8 Rapport Onderzoekscommissie seksuele intimidatie en misbruik in de sport

Aan de orde is het debat over het rapport van de Onderzoekscommissie seksuele intimidatie en misbruik in de sport.

De voorzitter:

Aan de orde is het debat over het rapport van de Onderzoekscommissie seksuele intimidatie en misbruik in de sport. Er hebben zich zes sprekers aangemeld voor dit debat. De eerste spreker is Mevrouw Diertens. Zij zal het woord voeren namens de fractie van D66. Mevrouw Diertens, gaat uw gang.

Mevrouw Diertens (D66):

Voorzitter, dank u wel. Vandaag voeren we een heel belangrijk debat. Net als op veel andere plekken in de samenleving is er ook in de sportwereld sprake van seksuele intimidatie en misbruik. We voeren dit debat aan de hand van het rapport van de commissie-De Vries en ook op basis van de rondetafel die hier in de Kamer is georganiseerd. Ik wil dan ook iedereen die de Kamer heeft geïnformeerd en die erbij was, graag danken voor de inbreng.

Ten eerste wil ik het graag hebben over de voorgestelde meldplicht. Het is goed dat voor slachtoffers geen meldplicht gaat gelden. Hoe belangrijk het ook is dat van elke zaak melding wordt gedaan, het gaat ons te ver om van slachtoffers zoiets ingrijpends te eisen. We snappen de roep om een meldplicht voor besturen van verenigingen. We willen immers dat besturen niet meer wegkijken, dat er daadkrachtig wordt opgetreden en dat het gesprek ook gevoerd wordt. We zien echter nog wel veel haken en ogen, omdat de regie altijd bij het slachtoffer moet blijven liggen. Hij of zij moet er klaar voor zijn om het misbruik of de intimidatie te melden. Eergisteren heeft NOC*NSF ingestemd met de meldplicht voor besturen. Met betrekking tot die meldplicht vraag ik de minister of een bestuurder ook verplicht is om melding te doen als het slachtoffer nog geen melding wil doen.

Belangrijker nog dan een meldplicht is wat ons betreft het verhogen van de meldingsbereidheid. We moeten zorgen dat elke melding serieus wordt genomen. Daarvoor is er een grote cultuurverandering nodig in de sport. De cultuur in de sport is heel erg gesloten. Gisteren is dat in het rapport van de KNWU nogmaals bevestigd. Ik ben blij dat de KNWU zichzelf de spiegel heeft voorgehouden en aan de slag is gegaan met dit probleem. Vanaf nu moet duidelijk zijn: nee betekent nee. De hele campagne rondom MeToo heeft al voor heel veel bewustwording gezorgd, niet alleen bij slachtoffers, die zich meer en meer durven te uiten, maar ook bij de omgeving, die er minder vaak voor kiest om weg te kijken. Het Centrum voor Veilige Sport kan zich inspannen voor die belangrijke cultuurverandering. Belangrijk is daarbij dat we leren van de ervaringen van het Centrum Seksueel Geweld. Dit is een centraal meldpunt dat voor de hele samenleving werkt. Het combineert expertise van psychologen, artsen en politie. Het Centrum voor Veilige Sport zou serieus meldingen door moeten verwijzen naar het Centrum Seksueel Geweld. Met het Centrum Seksueel Geweld voorkomen we versnippering. Daar is het ook voor opgericht. Door een goede registratie kunnen we voorkomen dat misbruikers van sector naar sector hoppen. Kan de minister aandacht vragen voor het tegengaan van deze versnippering en het hoppen van sector naar sector?

Voor zaken waarbij het slachtoffer nog twijfelt over de ernst van zijn of haar verhaal, kan informatie worden gevraagd bij het Centrum voor Veilige Sport. Dit centrum zou bijvoorbeeld met een chatfunctie kunnen ondersteunen bij dit soort hulpvragen. Denk bijvoorbeeld aan aanrakingen waarbij je je ongemakkelijk gaat voelen of een trainer die seksuele toespelingen maakt. Voor vragen daarover moeten jongeren op een laagdrempelige manier ergens terechtkunnen. Bovendien past zo'n chatfunctie veel meer bij deze tijd. Wil de minister onderzoeken of een chatfunctie kan worden toegevoegd aan het Centrum voor Veilige Sport en wat wordt er met meldingen van het Centrum voor Veilige Sport gedaan? Worden de gegevens, natuurlijk geanonimiseerd, bewaard zodat er lering uit kan worden getrokken?

Voorzitter. Ik rond af. Zoals ik al zei, is het belangrijk dat we dit debat voeren. Ik kijk dan ook uit naar de inbreng van mijn collega's en de minister en hoop dat we samen met de sportwereld dit maatschappelijke probleem snel en beter kunnen aanpakken.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Diertens. Dan is nu het woord aan meneer Van Nispen van de Socialistische Partij.

De heer Van Nispen (SP):

Op de sportclub, een plaats voor ontspanning, moet je veilig zijn. En je wilt natuurlijk vooral ook dat je kind daar veilig is. Het is echt ondragelijk als blijkt dat dit niet zo is. We hebben vreselijke verhalen gehoord, ook in het rondetafelgesprek. Het is aangrijpend. Misbruik en intimidatie van de trainer die je vertrouwt en waar je tot op zekere hoogte ook afhankelijk van bent, is ronduit afschuwelijk.

Ik wil de commissie-De Vries bedanken voor het waardevolle onderzoek. Complimenten ook voor de reacties vanuit de sport en vanuit de regering. De aanbevelingen worden grotendeels overgenomen en opgepakt, wat natuurlijk terecht is. Maar toch zijn we er nog lang niet.

Allereerst moeten we zorgen dat we het maximale doen om misbruik te voorkomen. Bewustwording en preventie zijn een belangrijke opgave voor de sport, want wie denkt dat het niet of niet vaak voorkomt, zal ook niet signaleren. Als het misbruik toch heeft plaatsgevonden, moet het gesignaleerd en gemeld worden. Het sluitstuk is dat de daders worden aangepakt en dat er voor de slachtoffers wordt gezorgd. Daarom ben ik nog wel bezorgd. Want uit alle verhalen van slachtoffers blijkt dat de begeleiding rond en na de melding het allerbelangrijkste is voor hen. Ziet de minister dat ook en wat gaan we eraan doen dat slachtoffers dit ook zo gaan ervaren, dat ze ontzorgd worden en begeleid worden?

De functie van vertrouwenspersoon is erg belangrijk. Een luisterend oor en vervolgens ook tips om door te verwijzen. Het vertrouwenspunt moet advies kunnen geven en hulp bieden bij vervolgstappen. Maar hoe gaat dat er nou uitzien? Komt er nu bijvoorbeeld een centrale pool van professionele vertrouwenspersonen en, zo niet, wat dan wel?

Ik ben het ermee eens dat de rol van vertrouwenspersoon en het meldpunt van elkaar gescheiden moeten zijn maar zoals het nu wordt voorgesteld blijft het meldpunt ondergebracht bij de sport. De vraag die we moeten stellen is: wat is nou eigenlijk de rol van de overheid? Van Vollenhoven en hoogleraar Olfers hebben allebei gepleit voor een centraal publiekrechtelijk meldpunt. En ik voel daar wel wat voor. We moeten slachtoffers van misbruik een veilige plek bieden om zich te melden. Ook de ongeorganiseerde sporter moet er terechtkunnen. Het moet onafhankelijk, veilig en laagdrempelig zijn en het moet vooral ook sectoroverstijgend te werk kunnen gaan. Want misbruik komt natuurlijk niet alleen in de sport voor. Hoe voorkom je dat die ene foute trainer elders aan de slag gaat of in een andere sector, zoals scouting, onderwijs of zorg? Informatie kan en mag nu niet altijd gedeeld worden en dat probleem kan kleiner worden met een centraal meldpunt. Hoe ziet de minister dit? Mag ik hierop een uitgebreide reactie? Is de minister bereid om onder andere met Van Vollenhoven en hoogleraar Olfers in gesprek te gaan om een dergelijk voorstel uit te werken?

Ik mis nog op twee concrete aanbevelingen een reactie. Hoe kan het dat het snel opzeggen van het lidmaatschap van een sportbond kan leiden tot tuchtrechtelijke straffeloosheid? Hoe ziet de minister dat? Aan de minister van Justitie en Veiligheid is de aanbeveling gedaan te onderzoeken in hoeverre het gebrek aan capaciteit bij politie en justitie er de oorzaak van is dat er zo weinig plegers worden aangepakt en veroordeeld. Kan die vraag vandaag met een "ja, dat gaan we doen, dat gaan we onderzoeken" beantwoord worden?

Gisteren kwam de wielerunie met een onderzoek, te beschouwen als een vervolg op het onderzoek van de commissie-De Vries, maar dan specifiek over de wielersport, met heftige conclusies, bijvoorbeeld over het aanzetten tot gewichtsverlies. Zo'n sectoronderzoek is volgens mij heel erg waardevol. Deelt de minister mijn mening dat andere sportbonden dat voorbeeld zouden kunnen volgen? Is hij bereid te zorgen voor medefinanciering? Het is immers ook een overheidstaak om misbruik en intimidatie te voorkomen en slachtoffers te beschermen.

De sportwereld is niet de eerste sector waarin misbruik een groot probleem bleek te zijn. Eerder hadden we bijvoorbeeld onderzoeken naar misbruik in de rooms-katholieke kerk en de jeugdzorg. De rode draad in al deze onderzoeken is dat er nog steeds geen goed beeld is van de omvang en ontwikkeling van het aantal gevallen van misbruik. Is de regering bereid dit periodiek te laten onderzoeken door wetenschappers, de ontwikkelingen te blijven monitoren en de Kamer daarover te rapporteren?

Een tweede belangrijk verzoek aan de regering is om daarnaast de effectiviteit van alle genomen maatregelen in de gaten te blijven houden. Veel maatregelen uit de rapporten van De Winter, Samson, Deetman en De Vries zijn overgenomen. Op papier is er veel veranderd en verbeterd. Is de regering bereid periodiek te bekijken wat er is gebeurd met de aanbevelingen van de verschillende onderzoekscommissies en te rapporteren over de bereikte effecten?

Voorzitter. Ik verzin deze twee laatste aanbevelingen niet zelf. Die komen uit een Kamercommissie die al deze onderzoeken op een rij heeft gezet en de regering eigenlijk vraagt om dit te gaan doen. Ik hoop dus op toezeggingen op deze twee vragen, dan hoef ik daar straks geen moties over in te dienen.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Nispen. Dan is nu het woord aan mevrouw Bruins Slot. Zij voert het woord namens het Christendemocratisch Appel.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Voorzitter. Chantage, pesten en seksuele intimidatie zijn schering en inslag bij de wielersport. Vrouwen tussen de 12 en 21 jaar lopen het grootste risico. Dat bleek gisteren uit het onderzoek dat is verschenen. Het CDA vindt dit verwerpelijk. Dit moet stoppen. Daarom is het werk van de onderzoekscommissie van De Vries zo ontzettend belangrijk geweest. Het CDA bedankt de onderzoekscommissie dan ook voor het werk dat zij heeft gedaan, dat bij tijd en wijle natuurlijk ook heftig en emotioneel is geweest. De commissie-De Vries heeft harde conclusies getrokken, bijvoorbeeld dat er weggekeken werd van problemen, maar heeft ook een heleboel goede aanbevelingen gedaan, die zien op preventie, meldingsbereidheid en het oppakken en aanpakken van problemen. Daarbij gaat het niet alleen om regels en structuren, maar ook om een cultuurverandering, zoals mevrouw Diertens al zei. De sportsector is als eerste aan zet. NOC*NSF en de sportbonden hebben de afgelopen maanden al veel werk verricht. Natuurlijk is er ook een rol voor deze minister. Op die rol van de minister ga ik in de rest van mijn inbreng in, omdat ik op een aantal punten meer wil weten over wat de minister precies gaat doen.

Preventie. In het regeerakkoord hebben we afgesproken dat er extra geld beschikbaar komt om meer gratis verklaringen omtrent het gedrag mogelijk te maken. Kan de minister aangeven of vrijwilligers in de sport, zoals in de gehandicaptensport, in deze uitbreiding specifiek worden meegenomen?

Een tweede punt betreft de discussie over de vraag of verenigingen die gratis verklaring omtrent het gedrag wel of niet makkelijk zouden moeten kunnen krijgen, of ze een heel integriteitsbeleid zouden moeten optuigen. Dat lijkt het CDA geen goed idee, want juist als een vereniging zich bereid toont om verklaringen omtrent het gedrag aan te vragen, zou daar een lage drempel voor moeten zijn. Is de minister het met deze visie eens?

In meerdere delen van de samenleving is het inmiddels gewoon dat er, ook als het gaat om verklaringen omtrent het gedrag, continu gescreend wordt. Na verloop van tijd wordt er gekeken of iemand wel of niet een strafrechtelijke veroordeling heeft gehad. Vaak wordt dan aan de toezichthouder doorgegeven dat dit het geval is. Is het mogelijk om voor de sport ook een vorm van continue screening mogelijk te maken? Zou de minister daarover met NOC*NSF in gesprek willen gaan? Een tweede punt is meldingsbereidheid. Het lijkt er nu toch op — meerdere collega's zijn erover begonnen — dat er een centraal meldpunt komt. Dat is belangrijk. Soms zullen mensen, slachtoffers, niet willen melden bij het bestuur van die vereniging. Want het kan natuurlijk ook zijn dat een bestuur soms onderdeel is van de misstanden die hier plaatsvinden. Klopt het dat het Centrum voor Veilige Sport nu dat centrale meldpunt wordt waar je terecht kan als je niet op andere plekken terecht kan?

Het tweede gaat inderdaad om de scheiding die het Vertrouwenspunt Sport nu nog heeft. Dat heeft én de rol van meldpunt én de rol van het ondersteunen van de slachtoffers. Die verwevenheid vindt het CDA ook niet wenselijk. Maar de vraag is nu wel, waar kunnen de slachtoffers straks goed terecht? De SP had daar vond ik ook een aantal terechte vragen over, hoe zorgen we ervoor dat die ondersteuning en die begeleiding van slachtoffers beter wordt? Want je ziet ook in de sport dat kinderen het grootste slachtoffer zijn. 60% van de ellende die voorkomt uit de misstanden zijn jonge kinderen, jonger dan 16 jaar. Welke mogelijkheden zijn er, vraag ik de minister, om ouders ook handvatten te geven om de misstanden, het misbruik dat plaatsvindt ook eerder te kunnen signaleren?

Dan het aanpakken van problemen. NOC*NSF heeft aangegeven dat ze het zeer belangrijk vindt om met het Openbaar Ministerie aan de slag te gaan. Hoe kan de informatie-uitwisseling beter?

Ook is een terugkerend probleem — ik kom bijna tot een afronding — dat het uit het systeem van het Openbaar Ministerie en de politie niet blijkt dat iemand die veroordeeld is ook begeleider, trainer of coach in de sport is. Hoe kunnen we dat beter met elkaar uitwisselen?

Als slot houd ik voor NOC*NSF ook een pleidooi om ervoor te zorgen dat er een grote publiekscampagne komt over het onderwerp seksuele intimidatie in de sport en breder in de samenleving, om mensen er bewust van te maken. Het begint met die bewustwording. Is de minister bereid om een dergelijke grote campagne op te gaan zetten?

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Bruins Slot. Dan is het woord nu aan de volgende spreker vanuit de Kamer. Dat is mevrouw Dijksma, die het woord voert namens de Partij van de Arbeid.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Voorzitter. Hartelijk dank.

