worden er echt hele, hele grote stappen gezet. Ik heb gelukkig al heel veel docenten ontmoet die dat ook met dankbaarheid hebben vastgesteld en dat ook als een stuk erkenning zien voor het werk dat ze doen. En zo is het.

Voorzitter. Over de functiemixgelden zijn vragen gesteld: hoe zit dat nou precies? Ik geloof dat mevrouw Westerveld zei: het voelt toch een beetje ongemakkelijk. Ja, dat snap ik eigenlijk ook wel. Hetzelfde ongemak voel ik ook wel. Ik ben wel blij dat we er nu misschien een punt achter kunnen zetten, want die discussie sleepte maar door. Inderdaad, dit was — de heer Rog heeft er heel vaak aandacht voor gevraagd, maar ook anderen — wel even een ergernis. Er was geld voor een specifiek doel beschikbaar gesteld, maar het werd daar niet voor gebruikt. In ieder geval niet op een manier zoals we dachten dat we het afgesproken hadden. Dat geld werd op andere manieren besteed. Dat zal ongetwijfeld een goede bestemming hebben gekregen in de school, maar het was niet terechtgekomen op de plek waarvoor het bedoeld was. Nu heeft men afspraken gemaakt. Men heeft een berekening gemaakt — die hebben wij uiteindelijk ook goedgekeurd — dat 70 miljoen nog niet besteed was. Men heeft nu de afspraak gemaakt dat men vanaf 2019 die gelden uiteindelijk ook in gaat zetten. Dan zou je kunnen zeggen: degenen die het netjes gedaan hebben, worden daar bij wijze van spreken een beetje voor gestraft. Ik geloof dat de heer Rog een beetje op die manier sprak. Nou, dat is wel een beetje het ongemak dat je voelt. Aan de andere kant ben ik gewoon blij dat de gelden beschikbaar komen, dat ze ingezet worden voor een cao — ik kom er straks nog even op terug welke kansen deze cao biedt voor heel gerichte functiedifferentiatie — en docenten ook in posities brengen en daar salariëring voor geven die past bij de taken die ze uitvoeren. Alles afwegende hebben we gezegd: oké, dan gaan we daar ook mee akkoord. Maar het is inderdaad wel een waarschuwing voor het vervolg van de uitwerking om het met elkaar nauwgezet te volgen. Ik kom er straks nog even op terug, want ook daar hebben een aantal van u vragen over gesteld.

Ik noemde percentages. Wat gaat het in harde euro's voor mensen betekenen? Want zo zijn we natuurlijk, uiteindelijk zeggen we gewoon: wat schuift het? Nou, het schuift behoorlijk. Een startende docent verdient circa €3.000 per maand. Die gaat er ten opzichte van de oude cao zo'n €150 per maand op vooruit. Als je vanuit de LA-trede in de L10-schaal terechtkomt, tien jaar doorgroeit en ook de volgende tredes bereikt, verdien je uiteindelijk zo'n €3.900 per maand. Dan ga je er ongeveer €400 op vooruit met deze cao ten opzichte van de vorige cao. Als je op het maximum zit, zit je op ongeveer zo'n €5.000 per maand. U weet allemaal dat dat ongeveer anderhalf keer het salaris is dat modaal Nederland krijgt. Dan verdien je volgens mij een heel keurig salaris voor het belangrijke werk dat je doet als docent. Voorzitter, dit dus naar aanleiding van de vraag wat er met deze cao gaat veranderen als er straks ook instemming komt van de verschillende achterbannen die betrokken zijn bij het afsluiten van deze cao en als ik namens het kabinet ook gerechtigd ben om te zorgen dat het geld terechtkomt op de plekken waarvoor we het bedoeld hadden.

Misschien nog één opmerking over de tijd die het heeft gekost. Het kostte veertien maanden om de vorige cao af te sluiten. Deze is dus in een veel sneller tijdpad gerealiseerd. Ik ben er heel erg blij mee dat het niet zo lang heeft geduurd als de vorige keer. Het is nu wel belangrijk hoe men het gebouw verder gaat inrichten. Je kunt wel een gebouw neerzetten dat er mooi uitziet aan de buitenkant — die ziet er inderdaad heel erg goed uit — maar het komt nu aan op de inrichting van het gebouw. Ik hoop dat dit snel gaat gebeuren. Dat zal misschien nog wel even wat doorwerken betekenen voor sommige betrokkenen om daar in de vakantie mee aan de slag te gaan. Ik hoop wel dat men dat zo snel mogelijk in het najaar klaar heeft en dat iedereen dan ook weet op welke plek hij of zij in dat gebouw gaat terechtkomen met ook de nieuwe functieprofielen zoals die zijn omschreven.

Voorzitter. Over die functieprofielen ben ik enthousiast. Ik ben enthousiast over de wijze waarop men dat opgeschreven heeft, want hierin wordt heel erg goed beschreven hoe een leraar zich kan ontwikkelingen. Een leraar start als bekwaam groepsleerkracht — dat is die leraar immers op het moment dat hij of zij gediplomeerd en al op een school terechtkomt — en kan doorgroeien en zich ontwikkelen tot ervaren leerkracht die bepaalde specialismes heeft die binnen de school kunnen worden ingezet of misschien zelf wel in het schoolverband waar de desbetreffende docent deel van uitmaakt. Ik vind het mooi dat die profielen concreter dan het ooit geweest is beschrijven wat er van de leerkracht in de verschillende schalen wordt verwacht, welke verantwoordelijkheden die heeft, maar ook hoe dat uiteindelijk in euro's wordt gewaardeerd.

Het is op zich dan ook logisch dat men bij iemand in een hogere schaal ook een toegevoegde waarde wil zien in de activiteiten die die verricht en in de specialismes die die heeft ontwikkeld. Als een leraar zich bijvoorbeeld verder heeft gespecialiseerd in ICT en de toepassing daarvan, kan die dat ook delen met zijn collega's. Die leraar kan hen daarin coachen en ondersteunen. Dat is gewoon ontzettend fijn. Op een aantal scholen heb ik leraren gezien die rekenen als specialisme hebben. Het gebeurt steeds meer dat men iemand een heel specifieke verantwoordelijkheid geeft, soms zelfs over alle groepen heen. Het kan ook dat zijn dat iemand taal of remedial teaching als specialisme heeft, of noem het maar op wat er allemaal aan specialismes is waarin een leraar zich verder kan ontwikkelen en kan doorgroeien. Het is prachtig als dat dan ook gewaardeerd wordt in de salariëring. Als iemand nog hoger komt — ik zou dat niet negatief willen duiden — zou die bijvoorbeeld ook een projectleiderschap kunnen krijgen bij de verbetertrajecten die binnen een school worden opgezet of misschien zelfs ook wel in een schoolverband. Misschien kan die persoon daar dan ook een verantwoordelijkheid voor krijgen.

Voorzitter. Het staat en valt uiteindelijk met de wijze waarop dit wordt ingevuld. Hoe worden die docenten uiteindelijk ingeschaald? Dat is het volgende traject als de cao straks officieel is afgesloten en dat is wel heel cruciaal. Dat traject is heel erg belangrijk. Er zijn wat zorgen bij Kamerleden over hoe dat zal gaan, ook in ogenschouw nemend dat die functiemix in het verleden niet helemaal vlekkeloos is verlopen. Ik denk dat niet alleen wij, maar ook de betrokkenen in een school die er nu verantwoordelijkheid voor dragen om dit in te vullen, die lessen goed geleerd hebben. Ik hoop dat ook. Ik hoop dat men op een heel zorgvuldige wijze in nauwe samenspraak met alle betrokkenen bij de school — de mr zal daarbij betrokken worden; dat schrijft men zelfs ook in het onderhandelingsakkoord — tot een goede invulling zal komen. Ik hoop — dat is de laatste zin die ik hierbij uitspreek, mevrouw de voorzitter — dat men daarnaast een heel goed hrm-beleid gaat voeren binnen de scholen. We hebben dat nu ook afgesproken in de actualisatie van het sectorakkoord, want ook dat is cruciaal om deze belangrijke invulling op een goede manier te laten verlopen.

De voorzitter:

Goed. Dan ga ik naar de heer Kwint.

De heer Kwint (SP):

De minister spreekt lovende woorden over de nieuwe functieprofielen. Uit de nieuwe functieprofielen komt logischerwijs ook een nieuwe functiewaardering. De minister is minister voor primair en voortgezet onderwijs en ziet zich nu geconfronteerd met twee waarderingen die identiek zijn. Deelt de minister, zonder dat hij dat meteen vanmiddag hoeft te regelen, dat deze functiebeoordelingen identiek zijn en volgens dezelfde systematiek zijn opgezet? En deelt hij ook ten principale het uitgangspunt dat daar uiteindelijk een gelijke beloning tegenover zou moeten staan?