Ik denk dat het voor iedereen glashelder is dat de impact van seksueel misbruik bij vaak jonge en altijd kwetsbare kinderen natuurlijk enorm is. De slachtoffers — de Kamer heeft ook een paar van deze slachtoffers kunnen spreken — zijn voor het leven getekend. Die impact is niet alleen bij de slachtoffers te zien maar toch ook bij ouders en bij de verenigingen zelf. Uiteindelijk gaat het in de kern natuurlijk hierom, dat we allemaal — ik ben zelf ook moeder — er zeker van zijn dat je kind op het moment dat je dat naar een voetbalvereniging of naar de tennisclub brengt, letterlijk in veilige handen is. Van veiligheid voor de volle honderd procent kunnen we vaststellen dat die misschien wel niet bestaat. Maar als je nu naar het rapport van de commissie-De Vries kijkt — mevrouw Bruins Slot zei daar net al het een en ander over — is daaruit ook wel weer glashelder geworden dat het echt veel beter kan en moet bij de sportverenigingen. Daarom vind ik het om te beginnen heel goed dat de commissie dit werk gedaan heeft, concrete aanbevelingen gedaan heeft en dat NOC*NSF en de sportbonden ook aan de slag zijn gegaan om de aanbevelingen over te nemen. Het mag natuurlijk voor zichzelf spreken dat al die vrijwilligers die dag in, dag uit aan de slag zijn met hun club, er samen met de professionals voor moeten zorgen dat de omgeving veilig is. Ik wil hier gezegd hebben dat ik de brief die de minister stuurde met zijn reactie, ook op het rapport van de commissie, heel adequaat vond. Volgens mij geeft het kabinet daarin ook blijk van het heel serieus nemen van het onderwerp. Ik verwachtte ook niet anders, zeg ik er eerlijk bij. Maar ook het onverkort overnemen van de aanbevelingen, bijvoorbeeld het bevorderen van kortere procedures bij het Openbaar Ministerie als er strafrechtelijk ook het een en ander nodig is. En ook het bevorderen van verklaringen omtrent gedrag, zoals gevraagd is in de motie die mevrouw Westerveld en ondergetekende samen hebben ingediend.

In dat opzicht wil ik nog wel graag wederom aansluiten bij een opmerking die mevrouw Bruins Slot net maakte en die ik ook zelf eigenlijk op het netvlies had staan. De minister schrijft er mooie woorden over: wij gaan het oppakken, er komt ook nog een nieuwe regeling voor die vog's. Hoe gaat de minister er handen en voeten aan geven dat het in de sport uiteindelijk normaal is dat je zo'n verklaring kunt overleggen?

Er zijn nog een paar punten waar ik aandacht voor wil vragen. Het eerste belangrijke punt is: hoe gaan wij concreet voorkomen dat mensen die eerder zijn veroordeeld voor seksueel misbruik niet weer gewoon doodleuk bij een andere vereniging opduiken? Zijn er echt voldoende waarborgen, met alle aanbevelingen die zijn gedaan, om dit te voorkomen? Gaat dit samen met het Openbaar Ministerie ook gebeuren?

Het tweede punt is het zorgen voor een veilige omgeving bij de sportvereniging. Die staat of valt natuurlijk met al die mensen die daar actief zijn. Het kabinet beschrijft wat er gebeurt om bestuurders, trainers en coaches te trainen, maar zoals net al gezegd: bij heel veel van de clubs lopen heel veel vrijwilligers rond. Sterker nog, de meeste clubs zijn natuurlijk gewoon afhankelijk van vrijwilligers. Welke mogelijkheden ziet het kabinet om juist ook vrijwilligers te ondersteunen bij het creëren van die veilige omgeving, bijvoorbeeld ook als vertrouwenspersoon?

Het laatste punt werd net ook al door de heer Van Nispen aangestipt. Het betreft de discussie die is ontstaan over een centraal meldpunt voor seksueel misbruik in de sport. De commissie is daar aarzelend over en zegt: pas nu op dat je niet alles eigenlijk buiten de sport gaat plaatsen, want ze moeten het zelf oplossen. Maar de heer Van Vollenhoven en hoogleraar Olfers bepleiten het tegendeel. Ik heb niet helemaal kunnen terugvinden wat nu het standpunt van het kabinet is. Misschien moeten wij het debat eens beginnen met daar ook een mening over te vragen van de minister.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel mevrouw Dijksma. Dan is nu het woord aan mevrouw Westerveld. Mevrouw Westerveld voert het woord namens de fractie van GroenLinks.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Dank u wel, voorzitter. Waar mensen ook sporten, een veilige omgeving is van groot belang. Het is goed dat het tegengaan van seksuele intimidatie en misbruik door de sportwereld zelf wordt opgepakt onder aanvoering van NOC*NSF. In zijn reactie op het rapport wijst de minister naar hen. Weinig aanbevelingen van de commissie waren ook tot deze minister gericht, maar wij hebben toch in dit debat een aantal vragen over de rol van de minister, want wij vinden dat de weinige aanbevelingen die worden gedaan wel wat gemakkelijk terzijde worden geschoven. Zo schrijft de minister dat uit onderzoek blijkt dat wet- en regelgeving niet veranderd hoeven te worden. Wij zijn erg benieuwd naar dat onderzoek. Onze eerste vraag is of de minister dat naar ons kan opsturen.

Een andere aanbeveling uit het rapport was dat ministeries meer moeten samenwerken, maar in de brief van de minister lezen wij vooral dat dit heeft geleid tot meer overleg. Mijn vraag aan de minister is welke resultaten hij verwacht van deze overleggen.

Hoe zit het met de samenwerking met gemeentes en wat vindt de minister ervan dat 83% van de gemeenten geen actief beleid voert als het gaat om seksuele intimidatie en misbruik in de sport?

Er zijn ook sporters die niet zijn aangesloten bij sportbonden, zoals recreatieve zwemmers of mensen die naar de sportschool gaan. Bij wie kunnen zij terecht bij een incident? Zie de minister een rol voor hem als het gaat om deze doelgroep? Graag een reactie.

De voorzitter:

Mevrouw Bruins Slot wil graag een interruptie plaatsen.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Mevrouw Westerveld heeft als voetbalster goed de dribbel erin. Ik wil even terug naar een punt dat zij eerder maakte, want dat vind ik een relevant punt. Het gaat om de rol van gemeenten. In het rapport staat heel duidelijk dat gemeenten nog een slag kunnen slaan om ervoor te zorgen dat zij sportverenigingen helpen bij dit belangrijke onderwerp. Maandagavond heeft NOC*NSF daar opmerkingen over gemaakt, waar mevrouw Westerveld ook bij was. Mijn vraag aan mevrouw Westerveld is: hoe zou zij graag zien dat gemeenten dit gaan oppakken? Welke rol kan de minister daarin volgens mevrouw Westerveld spelen?

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Wij hebben bewust vragen hierover gesteld aan de minister, omdat ik het heel lastig vind. Aan de ene kant constateert de commissie dat gemeenten meer kunnen doen, ook omdat gemeenten natuurlijk heel veel sportclubs en verenigingen financieren, vooral als het gaat om de huisvesting. Aan de andere kant zijn wij hier natuurlijk niet de baas over wat er in de gemeenten gebeurt. Dus ik wil graag van de minister horen — dat was ook onze vraag — wat hij er nu van vindt dat weinig gemeenten dit onderwerp blijken op te pakken. Misschien dat de minister, ik doe even een voorschot, dit zou kunnen meenemen in zijn overleg met bijvoorbeeld de VNG.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Het CDA worstelt met hetzelfde probleem. Wij gaan niet over gemeenten en wat zij daar doen. Daar gaan zij zelf over. Maar wij delen inderdaad wel dat de minister bijvoorbeeld met de VNG zou kijken of er aanvullende zaken te bedenken zijn. Dat vind ik een goede suggestie. Zou de gedane aanbeveling een optie zijn om te kijken naar hoe sportaccommodaties worden ingericht, zodat ze transparanter zijn? Dat kan ervoor zorgen dat er ook eigenlijk geen ruimte meer is om aan bepaalde vormen van misbruik te doen.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Dat is een interessante suggestie. Die hoorden we ook tijdens de hoorzitting, waar ook het voorbeeld van een transparante ruimte werd gegeven. Dan kun je zien wie er met wie in die ruimte is. Dat zou de gemeente natuurlijk kunnen meenemen, helemaal als het gaat om nieuwbouw, bijvoorbeeld in subsidievoorwaarden voor nieuwe sportverenigingen.

De voorzitter:

Gaat u verder, mevrouw Westerveld.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ik was gebleven bij de verklaring omtrent goed gedrag. Mevrouw Dijksma haalde al aan dat eerder een motie van ons beiden is aangenomen, die erom vroeg, ervoor te zorgen dat op sportverenigingen vaker mensen een verklaring omtrent het gedrag, een vog, hebben. De minister gaf in zijn brief aan: dat is staand beleid, we zijn ermee bezig. Maar nog steeds heeft bijvoorbeeld maar één op de drie sportbestuurders een vog in bezit en maar de helft van de trainers en coaches. Tien jaar geleden zei NOC*NSF al: we willen hier onderzoek naar doen, we willen kijken of we zo'n vog verplicht kunnen stellen. Dat ging toen niet door, omdat de kosten een grote belemmering waren. Inmiddels is het beleid dat zo'n vog gratis is. Is de minister bereid om opnieuw met NOC*NSF te bezien of we, nu die kostenbelemmering is weggenomen, zo'n vog toch verplicht kunnen stellen of wat we nog meer kunnen doen zodat meer trainers en coaches in het bezit daarvan zijn?

Ook heeft maar ongeveer de helft van alle sportverenigingen een vertrouwenspersoon en weinig sporters weten van het bestaan daarvan. Is het misschien wenselijk en mogelijk om clubs te verplichten, misschien ook met meerdere clubs samen, om een vertrouwenspersoon aan te stellen?

De voorzitter:

Bent u bijna klaar, mevrouw Westerveld?

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ik heb nog anderhalve minuut, zie ik op mijn klokje.

De voorzitter:

Ja, sorry, ik zat naar de verkeerde timer te kijken. Gaat u verder. Excuses.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Voor trainers en coaches is het soms lastig om seksueel grensoverschrijdend gedrag te herkennen. NOC*NSF biedt aparte cursussen aan, maar het zit niet in de beroepscompetentieprofielen die zijn opgesteld door NOC*NSF voor trainers en coaches. Zeker nu zij een meldingsverantwoordelijkheid hebben, lijkt het GroenLinks belangrijk om ook in deze competentieprofielen het erkennen van seksueel overschrijdend gedrag en het melden daarvan op te nemen. Kan de minister daarover in gesprek gaan met NOC*NSF?

Mijn laatste punt gaat over de slachtoffers. In het rapport staat dat met name sporters met een beperking een verhoogde kwetsbaarheid hebben. Een op de drie sporters met een beperking heeft seksueel overschrijdend gedrag ervaren. Dat is een bizar hoog aantal, een op de drie. Zo zijn er meer risicogroepen, bijvoorbeeld lhbt-sporters. Van hen heeft een op de vier te maken met seksueel overschrijdend gedrag. Een specifieke aanpak voor deze groep vinden wij niet terug in de plannen. Ik zou de minister willen vragen of hij daarin misschien een specifieke verantwoordelijkheid voor zichzelf ziet. Wat GroenLinks betreft, dienen we juist deze kwetsbare groepen mensen bijzondere aandacht te geven.

Voorzitter. Ik rond af. Het is goed dat het onderwerp seksuele intimidatie en misbruik op de agenda staat, op onze agenda en op de agenda van de verschillende bonden, maar we hopen wel dat het ook echt bij de sportverenigingen zelf landt. Daarom wil ik de minister vragen of hij ervoor kan zorgen dat wij samen met de sportwereld een goede evaluatie maken, bijvoorbeeld binnen twee jaar, waaruit duidelijk blijkt wat al deze plannen ook bij de verenigingen hebben opgeleverd. Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Westerveld. Dan is nu het woord aan meneer Rudmer Heerema en hij voert het woord namens de fractie van de VVD.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Voorzitter. Als jouw kind lid is van een sportclub, dan moet je ervan uit kunnen gaan dat jouw kind daar veilig is, dat er enthousiaste trainers en vrijwilligers zijn, lieve en leuke medesporters, en als een kind topsport gaat bedrijven, een professionele omgeving om de top te bereiken. De cijfers van het rapport van de commissie-De Vries laten echter een verontrustend beeld zien. Ik wil graag een aantal opmerkingen maken waardoor we wellicht meer kunnen voorkomen, professioneler kunnen handelen en sneller en harder kunnen straffen na een snellere opvolging van een aangifte.

Voorzitter. Ik heb daarom eerst een aantal vragen met betrekking tot strafmaatregelen en aangiften. Er is op 27 maart 2018 een motie van collega's Groothuizen, Van Oosten en Buitenweg aangenomen die vraagt of en hoe de aangifteplicht bij misbruik van kinderen kan worden verruimd. Mijn vraag aan de minister is of hij binnen de sport handen en voeten aan deze motie kan geven. En voorzitter, gisteren is een motie van collega's De Jong en Markuszower aangenomen die vraagt om een levenslang verbod voor onder andere zedendelinquenten op het uitoefenen van een beroep waarbij kinderen centraal staan. Gaat de minister deze aangenomen motie met de commissie-De Vries in het achterhoofd uitwerken binnen de sport?

Laat ik heel helder zijn: de straf voor misbruikers moet zo ver mogelijk opgerekt worden zodat ze nooit meer met kinderen kunnen werken. In de hoorzitting bleek dat aangifte doen een lastig en lang traject is. Dit kan niet en dit mag niet. NOC*NSF gaat in overleg met het Openbaar Ministerie en de politie om te kijken of dit beter geregeld kan worden. Mijn vraag aan de minister is of hij bereid is om hier faciliterend in op te treden om de volgende gewenste uitkomst te krijgen: dat elke misbruikte sporter gewoon aangifte kan doen, dat een aangifte opgevolgd wordt en dat betrokken partijen, zoals NOC*NSF en sportbonden, op de hoogte worden gehouden zodat maatregelen getroffen kunnen worden. Wat ook belangrijk is: het traject van aangifte doen en opvolging daarvan moet zo kort mogelijk zijn. Het leed is al groot genoeg en een pijnlijk en slepend vervolgtraject is echt onwenselijk.

Voorzitter. Als je sportbestuurder bij een lokale sportclub wordt, dan doe je dat uit liefde voor de sport. Niemand denkt er volgens mij aan dat er wellicht opgetreden moet worden vanwege misbruik binnen een vereniging en hoe je dat vervolgens aan moet pakken. Dat kunnen we ook niet meteen van deze bestuurders verwachten. Het beste wat we kunnen doen, is ze helpen. Helpen om beter om te gaan met meldingen en zorgen dat ze de juiste stappen binnen de vereniging en richting de sportbond kunnen zetten. We hebben bijvoorbeeld het budget van veilig sportklimaat. Ik wil van de minister weten of hij bereid is om in aanloop naar de begrotingsbehandeling uit te zoeken hoe wij deze sportbestuurders kunnen helpen met professionaliseren zodat ze beter en sneller kunnen handelen. Ik zou me kunnen voorstellen dat er een nieuwe prioritering komt en een verschuiving van middelen binnen dit budget.

De aanbevelingen in het rapport-De Vries zijn met name voor de sportwereld zelf. Op de alv van NOC*NSF waar een aantal van onze collega's waren, schaarden de sportbonden zich unaniem achter het overnemen van de aanbevelingen, ook met betrekking tot het meldpunt voor bestuurders. De VVD is voorstander van dit meldpunt als dit bijdraagt aan het beter kunnen bestrijden van misbruik.

Voorzitter. Er ligt een rapport dat terugkijkt en dat aanbevelingen doet. We moeten constateren dat er veel mis is op het gebied van misbruik in de sport, niet alleen nu maar ook in het verleden. Daarom lijkt het mij verstandig dat de minister bijvoorbeeld halfjaarlijks bij NOC*NSF vraagt naar de voortgang van het overnemen van de aanbevelingen en naar welke effecten dit heeft. Overal waar afhankelijkheidsrelaties zijn, vindt helaas misbruik plaats, of het nu de kerk, de geestelijke gezondheidszorg of blijkbaar de sport is. Aan ons de taak om ervoor te zorgen dat er verandering komt, dat daders gestraft worden en slachtoffers geholpen worden. Daarom is het belangrijk om zicht te houden op wat er verbetert binnen de sportwereld.

Voorzitter, mijn laatste alinea. Deze alinea wil ik wijden aan de sporters die ons in het besloten gesprek hebben verteld over wat ze meegemaakt hebben. Dapper, verhelderend en moedig. Dank jullie wel. Jullie verhaal draagt enorm bij aan het kunnen zetten van stappen tegen misbruik in de sport. Voorzitter, dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel meneer Heerema.

Dan zijn wij hiermee aan het einde gekomen van de eerste termijn van de zijde van de Kamer. De minister heeft aangegeven een kwartiertje nodig te hebben om zijn beantwoording te kunnen voorbereiden, dus wij schorsen de vergadering tot half vier.

De vergadering wordt van 15.15 uur tot 15.30 uur geschorst.

De voorzitter:

Aan de orde is de eerste termijn van de zijde van het kabinet. Ik geef het woord aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Gaat u uw gang, meneer de minister.

Minister Bruins:

Dat is heel mooi, voorzitter, maar met uw welnemen leg ik nog even mijn spulletjes een beetje op volgorde.

De voorzitter:

Door de griffier hier rechts van mij werd ik erop gewezen dat ik moet zeggen: de minister voor Medische Zorg en Sport.

Minister Bruins:

Het is heel goed dat u dat zegt.

Voorzitter, ik vind het heel goed en heel belangrijk dat wij vandaag spreken over het rapport van de commissie-De Vries. Ik vind het belangrijk dat iedereen lol in sport kan beleven. U heeft eigenlijk allemaal in uw eigen woorden dezelfde boodschap afgegeven: om lol in sport te hebben, moet je je wel veilig kunnen voelen als je sport. Als je te maken krijgt met seksuele intimidatie of seksueel misbruik, dan is er geen lol aan, om het maar zo te vervolgen. Dit is een schaduwkant van de maatschappij waarbij sporters extra kwetsbaar zijn, want in de sport is lichamelijk contact vaak onvermijdelijk en zijn sporters afhankelijk van elkaar, van trainers en van coaches. U heeft het gezegd en ik zeg het ook: seksuele intimidatie en seksueel misbruik zijn onacceptabel, we moeten het stoppen, in de samenleving, in de sport en overal.

Ik dacht dat het mevrouw Diertens was die het eerst aan #MeToo refereerde. Door #MeToo durven gelukkig steeds meer mensen hun verhaal te vertellen, verhalen waar we in de samenleving de ogen niet voor kunnen en niet voor willen sluiten. Het zijn verhalen waardoor we er werkelijk iets aan kunnen doen. Daarom ben ik blij dat het onderwerp ook hier in deze Kamer de aandacht zo met nadruk krijgt en dat er zo veel goede suggesties zijn gedaan voor het bevorderen van veilig sporten.

Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 4 april heeft NOC*NSF de afgelopen maanden hard gewerkt aan een actieplan. In dat actieplan pakt NOC*NSF alle aanbevelingen van de commissie-De Vries op. En dat zijn er een hele trits; als ik goed geteld heb, zijn het er 38. Ik geloof dat u bijna allemaal afgelopen maandag op Papendal bent geweest, waar ook werd gesproken over de aanbevelingen van de commissie-De Vries, en waar ook een nieuw tuchtreglement is aangenomen waarin die meldplicht voor sportbestuurders is verankerd. Er is dus een meldplicht voor bestuurders en een meldverantwoordelijkheid voor leden. En om het riedeltje hier af te maken zeg ik dat NOC*NSF nog zal kijken welke maatregelen in de arbeidsrechtelijke sfeer genomen kunnen worden voor mensen die werken in de sport om seksuele intimidatie aan te pakken. Dat vind ik mooie maatregelen. Ik complimenteer NOC*NSF voor de voortvarendheid. Wat voor ons heel belangrijk is, is dat we de effecten van die maatregelen goed in het zicht houden. Daar kom ik straks nader over te spreken.

Dat actieplan van NOC*NSF is afgelopen maandag in de algemene ledenvergadering aangenomen; dat was ook te lezen in het nieuws. De sportsector zet stevig in op maatregelen en de overheid zal daarbij ondersteunen. De suggesties die hier zijn gedaan of die later worden gedaan — wij spreken toch weleens vaker over het onderwerp — zullen we met NOC*NSF bespreken, zodat dat actieplan weer verder verbeterd kan worden.

Uiteraard doet de sportsector het niet alleen, want ook buiten de sportsector is al ervaring met de aanpak van seksueel misbruik. De sport wil die ervaring benutten en de verbinding zoeken. Ik roep hier in herinnering dat we bezig zijn met het maken van een sportakkoord. Ook daarin zal het onderwerp seksuele intimidatie en de aanpak van de bestrijding ervan een moot worden. Dat hoop ik u volgende maand te bewijzen, want ik hoop dat ik dan de concepttekst van dat sportakkoord af heb.

Ik rond mijn inleiding af. Samen hebben wij hetzelfde doel, namelijk een plezierige en veilige sportomgeving voor iedereen. Dat heeft u allemaal benadrukt. Over de invulling zijn natuurlijk nog allerlei suggesties te doen. Daar heeft u vragen over gesteld en die wil ik graag nu per spreker proberen te beantwoorden.

Ik begin bij de vragen die zijn gesteld door mevrouw Diertens van D66. Haar eerste vraag was of er een meldplicht is voor slachtoffers. Nee. Dat zei mevrouw Diertens ook. Wat als het slachtoffer niet wil dat er wordt gemeld? Kan een bestuurder melden als het slachtoffer dat niet wil? Dat was de vraag van mevrouw Diertens. Dat kan niet. Het principe is en blijft dat het slachtoffer in charge moet zijn. Dus wat als het slachtoffer niet wil melden, omdat het slachtoffer bijvoorbeeld nog niet toe is aan herbeleving? Moet de bestuurder dan tegen de wens van het slachtoffer ingaan? Het antwoord is nee. De keuze om wel of niet te melden ligt altijd bij het slachtoffer zelf.

Voorzitter. Dan een andere vraag die mevrouw Diertens heeft gesteld. Kan aandacht worden gevraagd voor de versnippering die op de loer ligt als een sportbestuurder of iemand die misbruik pleegt "hopt" — ik geloof dat dat het woord is dat mevrouw Diertens heeft gebruikt — van de ene vereniging naar de andere? Hier is moeilijk een eenduidig antwoord op te geven. Het aan de ene kant maximaal inzetten op gratis vog's en het aan de andere kant hanteren van een zwarte lijst — dat heet in het nette jargon een "registratielijst" — is denk ik de beste garantie om te voorkomen dat die versnippering optreedt. Die registratielijst bestaat. Er wordt gekeken naar uitbreiding voor alle vrijwilligers in samenwerking met de Nederlandse vrijwilligersorganisatie. Er zijn dus wel maatregelen getroffen, maar ik zal de eerste zijn om te zeggen dat het nog geen sluitend systeem is, want dat "hoppen" is moeilijk te voorkomen.

Dan een andere vraag die mevrouw Diertens heeft gesteld, voorzitter, over het gebruik van een chatfunctie, zodat jongeren die met vragen zitten over het thema seksuele intimidatie, die op een laagdrempelige manier kwijt kunnen. Mevrouw Diertens heeft bij een ander gesprek al eens aangegeven dat ook andere organisaties gebruikmaken van een dergelijke chatfunctie. Ik vind dat een interessante gedachte. Slachtofferhulp Nederland experimenteert er reeds mee en heeft positieve ervaringen. Ik wil graag die ervaringen bundelen, ontvangen. Dan wil ik graag eens kijken samen met NOC*NSF of zo'n chatfunctie ook is in te bedden bij het Centrum voor Veilige Sport. Over het Centrum voor Veilige Sport heeft u allemaal gesproken. Dat is de opvolger van het vertrouwenspunt. NOC*NSF zal er best een tijdje voor nodig hebben om dat helemaal up and about te krijgen, maar zo'n chatfunctie kan misschien een goed bruikbaar instrument zijn. Daar zal ik dus met NOC*NSF het gesprek over voeren, zeg ik in de richting van mevrouw Diertens.

Wat wordt met meldingen aan het Centrum voor Veilige Sport gedaan? Wordt er automatisch geanonimiseerd? Dat is misschien wel een van de meest interessante aanbevelingen die is opgevolgd door NOC*NSF, namelijk om een casemanagementsysteem in te richten. U heeft het allemaal op verschillende manieren gezegd. Hoe kunnen we voorkomen dat de kennis over de melding en ook de hulp aan het slachtoffer niet wegloopt, dat we die kunnen blijven volgen? NOC*NSF heeft aangegeven, een casemanagementsysteem in te richten, juist met als doel een betere monitoring en een goede opvolging van de meldingen. Ik vind dat een interessante gedachte. Natuurlijk is casemanagement één ding, terwijl er anderzijds altijd regels van privacy zijn die belangrijk zijn. Maar het opvolgen van acties en het volgen van mensen die melden hulp nodig te hebben, waarna die hulp ook wordt geboden, kan via zo'n casemanagementsysteem. Ik zie bij de ontwikkeling daarvan allerlei praktische vraagstukken, maar ik vind het een hele goeie gedachte, in combinatie met die meldplicht voor bestuurders, dat aangepaste tuchtreglement en de inrichting van het Centrum voor Veilige Sport. Ik denk dat dat in de loop van 2019 gereed kan zijn, voorzitter.

Mevrouw Diertens (D66):

Ik heb nog een onderzoek gelezen over tackling child sexual exploitations in sport. Daaruit komt heel duidelijk naar voren dat sport het probleem niet alleen kan oplossen. Het gaat niet alleen om registreren en meten. Ik ben zo bang dat we dan terechtkomen in allerlei systemen, terwijl uit dit onderzoek eigenlijk komt dat het slachtoffer, dat centraal staat en centraal moet blijven staan, in de lead moet zijn en dat de hulpverlening dan ook zo dicht mogelijk bij huis moet zijn. Gaat het actieplan zo ver dat dat allemaal ingeregeld gaat worden?

Minister Bruins:

Voorzitter. Het is van groot belang dat we niet alleen casuïstiek gemeld krijgen, maar dat er ook daar waar nodig en mogelijk slachtoffers worden geholpen. Die rol ligt tot op heden bij het Vertrouwenspunt Sport. Die rol ligt straks niet meer bij het Centrum voor Veilige Sport. Ook mevrouw Bruins Slot vroeg daarnaar. Waarom niet? Omdat het een van de aanbevelingen van de commissie-De Vries was om melden en helpen uit elkaar te halen. Dat vind ik een goed punt. Maar die doorverwijzing naar professionele hulp voor het slachtoffer, die misschien nog wel belangrijker is dan het casemanagementsysteem — dan kun je denken aan Slachtofferhulp Nederland of de Centra Seksueel Geweld, maar ook aan een organisatie die ik nog niet kende, namelijk Perspectief Herstelbemiddeling — zal gebeuren door het Centrum voor Veilige Sport. Dat is een doorverwijzing. Ik vind het goed en terecht dat dat bij een professionele partij landt. Ik denk dat het voor sportbonden, sportverenigingen, maar misschien niet helemaal in de laatste plaats ook voor ons interessant is om te volgen, niet op naamsniveau, maar wel op aantallen of op soort casuïstiek, hoe zo'n casemanagementsysteem wordt ingericht. Ik hoop dat ik daarmee een goed antwoord geef op die vraag van mevrouw Diertens, voorzitter.

Dan zijn er een aantal vragen gesteld door de heer Van Nispen. Ziet de minister, vroeg de heer Van Nispen als eerste, ook dat het ontzorgen en begeleiden van slachtoffers het belangrijkst is? Ja. Eigenlijk zou ik willen zeggen: het zou het allerbeste zijn als we dit zouden kunnen bereiken door een veilig sportklimaat, door de cultuur in het sporten en door de bouwvoorschriften, zoals mevrouw Bruins Slot noemde, zodanig te maken dat ze behulpzaam zijn om je veilig te voelen op je sportvereniging. Dus ook hier geldt dat voorkomen altijd beter zou zijn. Maar hulp is belangrijk. U heeft het al eerder gezegd: we hebben de sportverenigingen niet aan een touwtje en we hebben de sportbonden niet aan een touwtje. Maar ook hier wil ik het instrument van het sportakkoord gaan gebruiken, dat ook wordt ondertekend door de VNG of de pendant daarvan, Sport en Gemeenten. Ik zoek nog naar de goede vorm, want 380 handtekeningen vind ik geen handig model. Ik zou graag aandacht willen voor bijvoorbeeld het maken van plannen rond integriteit. Daar waar ze nog niet zijn, kun je leentjebuur spelen bij een andere organisatie. Gemeenten zouden daarin een rol kunnen spelen. Of neem het uitbreiden van de vog's. Ik zal u daar nog voor de zomer nadere informatie over sturen. Dat heb ik u al eerder toegezegd en dat herhaal ik hier. Soms komt het voor dat het helpen bij het aanvragen van een vog nuttig en nodig is. Ik wil zoeken naar budget daarvoor, zodat het makkelijker wordt gemaakt voor verenigingen die nu nog bezwaren zien om financiële redenen. Dan kunnen we ze een vorm van steun bieden.

Een heel andere maatregel is aan de orde als er sprake is van een geval van seksuele intimidatie of misbruik dat wordt voorgeleid binnen de tuchtrechtspraak. Dan is het misschien nodig dat wij het slachtoffer daarbij financieel steunen. Ik heb geïnformeerd bij het tuchtinstituut dat daarover gaat: het Instituut Sportrechtspraak. Dat soort zaken zijn qua geld niet zo kostbaar, maar het kan wel heel belangrijk zijn dat daarin wordt tegemoetgekomen. Dan moet je niet denken aan miljoenen euro's, maar eerder aan enkele tienduizenden euro's. Ik ben dat aan het nagaan. Dat moet allemaal geen hindernis zijn om slachtoffers bij te staan.

Dit zijn een aantal voorbeelden die ik wil geven om mijn belang bij de zaak en ook mijn aandeel te schetsen. Volgens mij stelde mevrouw Westerveld de vraag of de minister niet de was de deur uit doet in de richting van NOC*NSF. Ik vind het wel heel belangrijk dat de sportbonden hun eigen verantwoordelijkheid nemen. Het zijn hun leden, hun bestuurders. Zij staan daar nauw mee in contact. Nu al vindt er tweejaarlijks een onderzoek plaats door NOC*NSF. Daarbij wordt ingegaan op maatregelen, vorderingen en acties met betrekking tot dit onderwerp van seksueel misbruik en intimidatie. Aan dat onderzoek hecht ik erg. Ook de komende jaren wil ik dat graag hebben van NOC*NSF. Ik wil het ook aan u presenteren. Daarnaast wil ik met u afspreken dat we in ieder geval jaarlijks bij het wetgevingsoverleg de vorderingen op dit punt bespreken, zo concreet mogelijk aan de hand van datgene wat ik krijg en weet vanuit NOC*NSF en wat ik daar zelf bijleg. Daar betrek ik ook uw vragen bij. Dan gaat het thema nooit van ons bordje af. Ik geloof niet dat we daar bang voor moeten zijn. Ik ben maandag ook in Papendal geweest. Ik heb een deel van de sportconventie in de middag bijgewoond. De aanpak van seksueel misbruik en intimidatie is een aangelegen thema, voor alle bonden, voor iedereen die ik daar heb gesproken. Ik ben dus niet bang dat het onderwerp van het bordje afvalt. Maar het kan wellicht helpen als we ons oog er ook op laten vallen en we daar zelf ook het gesprek over voeren. Ik heb u dus dat tweejaarlijkse prevalentieonderzoek genoemd en in ieder geval wil ik u bij het wetgevingsoverleg in het laatste kwartaal — dat lijkt me een handig moment — de vorderingen specifiek op dit punt melden.

Dat moest ik even kwijt voordat ik aan de beantwoording van de overige vragen van de heer Van Nispen toekwam.