Minister Slob:

Ik heb uiteraard gezien hoe men functiewaarderingen heeft opgeschreven. Ik heb zonet ook heel duidelijk aangegeven dat het nu aan de betrokkenen binnen de school is om daar uiteindelijk invulling aan te geven, dus de docent te plaatsen in het functieprofiel en een goede plek te geven in de inschaling. Dat zal uiteindelijk ook duidelijk moeten maken hoe men waardeert en wat eventueel, als je met een schuin oog naar het vo zou willen kijken, de verschillen zouden zijn met het vo. Maar het gaat uiteindelijk om het werk dat nu in de scholen moet gaan gebeuren. Dat is het plaatsen van de docenten op de goede plekken in het hele functiehuis, met de salariëring die hoort bij de taken die ze hebben. Daar kan ik niet in treden, want dat moet in de scholen gebeuren. Dat is niet onze positie. Wel hebben wij veel extra geld beschikbaar gesteld om dit op ordentelijke wijze te kunnen doen.

De heer Kwint (SP):

Nee, dit is iets te makkelijk. Het gaat namelijk specifiek over de vergelijking tussen primair en voortgezet onderwijs. Er zijn twee waarderingen. Die waarderingen zijn identiek. De beroepen worden als even zwaar, verantwoordelijk en belangrijk gewaardeerd. Nu zegt de minister: het is aan de schoolbesturen. Nee, dat kan niet. Schoolbesturen en vakbonden hebben allebei, teneinde deze loonstijging mogelijk te maken, ook ruimte gegeven en dingen gelaten om de lerarensalarissen te laten stijgen. Maar het is volgens de minister toch niet zo dat schoolbesturen nu de ruimte hebben om al het personeel in het p.o. op een gelijke manier te gaan belonen als het personeel in het vo? Daarvoor ontbreekt toch gewoon het geld dat door het ministerie beschikbaar gesteld moet worden?

Minister Slob:

De wijze waarop iemand beloond wordt en de hoogte van de beloning hangen natuurlijk heel erg af van de specifieke omstandigheden. Is het een startende docent of een docent die al heel veel jaren meeloopt? Is het een docent die allerlei aanvullende kwalificaties heeft, zodat het ook gerechtvaardigd is om hem in een hogere salarisschaal te plaatsen? Die inschatting, die afweging, moet op schoolniveau gemaakt worden. En op een bepaald moment is er ook een begrenzing aan wat men aan budget heeft voor de inschalingen. Dat spreekt voor zich, maar het zal specifiek per school verschillend zijn wat de ruimte is, of misschien de krapte, met betrekking tot de keuzes die gemaakt moeten worden. Daar kun je nooit heel generiek opmerkingen over maken over heel Nederland. Je hebt immers scholen waar het docentenkorps heel jong is en nog in de startfase zit, ook met betrekking tot de salariëring. Dat is een heel andere situatie dan op een school waarop veel docenten rondlopen die al wat langer werken en hoger zitten in hun salarisschaal. Dat kunnen wij niet op afstand bepalen. Dat zal daar moeten gebeuren en nergens anders. Dat is niet makkelijk, maar dat is gewoon een kwestie van: waar liggen de verantwoordelijkheden?

De heer Kwint (SP):

Ik kan me echt niet voorstellen dat de minister mijn vraag niet begrijpt. Natuurlijk zijn er verschillen tussen leraren, maar dat is in het voortgezet onderwijs ook zo. We moeten niet doen alsof je daar geen leraren hebt die net begonnen zijn. Die zijn er heel veel. Mijn vraag is heel simpel. Is de minister, net als de SP, van mening dat een net startende leraar in het p.o. en een collega in het voortgezet onderwijs met dezelfde kwalificaties, ten principale recht hebben op een gelijke beloning als de omstandigheden verder precies hetzelfde zijn en alles identiek is, behalve dat de ene lesgeeft in het primair onderwijs en de ander in het voortgezet onderwijs?

Minister Slob:

We zijn nu aan het berekenen wat uiteindelijk de doorwerking is van de gelden die nu beschikbaar zijn gesteld op basis van de afspraken die in de cao zijn gemaakt. Men gaat nu ook op een andere manier de schalen benoemen en kijkt daarbij ook naar de wijze waarop dat nu in het vo gebeurt. Dan zie je bijvoorbeeld dat de verschillen tussen startende docenten in het p.o. en in het vo nagenoeg nihil zijn. Die zijn heel klein geworden. Maar als men een docent wat hoger zou willen inschalen in het p.o., als men daar ruimte voor heeft, dan kan men alweer heel anders uitkomen dan met de keuze die men in het vo heeft gemaakt. Ik zeg dit niet om het ingewikkelder te maken, maar uiteindelijk moeten de keuzes wel daar gemaakt worden. Die maken wij niet, die maken zij. Zo hoort het ook, volgens mij.

De heer Rog (CDA):

Ik wil toch nog ingaan op de verschillen tussen academische leraren in het p.o. en het vo. Waar voorheen in het basisonderwijs eigenlijk alle academische leraren ongeveer in LA zaten en in het voortgezet onderwijs in LD — dat is een gigantisch groot verschil — lijken die verschillen nu verkleind te kunnen worden. Mijn vraag aan de minister is of zo'n academische leraar in het basisonderwijs dan per definitie ook uit de klas moet. Dat zou ik eigenlijk ontzettend jammer vinden.

Minister Slob:

In die zin moet er niets; dat is een keuze die op schoolniveau wordt gemaakt. Dat is eigenlijk ook een beetje het antwoord dat ik net aan de heer Kwint gaf. Als men in een school academische geschoolde leerkrachten heeft — en ik meen dat het een enorme toegevoegde waarde voor een team kan zijn als je zulke mensen ertussen hebt zitten — is het uiteindelijk aan de school om met elkaar te bepalen op welke wijze die persoon wordt ingezet. Het hoeft per definitie niet zo te zijn dat je hem direct voor de klas wegtrekt en ergens in een kantoortje zet met allerlei taken. Dat is absoluut niet nodig, maar wij gaan daar dus niet over.

Het is wel belangrijk dat de wijze waarop men het nu heeft ingericht, ook met de functieprofielen en dergelijke en ook met de salariëring, kansen biedt om deze mensen een goede plek te geven met een salariëring die daarbij hoort. Maar die keuze moet wel op schoolniveau worden gemaakt. Vandaar mijn oproep daarnet dat dit zorgvuldig moet gebeuren en dat alle betrokkenen in de school daar met elkaar bovenop gaan zitten en daar goed overleg over hebben. Dan gebeurt het ook op een bevredigende wijze, maar hij hoeft niet voor de klas weg. Dat is een keuze die men daar zelf met elkaar maakt.

De heer Rog (CDA):

Ik ben het zeer met de minister eens. Daar gaan de sociale partners over en daar gaat het op schoolniveau over, maar het nieuwe functiebouwwerk wekt wel de indruk dat je als je in een hogere schaal komt en bijvoorbeeld een academische leraar bent, per definitie uit het onderwijsproces gaat. Nogmaals, daar gaan wij niet over, dit moet op schoolniveau gebeuren. Ik zou het alleen wel toejuichen als zo'n leraar, net als in het voortgezet onderwijs, gewoon ook volop leraar kan zijn en met die kinderen bezig kan zijn in de 930 uur van de 1.659 uur die hij voor de klas kan staan. Ik zou het erg jammer vinden als wij deze leraren eigenlijk kwijtraken.

Minister Slob:

Ik gaf net al aan dat dit uiteindelijk een keuze is die door de school moet worden gemaakt. Ik denk dat het wel heel goed is als men de vaardigheden die de academisch geschoolde docent meebrengt en die echt een toegevoegde waarde kunnen hebben, ook op een goede manier gebruikt. U weet dat in de Staat van het onderwijs — wij gaan daar maandag over praten - het als een zwakte binnen scholen wordt gezien dat men soms te weinig doet met de resultaten die worden bereikt. Die zouden moeten worden geanalyseerd en op basis daarvan zou moeten worden bekeken hoe de kwaliteit kan worden verhoogd. Dit soort docenten die onderzoeksgaven en -kwaliteiten hebben en daarin geschoold zijn, zou men natuurlijk heel goed kunnen inzetten om daar ook mee aan de slag te gaan. Ik weet niet of dat volledig te combineren is met een lestaak, misschien dat men daar dan ook wat ruimte voor moet creëren. Maar het is aan de school om dat te doen en laat het daar ook alsjeblieft gebeuren. Als wij dat hier met elkaar of ik als minister moeten gaan regelen, komen wij echt op een plek terecht waar wij volgens mij niet horen. Ik zie u nu uw handen omhoog heffen. Daar moeten wij echt ver van blijven.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Ook op dit onderwerp. De minister begon volgens mij goed, dat je met specialismen, bijvoorbeeld op rekenen, op verschillende klassen binnen een school ook goed gewaardeerd kan worden. Vervolgens ging de minister door op een aantal onderdelen waarbij je inderdaad uit de klas wordt getrokken om in een hogere schaal terecht te kunnen komen. Ik gaf in mijn bijdrage al aan dat er toch dingen van je worden verwacht buiten de klas om zo te kunnen scoren dat je in L11 of L12 terecht kunt komen. Ik deel de euforie van de minister dus niet dat dit heel veel kansen biedt. Het zo bij de scholen neerleggen, zorgt er volgens mij voor dat te weinig docenten die gewoon voor de klas staan en fantastisch werk doen, meer kunnen verdienen. Volgens mij is dat waar wij naar streven. Mijn vraag aan de minister is de volgende. U gaat de komende tijd waarschijnlijk nog op zeer veel momenten overleggen met degenen in het werkveld die hierover gaan. Er komt in maart al weer een nieuwe cao-onderhandeling. Bent u bereid om dit signaal mee te geven en te nemen in de aanloop naar die onderhandeling, want uiteindelijk moet de betere docent voor de klas ook gewoon goed betaald kunnen worden?