De voorzitter:

Maar u heeft eerst nog een interruptie van mevrouw Westerveld van GroenLinks.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Het leek me toch goed om mijn vraag nu te stellen, in het kader van dit onderwerp, ondanks dat de minister in is gegaan op wat de heer Van Nispen in zijn inbreng vertelde. Het gaat even over dat prevalentieonderzoek. Ik ben heel blij met de toezegging van de minister dat we hier jaarlijks over spreken. Aan het einde van mijn bijdrage zei ik dat ik vind dat het goed is dat het hier op de agenda staat. Ik zie inderdaad ook dat het bij NOC*NSF op de agenda staat. Iedereen is daarmee bezig, maar de vraag is natuurlijk wel: hoe zorgen we ervoor dat juist ook de sportverenigingen zelf met dit onderwerp bezig zijn? Kan de minister in dat prevalentieonderzoek specifiek ook deze vraag meenemen?

Minister Bruins:

Als ik het goed begrijp — als dat niet zo is, dan hoor ik het wel — is dat ook een beetje de vraag naar de bewustwordingscampagne, naar de aandacht voor het onderwerp als zodanig. Ik heb daar eventjes iets meer tijd voor nodig, want ik wil dat bespreken met de sportsector. Het thema komt aan bod bij de bespreking van het sportakkoord, maar ik wil graag eerst eventjes horen van de bonden hoe zij hiertegenover staan. Ik vind het idee van een bewustwordingscampagne of een aandachtscampagne goed. Ik voel mij er wel bij om de boodschap "wij willen veilig sporten", wat uw boodschap is, actief uit te dragen, maar vragen als "op welke wijze en op welk moment moet dat gebeuren?" en "hoe zit het met de betrokkenheid van bijvoorbeeld de sportbonden" wil ik betrekken bij de totstandkoming van het sportakkoord. Om precies te zijn: ik doe dat in twee delen. Voor de zomer maak ik nog dat sportakkoord. Het thema dat wij vanmiddag bespreken komt daarin op zeker aan bod, maar er zal ook altijd een uitwerking nodig zijn en daar heb ik na de zomer nog wel tijd voor nodig. Het makkelijkste antwoord zou dus kunnen zijn "ja, we doen zo'n campagne", maar ik heb meer aan een campagne die ook wordt gedragen vanuit het veld. Daarom heb ik behoefte aan het gesprek met het veld daarover.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ik snap de reactie heel erg goed. Ik snap ook dat er wat meer tijd nodig is, maar voor de duidelijkheid: het gaat mij niet per se om een campagne; het gaat mij er echt om dat dit onderwerp op de verenigingen zelf aan bod komt. Het gaat mij erom dat zij hiermee aan de slag gaan en dat het niet blijft hangen bij de politiek of bij de bestuurders.

Minister Bruins:

Zeker, maar daarop dacht ik nou net een antwoord te hebben gegeven in de richting van de heer Van Nispen. Wij hebben de gemeenten hierbij nodig. Zij krijgen een actieve rol. Ik benoem die ook in het sportakkoord. Gemeenten voelen daar ook voor. Hulp bij het maken van een integriteitsplan is een voorbeeld, maar je zou sportcafés — dat lijkt in deze context een beetje een gek voorbeeld — kunnen organiseren om die bewustwording juist op verenigingsniveau goed te organiseren. Of "sportcafé" dan het goede woord is, is de vraag, maar gemeenten zouden het kunnen stimuleren dat er samenkomsten rond dit thema op sportverenigingen worden georganiseerd. Ik ben daarover in gesprek. Op die manier zou je er met gemeenten en sportverenigingen voor kunnen zorgen dat je aandacht voor het onderwerp houdt.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Ik zag al enige overlap met een vraag van de heer Van Nispen over het periodiek informeren van de Kamer over de stand van zaken met betrekking tot de aanbevelingen. Mijn vraag aan de minister is: is dit ook het antwoord op mijn vraag of we, wanneer dat prevalentieonderzoek bij het wetgevingsoverleg in november naar de Kamer toe komt, dan ook terugkijken op de stappen die er zijn gezet? Er zijn 38 aanbevelingen gedaan. Ik wil daar nou juist steeds een reflectie op krijgen.

Minister Bruins:

Ik dacht dat de vraag van de heer Heerema was om de Kamer halfjaarlijks te informeren over de vorderingen. Als je het optelt, tweejaarlijks het één en éénjaarlijks het ander, kom je niet helemaal op een moyenne van een halfjaar uit. Ik vind het dus prima om te melden welke voortgang er is geboekt naar aanleiding van de aanbevelingen van de commissie-De Vries. Ik wilde dat eigenlijk jaarlijks bij dat wetgevingsoverleg doen, tenzij wij een onderwerp hebben dat meer specifiek aandacht nodig heeft. In dat geval voel ik de vrijheid om eerder bij u te komen met een brief over een actualiteit of over een specifiek thema dat uitgelicht moet worden.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Dat is een uitstekend antwoord. Dank u wel.

De voorzitter:

Oké. Gaat u verder, minister.

Minister Bruins:

Ik was bij de tweede vraag van de heer Van Nispen. We hebben nog wel eventjes toch? Het is nog geen 17.00 uur en we zijn later begonnen. Komt er een landelijke pool van vertrouwenspersonen? Ik weet eerlijk gezegd niet of dat onderwerp weleens onderdeel van gesprek is geweest bij NOC*NSF. Ik kan me er aan de ene kant wel iets bij voorstellen, maar ik heb er aan de andere kant ook aarzelingen bij. Ik heb laatst eens gekeken of er bij de judovereniging waar ik vroeger sportte, een vertrouwenspersoon is aangesteld. Dat is zo. Dat is een bestuurslid. Waarom is het die persoon geworden? Omdat die persoon ook in het professionele leven, dus in het werk dat die persoon verricht, te maken heeft met vraagstukken rondom professioneel handelen. Dan kan het dus een goede keuze zijn om zo iemand als vertrouwenspersoon aan te stellen. Je kunt ook zeggen dat dat te dichtbij is, want het is een bestuurslid van de vereniging. Moet dat niet wat verderaf? Als het wat verderaf is, komt het idee van een pool misschien meer om de hoek kijken, want het is dan wel iemand die bepaalde competenties heeft maar die niet uit de vereniging zelf komt. Daardoor is zo iemand dan makkelijker benaderbaar. Ik weet dat niet. Ik vind dit een moeilijke vraag, maar ik wil dit wel bespreken met NOC*NSF, want het is uw wens, een Kamerbrede wens, en ook mijn wens dat we het, als zoiets verschrikkelijks je overkomt, makkelijk maken dat mensen de veiligheid ervaren om een melding te kunnen doen bij — als zij dat willen — hun vereniging of, als zij dat niet willen, bij het Centrum voor Veilige Sport. Als een pool behulpzaam kan zijn, zou ik dat volgens mij niet moeten nalaten, maar dat is mijn voorzichtige eerste reactie. Ik hoop dat u daar genoeg aan heeft.

De heer Van Nispen en mevrouw Bruins Slot stelden een vraag over de taakscheiding bij wat nu het Vertrouwenspunt Sport doet en wat straks het Centrum voor Veilige Sport doet. Dat uit elkaar halen van melden en helpen was een aanbeveling van De Vries. Op dit moment zijn melden en begeleiden de twee taken van het Vertrouwenspunt Sport. In de nieuwe situatie — daar wordt door NOC*NSF naartoe gewerkt — zal die meldfunctie nog steeds bij het Centrum voor Veilige Sport zijn. Daarnaast komen er een aantal taken voor dat centrum bij. Eén belangrijke daarvan is de doorverwijzing naar professionele hulp voor slachtoffers. Dat gebeurt dan weer bij professionele partijen; daar kom je dan weer op uit. Ik heb zojuist drie partijen genoemd. Daarnaast is het de bedoeling dat het Centrum voor Veilige Sport kan dienen als een expertisecentrum, zodat je daar als vereniging terechtkunt met vragen, en dat daar elementen van registratie en monitoring plaatsvinden. Ik heb het casemanagementsysteem genoemd dat zal worden ingericht. Daar zal dus ook de aandacht voor de opvolging van een melding worden bewaakt. Dat is er allemaal niet een-twee-drie, maar dat zal er wel zijn in de loop van 2019. Ik denk dat het belangrijk voor ons is om dat te volgen. Ik hoop dat dit een antwoord was op de vragen over de splitsing van die verantwoordelijkheden — wat komt bij de één en wat komt bij de ander? — en dat ook duidelijk is wat de taak is van dat Centrum voor Veilige Sport.

Dan nog de vraag van de heer Van Nispen of ik bereid ben om met de heer Van Vollenhoven te spreken. De bereidheid om met hem te spreken, is natuurlijk heel groot, maar het hoeft niet noodzakelijk over dit punt te gaan. Ik vind dat de argumentatie omtrent zijn opvatting over het creëren van een landelijk meldpunt aan overheidszijde — dat is zojuist door een van de Kamerleden "een publiekrechtelijk meldpunt" genoemd — goed is gewisseld, bijvoorbeeld in de hoorzitting. Ik vind dat met de maandag in Papendal aangenomen aanbevelingen, waarmee het nieuwe tuchtreglement is aangenomen en waarmee we het Centrum voor Veilige Sport op dat niveau organiseren, met de onderschrijving van alle aangesloten bonden — ik ga straks nog in op de niet aangesloten bonden — goede afspraken zijn gemaakt over de rolverdeling: wat moet een bestuurder doen, wat moet een vrijwilliger doen en wat moet een medewerker van de vereniging doen? Daar zijn afspraken over gemaakt. De manier waarop NOC*NSF deze rol en taak op zich heeft genomen, geeft mij veel vertrouwen. En wij monitoren dat. We schuiven dat niet van ons af; we monitoren dat. Daar hebben we het zojuist over gehad. In die combinatie denk ik dat we niet toe zijn aan een landelijk meldpunt van overheidskant, omdat ik niet verwacht dat daar een lagere drempel kan worden georganiseerd voor slachtoffers. Ik denk dat wij met de werkwijze zoals zojuist is beschreven, een goede aanpak hebben.

De voorzitter:

Hier wil meneer Van Nispen van de SP op reageren.

De heer Van Nispen (SP):

Het is niet zo dat ik niet vind dat NOC*NSF hier goed mee aan de slag gaat of dat het Centrum voor Veilige Sport heel nuttig werk zou gaan verrichten. De vraag is alleen of wij niet toch bereid zouden moeten zijn tot zo'n landelijk meldpunt. De minister zei net: we zijn daar nog niet aan toe. De vraag is waarom we daar niet aan toe zijn. Het idee is ook niet nieuw. Het idee biedt veel voordelen. Nu meld je het bij de politie, of je meldt het bij de sport zelf. Dat is toch een beetje het beeld dat er nu is. Dat is niet voor alle slachtoffers prettig. De drempel bij de politie kan te hoog zijn, en niet ieder slachtoffer wil het melden bij de sport zelf. Dus de vraag is ook hoe je voorkomt dat een foute trainer vervolgens wel aan de slag gaat bij de scouting, de zorg of het onderwijs. Het delen van informatie is immers heel ingewikkeld. Ziet de minister niet toch, vooral vanuit het oogpunt dat je sectoroverstijgend te werk kan gaan, voordelen in zo'n centraal meldpunt? Het is ook niet alleen door Van Vollenhoven, maar ook door hoogleraar Marjan Olfers uitgebreid en goed onderbouwd.

Minister Bruins:

Zeker. Maar ik heb net gezegd dat ik daar geen meerwaarde in zie, dus niet "nog niet", maar "niet", omdat ik vind dat de rol en de verantwoordelijkheid van de sportbonden hier zo groot en belangrijk is. Ik neem mijn pet af voor de manier waarop zij dat aanpakken. Dat hebben zij goed georganiseerd. Natuurlijk zijn we nooit af van dit onderwerp. Wij zullen altijd blijven volgen wat de resultaten zijn. Maar of een melding bij een overheidsmeldpunt betere successen oplevert dan de werkwijze die zo'n Centrum voor Veilige Sport voorstaat, waag ik te betwijfelen. Aangifte doen kan altijd, bij de politie. Er zijn natuurlijk mensen die zeggen: ik ga het nooit melden bij mijn vereniging, want in die vereniging is het gebeurd, dus daar voel ik mij niet veilig. Dan zou je het kunnen melden bij de bond. Sommige mensen zullen zeggen: dat is me ook nog te nabij; ik wil dat niet. Dan kun je je ook melden bij een professionele partij als een Centrum Seksueel Geweld of bij Slachtofferhulp Nederland. Die meldingsmogelijkheden zijn er ook. Dan ben je buiten de sportsector en dan ben je toch bij goed geëquipeerde organisaties, die dat werk op een goede manier doen en ook kunnen doorgeleiden of waar mogelijk hulp kunnen bieden aan het slachtoffer. In die zin zie ik de meerwaarde niet van het inrichten van een publiekrechtelijk meldpunt aan overheidszijde.

De heer Van Nispen (SP):

Ik vind het jammer. Ik denk daar zelf anders over. Ik vind juist dat dit raakt aan de kernvraag wat we zien als rol van de overheid en wat we zien als rol van de sport. Nogmaals, het gaat niet over vertrouwen of de sport dit wel of niet serieus oppakt, maar wel over de vraag wat de rol van de overheid hierin kan zijn. Ik zie juist ook het voordeel in het sectoroverstijgende aspect. Daar is de minister niet op ingegaan. De veroordeelde trainer die fout bezig is geweest, kan vervolgens niet geweerd worden bij andere clubs. De informatie kan niet goed gedeeld worden. Maar nog erger, hij zou ook aan de slag kunnen gaan in een heel andere sector. Dus ook vanuit dat oogpunt kan het wel degelijk voordelen hebben. Ik doe dus nogmaals een beroep op de minister om de denkkracht van onder anderen Van Vollenhoven en Olfers te gebruiken en te kijken naar de precieze argumentatie in hun voorstel, om zo te kijken wat we in de toekomst kunnen doen.

Minister Bruins:

Het is wel een mooi rijtje: Van Vollenhoven, Olfers, Van Nispen. Het is wel een chique rijtje, moet ik zeggen. Daar zou je bijna in thuis willen zijn, maar toch ben ik er niet voor. Ik heb net het volgende gezegd over die trainer die stopt bij de ene vereniging. Ik had het zojuist over het makkelijk maken van het aanvragen van een vog. Dat zou heel goed kunnen helpen, in combinatie met zo'n registratielijst. Wij spreken vandaag over de aanpak van misbruik en intimidatie in de sport. Wij willen intimidatie en misbruik tegengaan. Wij willen het makkelijk maken voor slachtoffers — een beetje gekke zin — om zich te melden. Ik denk niet dat de meldingsbereidheid groter wordt door daarvoor een overheidsinstantie in te richten. Ik denk dat de nabijheid van de sport heel belangrijk is. Als het overstijgend of juist buiten de sport om moet, dan — dat heb ik betoogd — kunnen organisaties als Slachtofferhulp Nederland of de Centra Seksueel Geweld daarin een belangrijke rol spelen. Voorzitter, dat is de opvatting die ik daaromtrent heb.

De voorzitter:

U vervolgt uw betoog, meneer de minister.

Minister Bruins:

Een aantal van u heeft het rapport genoemd dat de KNWU gisteren heeft uitgebracht. Dat is een soort verdiepingsslag, een nader onderzoek in eigen kring naar het onderwerp dat wij vanmiddag bespreken. Complimenten voor het feit dat dat onderzoek is uitgevoerd. Het is overigens breder van opzet en gaat over meer dan alleen seksuele intimidatie en misbruik. Het gaat ook over pesten en andere vormen van bejegening. Dat moet hierbij worden gezegd. Maar dat verzacht allerminst de conclusies van dat rapport.

De heer Van Nispen vroeg: als financiën de bottleneck zijn, kun je dan bij ons terecht? Nou, niet bij ons. Maar je zou kunnen vragen: als financiën de bottleneck zijn, kan een bond dan bij NOC*NSF terecht? Daar wil ik met NOC*NSF over spreken. Ik vind het te makkelijk om te zeggen: als er een prijskaartje aan hangt, dan mot het maar uit een overheidspotje komen. Ik vind die eigen aandacht van een bond reuzebelangrijk. Maar als er een financieel knelpunt is — dit moet niet klinken als een uitnodiging — dan wil ik van NOC*NSF weten of er mogelijkheden zijn voor ondersteuning, eerstens inhoudelijk en zo nodig ook financieel.

Over het monitoren en rapporteren heb ik het inmiddels gehad.

De voorzitter:

Daar heeft meneer Van Nispen nog wel een vraag over.

Minister Bruins:

Dat is goed. Dat is fijn.

De voorzitter:

Mooi.

De heer Van Nispen (SP):

Dit is de minister van sport. Dat snap ik, want dit debat gaat over misbruik in de sport. Maar ik heb mij wel doelbewust gepermitteerd om het ook iets breder te trekken door te wijzen op de rapporten van Deetman en Samson, over misbruik in andere sectoren. Misbruik is namelijk niet iets wat alleen in de sport voorkomt. Er is een verkennende werkgroep uit de Kamer geweest: de commissie-Kuiken, waarin alle partijen vertegenwoordigd waren. Die heeft twee aanbevelingen aan de regering gedaan. Ik spreek nu deze minister erop aan, omdat hij voor één van die rapporten min of meer verantwoordelijk is. Het gaat erom breder te kijken, om te bezien wat de voortgang is wat betreft het overnemen van de aanbevelingen uit al die rapporten, dus van Deetman, Samson en ook De Vries. Ik begrijp dat de minister misschien niet ook namens al die andere ministers kan spreken, maar het betreft wel een advies, of eigenlijk een dringend appel van de hele Kamer op de regering, waarop we tot op heden nog geen reactie hebben gehad. Daarom stel ik dat toch in dit debat aan de orde.

Minister Bruins:

Ik weet eigenlijk niet zo goed wat ik met dat appel zou moeten doen. Ik kan me de vraag goed voorstellen. Ik moet u eerlijk zeggen dat ik mijn handen al vol heb om u goed op de hoogte te houden van datgene wat zich in de sportsector afspeelt. Daarbij voel ik mij betrokken. Ik voel mij ook committed om wat betreft het beleid vorderingen en resultaten, goed en slecht, aan u te berichten. Maar ik vind het ingewikkeld om ook rapporten van andere ministeries voor mijn kap te nemen. De vraag is aan mij gesteld, maar ik weet niet of die dan op de goede plek is gericht.

De heer Van Nispen (SP):

Ik denk dat die vraag aan iedere minister gesteld kan worden. Als we moties indienen, doen we ook een verzoek aan "de regering". Dat zal ik straks dan ook doen. Ik ben dan natuurlijk wel bereid om een dergelijke motie aan te houden, als de minister zegt dat hij erover moet overleggen. Maar ik denk wel dat als een verkennende werkgroep uit de Kamer twee heel serieuze aanbevelingen aan de regering doet, we met z'n allen moeten afspreken dat we het dan ook zo gaan doen. Niks ten nadele van deze minister, die verantwoordelijk is voor de sport, maar een motie is uiteindelijk een verzoek aan de regering.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Nispen.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

In het verlengde hiervan heb ik nog een aanvullende vraag. Ik heb het betoog van de heer Van Nispen gehoord. Volgens mij gaat het hier om een onderzoek van de Kamer dat op 18 april 2018 is verschenen. Ik kan me dus indenken dat er daarom misschien nog geen reactie van de regering ligt. Mijn vraag is echter een andere. Wat de minister wel schrijft in de brief aan de Kamer, dus aan ons als vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, is dat hij intensiever wil samenwerken met andere departementen. De vraag is dus: wie is dan eigenlijk in de lead van die departementen als het in brede zin gaat om het bestrijden van seksuele intimidatie? En bestaat er dan ook zoiets als een gezamenlijke agenda? Want er zijn natuurlijk ook overeenkomsten tussen de dingen die je doet.

Minister Bruins:

Voorzitter. Daar is geen eenduidig antwoord op. De brief die wij schreven in reactie op datgene wat in deze Kamer is gewisseld over #MeToo, was een gezamenlijk product. Ik dacht dat het de minister van Sociale Zaken was die destijds het voortouw heeft genomen. Een heel ander voorbeeld. Als ik het overleg voer over de uitbreiding van de vog's, dan raakt dat bijvoorbeeld aan een capaciteitsvraagstuk. Dan ben ik de belanghebbende en dan treed ik in overleg met de minister van JenV. En dan meld ik u ook wat ik daaruit haal. Dat lijkt mij ook de meest praktische weg. Bij het Sportakkoord — weer een heel ander voorbeeld — zullen we misschien het ministerie van Onderwijs betrekken. Ik zoek naar de betrokkenheid. Het is een voorbeeld. Het is niet zo dat het allemaal gefikst is. Het is ook niet zo dat het niet gefikst is, maar ik ben ermee bezig. Dan ben ik de belanghebbende partij. Dus dan neem ik het initiatief voor het overleg met het ministerie van Onderwijs.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Begrijpelijk. Ieder draagt zijn eigen verantwoordelijkheid en een minister heeft die natuurlijk ook meegekregen met de taken die hij heeft gekregen. Als we kijken naar alle zaken die rondom seksuele intimidatie spelen, dan zien we natuurlijk wel dat daarin lange lijnen zijn te ontdekken: de lange lijn van de bewustwording is van belang, het feit dat je aan preventie doet, dat je op een gegeven moment de meldingsbereidheid wilt vergroten, dat er bepaalde overeenkomsten zijn in de aanpak.

Minister Bruins:

Zekers.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Als het gaat om die parallellen tussen de verschillende ministers: hoe wordt er dan voor gezorgd dat je daarin uiteindelijk samen één lijn trekt?

Minister Bruins:

Nou ja, daar is niet een makkelijk antwoord op te geven, want dan doe ik al gauw een van de andere departementen of de mensen over wie wij spreken en die slachtoffer zijn, tekort. Ik geef daar dus niet een makkelijk antwoord op. Misschien moeten we het maar eventjes laten gebeuren. Ik doe niet aan uitlokking, maar als de motie van de heer Van Nispen is aangenomen, is dat voor mij een kapstok om bijvoorbeeld in de kring van het kabinet eens eventjes te polsen wie daar nou meer samenhangend op kan reageren.

De voorzitter:

Dank u wel.

Minister Bruins:

Ik ben nog niet klaar. Ik ben pas halverwege.

De voorzitter:

Nee, dit is het onderdeel waar ik u voor dank. En nu mag u verder met de beantwoording van de rest van de vragen.

Minister Bruins:

Hoe om te gaan met de straffeloosheid op het moment dat een misbruikpleger het lidmaatschap van de vereniging opzegt? Het belangrijkste is hier toch: door aangifte te doen. Ik heb het net gehad over maatregelen die in de tuchtrechtsfeer kunnen worden genomen. NOC*NSF kijkt nu naar de mogelijkheid waarbij het opzeggen van het lidmaatschap geen beperking meer vormt bij het vervolgen op grond van het tuchtrecht. Dat is dus een inspanning. NOC*NSF kijkt ernaar. Ik wil dat volgen. Dat zou een mogelijkheid kunnen zijn.

Hoe staat het met de capaciteit van JenV voor de aanpak van het vraagstuk waar wij vanmiddag over spreken? Dat vroeg de heer Van Nispen. Ik heb na overleg met JenV begrepen dat politie en OM inmiddels voldoende capaciteit hebben. Dat kunnen wij ook zien aan de doorlooptijd van zaken die wij vanmiddag bespreken; die is inmiddels bekort. Misschien nog niet genoeg en nog niet alle zaken, maar de gemiddelde doorlooptijd in de orde van grootte van anderhalf jaar is nu naar een halfjaar gegaan. Dus het capaciteitsvraagstuk heeft zijn aandacht gekregen.

Voorzitter, tot zover de vragen van de heer Van Nispen.

De voorzitter:

Nog niet helemaal, want meneer Van Nispen wil nog wat weten.

De heer Van Nispen (SP):

Nou, voorzitter, ik vond de minister behoorlijk zorgvuldig hoor, dus wat dat betreft een compliment aan hem en de ambtenaren. Dat zien we ook weleens anders. Maar toch even over de capaciteit. Ik zal niet met deze minister een discussie gaan voeren over de vraag of de capaciteit bij politie en justitie wel voldoende is, want dat is zij namelijk niet. Een van de aanbevelingen van De Vries aan de minister van Justitie en Veiligheid is om daar onderzoek naar te doen: hoe kan het nou dat zo weinig plegers uiteindelijk veroordeeld worden? Nu is het antwoord van de minister dat de capaciteit inmiddels op orde is, maar dat is niet hetzelfde als het opvolgen van de aanbevelingen van De Vries op dat punt.

Minister Bruins:

Ik dacht dat de vraag was of de capaciteit op orde is. Zo had ik de vraag begrepen. Uit de verkorte doorlooptijd had ik geconcludeerd dat de capaciteit in ieder geval beter op orde is. Zo voorzichtig heb ik het ook geformuleerd. Als er een meer inhoudelijk antwoord nodig is, dan moet ik mij wenden tot de minister voor Rechtsbescherming, wat ik graag doe, en zal ik hem vragen om een antwoord dat ik dan in een envelopje stop en aan uw Kamer zend.

De heer Van Nispen (SP):

Dank voor deze toezegging. Dat is met name ook belangrijk omdat meerdere collega's aandacht hebben gevraagd voor de verklaring omtrent het gedrag. Die kan natuurlijk alleen maar geweigerd worden als een zaak voldoende is opgepakt door politie en OM. Dus ook om die reden vind ik dat van groot belang. Dus dank voor de toegezegde brief.

Minister Bruins:

Bon.

Ik kom bij de vragen die zijn gesteld door mevrouw Bruins Slot. Zo heeft zij gevraagd hoe het zit met de voortgang van de maatregel uitbreiding gratis vog en of de gehandicaptensport hierin ook wordt meegenomen. De minister van VWS — ik dacht eerst dat ik het was maar het is mijn collega De Jonge — zal nog voor de zomer de Tweede Kamer informeren over de uitbreiding van die gratis vog omdat het niet alleen een sportaangelegenheid is maar een breder iets. De regeling gratis verklaring omtrent het gedrag, inclusief de uitbreiding, geldt voor alle vrijwilligers die werken met mensen in een afhankelijkheidssituatie, dus ook voor mensen die in de gehandicaptensport actief zijn.

Mevrouw Bruins Slot vroeg verder of de minister het ermee eens is dat de vog's en integriteitsbeleid voor verenigingen laagdrempelig moeten zijn, dat ze gemakkelijk te verkrijgen zijn en dat het thema eenvoudig aandacht krijgt. Ik heb eerder betoogd dat ik niet alleen via die gratis vog maar ook budgettair daar waar nodig wil bijdragen aan de ondersteuning van verenigingen als het gaat om de integriteitsplannen of het organiseren van een beleidscafé om dat thema actief te houden.

Dan het thema van de continue screening. Daar hebben we het nog niet over gehad, dus dat moeten we dan nu maar doen. Continue screening is een instrument dat wordt gehanteerd in de wereld van de kinderopvang. Wat heeft de kinderopvang nou wel wat wij niet hebben in de sportsector? Aan de ene kant is dat een wettelijke toezichthouder en aan de andere kant een goed sluitend bestand van personeelsleden, waar dit bij ons vrijwilligers zijn. Punt is dat wij niet zo'n bestand hebben. Dus nog even los van de noodzaak die je ziet tot continue screening, is het organiseren te lastig en te ingewikkeld. Waar we bijna 2 miljoen vrijwilligers in de sport hebben, moet je je ook afvragen of je het voor heel die groep zou moeten organiseren, maar dat is een volgend chapiter.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

De minister heeft natuurlijk een terecht punt dat de kinderopvang een geprofessionaliseerde sector is waarbij vooral mensen in dienst zijn en dat die dus een andere structuur heeft dan de sport. Aan de andere kant — het was volgens mij mevrouw Westerveld die dat opmerkte — zien we wel onderdelen van de sport waarbij er bij een op de drie, zoals in de gehandicaptensport, sprake is van seksuele intimidatie/seksueel misbruik. Het dilemma dat er onder ligt, is dat ten aanzien van mensen die een vog hebben gekregen maar later over de schreef gaan, ergens duidelijk wordt: iemand heeft een bepaalde wettelijke overtreding begaan en is daarvoor ook veroordeeld. Kun je vanuit de gedachte van continue screening dus niet wat verder doorfilosoferen, in de zin of er onderdelen van de sport zijn aan te wijzen waarbij je zoiets wel kunt organiseren omdat dit beter voldoet aan de randvoorwaarden die daarvoor nodig zijn?

Minister Bruins:

Doorfilosoferen lijkt mij een goed idee. Ik zie eerlijk gezegd niks in continue screening voor de hele sector, maar ik kan met mevrouw Bruins Slot categorieën vrijwilligers bedenken bij wie je een hoger risico kunt vermoeden. Dan wordt het al een beetje ingewikkeld, want dan zou je kunnen zeggen: wil die vrijwilliger nog wel de vrijwilliger zijn in de organisatie? Dat is de ene kant van de zaak. Wat ik belangrijk vind en eigenlijk in de plaats wil stellen van continue screening, is de ruimte voor de gratis vog, zodat het niet een eenmalig dingetje is dat acht jaar geleden een keer is aangevraagd en nog steeds geldig is. Het gaat erom dat je voor sommige mensen, als daartoe aanleiding is, met alle voorzichtigheid die daarbij hoort, zegt: die gratis vog is niet een eenmalig iets voor die bestuurder of voor die vrijwilliger.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Daarom is het ook goed dat wij in het regeerakkoord meer geld beschikbaar hebben gekregen voor die gratis verklaring omtrent het gedrag. Mijn vrees is toch dat wij er daar niet mee zijn. Het gaat natuurlijk niet alleen om die vrijwilliger. Er zijn tegenwoordig ook een heleboel mensen in vaste dienst in de sport, die ook in een bepaalde afhankelijkheidssituatie zitten tot de mensen die zij trainen of coachen. Aan die groepen zou de minister ook kunnen denken. Ik zie wel dat het een lastig onderwerp is, maar ik kan mij indenken dat het op een aantal punten belangrijk is om het verder te doordenken en te bekijken of er grond voor is. Ik proef een bepaalde bereidwilligheid bij de minister, maar hij stelt wel terecht de vraag: kunnen wij dat wel makkelijk doen? Mijn verzoek aan de minister is om met NOC*NSF te bekijken of daar op bepaalde terreinen noodzaak toe bestaat — is het belangrijk? — en de Kamer binnen een bepaalde tijd daarover terug te rapporteren.

Minister Bruins:

Voor één categorie, die mevrouw Bruins Slot net noemt, te weten de mensen die geen vrijwilliger zijn bij een sportvereniging maar er werken, heb ik aan het begin van mijn beantwoording gezegd dat het nieuwe tuchtreglement heldere uitspraken heeft gedaan over de meldplicht voor bestuursleden en de meldverantwoordelijkheden voor vrijwilligers. Voor mensen die bij een sportvereniging werken moet NOC*NSF nog nadenken over de vraag hoe je de aandacht voor dit thema goed verankert. Het gaat er ook om dat je gewoon arbeidsrechtelijke maatregelen neemt als iemand met zijn vingers aan een pupil zit waar hij niet aan behoort te zitten. Nu zeg ik het een keer heel huiselijk. NOC*NSF denkt nog na over dit vraagstuk. Dat heb ik eerder gezegd. Het lijkt mij prima om dat verder met NOC*NSF te bespreken. Wat de suggestie van de continue screening betreft: ik ben er eerlijk gezegd niet voor, maar op basis van uw vraag en van anderen hier vandaag wil ik wel vragen of NOC*NSF er wel iets in ziet en waarom wel of waarom niet. Dan zal ik hier ook komen vertellen wat hun opvatting is. Die bereidheid is er, want dat komt uit dezelfde hoek.