Minister Slob:

Met dat laatste ben ik het zeer eens. Ik geloof dat ik ook duidelijk heb gemaakt dat de impuls die het kabinet daaraan geeft door geld daarvoor beschikbaar te stellen, ook leidt tot goede salarissen die uiteindelijk zelfs tot ver boven modaal uitkomen. Men krijgt dus een goede salariëring. Het mooie van de wijze waarop die nu is opgebouwd, is dat ook functiedifferentiatie kan plaatsvinden. Daar wordt ook altijd vanuit de Kamer op gehamerd. We vinden het belangrijk dat docenten zich kunnen specialiseren in bepaalde taken en die kennis kunnen delen met hun collega's. Ook dat is werkdrukverminderend bezig zijn in scholen. Want als iedereen zich moet scholen en moet zorgen dat die kennis aanwezig is, dan weet u wat er binnen zo'n school gaat gebeuren, want er moet heel erg veel. Ik juich wel toe dat men die ruimte biedt, maar de wijze waarop men die invult, is uiteindelijk een keuze die door de scholen zelf moet worden gemaakt. Uw boodschap is helder en er zal ongetwijfeld meegeluisterd worden. En natuurlijk zullen we daarover met elkaar gaan praten.

De voorzitter:

Meneer Heerema, wilt u nog een vraag stellen? Nee? Dan stel ik voor dat de minister verdergaat. Ik zou ook willen weten hoever de minister ongeveer is.

Minister Slob:

Ik ben al erg ver.

De voorzitter:

Dat is ...?

Minister Slob:

Misschien nog een kwartiertje.

De voorzitter:

Dat is goed. Gaat u verder.

Minister Slob:

Voorzitter. Het moet binnen de scholen gebeuren. Dat is belangrijk. Uiteindelijk is het ook de vraag of dit nu zal helpen bij de aanpak van het lerarentekort. Een aantal van u hebben daar aandacht voor gevraagd. Laat duidelijk zijn dat het lerarentekort en de problematiek daaromheen heel heftig zijn. Inderdaad, gelet op de wijze waarop de arbeidsmarkt zich op dit moment ontwikkelt, geven de perspectieven bij wijze van spreken aan dat het alle hens aan dek is. Die urgentie wordt heel, heel diep gevoeld. Ik heb daar met de Kamer al een aantal keren intensief over gesproken. U weet dat er een heel duidelijke integrale aanpak ligt. Die is ook met de Kamer besproken en daarbij heeft niet alleen de Kamer, maar hebben ook alle andere betrokkenen bij het onderwijs op- en aanmerkingen kunnen maken.

Zoals u weet, zijn het actielijnen en er is steun voor de verschillende invalshoeken waarmee we met elkaar proberen om deze problematiek aan te pakken. Een van die actielijnen — dat raakt aan het onderwerp van vanochtend — is het verbeteren van de beloning en het carrièreperspectief. Met deze cao en met de afspraken die worden gemaakt, worden volgens mij heel duidelijke stappen gezet die daarbij kunnen helpen, al staat of valt dit wel bij het volgende traject. Dat is heel spannend, maar daar moet het uiteindelijk gebeuren. Dan zijn er uiteraard nog veel andere activiteiten en acties die al plaatsvinden en zullen moeten blijven plaatsvinden.

Mevrouw de voorzitter, dit overstijgt een beetje de agenda van vanochtend. Ik stel daarom voor dat we daar op een later moment verder over spreken. Ik ben voornemens om nog voor het reces aan de Kamer een brief te sturen. Daarin geef ik een soort tussenstand aan waaruit blijkt waar we sinds ons AO aan hebben gewerkt. Daarin staat ook welke kansen wij nog zien om verdere stappen te zetten. Op dit moment wordt daar heel hard aan gewerkt. Dat biedt volgens mij ook weer mogelijkheden om dit wat breder met elkaar in te steken.

Er zijn er onder u die zeggen dat er zorgen over zijn: als de salariëring tussen p.o. en vo niet volledig een-op-een samenloopt, dan gaat een overloop plaatsvinden van docenten uit het p.o. naar het vo. Daar het volgende over. Wij volgen dat. We vinden het trouwens in een aantal opzichten ook best heel mooi dat die overloop er is. Hij is er overigens ook andersom: van het vo naar het p.o. Dat gebeurt in iets mindere mate omdat dat ook gewoon een kwestie is van mobiliteit binnen het onderwijs. Op andere plekken in dezelfde sector met een ander type leerlingen, met leerlingen van andere leeftijden: het kan gewoon heel erg mooi zijn als die ontwikkeling voor docenten mogelijk is. De desbetreffende cijfers die wij kennen, geven wel aan dat de overloop van p.o. naar vo behoorlijk beperkt is. Ongeveer 400 docenten maken de overstap, en er komen er zo'n 130 terug. Van de ongeveer 130.000 mensen die in het p.o. werken — het hangt er een beetje van af of je hierbij uitgaat van fulltime of dat even omrekent in personen — is dat 0,4%. Dat is dus nog wel te overzien. Dat staat nog even los van het feit dat ik hier ook een mooie kant aan zie. Het zou best kunnen dat dat aantal nog wat stijgt. Ik hoorde kort geleden, toen ik een gesprek met een aantal docenten had, een docent zeggen: "Ik heb het nu pas door. Ik heb het nooit gezien, en nu ik dit weet, ga ik dat misschien ook wel doen." Maar ik denk dat dat nooit vertien- of verhonderdvoudigd of wat dan ook zal worden. Dus het is nu overzichtelijk, en in een aantal opzichten ook zelfs aan te bevelen, dat die mobiliteit er is.

Dat laat onverlet dat we natuurlijk alles blijven doen om de docenten in het primair onderwijs te waarderen zoals we vinden dat dat moet gebeuren, door respect naar ze uit te spreken en ze te waarderen in hun professionaliteit. Gelukkig merk ik ook in gesprekken die ik zelf met docenten heb dat zij blij zijn met de wijze waarop men in de politiek de afgelopen maanden bezig is geweest met de werkdruk waar zij zo onder gebukt gaan, en met de middelen die daar straks voor beschikbaar worden gesteld, namelijk 430 miljoen euro in 2020. Er zal even een tussenmoment zijn voor de monitor; ik heb de Kamer toegezegd dat ik haar daarover zal informeren. De heer Rog vroeg daarnaar. Die brief komt ook voor het reces naar de Kamer toe. Daarnaast zijn de docenten heel erg blij met deze gelden voor salarissen. Er komen substantiële verhogingen in de salarissen, ook in percentages. Zij zien dat als een stuk erkenning van hun werk en de moeite waarmee en de omstandigheden waarin ze soms moeten arbeiden. Het is heel fijn om dat van hen te horen. Daar doen we het natuurlijk ook voor. Het is uiteindelijk in het belang van de kinderen waar zij mee werken.

De heer Kwint (SP):

De minister zegt dat hij nog voor de zomer komt met een reactie op de brandbrief van de Onderwijsraad. Dat is mooi. Dat zal voor de Kamer niet zo veel uitmaken, want de coalitiepartijen vonden het wat rommelig om daar nog voor de zomer een debat over te voeren. Dus ik vermoed dat we het daar na de zomer over gaan hebben. Maar ik vraag de minister wel om te reageren op de rode draad. De Onderwijsraad zegt heel duidelijk: er zijn goede initiatieven en er gebeurt een hoop, maar uiteindelijk is wat er nu gebeurt niet genoeg om de crisis die in het onderwijs dreigt te ontstaan door het groeiende lerarentekort te keren. Het lijkt mij niet te veel gevraagd dat de minister daar wel alvast op reflecteert. Hoe ziet hij dat? Hoe ziet hij de conclusie van de Onderwijsraad, deelt hij die? En in welke richting zoekt hij oplossingen?

Minister Slob:

Ik heb zelf nog niet over het Onderwijsraadadvies gesproken in het kader van de brief die ik stuur. Maar het klopt dat ik daar nog een reactie op zal geven. Ik ben op dit moment bij de verschillende betrokken partijen in het onderwijs aan het navragen hoe zij reageren op het advies van de Onderwijsraad. Ik had inmiddels verwacht dat ik alle reacties al binnen zou hebben, maar sommigen schieten wat over de gevraagde uiterlijke reactiedatum heen. Anders had ik daar misschien nu al iets over kunnen zeggen. In het advies van de Onderwijsraad lees ik een heel duidelijke onderstreping van de behoorlijk integrale aanpak die we hebben, evenals een onderstreping van de grote urgentie van dit vraagstuk.

Maar laten we in dat opzicht ook iets breder kijken dan alleen naar het onderwijs. De arbeidsmarkt is behoorlijk oververhit, om het maar even in die termen te zeggen. Daar heeft niet alleen het onderwijs last van, maar ook de zorg en de hele veiligheidssector. U heeft recent, afgelopen week, een brief gekregen van het kabinet waarin we daaraan woorden geven. We hebben ook tegen elkaar gezegd dat we even moeten opletten, want we storten ons bij wijze van spreken nu allemaal op dezelfde mensen. We moeten dus heel goed weten wat we doen en wat onze mogelijkheden zijn in een tijd waarin de economie floreert. Het gaat hartstikke goed. Dat zien heel veel mensen terug, ook in hun salarissen. Maar een aantal sectoren zien dat ook terug in het feit dat het gewoon een stuk lastiger wordt om mensen te krijgen. Dat betekent dat we alles op alles moeten zetten.

Het onderwijs heeft het in dat opzicht nog een beetje lastiger dan andere sectoren. Er zijn sectoren waarin men kan zeggen: sorry, we hebben even geen mensen of te weinig mensen; het duurt even voordat we u gaan helpen. Ik sprak kort geleden iemand die een huis gekocht heeft. Hij wil dat er nu gebouwd gaat worden, maar de aannemer zei: sorry, ik kan pas in het voorjaar van 2019 beginnen. Die moet dus gewoon wachten. Er zijn sectoren waar men kan zeggen: we hebben wachtlijsten; gaat u maar achteraan staan; er staan er nog een paar te wachten en u bent straks aan de beurt. Bij het onderwijs is het natuurlijk anders, want deze kinderen hebben gewoon recht op onderwijs. We willen ook dat ze in de scholen worden opgevangen. Soms lukt dat niet en moeten klassen naar huis worden gestuurd. Dat is ontzettend vervelend, maar in het onderwijs blijven we ons maximaal inzetten om de plekken die leegvallen, in te vullen. Dat vraagt veel. Dat vraagt uiteindelijk dat alle betrokkenen die hier een plek in hebben — ik noem met name de besturen, de bestuurders hierbij, die in dit soort zaken zelfs een primaire verantwoordelijkheid hebben — alles op alles zetten om, binnen de mogelijkheden die ze hebben en door samen op te trekken, dit grote vraagstuk van de oplopende tekorten te lijf te gaan en te proberen die tekorten terug te brengen. Het liefst uiteraard tot nul; dat zou het allermooiste zijn. Dan hebben we nog wel heel veel werk met elkaar te doen.

De heer Kwint (SP):

De minister noemde niet voor niks sectoren als veiligheid, politie, zorg en onderwijs. Het is niet direct zijn fout, want het is een volstrekt logisch gevolg van de jarenlange roofbouw die de VVD met verschillende andere daders gepleegd heeft op de publieke sector. Als de economie aantrekt maar de lonen achterblijven, gaan mensen wat anders doen. Dat vind ik allemaal niet zo heel erg verwonderlijk. Maar hij zegt over het rapport van de Onderwijsraad: ik zie dat als een steun in de rug voor een integrale aanpak van dit urgente probleem. Deelt hij dan ten minste mijn conclusie dat het rapport van de Onderwijsraad niet zozeer leest als een steun in de rug, maar meer als een oproep om meer te doen?

Minister Slob:

Als je het rapport goed leest — het gaat misschien te ver om er al te gedetailleerd op in te gaan — zie je dat er iets nieuws in naar boven komt, namelijk dat men een soort landelijke taskforce zou willen hebben. Dat is het onderdeel van het rapport dat het meest in het oog gesprongen is. Ik wil nog niet heel erg ver vooruitlopen op mijn reactie straks, maar ik heb aarzelingen bij een landelijke taskforce, want dat wordt weer een hele groep mensen die waarschijnlijk heel erg druk bezig zijn, terwijl we net al hebben aangegeven dat het in de scholen, en als het om het lerarentekort gaat — dat zeg ik er gelijk bij — in de regio's moet gebeuren. Ik zou zelf veel meer willen — daar zit ik nu aan te denken — dat er misschien nog een verscherpte en aangescherpte activiteit komt in die regio's en dat de werkgevers daarin een heel belangrijke, grote rol gaan vervullen. Zij zijn er uiteindelijk primair verantwoordelijk voor om te zorgen dat er werknemers naar hen toe gaan komen. Ik zie werkgevers die dat heel erg goed doen en waar de problemen ook minder groot zijn dan bij sommige van hun collega's. Het zou goed zijn als zij met elkaar uitwisselen wat hun succesfactoren zijn: wat doen zij extra en misschien beter dan hun collega's, waardoor ze misschien minder problemen hebben? Dat geldt bijvoorbeeld ook voor de hoogtes van ziekteverzuim. Die zijn ook heel verschillend. Dat vind ik een heel interessante. Daar ben ik nu over aan het nadenken. Ik hoop daar snel bij u op terug te komen.

De voorzitter:

Tot slot, de heer Kwint.

De heer Kwint (SP):

Volgens mij is het idee van die taskforce niet gelanceerd omdat de Onderwijsraad nu zoiets nieuws en briljants heeft bedacht. De Onderwijsraad zegt het volgende. "Wij zien al jaren een probleem met het lerarentekort, met de status, werkdruk en beloning. Wij zien dat er dingen gebeuren. Die dingen zijn niet genoeg, maar wij komen er niet doorheen bij het ministerie en de Tweede Kamer." Als een soort wanhoopsoffensief wordt er dan maar een taskforce gelanceerd. Die taskforce? Via welk middel we het uiteindelijk regelen, vind ik niet zo relevant. De oproep is juist: doe iets aan dat tekort, aan de status, de werkdruk en de salarissen. Dat doet het kabinet, maar het is nu niet genoeg om deze crisis af te wenden. Deelt de minister die analyse?

Minister Slob:

Wij hebben regelmatig overleg met de Onderwijsraad. De contacten zijn intensief en de lijntjes zijn kort. Inderdaad zijn het verlagen van de werkdruk en de hoogte van het salaris een onderdeel van de aanpak van het lerarentekort. Daar wordt flink in geïnvesteerd. Daar zetten we heel forse stappen in, denk ik. Dat zal straks, in de volgende voortgangsrapportage, te zien zijn. Maar we hebben ook nog de problematiek van de stille reserves, die hier ook genoemd werd. In het po zijn dat ongeveer 30.000 mensen, van wie een deel misschien niet meer terugkomt, maar een deel misschien wel. Daar moet inderdaad activiteit op worden ondernomen. Daar zijn we ook mee bezig. We roepen degenen die daarin een duidelijke verantwoordelijkheid dragen en daarbij een betrokkenheid hebben — ik heb met u ook gesproken over het Participatiefonds en alles wat daar gebeurt — op om te proberen die mensen te bereiken en zover te krijgen dat ze teruggaan. We houden daar ook regionale bijeenkomsten voor. Ik hoor her en der dat dit soms wel succes heeft, maar nog niet in zodanige aantallen dat ik denk: we zijn echt meters aan het maken.

Ik noemde net de aanpak van het ziekteverzuim. Het ziekteverzuim is op sommige scholen echt veel te hoog. Dat moeten we nooit als een gegeven beschouwen. Er zullen dus ook maximale inspanningen moeten worden gepleegd om dat ziekteverzuim omlaag te krijgen, wat ook weer gevolgen heeft voor het aantal docenten dat beschikbaar is om voor de klas te staan. Zo kan ik nog een aantal dingen noemen.

De voorzitter:

Nee, dat zou ik even niet doen, ...

Minister Slob:

Dat doe ik niet, maar ...

De voorzitter:

...want mevrouw Van den Hul wil ook interrumperen.

Minister Slob:

... het is alle hens aan dek. Alle betrokkenen moeten de schouders tegen elkaar aan zetten om te doen wat binnen hun mogelijkheden ligt. Dan komen we verder.

De voorzitter:

Dat heeft u gezegd. Mevrouw Van den Hul.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Dank, voorzitter. De minister benoemt een van de brandbrieven die wij onlangs hebben mogen ontvangen over het lerarentekort, namelijk die van de Onderwijsraad, maar er was nog een noodklok die onlangs werd geluid. Dat was de Staat van het onderwijs en het Onderwijsverslag waar we binnen afzienbare tijd ook nader met elkaar over in gesprek gaan. Mijn vraag eerder aan de heer Bruins was, ziet u ook die relatie tussen het lerarentekort en kansenongelijkheid, hoe verhouden die twee zich tot elkaar? Ik stel die vraag dan ook graag aan de minister. Is hij het met ons eens dat het lerarentekort op sommige scholen, in sommige wijken zorgt voor kansenongelijkheid?

Minister Slob:

Op het moment dat een school, waar de school ook gesitueerd is, niet voldoende mensen in de school heeft om het werk dat men moet doen uit te voeren, ontstaan er natuurlijk altijd problemen. Dat betekent dat de kinderen die die school binnentreden dan mogelijkerwijs soms minder lessen krijgen, dat bepaalde vakken dan misschien minder gegeven kunnen worden. Dat kan natuurlijk ook in het vo gebeuren, waar ook tekortvakken zijn zoals u weet, waar het soms heel moeilijk is om daar docenten voor te vinden of docenten die ook voldoende gekwalificeerd zijn. Dat betekent dat er natuurlijk iets minder gebeurt met wat wij daar met elkaar willen overdragen dan de bedoeling was. Dat maakt de urgentie groter om met elkaar ook alles op alles te zetten met alle betrokkenen. Het kan nooit van een kant komen, het kan nooit alleen uit Den Haag komen. Werkgevers, werknemers en de ouders die hier net ook zijn genoemd — daar kom ik straks nog even apart op terug, noem alle betrokkenen maar op — zullen zich maximaal moeten inzetten om datgene te doen wat binnen hun mogelijkheden en verantwoordelijkheden ligt om met elkaar die tekorten aan te gaan, in een tijdperk waarin die arbeidsmarkt verhit is en het sowieso voor meer sectoren ook heel erg lastig is om geschikte mensen te vinden. Dus dat is een behoorlijke opgave. Die ga ik niet kleiner maken, daar moeten we met elkaar vol voor aan de bak. En daar zijn we ook als kabinet flink mee bezig in de tijd dat we nu aangetreden zijn, ook in de zomertijd.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Voorzitter. Dat was niet mijn vraag. Mijn vraag was, is de minister het met ons eens dat het op sommige scholen lastiger is om leraren te vinden dan op andere? Wat de kansenongelijkheid en de segregatie, punten die als grote uitroeptekens springen uit het Onderwijsverslag, in de hand werkt?

Minister Slob:

We gaan maandag verder over het Onderwijsverslag praten, maar een ding heeft mij zeer getriggerd in dat Onderwijsverslag. Dat is dat in wijken waar verschillende scholen zijn, die dus in nagenoeg dezelfde omstandigheden met dezelfde financiering hun werk moeten doen, zulke grote verschillen zijn. Met die vraag ben ik door het land gereisd. Ik ga u daar maandag meer over vertellen. Ik heb daar met heel veel mensen gesproken. Het staat en valt dus uiteindelijk ook met wat er binnen die school gebeurt. Het is niet per definitie zo dat scholen in wat u achterstandswijken noemde ... O, ik dacht dat dat het woord was dat u gebruikte, in ieder geval wijken waar misschien de problemen groter zijn, zullen we het dan zo noemen? Dat vind ik inderdaad een veel betere formulering. Het is niet zo dat in dergelijke wijken de kwaliteit van het onderwijs vele malen minder of minder zou zijn dan op scholen waar die omstandigheden wat beter zijn. Als dat het was, hadden we bij wijze van spreken ook al de knop gehad, zoals we dat in de politiek wel eens noemen, om goed aan te draaien. Er zitten echt verschillen tussen scholen. Het staat of valt dus uiteindelijk ook met wat er binnen zo'n school gebeurt, met alle verantwoordelijken daar binnen die school. Maar goed, daar gaan we maandag verder over spreken. Het is een hele terechte vraag van u, en een terechte analyse denk ik ook van de onderwijsinspectie om dit onder onze aandacht te brengen. Maar ook een fantastisch mooi gespreksonderwerp, zoals ik ook heb gemerkt, met al die betrokkenen in het onderwijs, die zich ook heel goed realiseren wat hun verantwoordelijkheden zijn maar die het niet altijd lukt om daar invulling aan te geven.

De voorzitter:

Gaat u afronden?

Minister Slob:

Ja, ik ga afronden.

Er was een vraag nog over de motie-Rog/Van Meenen over het intersectoraal functiewaarderingstraject dat bevorderd moest worden. Ik heb zoals u dat van mij mag verwachten netjes aan de Stichting van het Onderwijs gevraagd om hierop te reageren. Ik heb de indruk dat ze nog aan de studie zijn, want ik heb nog geen reactie gehad. Ik hoop dat dat snel gaat gebeuren.

Als het gaat om ouderbetrokkenheid, dat is ook een afspraak die in het regeerakkoord is terechtgekomen. De vraagsteller is even in gesprek, dus misschien moet ik even wachten, mevrouw de voorzitter. Er is natuurlijk een formele ingang via de mr. Ik heb daar al met de Kamer gesproken en heb gezegd dat we kijken of we de betrokkenheid en de positie van de mr verder kunnen versterken ten aanzien van een aantal onderwerpen. U weet dat er bijvoorbeeld instemmingsrecht is bij het schoolplan en dat ik bezig ben om een adviesrecht in te stellen ten aanzien van het vaststellen en wijzigen van het beleid met betrekking tot de organisatie van de school. Daar hebben we over gesproken toen het over de groepsgrootte ging. Dus via het formele traject zijn we aan het kijken of we niet alleen de positie van de ouders maar ook de positie van docenten verder kunnen versterken. In de afgelopen weken hebben we informeel gesprekken gevoerd met een groot aantal betrokkenen rond ouderorganisaties maar ook met mensen die vanuit andere invalshoeken mee mochten praten. We zijn ook bezig om de doeltreffendheid van ouders en onderwijs te evalueren. Ik formuleer het maar even zo: wat doen ze daar en hoe effectief is dat? Ik ben voornemens om u na de zomer, na het reces verder te informeren over de uitwerking van het regeerakkoord op basis van deze activiteiten. Dus daar wordt heel erg hard aan gewerkt.

Mevrouw de voorzitter, ik denk dat ik nu de meeste vragen heb beantwoord.

De heer Van Meenen (D66):

Ik sluit niet helemaal uit dat ik het antwoord gemist heb, maar ik had nog iets gevraagd over de transparantie van de gemaakte afspraken.

Minister Slob:

Ja, dat is waar. Daar zou ik nog iets over zeggen. Ik heb zelf gesproken over de urgentie van de goede invulling die er zal zijn als de onderhandelende partijen hebben ingestemd. Ik heb aangegeven dat die behoorlijk cruciaal is. Bij de functiemix hebben wij uiteindelijk zelf — het was natuurlijk een separate afspraak — via DUO de gegevens inzichtelijk gemaakt en beschikbaar gesteld. Ik vind dat de uitwerking van de cao de verantwoordelijkheid is van de sociale partners. Wat ik wel kan doen, is via DUO gegevens aanleveren en zorgen dat die ook toegankelijk zijn. Dat zal ik ook gaan bespreken met de raden, in dit geval met de PO-Raad. Ik denk dat het belangrijk is dat we dit met elkaar kunnen blijven volgen in de komende tijd. Ik zou heel graag willen voorkomen dat we weer van die discussies krijgen als we het over de functiemix hebben gehad. Dat is dus een toezegging in uw richting.

De voorzitter:

Oké. Meneer Kwint, is er een vraag blijven liggen?

De heer Kwint (SP):

Twee zelfs.

De voorzitter:

Twee zelfs. Vertel.

De heer Kwint (SP):

Ja, ik kom niet voor niks naar voren lopen. De eerste vraag ging over de motie-Kwint/Beertema (27923, nr. 286) over bestuurders onder de cao brengen. De tweede ging over de eenjarige lerarenopleiding in Rotterdam.

Minister Slob:

Dit zijn vragen die wat mij betreft een beetje de reikwijdte van dit overleg overstijgen. Ik zal de Kamer vrij snel, nog voor het reces, informeren over de uitvoering van een groot aantal moties. Daar hoort deze motie nadrukkelijk ook bij. Die informatie krijgt u dus tussen nu en drie, vier weken. Hoelang gaat u nog door? Drie weken. Dus in de komende weken komt het eraan.

De voorzitter:

Nou, drie weken tellen voor tien.

Minister Slob:

Nu een discussie aangaan over wie wel of niet onderdeel mogen zijn van zijinstroom, of die mensen in het onderwijs een plek gaan krijgen en wat de waarde is van de opleiding die ze gehad hebben, vind ik voor dit moment echt wat te ver gaan. Ik heb de schriftelijke vragen uitgebreid beantwoord. Dat kan dan wat mij betreft meegenomen worden bij de aanpak van het lerarentekort.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ik heb daar toch wel wat moeite mee. Samen met de heer Kwint heb ik twee keer vragen gesteld over de eenjarige lerarenopleiding. Er zijn gewoon een paar vragen blijven liggen, bijvoorbeeld de vraag: mag dat überhaupt, die 240 studiepunten in één jaar? Als we dat in dit debat niet kunnen vragen, kunnen we nog een nieuw setje met schriftelijke vragen neerleggen, maar dat lijkt mij ook een klein beetje overdreven.

Minister Slob:

Ik heb de vragen volgens mij vrij uitvoerig beantwoord. Er zijn inderdaad twee keer vragen over gesteld. Ik vind dat dit echt onderdeel is van de aanpak van het lerarentekort. Het is natuurlijk aan de Kamer of zij mij wel of niet uitnodigt om ook over die onderwerpen te spreken. Maar ik vind het echt een beetje buiten de orde om nu dit soort vragen aan de orde te gaan stellen.

De voorzitter:

Ja, prima. Ik begrijp nu van mijn rechterhand dat er aanstaande maandag een wetgevingsoverleg over het onderwijs staat gepland. Is het mogelijk dat de vragen voor maandag worden beantwoord?

Minister Slob:

Voorzitter. De vragen zijn beantwoord. Ik begrijp nu echter dat men graag wil doorspreken over de vragen. Het is aan de Kamer om dat te agenderen en mij daarvoor uit te nodigen. Zo werkt het hier, dacht ik.

De voorzitter:

Ja. Mevrouw Westerveld.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

De vragen zijn beantwoord, maar niet naar volle tevredenheid en dat is de reden waarom ...

De voorzitter:

Ah, oké.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ik heb op een aantal vragen nog geen antwoord gehad, bijvoorbeeld de vraag of het überhaupt mag dat een opleiding 240 studiepunten in één jaar stopt. Via een korte berekening komt dat uit op 17 uur studeren per dag, zonder vakanties en zonder weekenden. Wij hebben geen reactie op die vraag gehad.