De voorzitter:

Volgens mij wil mevrouw Bruins Slot toch nog een keer doorvragen.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Het tuchtrecht is natuurlijk mooi als je binnen het vak dat een coach uitoefent erachter komt dat hij het gedaan heeft, maar het kan ook heel goed zo zijn dat mensen binnen de sport die met hem samenwerken, er helemaal geen weet van hebben. De minister weet vanuit zijn verantwoordelijkheid voor de curatieve zorg, die de voorzitter ook zeer bekend is, dat er psychiaters waren die al veroordeeld waren voor seksueel misbruik, maar toch nog steeds met kinderen doorwerkten, hoewel zij onderhevig waren aan het tuchtrecht. Dus het tuchtrecht dekt niet altijd alles af. Dat was even een opmerking. Mijn vraag aan de minister is de volgende. Het is goed dat hij ondanks zijn bedenkingen toch, hopelijk open, verder wil kijken met NOC*NSF hoe het in elkaar zit. Zou hij dan bijvoorbeeld voor de begroting ons daarover nader willen informeren?

Minister Bruins:

Dat ga ik doen. Ervan uitgaande dat NOC*NSF dit ook een aangelegen punt vindt, denk ik dat dat toch wel zou moeten lukken. En anders hoort u dat wel. U kunt ervan op aan dat ik het open zal formuleren in hun richting.

Nog eventjes het punt van dat nieuwe tuchtreglement. Het is niet het enige instrument dat een sportbond ter beschikking staat. Je hebt de tuchtrechtspraak, maar je hebt natuurlijk altijd ook het verenigingsrecht op grond waarvan je mensen kunt royeren. En ik haast me te zeggen dat daarnaast ook nog altijd het strafrecht bestaat. Dus er zijn verschillende sporen die bewandeld kunnen worden voor het aanpakken van mensen die over de schreef gaan.

Voorzitter. Over het Centrum voor Veilige Sport heeft mevrouw Bruins Slot een paar vragen gesteld. Ik denk dat ik die inmiddels naar aanleiding van de vragen van de heer Van Nispen heb beantwoord. Over de publiekscampagne heb ik het ook gehad. Dan kom ik bij de vragen die zijn gesteld door mevrouw Dijksma.

De voorzitter:

Eerst wil mevrouw Bruins Slot nog een vraag stellen.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

De minister is inderdaad ingegaan op een publiekscampagne, maar dat verwerd wat mij betreft in de beantwoording tot een sportcafé. Mijn vraag is echt of er, net zoals NOC*NSF aangeeft, een mogelijkheid is om toch een massamediale campagne te doen. Ik vraag dat, omdat de minister terecht aangeeft dat het uiteindelijk allereerst gaat om bewustwording en dat er voor vele mensen nog een stap te zetten is.

Minister Bruins:

Wat mij betreft gaat het over lol in sport en veilig sporten, en daarom durf ik ook niet te zeggen dat dit de laatste keer is dat we over dit onderwerp spreken. We zullen daar ook in de komende periode echt aandacht voor moeten hebben. Misschien was ik niet duidelijk maar wat ik probeerde te zeggen, is dat ik bezig ben met het sluiten van een sportakkoord. Dat doe ik met de gemeenten en de bonden. Als we toekomen aan een campagne, dan zou ik dat iets gezamenlijks willen laten zijn. Ik weet niet zeker of ik daar al de handen voor op elkaar krijg bij het sluiten van het sportakkoord. Dat zou kunnen, maar het zou ook kunnen dat het gebeurt in de uitwerking van het sportakkoord. Wat is nou het verschil? Het ene is dat ik de tekst van het sportakkoord ergens voor eind juni wil hebben en laten tekenen en het andere dat die uitwerking voor het einde van het jaar komt.

De voorzitter:

Dat is een afdoende antwoord getuige het feit dat mevrouw Bruins Slot niet door hoeft te vragen.

Minister Bruins:

Ik ben blij dat u die tweede conclusie trekt, voorzitter. Ik zou niet durven, maar ik ben er wel blij mee.

Ik kom bij de vragen die zijn gesteld door mevrouw Dijksma. Zij zegt dat het normaal is om een vog aan te vragen en dat er daar waar nodig hulp moeten worden geboden bij het aanvragen van vog's. Daar ben ik op ingegaan. Inmiddels zijn er bijna 100.000 vog's aangevraagd. Het aantal groeit snel, maar nog steeds heeft niet iedereen er een. Dan kom je op de vraag: heeft iedereen dat nodig en is het een afdoende maatregel? Ik denk dat we de goede kant op gaan en dat we die actieve houding van verenigingen voor de vog wel krijgen.

Dan de vraag hoe we ervoor zorgen dat veroordeelden niet weer aan de bak gaan bij een andere vereniging. Daar ben ik eerder op ingegaan. Er bestaat een zwarte lijst, maar daar moeten we geen overdreven beeld van hebben. Het is geen lijst waar honderden mensen op staan. Er staat maar een klein aantal mensen op, maar ik denk wel dat het een goede stok achter de deur is. Verder kan de gratis vog — ik betoogde het net in de richting van mevrouw Bruins Slot — ook helpen.

Dan iets over het ondersteunen van vrijwilligers bij het creëren van een veilige omgeving. U moet maar beoordelen of u dat goed genoeg vindt maar in het sportakkoord zal die veilige sportomgeving een belangrijk thema zijn. Wij kunnen en wij willen in Nederland niet zonder die sportverenigingen. Wij kunnen niet en wij willen niet zonder al die vrijwilligers. Dat plezier in sporten is het leidmotief. Lol in sport! En dan kan het niet zo zijn dat mensen zich niet happy voelen of dat ze zich niet veilig voelen op de sportvereniging. Dat zal aandacht vragen in het sportakkoord. Dat is ook iets van een cultuuraspect, een aspect van cultuurverandering. Daarmee is het niet makkelijk, maar het moet wel aandacht krijgen. Het gaat daarbij om good governance in de sport, maar ook om aandacht voor seksueel misbruik. Als je dat niet kunt entameren, kunnen sportcafés daarin een rol spelen.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Ik ben het voor een belangrijk deel eens met wat de minister betoogt, maar ik had geprobeerd — misschien was het niet zo'n verdienstelijke poging — om mijn inzet nog iets meer te materialiseren. Ik bedoel dat je vrijwilligers bijvoorbeeld ook een cursus kunt aanbieden om vertrouwenspersoon te worden. Het gaat me er dus niet alleen om dat er in het sportakkoord gesproken wordt over het veranderen van de cultuur — dat is terecht — maar ook dat er een aantal instrumenten in het akkoord terechtkomen, al dan niet met steun van het ministerie, waarmee je vrijwilligers echt letterlijk kan helpen.

Minister Bruins:

Ik vind dat een goed idee. Ik dacht dat daar inmiddels in voorzien is. Zo niet, dan zal ik er een punt van maken bij het sportakkoord.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Dank u wel.

Minister Bruins:

Ik heb het graag gedaan.

De voorzitter:

Mooi.

Minister Bruins:

Dan hebben we het gehad over het centraal meldpunt. Met mijn eerdere antwoorden heb ik daarop inmiddels gereageerd.

Dan kom ik bij de vragen die zijn gesteld door mevrouw Westerveld, allereerst in verband met het onderzoek naar wet- en regelgeving. Zij refereert aan de aanbeveling die De Vries heeft gedaan, de enige aanbeveling in mijn richting: onderzoek of een wettelijk kader ondersteuning kan bieden bij het bevorderen van een veiliger sportklimaat. "Onderzoek" is misschien een beetje een groot woord; het is ook geen boekje met een kaftje. Het zijn de gesprekken die ik de afgelopen periode met NOC*NSF heb gevoerd in de aanloop naar het omarmen van de conclusies van De Vries, het aannemen van het nieuwe tuchtreglement en de inhoud van dat tuchtreglement. Daarmee hebben wij een goede aanpak, denk ik. Die is erop gericht om misbruik en intimidatie aan te pakken en waar mogelijk in te zetten op voorkómen. In die combinatie vind ik dat het wettelijk kader nu geen rol heeft. Het zou zelfs afbreuk kunnen doen aan datgene wat NOC*NSF heeft voorbereid en omarmd. Dit is het eerlijke antwoord: ik heb geen boekje.

Dan de samenwerking met gemeenten, waarvoor geen specifiek beleid zou zijn. Dat kunt u inderdaad niet terugvinden in de beleidsbrief die ik u heb toegezonden, maar zoals ik ook gezegd heb in eerdere antwoorden op de gestelde vragen: u krijgt bij het sportakkoord het bewijs dat ik het belangrijk vind dat die samenwerking er is.

Wat betreft de interdepartementale samenwerking: ik heb al een paar voorbeelden gegeven die laten zien waar die samenwerking vordert. Een voorbeeld is het uitbreiden van de gratis vog, waarover ik u nog ga informeren. Daarvoor heb ik een ander departement nodig. Dat doe ik dus samen. Dat is nog iets anders dan wat in de aanbeveling van de commissie-De Vries staat, want die is veel breder geformuleerd, en gericht aan een heel setje ministers, als ik het zo mag uitdrukken: werk veel intensiever samen bij het ontwikkelen van beleid om seksuele intimidatie en misbruik tegen te gaan; benoem wie hierbij het voortouw heeft en stel een agenda op. Ik denk dat we dit onderwerp aan de hand van de aangekondigde motie van de heer Van Nispen nog verder uitdiepen. Laat ik in ieder geval zeggen dat ikzelf het meest baat heb bij de samenwerking per departement, samenwerking die concreet en onderwerpgericht is.

Voorzitter. Over de motie inzake de vog hebben we het gehad. Voor de zomer wordt uw Kamer op dat punt nader geïnformeerd. Wat betreft een verplichte vog: daar ben ik niet voor, zoals ik heb aangegeven. Daarvoor is de groep te groot. Ik vind ook dat dit de centrale rol miskent die een sportvereniging daar zelf in heeft. Maar ik vind wel dat als een sportvereniging zegt "voor in ieder geval die groep vrijwilligers willen we een vog aanvragen", het gemak er moet zijn om die aan te vragen. Dat geldt financieel — daarom de gratis vog — maar ook voor het uitbreiden van de groep daar waar nodig. Waar hulp en begeleiding is, dient die te worden geboden.

Dan de ...

De voorzitter:

Een moment. Mevrouw Westerveld van GroenLinks wil u wat vragen.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ik heb een verhelderende vraag. Ik snap best wat de minister zegt. We hebben inderdaad bijna 2 miljoen vrijwilligers in de sport. Maar in mijn inbreng had ik het specifiek over sportbestuurders, trainers en coaches. Uit het rapport van de commissie bleek dat maar ongeveer de helft van de trainers en coaches in het bezit is van een vog. Die groep is volgens mij wel redelijk duidelijk te definiëren.

Minister Bruins:

Zeker. Maar mijn andere argument was dat ik het belangrijk vind dat sportverenigingen zelf de afweging maken welke vrijwilliger die vog moet krijgen. Hier geldt misschien ook wel: wie eerst en wie later? Maar we zien dat de aandacht voor het beschikbaar hebben van een verklaring omtrent het gedrag de laatste jaren bij verenigingen sprongsgewijs is toegenomen. Ik heb niet in beeld of dat voor de pupillentrainer is of voor de penningmeester, maar die aandacht is er en die komt van de sportverenigingen. Dat vind ik de goede partij om daarbij aan zet te zijn.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Misschien is de minister het al wel van plan, maar zou hij in de brief die nog komt wat specifieker willen ingaan op wat er de afgelopen jaren is gedaan om bestuurders, trainers en coaches vanuit de sportverenigingen te motiveren om zo'n vog aan te vragen?

Minister Bruins:

Ik heb u nog voor de zomer een brief aangekondigd waarin ik zal vertellen hoe die uitbreiding van de gratis verklaring eruitziet. Daarin wil ik best opschrijven dat ik vind dat het aan de verenigingen is om het voortouw te nemen bij het bepalen of ze de pupillentrainer of de penningmeester het eerst zo'n gratis vog willen aanbieden. Maar in die brief zal dus niet komen te staan dat ik het een goed idee vind dat er een verplichte vog komt.

De voorzitter:

U heeft net een brief toegezegd voor vóór de zomer. Waarschijnlijk bedoelde u ook vóór het AO dat op 28 juni wordt gehouden. Of niet?

Minister Bruins:

Dat weet ik niet, voorzitter. Aan de hand van een eerder ingediende motie heb ik toegezegd dat wij voor de zomer de Kamer informeren over het uitbreiden van de groep met een gratis vog. Die informatie noemde ik zonet huiselijk "de brief". Daarin schrijf ik nog een keer op wat ik zojuist heb gezegd, namelijk dat ik niets voel voor een verplichte vog omdat ik vind dat dat bij de sportverenigingen ligt.

Dan de competentieprofielen voor coaches. Is het geen goed gebruik, of is het niet een goed idee om in "the making of" die competentieprofielen voor coaches het thema seksuele intimidatie en misbruik aan bod te laten komen? Ik hoop dat ik de vraag zo goed heb begrepen. Ik vind het een goed idee. Ik stel mij zo voor dat dit thema op de een of andere manier al aan bod komt bij de competentieprofielen voor coaches. Dat ga ik ook vragen aan NOC*NSF. Zo niet, dan wil ik ze deze ... Mevrouw Westerveld schudt nee, dus dan is dat in ieder geval niet in alle competentieprofielen het geval. Ik zal daar een punt van maken bij NOC*NSF, want ik vind dit een logisch idee.

Dan het verplichten van vertrouwenscontactpersonen. Dat is weer net iets anders dan de verplichte vog. Ik ben ook niet voor het verplichten van vertrouwenscontactpersonen bij elke sportvereniging, omdat ik denk dat het hoort bij een goed sportklimaat dat de vereniging zelf besluit tot het inrichten van een vertrouwenscontactpersoon en ook zelf bepaalt wie dat het beste kan doen, mede aan de hand van het voorbeeld van mijn eigen judovereniging Kubi Nage, lang geleden.

Dan een andere vraag van mevrouw Westerveld. De commissie-De Vries geeft aan dat de omvang van grensoverschrijdend gedrag bij kinderen met een beperking, lhbtq-sporters en sporters met een migratieachtergrond hoger is dan bij de overige sporters. Gaat u om deze groep te beschermen nog aanvullende maatregelen nemen, wil mevrouw Westerveld weten. Ik heb hier lang over nagedacht. Maar ik denk dat de maatregelen die zijn getroffen in het nieuwe tuchtreglement afgelopen maandag afdoende moeten zijn voor elke groep. Die gelden niet alleen voor de bestuurders, voor de vrijwilligers en voor de mensen die werken bij de vereniging, maar moeten eigenlijk voor iedereen gelden. Dus om daarnaast nou nog aanvullende maatregelen te nemen ... Eerlijk gezegd heb ik geen goede bedacht. Ik hoop ook dat het niet nodig is, omdat ik vind dat de maatregelen die door het tuchtreglement zijn getroffen, de goede maatregelen zijn. Ik zeg dit in de richting van mevrouw Westerveld, maar ik dacht dat mevrouw Bruins Slot ook een vraag op dit punt had gesteld.

We hebben het al gehad over de evaluatie en over het monitoren van de successen van dit nieuwe beleid.

Waarom is er niet één systeem of één registratielijst voor tuchtrechtelijke en strafrechtelijke veroordelingen? Als ik het goed heb, heeft mevrouw Westerveld die vraag zo gesteld. Klopt dat, voorzitter?

De voorzitter:

Ik zie haar in ieder geval niet reageren alsof dat niet zo zou zijn.

Minister Bruins:

Nee, maar het omgekeerde ook niet. Ik zie haar niet jubelend over tafel gaan.