Minister Slob:

Volgens mij heb ik alle vragen goed beantwoord, maar als er nog vragen zijn waarover men maandag wil doorspreken, en die vragen geeft men mij even mee, dan zal ik ervoor zorgen dat men de beantwoording daarvan maandag krijgt, want het is heel erg vervelend als de Kamer een onbevredigend gevoel heeft over de beantwoording van de vragen die wij toch zorgvuldig hebben gegeven.

De voorzitter:

U weet ook als voormalig Kamerlid dat het niet altijd makkelijk is om bepaalde vragen meteen te agenderen. Is mevrouw Westerveld het ermee eens dat die vragen alsnog worden meegegeven, zodat de minister ernaar kan kijken of die voldoende zijn beantwoord?

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Dat lijkt mij voor nu een prima oplossing, maar ik had nog een andere vraag die nog niet is beantwoord, of ik moet het antwoord hebben gemist.

Die vraag ging over de verwachting. Er is inmiddels een site van het ministerie waarop ook zij-instromers meer informatie wordt gegeven. Ik heb in dat kader aan de minister gevraagd hoe dat werkt en of daar voldoende mensen op afkomen. Wat zijn nu de verwachtingen als het gaat om het lerarentekort? Wordt er nog steeds een tekort voorzien van ongeveer 16.000 over tien jaar, of is dat aantal inmiddels afgenomen?

De voorzitter:

De minister.

Minister Slob:

Onze verwachting is dat, als iedereen zich maximaal inzet, wij ook wat dit betreft forse slagen kunnen gaan maken, maar wel in de context van een oververhitte arbeidsmarkt waar het soms wel eens lijkt of je tegen de stroom in roeit. Het is niet eenvoudig. Ik weet niet precies hoeveel mensen de site hebben bezocht, dus ik verzoek mevrouw Westerveld die vraag ook op het lijstje te zetten. Dan nemen we die maandag ook mee, voor zover de gegevens zo gedetailleerd bekend zijn.

De voorzitter:

Ik dank de minister.

Ik kijk even rond of de Kamerleden behoefte hebben aan een tweede termijn. Mevrouw Van den Hul in elk geval wel, namens de PvdA.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording.

Ik heb drie moties naar aanleiding van het debat van vandaag. De eerste gaat over de kansongelijkheid en de segregatie waarover wij zojuist in het interruptiedebat al even over spraken.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het huidige en toenemende tekort aan leraren ook een negatieve bijdrage kan leveren aan de kansengelijkheid voor leerlingen en gevolgen kan hebben voor de segregatie;

constaterende dat het onderwijsjaarverslag over 2016/2017 van de inspectie Onderwijs stelt dat tekort in leraren op termijn ook tot beperkingen in kansen kan gaan leiden;

constaterende dat het onderwijsjaarverslag ook stelt dat scholen met een "meer uitdagende leerlingenpopulatie sneller last hebben van het plaatselijk steeds nijpender wordende lerarentekort";

verzoekt de regering specifiek onderzoek te doen naar de effecten van het lerarentekort op de kansengelijkheid voor kinderen en de segregatie en de Kamer hierover voor de komende begroting te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Hul, Westerveld en Kwint.

Ik zie dat de motie nog niet in voldoende mate wordt ondersteund. Kom op, mensen. U mag er een opmerking over maken. De heer Van Meenen?

De heer Van Meenen (D66):

Ik leg het even uit, voorzitter. Ik denk dat een aantal collega's, waaronder ikzelf, het gevoel heeft dat deze motie eigenlijk veel meer van toepassing is bij het eventuele debat van aanstaande maandag. Dit raakt, in mijn ogen althans, aan niets van wat wij vandaag met elkaar hebben gewisseld. Ik denk dat daar de aarzeling een beetje zit.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Voorzitter. Ik snap de overweging van de collega's die ik zie fronsen, maar in mijn beleving is het juist heel belangrijk om bij het beleid dat wij vandaag bespreken oog te houden voor de specifieke situaties. Het moet geen één-maat-voor-allemaalbeleid voor alles worden, er moet juist oog blijven voor de verschillen die er zijn tussen de diverse scholen. Daarom dien ik ook in dit debat deze motie in, maar het is zeker een onderwerp waar ik maandag graag nog over doorpraat.

De voorzitter:

Dan vraag ik toch of de indiening van deze motie voldoende wordt ondersteund. Ik doe zelf ook mee. Naar mij blijkt, is dat nu het geval en maakt zij deel uit van de beraadslaging.

Zij krijgt nr. 310 (27923).

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Dank, voorzitter. Dan de tweede motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Onderwijsraad in zijn recente brandbrief aan de minister over het nijpende en omvangrijke lerarentekort stelt dat de relatief lage salarissen in met name het primair onderwijs het lerarenberoep onvoldoende aantrekkelijk maken;

constaterende dat de Onderwijsraad in het najaar met een advies voor de lange termijn komt met het oog op het aantrekken van voldoende en goede leraren voor de klas;

verzoekt de regering een investeringsagenda leraren, met onder andere aandacht voor de lerarensalarissen, voor de komende jaren voor te bereiden, zodat we in de komende jaren zeker kunnen zijn van voldoende en goede leraren voor de klas,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Hul en Westerveld. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 311 (27923).

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Dan mijn laatste motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Onderwijsraad in zijn recente brandbrief aan de minister over het lerarentekort stelt dat de kwaliteit van het onderwijs — en daarmee het lerarentekort — de hele samenleving raakt en dus ook interdepartementaal opgepakt dient te worden;

constaterende dat de Onderwijsraad een taskforce lerarentekort voorstelt om een impuls te geven aan het oplossen van de lerarentekorten met een regierol voor de minister voor onderwijs en een rol voor meerdere ministeries gezien de maatschappelijke impact van het lerarentekort;

verzoekt de regering het instellen van een dergelijke — interdepartementale — taskforce voor te bereiden en de Kamer hierover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van den Hul. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 312 (27923).

Dan geef ik nu het woord aan de heer Rog namens het CDA.

De heer Rog (CDA):

Voorzitter, dank voor de gelegenheid om het woord te voeren. Ik doe dat heel kort. Ik bedank de minister hartelijk voor zijn bijdrage aan het debat. Ik ben ook blij dat hij heeft toegezegd dat er transparantie komt over de uitvoering van het beleid. Mijn zorg — dat wil ik gewoon toch nog een keer benadrukken — zit met name bij de scholen die in het verleden niet voldeden aan de functiemix. Ik zou het echt jammer vinden als zij voor een dubbeltje op de eerste rang zitten en uiteindelijk de scholen die er juist wel ruim aan voldeden in de problemen zouden komen. Dat vind ik een punt van zorg en dat wil ik gewoon nog een keer benadrukt hebben.

Verder hoop ik van harte dat wij na dit fantastische akkoord — de minister heeft nog eens een keer voorgerekend hoeveel de sector erop vooruitgaat — ook elkaar weten te vinden en blij zijn met de resultaten die er nu zijn: een echt forse verbetering van de salarissen en echt veel geld om de werkdruk aan te pakken. Dat is heel belangrijk en ik hoop van harte dat wij dat met elkaar steunen en afgaan van die negativiteit die de sector de afgelopen tijd helaas heeft geraakt. Dat is begrijpelijk, maar die kan nu met goed beleid echt tot het verleden behoren wat mij betreft. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. U zou het heel kort houden, maar u bent precies binnen de spreektijd gebleven. Ik geef het woord aan de heer Bruins namens de ChristenUnie.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Bruins?

De voorzitter:

Sorry, mijnheer Rudmer Heerema namens de VVD.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Voorzitter. Ik zal proberen het korter te houden dan de heer Rog. Ik wil de minister met name bedanken voor de uitgebreide en goede uitleg over wat er nu precies financieel gebeurt in de sector met al die salarissen. Ik denk dat het een heel heldere uitleg was en dat docenten nu ook goed weten wat zij erbij krijgen. Dank dat u die kennis van zaken zo goed heeft en dat u het ons zo goed kan uitleggen. Verder sluit ik mij aan bij de woorden van de heer Rog over hoe de sector naar de toekomst zou moeten kijken. Uitstekende woorden; daar sluit ik mij graag bij aan. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Rudmer Heerema. Dan geef ik nu het woord aan de heer Van Meenen namens D66.

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter. Ook ik dank de minister en voeg eraan toe: leraar is het mooiste beroep dat er is. Dat zeg ik ook uit eigen ervaring. Ik ben blij dat wij vandaag hebben kunnen constateren dat wij een bijdrage kunnen leveren om dat beroep nog meer glans te geven. Ik hoop dat wij daarmee zullen doorgaan. Ik dank u zeer.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Meenen, dat is inderdaad heel kort. Dan de heer Bruins, namens de ChristenUnie.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik dank de minister voor de voortreffelijke beantwoording. Ik wil hem met name nog even bedanken voor de toezegging dat we na de zomer een brief zullen krijgen over hoe dit kabinet zal omgaan met het onderwerp ouderbetrokkenheid. Daar dank ik voor.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Bruins. Dan ga ik naar de heer Kwint namens de SP.

De heer Kwint (SP):

Dank. De minister nam een hele, hele, hele lange aanloop, en sprong toen niet: een heel lang antwoord, dat uiteindelijk geen antwoord was. Verdient een leraar op de basisschool die verder volstrekt identiek is aan zijn collega op de middelbare school evenveel geld of niet? Als de minister die sprong niet waagt, dan moet de Kamer het maar doen. Daarom een motie, die recht doet aan het belang van het werk van de leraren in het primair onderwijs. Het is bovendien een motie die nieuwe acties/stakingen kan afwenden en die het lerarentekort echt een gevoelige klap kan toebrengen, nog voordat we er uiteindelijk, ver na de zomer, een keer over gaan praten.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het nieuwe onderhandelaarsakkoord primair onderwijs een geactualiseerde functiewaardering omvat die gelijkstaat aan die van leraren in het voortgezet onderwijs;

van mening dat bij een gelijke zwaarte in dezelfde sector ook gelijke waardering in de vorm van salaris hoort;

constaterende dat de huidige financiering van het primair onderwijs het bereiken van een akkoord hierover tussen werkgevers en werknemers onmogelijk maakt;

verzoekt de regering stappen te ondernemen om in de huidige kabinetsperiode te komen tot een gelijke waardering, oftewel salaris, van leraren in het primair en voortgezet onderwijs nu de functiewaardering gelijkgetrokken is,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kwint, Westerveld en Van den Hul. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 313 (27923).

Dank u wel. Dan mevrouw Westerveld namens GroenLinks.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Dank u wel, voorzitter. "We moeten ons allemaal maximaal inzetten om het lerarentekort tegen te gaan", hoor ik de minister zeggen, en dat ben ik met hem eens. Maar we zijn er nog niet, en daarom een motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat als er niets gebeurt, er in 2027 een tekort van 16.000 leraren is;

constaterende dat er 31.000 mensen zijn met een onderwijsbevoegdheid voor het primair onderwijs, die niet in het onderwijs werken;

overwegende dat twee derde van deze "stille reserve" ervoor openstaat om in het onderwijs te werken;

verzoekt de regering een actieplan te maken om de stille reserve te activeren om in het onderwijs te werken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Westerveld. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 314 (27923).

Gaat u verder.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Dan de tweede motie ...

De voorzitter:

O, de heer Rudmer Heerema heeft een vraag over de motie.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Ik heb een vraag. Wij hebben enige tijd geleden een algemeen overleg gehad, waarin we uitgebreid gesproken hebben over de stille reserve. Volgens mij heeft de minister toen ook toegezegd om te kijken welke mogelijkheden er zijn om die stille reserve weer aan het werk te krijgen. Dus ik vraag me even af waar deze motie vandaan komt, omdat de toezegging van de minister er volgens mij allang ligt.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

De minister heeft inderdaad gezegd dat hij ermee aan de slag gaat. Ik heb inmiddels nog weinig heel concrete acties gezien. Misschien dat de minister daar in zijn beantwoording op in kan gaan. Als blijkt dat er al heel wat gebeurt, dan ben ik bereid mijn motie aan te houden.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Dan de tweede motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat lerarenteams een belangrijke rol hebben bij de besteding van de middelen van het werkdrukakkoord;

overwegende dat inspraak van het onderwijspersoneel bijdraagt aan de kwaliteit van het onderwijs en het draagvlak voor afspraken;

verzoekt de regering de ervaringen bij het werkdrukakkoord te gebruiken om met voorstellen te komen om de inspraak van lerarenteams te versterken bij de uitwerking van de afspraken in de cao,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Westerveld. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 315 (27923).

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Dan nog een korte opmerking over de eenjarige lerarenopleiding. De reden dat die volgens mij wél bij dit debat hoort, is dat we het hier ook hebben over de aantrekkelijkheid van het beroep. Ik heb de minister al laten weten dat het volgens mij gewoon niet mag om 240 studiepunten in 13 maanden te vragen. Dat betekent ongeveer 17 uur werken per dag. Dat kan niet, volgens mij, maar we zullen het lijstje met vragen aan de minister meegeven en dan praten we daar maandag over verder.

De voorzitter:

Dank u wel. De heer Beertema.

De heer Beertema (PVV):

Voorzitter. Ik heb geen moties, maar ik wil wel van deze gelegenheid gebruikmaken om de minister even hartelijk te bedanken voor zijn beantwoording van de vragen.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan de minister.

Minister Slob:

Dank u wel, voorzitter. Dank aan de Kamerleden voor de gemaakte opmerkingen en voor de ondersteuning die ik proef in sommige bijdragen. Het is een behoorlijk stevige portefeuille op dit onderwerp en ik vind dat iedereen daar ook zijn bijdrage aan moet leveren. Daar hoort ook deze uitwisseling tussen Kamer en kabinet bij om met elkaar tot goede keuzes te komen, die ook weer in het onderwijsveld zelf hun effecten en weerslag kunnen hebben.

Ik ga nu al in op de moties die zijn ingediend en daarbij moet mij wel iets van het hart. Er werden hier moties ingediend over onderwerpen waarover ik nog niet door de Kamer ben uitgenodigd om in overleg te gaan. Sterker nog, onderwerpen waar wij nog bezig zijn met voorbereidingen om de Kamer er een goede brief over te sturen, waarin we ingaan op die onderwerpen. Moties kunnen natuurlijk altijd ingediend worden, maar ... Dat geldt voor de moties die mevrouw Van den Hul heeft ingediend. Haar eerste motie gaat over het Onderwijsjaarverslag waar we komende maandag over spreken. Haar andere twee moties gaan over het schrijven van de Onderwijsraad over het lerarentekort, waar ik zelf de Kamer heb aangegeven dat ik nog bezig ben een brief te schrijven die nog voor het reces komt en waarin ik ook zal ingaan op dat advies. Om daar dan nu al moties over in te dienen ... Dus ik ontraad gewoon alle drie deze moties. Dit is wat mij betreft niet helemaal een plezierige manier van werken.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Dat zijn boude uitspraken van de minister. Wij hebben het hier vandaag over een cao-akkoord. We hebben het hier vandaag over een werkdrukakkoord. We hebben het hier vandaag over het lerarentekort. Wij vinden het heel erg belangrijk om die drie onderwerpen ook te bezien in het licht van noodklokken die recentelijk zijn geluid vanuit de verschillende instituties die de minister net noemde. Daarom vind ik het wel degelijk relevant om die overweging mee te nemen in dit debat. Inderdaad, de minister heeft gelijk: wij gaan daar maandag nog over in gesprek en ik ben ook zeker bereid om mijn motie op het punt van segregatie in het onderwijs aan te houden tot ons WGO van maandag.

Minister Slob:

Ik ben uitgenodigd voor een debat over werkdruk en salarissen van leraren in het basisonderwijs en dus niet voor een debat over het lerarentekort. Ik heb daar wel iets over gezegd, omdat ik inderdaad wel vind dat er raakvlakken zijn, ook met de aanpak die wij hebben van het lerarentekort, met name als het gaat om salariëring en carrièreperspectief. Daar ben ik ook op ingegaan, maar het advies van de Onderwijsraad gaat over de totale breedte van wat er wel of niet zou gebeuren met betrekking tot dit onderwerp, en dat vraagt, denk ik, toch echt even een ander moment en ook meer tijd om daarover te spreken. Ik ben bezig om de Kamer in een brief te gaan informeren hoe ik daarop ga reageren. Dat zou dan volgens mij het moment moeten zijn om te kijken of dat voldoende is. Als de Kamer dat onvoldoende vindt, dan is het uiteraard haar volste recht om moties in te dienen om nog aanscherpingen aan te laten brengen. Maar nu is het voor mij echt lastig om te gaan reageren op moties over een rapport, terwijl ik nog bezig ben met mijn reactie daarop die naar de Kamer moet gaan. U moet begrijpen dat dat voor mij een onmogelijke situatie is.

De voorzitter:

Mevrouw Van den Hul.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Ik gaf net al aan dat ik best bereid ben om mijn motie over segregatie in het onderwijs aan te houden tot ons WGO van maandag en ik hoop dat de minister dat punt ook heeft gehoord. Ik kijk ernaar uit om maandag en volgende week nog nader met de minister in gesprek te gaan over deze voor ons zeer belangrijke punten.

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Van den Hul stel ik voor haar motie (27923, nr. 312) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Dan gaan we naar haar tweede motie, die op stuk nr. 311.

Minister Slob:

Voorzitter, ik heb ze alle drie ontraden, omdat voor alle drie de moties hetzelfde geldt. De eerste motie gaat inderdaad over het verslag dat maandag aan de orde is. De andere twee moties gaan over een onderwerp waarover ik de Kamer nog een brief heb toegezegd. Die zal er heel snel komen, maar is nog niet klaar. Dus wat mij betreft blijft mijn oordeel over deze drie moties hetzelfde.

Dan de heer Kwint. Hij heeft de vierde motie ingediend, die op stuk nr. 313. De heer Kwint heeft het over de functiewaardering en het salaris dat daarbij moet horen. Als je een functie waardeert, is het inderdaad belangrijk dat je daar ook een salaris bij levert dat hoort bij de functiewaardering die je voor de desbetreffende persoon hebt ingeschat. Ik heb niet daarvoor weg willen duiken, niet willen springen of wat voor metafoor we ook kunnen gebruiken. Maar dit is de fase waarin de scholen nu terecht gaan komen als het gaat om de toepassing van wat ze op papier hebben afgesproken en wat op individueel niveau uiteindelijk een concretisering moet krijgen. U weet dat het functioneel loongebouw eigendom is van de sociale partners en dat dat dus bij de cao wordt bepaald. U weet dat in het p.o. nieuwe functiebeschrijvingen zijn gemaakt. Die zijn dus actueel en die doen, denk ik, meer recht aan de functie van leraar. Ik heb daar ook warme woorden aan gewijd. Dat leidde zelfs nog tot enige discussie met de Kamer. De functiezwaarte wordt uiteindelijk bepaald met behulp van de functiewaardering. Daar dan een beloning aan koppelen is de fase waarin de scholen nu terechtkomen. Nu moet men dus op individueel niveau keuzes maken. Dat moet echt op die plek gebeuren, dus ik ontraad deze motie.

De heer Kwint (SP):

Ik blijf het een wonderlijke redenering vinden. Op het moment dat er 270 miljoen beschikbaar komt, zegt het kabinet juichend: dat is voor lerarensalarissen. Op het moment dat werkgevers en werknemers constateren "daar kunnen wij een stap mee maken maar nog niet de definitieve stap naar het gelijktrekken, want daar ontbreekt gewoon het geld voor", dan zegt de minister ineens: het is aan de scholen. Óf het is helemaal aan de scholen, die totaal over het salaris gaan. Óf, en dat is mijn stellige overtuiging, het is aan de politiek. Die stelt de financiële ruimte beschikbaar, die zegt "wij willen dat dit geld daar naartoe gaat", zoals ook gebeurd is met de 270 miljoen voor de lerarensalarissen en met de ruim 450 miljoen voor de werkdrukmiddelen. Dan kunnen wij toch gewoon zeggen dat wij ten principale vinden dat hier een gelijke beloning tegenover hoort te staan en dat wij de komende jaren — niemand vraagt dat het volgende week geregeld is — toewerken naar het creëren van financiële ruimte die het mogelijk maakt om de leraren in het primair en het voortgezet onderwijs gelijk te waarderen?

Minister Slob:

Het wordt echt een wat ingewikkelde discussie, in die zin dat er ook gewoon tussen scholen, zelfs ook tussen vo-scholen, verschillen kunnen zijn in de wijze waarop hun docenten zijn ingeschaald. Er zijn heel veel aspecten die daarbij een rol spelen; ik heb er in eerste termijn al iets over gezegd. Het kan te maken hebben met de leeftijd van docenten, met het niveau waarop ze zijn binnengehaald, met de vraag of ze kunnen doorgroeien, met allerlei aanvullende kwalificaties die ze gehaald hebben, waardoor het bevoegd gezag van de school ze hoger inschaalt. Het kan dus zelfs tussen vo-scholen heel verschillend zijn. Dat kan ook tussen p.o.-scholen heel verschillend zijn. Natuurlijk heb je uiteindelijk een budget waar je het mee moet doen, maar het is aan het bevoegd gezag om daarin keuzes te maken. Daar kan ik niet in treden. Ik weet één ding wel, namelijk dat met het extra geld dat nu beschikbaar is gesteld — het vele extra geld; ik heb u de doorberekeningen gegeven en ik ben ook blij te horen dat er geen vragen meer zijn gekomen over de percentages; die zijn dus helder — de scholen veel meer mogelijkheden hebben om docenten op een andere manier in te schalen en te waarderen dan op dit moment met de oude cao gebeurt. Dat is echt enorme winst en dat hebben wij kunnen bijdragen. Daar ben ik heel blij mee.

De voorzitter:

Tot slot.

De heer Kwint (SP):

Het wordt een ingewikkelde discussie omdat de minister haar heel ingewikkeld maakt. Gelijke uitgangspunten. Mijn economieleraar noemde dat vroeger ceteris paribus. P.o. en vo. Zelfde leeftijd, evenveel ervaring. Vindt de minister ten principale dat die een gelijke beloning verdienen? Dat is een hele simpele vraag. Alles daaromheen is volgens mij ruis.

Minister Slob:

Dat is geen ruis. Ik denk dat u het te simpel voorstelt. In een school lopen zo veel verschillende mensen rond die soms met zo veel verschillende invalshoeken in het onderwijs terecht zijn gekomen. Ze hebben verschillende ervaringen, verschillende aanvullende kwalificaties misschien, ook verschillende leeftijden, al is dat op zich niet allesbepalend als het gaat om de inschaling, want uiteindelijk moet naar de functie gekeken worden en of de desbetreffende persoon die functie ook kan uitvoeren. Dan is het aan het bevoegd gezag van de school om in goed overleg met de mr, die daar ook actief bij betrokken moet zijn, vind ik — dat willen de sociale partners ook — op dat niveau de keuzes te maken. Dan kan men met de extra gelden die beschikbaar zijn gesteld ook stappen zetten die onder de oude cao nog niet mogelijk waren. Dat is gewoon winst. Laten we dat ook met elkaar vaststellen.

De voorzitter:

Goed. Dit is een motie. Dit is een tweede termijn. We gaan de discussie dus niet opnieuw voeren. Ik kijk ook even naar de minister. Heeft hij alle vragen beantwoord? Want er zijn ook vragen tijdens de tweede termijn gesteld.

Minister Slob:

Ik heb hier nog wat moties liggen die ik nog even moet behandelen.

De voorzitter:

Dat zijn de moties op de stukken nrs. 314 en 315. Dat klopt.

Minister Slob:

De motie op stuk nr. 313 heb ik hiermee behandeld. Ik kom op de motie op stuk nr. 314. Dat is de motie van mevrouw Westerveld over de stille reserve. Ik hoorde mevrouw Westerveld zeggen: ik heb er nog niet zo veel over gehoord. We hebben nog niet zo heel lang geleden uitgebreid met elkaar gesproken over de aanpak van het lerarentekort. Ik heb ook aangegeven dat ik de Kamer nog voor het reces een brief ga sturen waar dit ook onderdeel van zal zijn. En dan doe ik iets wat niet eens een afspraak met u was, want we hoefden de Kamer eigenlijk pas in het najaar, in oktober, november, een volgende voortgangsrapportage toe te sturen. Maar omdat ik het echt een belangrijk onderwerp vind om met u over in gesprek te blijven, kom ik daar dus al eerder mee. Dit onderdeel zal daar uiteraard ook bij betrokken worden, want hierin zit inderdaad potentie om slagen te maken met betrekking tot de grote tekorten die er zijn. Ik ontraad deze motie dus op dit moment, maar wat mij betreft is dit onderwerp urgent en komt het ook snel terug.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ik begrijp de reactie van de minister wel. Als hij in die brief inderdaad afzonderlijk wil ingaan op de vraag wat we eraan gaan doen om die stille reserve aan te spreken, dan houd ik deze motie aan.

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Van den Hul stel ik voor haar motie (27923, nr. 310) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Minister Slob:

In de laatste motie van mevrouw Westerveld — dat is de motie op stuk nr. 315 — staat het verzoek om lerarenteams een duidelijke plek te geven bij de uitwerking van de afspraken in de cao. Er wordt verwezen naar hoe dat bij het werkdrukakkoord gaat. Daar zijn we inderdaad, zoals we dat nu zien, behoorlijk content over. Ik kom af en toe wel wat voorbeelden tegen waarvan ik denk: nou, het is goed dat we een meldpunt hebben, want hier moet nog wel even wat gebeuren. Zo zijn er scholen waar men te horen krijgt dat het geld niet structureel is en dat een bepaalde aanpak daarom niet zou kunnen. Dat is natuurlijk niet waar en dat moet je dan ook weerspreken.

Maar ook in het kader van hoe het werkt met cao's en de verantwoordelijkheid van sociale partners om er uiteindelijk samen voor te zorgen dat het ook uitgevoerd wordt, is het — laat ik het netjes formuleren — niet gebruikelijk om het zo te doen als u hier vraagt. Men heeft binnen de school, uiteraard ook vanuit de mr, allerlei verantwoordelijkheden en mogelijkheden om over de uitvoering van dit soort zaken met hen te spreken. Ik kan u wel toezeggen dat ik tegen de sociale partners en met name tegen de PO-Raad zal zeggen dat wij het zeer zouden waarderen als ze de docenten, het ondersteunend personeel en wie daar ook bij betrokken is, actief een plekje geven bij de keuzes die gemaakt worden, ook om maximaal transparant te zijn in de richting van hun personeel. Dat kan ik u toezeggen. Gelet op de wat stelligere formulering ontraad ik de motie, maar ik zal het onderwerp wel meenemen in de gesprekken die ik met hen heb, ook conform de bevoegdheden en verantwoordelijkheden die bij dit soort processen horen.

Voorzitter. Met die toezegging moet mevrouw Westerveld het wat mij betreft doen. Ik ontraad de motie, maar we gaan wel met het onderwerp aan de slag omdat zij wel een punt heeft. Zij moeten daar ook bij betrokken worden.

De voorzitter:

Dank u wel. Daarmee zijn we aan het eind van dit debat gekomen. Ik dank de minister en de Kamerleden.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Over de ingediende moties zullen we volgende week dinsdag stemmen.

De vergadering wordt van 12.32 uur tot 14.16 uur geschorst.

Naar boven