We hebben nu een overzicht van tuchtrechtelijk veroordeelden en een overzicht van strafrechtelijk veroordeelden. Waarom is dat niet één systeem? Het antwoord is dat die dubbele registratie een meerwaarde heeft. Iemand kan namelijk tuchtrechtelijk zijn veroordeeld, maar niet strafrechtelijk. Door het verschil tussen het strafrechtelijke en het tuchtrechtelijke systeem is het samenbrengen van beide systemen niet erg functioneel. Tuchtrechtelijke veroordelingen worden geregistreerd via het Register ontuchtplegers in de sport. Strafrechtelijke veroordelingen worden in het Justitieel Documentatie Systeem geregistreerd. Aan de hand van dat laatste systeem vindt screening voor de vog plaats.

Ik heb nog een vraag liggen over de incidenten bij zwembaden en misschien ook evenementen, en de rol van de minister in dat kader. Bij de maatregelen die wij vanmiddag bespreken noemen wij steeds NOC*NSF, maar de aanbevelingen van de commissie-De Vries worden op dit moment door NOC*NSF ook besproken met niet-aangesloten bonden, zoals het Nationaal Platform Zwembaden en de fitnessbranche. Ik vind het wel een goede gedachte dat deze regels en afspraken, die in de ledenvergadering zijn aangenomen, niet alleen zijn gemaakt voor de aangesloten bonden, maar dat NOC*NSF die ook bespreekt met naastgelegen maar niet aangesloten bonden, zoals het platform voor zwembaden en de fitnessbranche. Die laatste heeft ook een koepelorganisatie. Ik stel mij voor dat ik u bijvoorbeeld in de brief die ik in het najaar stuur, laat weten hoe het is gesteld met de vorderingen en successen die op dit vlak te melden zijn.

Mevrouw Diertens (D66):

Heel erg mooi dat de fitnesscentra en de zwembaden zijn aangesloten. Maar hoe zit het met bijvoorbeeld de bootcampers, de buitensporters en de zzp'ers die in de sport werken? Kunnen zij zich ook melden bij dat punt?

Minister Bruins:

Dat weet ik niet. Ik heb deze twee genoemd omdat ik weet dat ze op het lijstje staan bij NOC*NSF. Maar als er andere zijn, kunnen we dat aanreiken. Dat lijkt mij goed. De een is makkelijker te benaderen dan de ander. De zzp'ers zijn wellicht wat minder makkelijk via een koepel te benaderen, maar de bootcampers zijn wel weer via een vereniging te bereiken. Ik heb de indruk gekregen van NOC*NSF dat het ze menens is met het beleid en dat ze dit ook willen uitdragen bij niet-aangesloten partijen. Als we de lijst nou niet oneindig groot maken en daarmee het bordje voor NOC*NSF niet al te vol scheppen, denk ik dat zij die welwillende houding houden.

Voorzitter. Ik kom bij de vragen die de heer Heerema van de VVD-fractie heeft gesteld. Geldt de gisteren aangenomen motie over kinderopvang ook in de sport? Het antwoord daarop is dat de motie van de PVV ziet op het verlengen van de terugkijktermijn van de vog voor personen die zijn veroordeeld voor kindermishandeling. Dit geldt voor alle sectoren, ook voor de sport. Op dit moment, zo word ik geïnformeerd, heeft de Dienst Justis al de mogelijkheid om via een bijzondere weigeringsgrond de vog voor personen die zijn veroordeeld voor misdrijven tegen kinderen langere tijd te weigeren dan de reguliere vier jaar. De minister voor Rechtsbescherming laat mij weten dat hij voor de zomer een brief stuurt met een reactie op deze motie. Beschouwt u mijn reactie dan maar als een eerste reactie.

Kan de meldplicht van de sportsector worden verruimd in lijn met de ingediende motie over verruiming van de aangifteplicht in het Wetboek van Strafvordering? Als antwoord mag dienen dat de tuchtrechtelijke meldplicht van de sportsector voor bestuursleden al uitgebreider is dan de strafrechtelijke aangifteplicht die voor elke Nederlander geldt die kennis heeft van een gepleegd strafbaar feit. De meldplicht van de sportsector omvat diverse vormen van seksuele intimidatie en misbruik, terwijl de aangifteplicht alleen over verkrachting gaat. De motie-Groothuizen c.s. verzoekt te onderzoeken of de strafrechtelijke aangifteplicht verruimd kan worden van verkrachting naar ook andere ernstige zedendelicten. Dit lijkt mij alleen maar een goed idee. Voor de stand van zaken omtrent dit onderwerp verwijs ik u naar mijn collega van JenV, die laat onderzoeken of een aangifteplicht voor derden in geval van seksueel misbruik van kinderen mogelijk en wenselijk is. Als na onderzoek blijkt dat dit wordt verruimd, dan geldt dit voor alle Nederlanders en dus ook voor de sportsector.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Er is net gesproken over de vog. De minister heeft uitgelegd dat er een tuchtrechtelijk systeem is en een strafrechtelijk systeem en dat de vog gerelateerd wordt aan een strafrechtelijk registratiesysteem. We hebben het nu steeds over tuchtrecht en de minister haalt het hier ook aan. Is er een mogelijkheid dat we de vog laten toetsen aan het tuchtrechtelijk registratiesysteem? Is dat een optie, is dat mogelijk? Het was anders een vraag geweest in tweede termijn, maar ik kan het hier goed aan koppelen.

Minister Bruins:

Dat moet ik nagaan. Ik heb daar geen antwoord op paraat.

De voorzitter:

Misschien kunnen we dat in tweede termijn even terug laten komen.

Minister Bruins:

Nou, ik taxeer ...

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Dat kan, maar ik ga ervan uit dat we dat vast later horen.

Minister Bruins:

U krijgt een antwoord. U krijgt dat op schrift. Wie weet, scheelt dat een tweede termijn, voorzitter.

De volgende vraag. Hoe gaat u zorgen dat veroordeelde personen voor kindermisbruik nooit meer in de sport kunnen werken? Als antwoord mag dienen dat in het regeerakkoord is opgenomen dat de vog gratis wordt voor alle vrijwilligers die in een afhankelijkheidsrelatie werken. Voor de zomer krijgt uw Kamer daarover een brief. Dan zal ik daar nader op ingaan. U beoordeelt dan maar of dat voldoende is.

Dan de faciliterende stappen. Wat gaat de minister doen om alle faciliterende stappen te zetten zodat de aangiftemogelijkheden en de opvolging zo goed mogelijk gaan? De sportsector werkt al enige tijd intensief samen met de politie en het OM bij de vormgeving en verbetering van de aanpak van seksueel misbruik in de sport, waaronder ook aangiftemogelijkheden en de opvolging daarvan. Er zijn daarvoor op 28 juni vorig jaar samenwerkingsafspraken vastgelegd in een samenwerkingsprotocol tussen NOC*NSF, politie en OM. Ik zal erop toezien dat deze samenwerking wordt gecontinueerd. Daar waar er hiccups zijn, zal ik daarover in gesprek gaan met mijn collega van JenV.

Dan de vraag om bestuurders van sportverenigingen te helpen. Ziet de minister ruimte in de begroting, bijvoorbeeld bij het onderwerp veilig sportklimaat? Veilig sportklimaat is de nota die na zeven of acht jaar trouwe dienst, 2011-2018, eind van dit jaar afloopt. Maar de thema's, de onderwerpen en ook het budget zullen we via het sportakkoord en de uitwerking van het sportakkoord verankeren, want die thema's zijn niet weg en het budget is ook niet weg. Dat blijft structureel beschikbaar.

De voorzitter:

De heer Heerema van de VVD heeft een vraag.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Het is goed dat het budget beschikbaar blijft, ook voor de misstanden die er plaatsvinden in de sport. Mijn vraag was ook in hoeverre het mogelijk is om te prioriteren binnen dat budget van Naar een veilig sportklimaat. Als dat budget nu in kleinere deelbudgetjes uiteenvalt en dat hetzelfde blijft, komt er dus niet meer geld beschikbaar voor misbruik in de sport. Ik kan me voorstellen dat er naar onderwerpen waar we aan gewerkt hebben, zoals de arbitrage, minder toe zou kunnen gaan ten gunste van misbruik in de sport.

Minister Bruins:

Ik weet dat niet precies. Sommige onderwerpen kosten misschien niet eens zo heel veel geld, bijvoorbeeld het scholen en trainen van bestuurders. Dat past ook in het hoofdstuk governance in de sport. Ook uit dat budget kun je putten. Over tuchtrechtspraak heb ik eerder in de richting van de heer Van Nispen betoogd dat daar waar het nodig is om het slachtoffer bij te staan, de hulp niet heel erg kostbaar is in geld gemeten tot op heden. Het is niet een hoog budget. Het is dus misschien niet overal een geldkwestie. De prioritering van dit thema valt uiteindelijk in uw begrotingsrecht natuurlijk, maar u kunt er verzekerd van zijn dat ik structureel aandacht wil blijven geven aan het onderwerp. Ik wil daar dus ook in de begroting 2019 een zichtbaar thema van maken en u zult het ook terugzien in het sportakkoord.

De voorzitter:

Meneer Heerema, afrondend.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Voorzitter, dank u wel. Als een aantal onderwerpen wat minder duur zijn om in te zetten dan is dat hartstikke goed, maar we hebben het hier over misschien wel 30.000 verenigingen waar sportbestuurders een professionaliseringsslag moeten maken. Dat zal nou eenmaal geld kosten. Daarom mijn vraag of er in plaats van de budgetten op orde houden ook mogelijkheden zijn om die budgetten te vergroten. Dat gaat natuurlijk ten koste van iets anders. Ik zie de begroting tegemoet en ik kijk hoe ik daarmee om moet gaan als controleur van dit kabinet.

Minister Bruins:

Dat lijkt mij eigenlijk een prima conclusie van de eerste termijn. De mooiste conclusie zit in de woorden die de heer Heerema heeft uitgesproken in de richting van de sporters die bij het rondetafelgesprek zijn aangeschoven. Ik voeg mij bij dat dankwoord en ik hoop dat ik nagenoeg alle vragen uit de eerste termijn heb beantwoord, voorzitter.

De voorzitter:

Ik zie dat dat het geval is. Ik kijk of er behoefte is aan een tweede termijn. Dat is het geval. Mevrouw Diertens, wilt u een tweede termijn?

Mevrouw Diertens (D66):

Voorzitter, dank u wel. Ik heb veel met sport, ik ken de sport van binnenuit en ik denk dat de sport dit niet alleen kan. De verhalen van de slachtoffers hebben mij heel erg geraakt. De trauma's die zij hebben, hebben zij hun leven lang. Het Britse onderzoek geeft de wereldwijde conclusie dat noc's in verschillende landen dit niet aankunnen. Daarom hecht ik erg aan een gezamenlijke aanpak, zodat hulp snel en goed in de buurt van slachtoffers bereikbaar is. Ik wil niet negatief eindigen. Laten wij een positief verschil maken. Ik hoop dan ook dat de minister de volgende motie wil overnemen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat seksuele intimidatie en misbruik een maatschappelijk probleem zijn, dat niet voorbehouden is aan de sport;

constaterende dat het Centrum Seksueel Geweld een professioneel hulppunt is voor slachtoffers van seksueel geweld;

overwegende dat het grote meerwaarde heeft om al bestaande kennis over seksueel geweld te benutten;

verzoekt de minister te bevorderen dat het Centrum Seksueel Geweld en het Centrum voor Veilige Sport kennis uitwisselen en meldingen waar mogelijk en nodig doorgeleid worden naar het Centrum Seksueel Geweld,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Diertens, Bruins Slot en Rudmer Heerema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 18 (34843).

Dan is het woord aan mijnheer Van Nispen namens de SP.

De heer Van Nispen (SP):

Dank u wel. Ik vind dat we een goed debat hebben gehad over een groot probleem: misbruik in de sport. We moeten er alles aan doen om dat zo goed mogelijk te voorkomen en, als het voorkomt, om het te signaleren en er wat aan te doen, en met name voor de slachtoffers te zorgen.

Ik ben over veel antwoorden tevreden, maar desalniettemin ben ik toch genoodzaakt drie moties in te dienen. De eerste gaat over het centraal meldpunt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat slachtoffers van seksueel misbruik hiervan op een veilige en laagdrempelige manier melding moeten kunnen doen;

van mening dat een onafhankelijk centraal meldpunt hier het beste invulling aan kan geven, mede vanwege het feit dat een centraal publiekrechtelijk meldpunt sectoroverstijgend te werk kan gaan;

verzoekt de regering zich met deskundigen in te zetten voor het oprichten en inrichten van een onafhankelijk centraal meldpunt voor slachtoffers van seksueel misbruik,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Nispen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 19 (34843).

De heer Van Nispen (SP):

Dan nog twee moties die eigenlijk de oproep van de verkennende werkgroep vanuit de Kamer aan de regering omzetten in concrete verzoeken aan de regering.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de verkennende werkgroep extern onderzoek seksueel misbruik en mishandeling heeft aangegeven dat er nog steeds geen goed beeld is van de omvang en ontwikkeling van gevallen van misbruik en mishandeling;

verzoekt de regering in navolging van de aanbevelingen van de verkennende werkgroep extern onderzoek seksueel misbruik en mishandeling kwantitatief en periodiek wetenschappelijk onderzoek te doen naar seksueel misbruik en mishandeling, de ontwikkelingen te blijven monitoren en de Kamer daarover te rapporteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Nispen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 20 (34843).

De heer Van Nispen (SP):

De tweede aanbeveling van deze werkgroep luidt als volgt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de verkennende werkgroep extern onderzoek seksueel misbruik en mishandeling heeft aangegeven dat de feitelijke uitwerking van genomen maatregelen die zijn overgenomen uit eerdere rapporten over seksueel misbruik en mishandeling, in de praktijk soms beter kan;

verzoekt de regering in navolging van de aanbevelingen van de verkennende werkgroep extern onderzoek seksueel misbruik en mishandeling in kaart te brengen wat er al dan niet gedaan is met aanbevelingen van de verschillende onderzoekscommissies, en de Kamer te rapporteren over de bereikte effecten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Nispen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 21 (34843).

Dank u wel, mijnheer Van Nispen.

De heer Van Nispen (SP):

Dank u wel.

De voorzitter:

Dan mevrouw Bruins Slot van het CDA.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Voorzitter. Ik wil de minister bedanken voor de duidelijke antwoorden. Het is ook wel goed dat hij nog benoemde dat het heel goed is dat de wielerbond zelf onderzoek heeft gedaan. Daarmee nemen ze de verantwoordelijkheid. Ik moet zeggen dat de uitkomsten — het gaat niet alleen om seksuele intimidatie maar ook om andere dingen — me echt hebben geschokt. Contracten neerleggen waarin je vrouwen vraagt om niet zwanger te worden zolang ze op die fiets zitten: het is echt belachelijk. Het is niet van deze eeuw. Seksuele intimidatie in brede zin is onacceptabel. Het CDA vindt dat dat moet stoppen. Het is daarom goed dat de minister maar ook de sportsector hier ook echt werk van maken.

Op een drietal zaken heb ik nog vragen aan de minister. In eerste termijn had ik de minister gevraagd welke mogelijkheid hij ziet om de ouders handvatten te geven om seksuele intimidatie, misstanden bij hun kinderen te herkennen, omdat drie kwart hiervan onder de 16 jaar plaatsvindt.

Het tweede punt gaat over het uitwisselen van informatie tussen het Centrum voor Veilige Sport, het Openbaar Ministerie en de politie. Vanuit de doping weten we dat dit heel erg lastig is. Hoe kunnen we er nu voor zorgen dat ook voor dit onderwerp die informatie-uitwisseling goed mogelijk is?

Verder zien het Openbaar Ministerie en de politie in hun systemen nog niet duidelijk wanneer iemand ook actief is als begeleider, trainer of coach. Die vraag had ik ook al in eerste termijn gesteld, maar ik wilde geen extra interrupties plegen en doe het even keurig in de tweede termijn. Mijn vraag is dus: hoe kunnen we ervoor zorgen dat dit straks wel zichtbaar is?

Voorzitter, ik rond af. Seksuele intimidatie hoort niet in de sport thuis. Het hoort in de hele samenleving niet thuis. Het moet stoppen. Het is een gedeelde opdracht van ons allemaal om dat voor elkaar te krijgen.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Bruins Slot. Mevrouw Dijksma ziet af van een tweede termijn. Mevrouw Westerveld van GroenLinks.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Dank, voorzitter. Dank aan de minister voor de antwoorden. Ik heb twee moties. De eerste gaat over de vertrouwenspersoon. Dat is een motie die we eerder hebben ingediend. Toen zei de minister "laten we nou eerst dit debat afwachten", of eigenlijk "laten we het onderzoeksrapport afwachten". GroenLinks vindt het wel belangrijk dat verenigingen veel vaker gebruikmaken van een vertrouwenspersoon. Die is er nog veel te weinig. Vandaar de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat seksueel overschrijdend gedrag bij sportverenigingen nog steeds een groot probleem is;

overwegende dat sporters een aanspreekpunt binnen de eigen sportvereniging nodig hebben, waar zij kunnen praten over onder andere seksueel overschrijdend gedrag;

constaterende dat op slechts de helft van de sportverenigingen een vertrouwenspersoon aanwezig is;

overwegende dat een vertrouwenspersoon kan helpen bij het melden en tegengaan van seksueel overschrijdend gedrag;

verzoekt de regering om sportverenigingen al dan niet gezamenlijk te verplichten een vertrouwenspersoon aan te stellen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Westerveld. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 22 (34843).

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Dan een tweede motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat een op de drie sporters met een beperking en een op de vier lhbtq-sporters seksueel grensoverschrijdend gedrag hebben ervaren;

overwegende dat deze groepen een groter risico lopen dan andere sporters;

constaterende dat voor sporters met een beperking en lhbtq-sporters geen beleid is opgesteld door NOC*NSF en door het ministerie;

verzoekt de regering met sportorganisaties een apart plan van aanpak te maken om seksueel grensoverschrijdend gedrag te voorkomen voor sporters met een beperking en lhbtq-sporters,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Westerveld en Özütok. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 23 (34843).

Dank u wel, mevrouw Westerveld. Tot slot meneer Heerema van de VVD. Gaat uw gang.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Voorzitter. We hebben een uitgebreid traject achter de rug, met hoorzittingen en nu het plenaire debat. Ik heb eerlijk gezegd een goed gevoel overgehouden aan dit debat. Het is een moeilijk onderwerp. We zijn er waardig mee omgegaan. Ik heb ook echt het gevoel dat we stappen kunnen zetten. Het doet mij erg goed dat de ledenvergadering en de sportbonden afgelopen maandag bij NOC*NSF samen zeiden: we gaan erachter staan om dit onderwerp te verbeteren. Op dit moment blijft mij triggeren dat de vog via het strafrechtelijk registratiesysteem loopt en niet getoetst wordt aan het tuchtrechtelijk systeem. De minister heeft in ieder geval aangegeven dat hij met een antwoord terugkomt. Ik zal dus geen motie indienen, want als hij dat toezegt, is er geen enkele motie nodig. Maar ik zie daar dus wel ruimte, want hoe meer ik erover nadenk, hoe logischer ik het vind dat een vog ook getoetst wordt aan het tuchtrechtelijk systeem. Ik hoop dat we daarin nog een stap kunnen maken. Wellicht kunnen we het in de sport dan nog een stukje veiliger maken.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Heerema. Dan zijn we hiermee aan het einde gekomen van de tweede termijn van de zijde van de Kamer. Er zijn zes moties ingediend. Ik meen dat er ook drie vragen gesteld zijn. Kan de minister meteen door? Nee, het lijkt mij ook logisch om even te schorsen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Ik zie dat de minister terug is van zijn overleg. Wij kunnen dus verder met de tweede termijn van de zijde van het kabinet. Ik geef het woord aan de minister voor Medische Zorg.

Minister Bruins:

Voorzitter. Er zijn nog drie vragen gesteld, alle drie door mevrouw Bruins Slot. Ik wil graag eerst die vragen beantwoorden. Daarna wil ik ingaan op de verschillende ingediende moties.

De eerste vraag van mevrouw Bruins Slot — excuus, want die was al in de eerste termijn gesteld — was: welke mogelijkheden zijn er om ouders te ondersteunen in het herkennen van seksueel misbruik en intimidatie? Op dit moment ontwikkelt NOC*NSF tools om ouders maar ook verenigingen te ondersteunen. Die tools zullen straks beschikbaar komen bij dat centrum voor veilige sport. Via de sportverenigingen zal worden uitgevent dat die tools beschikbaar zijn. Daar wordt dus aan gewerkt. In de eerste termijn heb ik gezegd dat dat cvs nog in oprichting is. Maar ik weet zeker dat daaraan wordt gewerkt, want dat is mij gemeld. Dat is één.

Twee: hoe gaat het met de uitwisseling van informatie tussen dat centrum voor veilige sport, het OM en de politie? Dat hebben we gecheckt bij NOC*NSF. Het gesprek over die uitwisseling van gegevens wordt gevoerd. Ons wordt gemeld dat dat geen hiccup oplevert. Maar we kennen ook het voorbeeld van de dopingsituatie. Ik wil dit thema graag bewaken. Ik zeg u toe dat ik u daarover nader informeer in de brief die ik u voor het wetgevingsoverleg, dus in de loop van het jaar, stuur. Maar tot zover zijn er geen slechte berichten.

Dan was er nog de vraag: waar of voor wie is zichtbaar wie er bij een vereniging in dienst is als trainer-coach, als vrijwilliger of als bestuurslid? Ik hoop dat ik de vraag van mevrouw Bruins Slot goed heb begrepen.

De voorzitter:

Mevrouw Bruins Slot zal nog even verduidelijken wat ze bedoelde.

Minister Bruins:

Dat lijkt mij beter.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Volgens mij heb ik de vraag ook niet helemaal helder gesteld. Het ligt dus niet aan de minister.

De voorzitter:

Probeer het nog een keertje.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Uit de systemen van het Openbaar Ministerie en de politie blijkt tot nu toe niet dat een veroordeelde ook actief is als sporter, coach of trainer. Op welke manier zou dat duidelijker kunnen worden? Dit is ook iets wat in de zorg heeft gespeeld. Daarvoor is er nu een actieve communicatie tussen het Openbaar Ministerie en de inspectie. Alleen, die inspectie hebben we niet bij de sport. Welke mogelijkheden zijn er voor de sport om wel die verbinding te leggen?

Minister Bruins:

Ik kan dat eigenlijk niet goed bedenken. Ik denk nu dat je in het register, in het ledenbestand van een vereniging moet kijken als je wilt weten wie daar actief is. Je kunt niet zomaar een koppeling maken met politie- en justitieregisters. Dat is wat ik op dit moment kan bedenken.

De voorzitter:

Mevrouw Bruins Slot, afrondend.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Het gaat natuurlijk om de gevallen waarbij er sprake is van een rechtszaak, van een uitspraak, van een strafrechtelijke veroordeling van iemand van wie men weet dat die sporter, trainer of coach is. Hoe zorg je er dan voor dat die informatie ook bij NOC*NSF en de bonden komt? Misschien is dat op dit moment al goed geregeld, maar ik krijg nog signalen dat het nog niet echt helemaal strak ingeregeld is.

Minister Bruins:

Ik denk dat het register dat ik in de eerste termijn heb genoemd, daarbij behulpzaam kan zijn. Dat is nooit sluitend, maar samen met zo'n vaker aan te vragen gratis vog zou dat een goed instrument kunnen zijn. Maar als mevrouw Bruins Slot andere signalen heeft, dan hoor ik die graag van haar en dan zal ik kijken of ik een nog concreter antwoord kan geven dan ik nu kan geven. Dat zeg ik mevrouw Bruins Slot dus toe. En ik informeer de Kamer daarover.

Er zijn zes moties ingediend. De eerste, de motie van mevrouw Diertens c.s. op stuk nr. 18, gaat over het benutten van de kennis van het Centrum Seksueel Geweld. Daarin wordt de minister verzocht om te bevorderen dat het Centrum Seksueel Geweld en het centrum voor veilige sport kennis uitwisselen en dat meldingen waar mogelijk en nodig doorgeleid worden naar het Centrum Seksueel Geweld. Ik heb tegen die motie geen bezwaar, dus ik laat het oordeel aan de Kamer. In de eerste termijn heb ik wel betoogd dat niet altijd alleen het Centrum Seksueel Geweld een partij kan zijn, maar dat er ook andere partijen mogelijk zijn. Maar tegen deze motie heb ik allerminst bezwaar.

Van de motie op stuk nr. 19 van het lid van Nispen luidt het dictum: verzoekt de regering zich met deskundigen in te zetten voor het oprichten en inrichten van een onafhankelijk centraal meldpunt voor slachtoffers van seksueel misbruik. Deze motie wil ik ontraden omdat ik van mening ben dat de organisatie, zoals we in de eerste termijn hebben besproken, voor het inrichten van een centrum voor veilige sport een goede werkwijze is. Die kun je niet als een onafhankelijk centraal meldpunt betitelen, maar ik denk dat het goed is omdat het in verbinding staat met de sport. Daarnaast denk ik dat er voldoende mogelijkheden zijn voor slachtoffers om te melden buiten de sport om. Daarom ontraad ik de motie.

Van de motie op stuk nr. 20 luidt het dictum: verzoekt de regering in navolging van de aanbevelingen van de verkennende werkgroep extern onderzoek seksueel misbruik en mishandeling kwantitatief en periodiek wetenschappelijk onderzoek te doen naar seksueel misbruik en mishandeling, de ontwikkelingen te blijven monitoren en de Kamer daarover te rapporteren. Misschien is het geen verrassing, maar ik wil de Kamer verzoeken deze motie aan te houden opdat ik haar kan meenemen naar het kabinet om er daar het gesprek over te voeren.

Ik zie de heer Van Nispen al naar de interruptiemicrofoon komen, dus ik zeg maar meteen dat hetzelfde geldt voor zijn motie op stuk nr. 21.

De heer Van Nispen (SP):

Ik begrijp dat en sta er ook welwillend tegenover, maar ik zou de minister eigenlijk het volgende willen vragen. De aanbevelingen van de verkennende werkgroep zijn inderdaad een maand oud. Dat is nog niet zo heel erg oud. Aan de andere kant heeft het kabinet er al wel naar kunnen kijken en erover kunnen nadenken. Is het niet mogelijk om de Kamer daar voor aanstaande dinsdag een brief over te schrijven? Zo ingewikkeld is het niet. Het is een verzoek aan de regering om informatie en een verzoek om in de gaten te houden of de aanbevelingen uit al die belangrijke rapporten die we hier de laatste jaren besproken hebben, ook opgevolgd worden. Zo wereldschokkend is dat verzoek dus ook weer niet. Kan er daarom misschien voor dinsdag een brief liggen?

De voorzitter:

Is dat mogelijk, meneer de minister?

Minister Bruins:

Nee. Dat wordt een brief met heel weinig inhoud. Het is nu woensdagmiddag en we hebben de pinksterdagen nog vóór volgende week dinsdag. Het verzoek is inderdaad niet zo schokkend, maar de thematiek is wel indringend en verhoudt zich niet met efkes een briefje posten voor volgende week dinsdag, zeker niet als we daar ook nog met collega's het gesprek over moeten voeren.

De heer Van Nispen (SP):

We moeten het ook weer niet overdrijven inderdaad. Het gaat over belangrijke rapporten waarvan we allemaal de aanbevelingen goed willen opvolgen. Ik zal dus rustig de brief van de minister afwachten, maar ik hoop wel dat dit niet heel lang gaat duren. Tot die tijd zal ik beide moties aanhouden.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Van Nispen stel ik voor zijn moties (34843, nrs. 20 en 21) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Dan de motie op stuk nr. 22.

Minister Bruins:

Daarvan luidt het dictum: verzoekt de regering om sportverenigingen al dan niet gezamenlijk te verplichten een vertrouwenspersoon aan te stellen. Van die verplichting ben ik geen voorstander. Ik heb dat omstandig betoogd in de eerste termijn. Ik vind dat de cultuur om te werken aan een veilig sportklimaat iets van ons allen is, ook van de sportverenigingen. Dat verhoudt zich niet met een overheidsverplichting om een vertrouwenspersoon aan te stellen. Ik ontraad dus de motie op stuk nr. 22.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 22 wordt ontraden. Dan de motie op stuk nr. 23.

Minister Bruins:

Daarvan luidt het dictum: verzoekt de regering met sportorganisaties een apart plan van aanpak te maken om seksueel grensoverschrijdend gedrag te voorkomen voor sporters met een beperking en lhbtq-sporters. Ook op dit punt heb ik in eerste termijn een antwoord gegeven. Dat luidde dat ik vind dat de aanpak die NOC*NSF afgelopen maandag heeft afgesproken met de bonden, goed is voor álle sporters, dus ook voor sporters met een beperking en lhbtq-sporters. Ik zie dus niets in een apart plan van aanpak. Daarom ontraad ik ook deze motie.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ik was er al een beetje bang voor naar aanleiding van de eerdere reactie van de minister, maar ik wil hem wel meegeven dat het heel duidelijk is dat deze groepen veel vaker te maken hebben gehad met intimidatie en seksueel misbruik. In de plannen daarover, zowel de plannen in de brief van de minister als de plannen van NOC*NSF, wordt niet apart bij deze groep stilgestaan, terwijl de groepen duidelijk te definiëren zijn. Daarom vraag ik mij toch af waarom we hier niet apart aandacht aan kunnen geven.

De voorzitter:

Uw punt is helder. De minister.

Minister Bruins:

Ik heb in eerste termijn betoogd dat ik vind dat de maatregelen die afgelopen maandag zijn afgesproken in de alv van NOC*NSF, geldig zijn voor alle sporters. Er is geen uitzondering voor een bepaalde categorie. Ik verwacht veel van deze aanpak. Ik heb daarbij aangegeven dat wij over het thema seksuele intimidatie en misbruik ongetwijfeld nog vaker komen te spreken. Maar het uitspreken van steun voor het beleid dat afgelopen maandag op Papendal is vastgesteld, verhoudt zich naar mijn oordeel niet met een apart plan van aanpak voor specifieke groepen.

De voorzitter:

Ik vrees dat u niet tot elkaar gaat komen, mevrouw Westerveld, dus ik weet niet of het heel zinvol is om nog een keer te interrumperen.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ik heb alleen een opmerking over wat de minister zegt over een uitzondering. Het gaat niet om een uitzondering; het gaat over extra aandacht voor deze groepen. Daar vragen we in de motie om.

De voorzitter:

De minister ...

Minister Bruins:

... herhaalt wat hij zojuist heeft gezegd. Gezien het pakket aan maatregelen dat is aangeboden door NOC*NSF en dat wordt uitgewerkt, ben ik van mening dat een plan van aanpak geen goed instrument is.

De voorzitter:

Helder. Meneer Heerema, VVD.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Ik heb nog een hele korte vraag. Ik heb een opmerking gemaakt over de vog en het tuchtrecht. De minister heeft gezegd dat hij daarop gaat terugkomen. Heeft de minister beeld van wanneer hij eventueel met een reactie zou kunnen komen? Is dat mei, juni of na de zomervakantie? Dan kan ik het in mijn agenda zetten om erop terug te komen.

Minister Bruins:

Nou, als het aanbod is "na de zomer" ... Ik ga proberen om u voor het zomerreces een schriftelijk antwoord te geven.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Dank u wel, minister. Ik dank de aanwezigen, de mensen die het debat gevolgd hebben en de deelnemers aan dit debat. Wij gaan zo over naar het volgende debat, maar we schorsen voor enkele ogenblikken om de wisseling van de wacht te kunnen organiseren.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven