4 Raad Buitenlandse Zaken

Aan de orde is het VAO Raad Buitenlandse Zaken (AO d.d. 01/02).

De voorzitter:

Nu is aan de orde het VAO Raad Buitenlandse Zaken. Ik heet de minister van Buitenlandse Zaken van harte welkom en geef mevrouw Karabulut namens de SP-fractie het woord.

Mevrouw Karabulut (SP):

Voorzitter. Mijn motie gaat om de vrijlating van Ahed Tamimi. Zij zit in een Israëlische gevangenis vast omdat zij zich op vreedzame wijze verzette tegen de bezetting van haar land.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat Israël eind vorig jaar het minderjarige meisje Ahed Tamimi heeft opgepakt, die zich in bezet Palestijns gebied en ongewapend verzette tegen de aanwezigheid van Israëlische militairen op het erf van haar ouderlijk huis;

constaterende dat Amnesty International oproept tot de vrijlating van Ahed Tamimi omdat helemaal niks haar detentie rechtvaardigt;

verzoekt de regering zich uit te spreken voor de vrijlating van Ahed Tamimi,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Karabulut, Van Ojik en Ploumen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1821 (21501-02).

Mevrouw Karabulut (SP):

Voorzitter. Inmiddels hebben wereldwijd 130.000 mensen deze oproep ondertekend. Ik vind dat kinderen niet in een gevangenis horen, en al helemaal niet wanneer zij net als alle andere kinderen in hun eigen land vrij willen kunnen leven.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan de heer Van der Staaij namens de SGP.

De heer Van der Staaij (SGP):

Mevrouw de voorzitter. In vak-K zit nu de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, als waarnemer voor de minister van Buitenlandse Zaken. In feite ligt de motie die ik wil indienen op het terrein van de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Het komt dus voor deze motie goed uit dat deze minister hier zit. De motie gaat over de versnelde hulp voor UNRWA. Deze minister heeft daarvoor een jaarbijdrage van 13 miljoen euro beschikbaar gesteld. We hebben er een discussie over gehad tijdens het vragenuur, waar toen de minister van Buitenlandse Zaken deze minister verving. Bij de Raad Buitenlandse Zaken hebben we er ook over gesproken. Het leek me goed om het met een motie af te ronden. De motie luidt als volgt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering is overgegaan tot het versneld overmaken van budget aan de VN-organisatie UNRWA;

overwegende dat serieuze discussie is ontstaan over de politieke opportuniteit hiervan, gelet op de discussie over positie en functioneren van de UNRWA en het feit dat de Verenigde Staten kort daarvoor hadden besloten om UNRWA-gelden te bevriezen;

verzoekt de regering de Kamer voortaan voorafgaand te informeren over mogelijke voornemens tot betaling van hulpgeld aan de UNRWA, teneinde de politieke opportuniteit van dergelijke uitgaven vooraf te kunnen wegen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van der Staaij. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1822 (21501-02).

Mevrouw Ploumen (PvdA):

Voorzitter, dank u wel. Het valt me zo tegen van de heer Van der Staaij dat deze motie alleen maar spreekt over politieke opportuniteit — waarmee ik veronderstel dat hij politieke opportuniteit hier in Nederland bedoelt — terwijl de humanitaire situatie van de mensen die door UNRWA geholpen moeten worden dramatisch is. Zo ken ik de heer Van der Staaij niet. Het staat hem vrij om elke motie in te dienen, maar het valt me zeer tegen dat hij op geen enkele manier refereert aan het lijden van mannen, vrouwen en kinderen in bijvoorbeeld Gaza en andere gebieden.

De heer Van der Staaij (SGP):

Dit is meer een waardeoordeel dan een vraag. Laat ik er dit van zeggen. Wij zijn altijd zeer voor humanitaire hulp aan mensen die dat nodig hebben. Tegelijkertijd zie je dat er discussie is over de positie en het functioneren van UNRWA. Wordt dat soms ook als politiek wapen gebruikt? Die discussies zijn nou eenmaal vervlochten. Het is aan ons allemaal om ons oordeel te hebben over hoe je humanitaire nood kunt lenigen en hoe je dat tegelijkertijd op zo'n manier kunt vormgeven dat het ook daadwerkelijk bijdraagt aan het Midden-Oosten Vredesproces. Dat is de politieke opportuniteit. Draagt het daaraan bij of niet? We zagen de discussie rond de bevriezing van gelden in Amerika. Zij zeiden: wij willen dat inzetten om daar het gesprek over aan te gaan. Ik hoor mevrouw Ploumen zeggen dat dat niet mag. Ik vind dat een reële en faire afweging.

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Ploumen.

Mevrouw Ploumen (PvdA):

Het moge duidelijk zijn dat ik het daar in dit geval niet mee eens ben. Het is de heer Van der Staaij zelf die de situatie politiseert. Daarmee maakt hij het zelf nodeloos ingewikkeld. Waarom wordt humanitaire hulp in het kader van het Midden-Oosten Vredesproces geplaatst? Daar is geen enkele aanleiding toe. Dit is weer geen vraag, voorzitter. Toch zou ik het fijn vinden als de heer Van der Staaij daarop zou reflecteren.

De heer Van der Staaij (SGP):

Dat UNRWA een aparte organisatie is, specifiek voor Palestijnse vluchtelingen en met specifieke regelingen en voorwaarden, is al een politiek gegeven. UNHCR is een organisatie die meer algemeen voor vluchtelingen budget heeft en taken verricht. We kunnen nu dus niet ineens een bril opdoen en zeggen dat het alleen maar humanitair is. Nee: of we het leuk vinden of niet, het is gewoon volop vervlochten met de politiek rond het Midden-Oosten Vredesproces.

De heer Sjoerdsma (D66):

Mevrouw Ploumen zei het volgens mij heel duidelijk. Met deze motie ondergraaft de SGP, toch een partij die het recht over het algemeen hoog in het vaandel heeft, simpelweg de humanitaire principes, namelijk: je politiseert noodhulp niet. Dat is net gezegd. Ik zou de heer Van der Staaij nog een andere vraag willen stellen. Zijn partij merkt altijd op, wat mij betreft terecht, hoe moeilijk het is voor christenen in het Midden-Oosten. Ik zou hem willen vragen waar zijn erbarmen is voor de Palestijnse christenen en waarom dat erbarmen zich niet tot hen uitstrekt. Waarom vergeet de SGP deze groep en waarom politiseert de SGP de noodhulp voor deze groep mensen, voor kinderen en vrouwen die het onwaarschijnlijk moeilijk hebben?

De heer Van der Staaij (SGP):

Dit zijn weer veel waardeoordelen en weinig vragen. Wat ik daarover wil zeggen: of je het leuk vindt of niet, het is nu eenmaal zo dat die heel specifieke positie van UNRWA een politieke discussie geeft. Is dit een verstandige manier om het aan te pakken? Wij hebben ons in deze Kamer nooit teweergesteld tegen de hulp voor Palestijnse vluchtelingen en de noodzaak om ook in die noden te voorzien. Wij vinden dat noodhulp zonder onderscheid moet worden gegeven. U vraagt: hoe zit het met de positie van christenen in het Midden-Oosten waar je je zo druk voor maakt? Ik zou inderdaad willen vragen om eens te kijken naar het budget dat daarvoor ter beschikking is gesteld in vergelijking met deze groep. Het is bijzonder vreemd dat er zo'n enorme focus is op specifiek deze problematiek. Dat heeft er alles mee te maken dat dit politiek geladen is. Het is niet louter humanitair, met oogkleppen op en zonder een politieke context. Dat geldt voor mijn fractie, maar dat geldt evengoed voor de fractie van D66.

De voorzitter:

De heer Sjoerdsma, tot slot.

De heer Sjoerdsma (D66):

Een antwoord dat helaas geen antwoord is. Ik vind dat het ook een beetje wegblijft bij de verantwoordelijkheid die collega Van der Staaij hier als Kamerlid heeft. Het maakt niet uit. Het is duidelijk: noodhulp mag gepolitiseerd worden en Palestijnse christenen hebben van de heer Van der Staaij niks te verwachten. Mag ik hem dan wel aanspreken op zijn verantwoordelijkheid jegens het land Israël? Ook Israël bewijst hij met deze motie namelijk geen dienst. Als er een land belang heeft bij het werk van UNRWA, als er een land belang heeft bij de diensten die UNRWA levert op het gebied van onderwijs, gezondheidszorg, voedsel en onderzoek, dan is het wel Israël. Het zorgt namelijk voor stabiliteit en voorkomt chaos. Dus ik zou de heer Van der Staaij willen zeggen: vraag eens aan uw Israëlische vrienden of dat geld wel of niet moet doorgaan. Ik vermoed zomaar eens dat het antwoord zal zijn: absoluut.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik zag overigens dat juist op de bevriezing van gelden vanuit Israël positief gereageerd is. Palestijnse christenen hebben heel veel van de SGP te verwachten, want daar zetten wij ons ook voor in. Wij hebben in het verleden ook moties gesteund en amendementen ingediend, ook als het ging om hulpgelden voor Palestijnen. Ik zeg ook niet dat er geen geld naartoe mag. Ik vind alleen dat je moet kijken naar de mogelijkheden om dat op de best mogelijke manier vorm te geven. Eerlijk gezegd zou ik iedereen willen uitdagen om gewoon weer terug te keren naar de tekst van de motie. Die zegt gewoon heel rustig: we merken dat dit een politiek gevoelig onderwerp is en we moeten niet doen alsof het alleen maar een kunstmatige humanitaire wereld is helemaal los van politiek, dus laten we om geen nare discussies achteraf te krijgen, er gewoon vooraf een open debat over voeren. Dat is een heel bescheiden procedurele motie die ik hier voorleg. Volgens mij zou D66 die zonder bezwaar kunnen steunen.

De heer Van Ojik (GroenLinks):

Toch nog even over die bescheiden, puur procedurele motie van de heer Van der Staaij. Ik sluit mij graag aan bij wat collega's al hebben gezegd over de humanitaire kant. De heer Van der Staaij is in dit parlement een merknaam waar het gaat om staatsrechtelijke zuiverheid en dat soort zaken. Dan wil ik hem toch iets vragen over de overweging in zijn motie. Als ik het mij goed herinner luidt die: overwegende dat er politieke discussie is ontstaan over ... Ik zou hem in overweging willen geven om dat te wijzigen in: overwegende dat ik, de ondertekenaar van deze motie, politieke discussie heb veroorzaakt over ... Want het is toch niet zo dat die politieke discussie uit de lucht is komen vallen? Die is door de indiener van de motie zelf hier veroorzaakt. Wringt dat niet een beetje?

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik vind dat te veel eer aan mijn adres. Ik stel vast dat van diverse kanten, onder andere ChristenUnie, CDA en VVD, schriftelijke vragen zijn gesteld. Er zijn mondelinge vragen door de PVV-fractie gesteld. Ik heb zelf mijn bescheiden deuntje daarin meegeblazen, maar ik vind het te veel eer om te zeggen dat ik de enige ben die dit punt heeft aangekaart.

De voorzitter:

De heer Van Ojik tot slot.

De heer Van Ojik (GroenLinks):

Dat is ook niet de strekking van mijn vraag. Ik leg de heer Van der Staaij voor dat hij hier samen met een aantal collega's het humanitair imperatief heeft belast met een politieke discussie en dat hij dat nu als overweging gebruikt om een uitspraak van de Kamer te vragen. Dat vind ik eerlijk gezegd voor iemand die altijd staatsrechtelijk zo zuiver redeneert, een vreemde sequentie, als ik dat moeilijke woord mag gebruiken. U veroorzaakt zelf een politisering en gebruikt dat vervolgens als overweging om te zeggen: nu moeten we er wel een uitspraak over doen. Vreemde zaak!

De heer Van der Staaij (SGP):

Nogmaals, hoe het ook begonnen is ... Je kunt ook zeggen dat er gewoon geld op de begroting stond en dat het geld voor UNRWA gewoon wordt overgemaakt. Het is begonnen met een persbericht dat het Nederlandse kabinet wereldkundig heeft gemaakt om versneld hulp te gaan verlenen. Dan vind ik het niet vreemd, juist als er kort tevoren een persbericht is geweest vanuit de Amerikaanse administratie, om te zeggen: wij willen eigenlijk wel praten over de rol van de Palestijnen in het vredesproces en de verbetering in de organisatie. Dan staat dat dus gewoon in een politieke context. Ik vind het eerlijk gezegd nogal naïef om dan alleen maar te zeggen: hoe de wereld ook in elkaar zit, wij zijn alleen maar bezig met hulp te geven die nodig is en we denken niet na over de politieke constellatie.

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik ben het met de heer Van der Staaij eens dat het politiek is. Alles is politiek en dit vraagstuk is al helemaal politiek, zoals we allemaal weten. Ik kan niet anders dan mijn teleurstelling uitspreken over het feit dat, wanneer een heel volk in nood zit vanwege een internationaalrechtelijk illegale bezetting, een van de grootste vraagstukken in de wereld, en onze regering het humane gezicht toont door iets wat al gereserveerd stond — het is dus geen extra geld — naar voren te halen, u daar schijnbaar zo'n groot probleem mee heeft. Mijn vraag aan u is of u ook een groot probleem heeft met het opsluiten van minderjarige kinderen die zich op vreedzame wijze verzetten tegen de bezetting. Steunt u de oproep om Ahed Tamimi vrij te laten? Want dan kunnen we weer samen optrekken en dat onrecht proberen recht te zetten.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik kon me vinden in wat de minister van Buitenlandse Zaken daarover heeft gezegd tijdens het algemeen overleg, namelijk dat er sprake moet zijn van een eerlijk proces. Dat vind ik erg belangrijk in dit soort situaties.

De voorzitter:

Tot slot.

Mevrouw Karabulut (SP):

Los van het feit dat allerlei ambassades niet worden toegelaten, zodat we dat eerlijke proces niet kunnen volgen, is dat op geen enkele wijze de kwestie. De kwestie is dat een bezetter een land op stormt en een jongen van 15 net daarvoor heeft neergeschoten, en dat een meisje van toen nog 16 zich daartegen verzet, omdat haar land al jaar in jaar uit bezet wordt. Dat is al illegaal an sich. Dat moeten we niet willen.

De voorzitter:

Dit gaat niet over de motie van de heer Van der Staaij.

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik mag zelf aan de heer Van der Staaij mijn vraag stellen.

De voorzitter:

Over de motie.

Mevrouw Karabulut (SP):

Dit is de vraag.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik heb aangegeven dat ik me herken in wat de minister van Buitenlandse Zaken daarover heeft gezegd en dat ik die motie dus niet zal steunen.

De heer Van Helvert (CDA):

Ik vraag de heer Van der Staaij toch of ik de motie goed lees. Als ik de reactie van mijn collega's hoor, zou je kunnen denken dat de motie zegt: stop met geld geven. Volgens mij staat er dat er discussie in onze Kamer was over het plotselinge persbericht. Het CDA heeft daar ook vragen over gesteld: als de VS besluit om iets terug te trekken, springen wij dan gelijk in dat gat? Het gaat erom te zorgen dat er een eerlijke betrokkenheid van Nederland maar ook van de Verenigde Staten blijft bij beide kampen, om het maar zo te zeggen, juist om die balans te behouden. Ik vroeg me af ik de motie goed lees. Klopt het dat de heer Van der Staaij de regering verzoekt dat ze vooraf informeert als zich weer eens voordoet dat Nederland plotseling de bakens even wil verzetten? Dat is toch de oproep?

De heer Van der Staaij (SGP):

Dat klopt. Het is niets meer en niets minder. Het is alleen maar bedoeld om een goed parlementair proces, goede parlementaire controle te kunnen hebben. Het is hetzelfde als wanneer we bij gevoelige onderdelen van regelgeving zeggen: regering, het is uw verantwoordelijkheid, maar we vinden het wel prettig om daar als Kamer even ons zegje over te kunnen doen. Je zou er een schriftelijk overleg over kunnen hebben. Dan is het verder aan de regering om dat te wegen. Ik vind dat daarover een rustige politieke weging moet kunnen plaatsvinden.

De heer Van Helvert (CDA):

Dan lees ik dus ook goed dat u eigenlijk helemaal niet zegt: daar moet geld bij of daar moet geld af? Dat lees ik dus goed? Dat lijk ik namelijk wel te merken in de reacties van de collega's.

De heer Van der Staaij (SGP):

Dat gat probeerde ik zonet ook aan te geven, maar het is goed dat het nog even geëxpliciteerd kan worden. Ik weet dat in deze Kamer verschillende standpunten worden ingenomen. De PVV-fractie wil volgens mij dat er helemaal geen geld naartoe gaat. Anderen zeggen dat er meer geld naartoe zou moeten. Daar wil ik eigenlijk uit blijven. Ik wil proberen om zo breed mogelijke steun te krijgen voor een motie die zegt: laten we daar een zorgvuldig proces in hebben.

De heer Ten Broeke (VVD):

Ik heb zelf ook niet zo veel met de frontloading van die hulpgelden die nu is gebeurd. Er zijn ook criticasters. In die zin heeft de heer Van der Staaij wel een punt als hij zegt dat daar politieke discussie over is. Dat hierover intern politieke discussie is, bewijzen we wel door allemaal aan de interruptiemicrofoon te staan. Maar mijn vraag is van een andere aard. Als ik de motie goed lees, zegt de heer Van der Staaij eigenlijk dat hij vooraf toestemming wil gaan geven. Dat vind ik het staatsrechtelijk kwetsbare element. Hij wil bijna een soort artikel 100 op de besteding van hulpgelden. Ik heb ook kritiek op UNRWA, maar ik ga ervan uit dat de heer Van der Staaij het belang van deze organisatie ziet, ook al vanwege de dreigende implosie in Gaza. U weet welk land daar als eerste last van gaat hebben. Ziet de heer Van der Staaij dat ook zo? Moeten we nu van tevoren politiek toestemming gaan geven aan de minister om haar besluit te nemen, of blijven we dat gewoon achteraf doen, ook als we kritiek hebben?

De voorzitter:

Duidelijk.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik heb natuurlijk goed nagedacht over de staatsrechtelijke vormgeving en over de vraag of dat kan en of er ook voorbeelden zijn. Ik heb voorbeelden gezien uit 2015, onder meer een motie van de heer Ten Broeke zelf samen met collega Servaes, die eigenlijk nog verdergingen. Daarin werd het echt voor de regering ingevuld: het moet op die en die manier. Dat vind ik zelf eerlijk gezegd echt nog een stap te ver in de rol van het parlement. Dit is bescheidener dan moties die de heer Ten Broeke zelf in het verleden heeft ingediend. We hebben het niet over toestemming. De motie vraagt alleen: laat het vooraf weten, zodat er een politieke discussie kan plaatsvinden als de Kamer daaraan behoefte heeft. Want anders weten we hoe het gaat. Dan is het een voldongen feit en dan kan je er niks meer mee, er wordt nauwelijks meer een debat over toegestaan, want ja, het is allemaal wel lastig en terugdraaien kan allemaal niet meer. Daar probeer ik van te leren en een constructief gevolg aan die discussie te geven door te vragen: hoe kan dat in het vervolg beter, met respect voor de eigen verantwoordelijkheid van zowel regering als parlement?

De voorzitter:

Tot slot.

De heer Ten Broeke (VVD):

Respect voor de eigen verantwoordelijkheid van regering en parlement komt nou juist tot uitdrukking in een type motie zoals Servaes en ik die in het verleden hebben ingediend. Want dat je vorm wilt geven aan de wijze waarop je — vanuit je eigen politieke motieven kan dat zijn, je eigen politieke opportuniteit — vindt dat die hulpgelden besteed moeten worden is echt iets anders dan dat je van tevoren bepaalt dat als de regering voornemens is hulpgelden te besteden, ze eerst hier moet langskomen om te vragen of dat kan. Ik had graag gezien dat dit anders was gegaan. Ik heb ook kritiek op de UNRWA, ze zijn meestal na tien maanden al door hun geld heen, maar dat is echt iets anders dan van te voren breed ...

De voorzitter:

U heeft uw punt helder gemaakt.

De heer Ten Broeke (VVD):

... alle uitgaven die de minister wenst te doen, ook een snelle uitgave, eerst aan de Kamer voor te leggen. Want dan kan je niet meer reageren.

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Ten Broeke. Een heel korte reactie, mijnheer Van der Staaij, want dit is geen VAO meer, het is gewoon een debat. Het had ook op een andere manier gekund.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ja, dat merk ik ook. Ik had het idee van een heel rustige motie. Het punt is dat het echt minder vergaand is dan voorbeelden van hoe de heer Ten Broeke zelf concreet met bedragen invult waar en wanneer je wat moet geven. Dit zegt alleen maar dat het goed is om als er specifiek voor deze gevoelige post nieuwe voornemens zijn, daarover ook een politiek debat te kunnen voeren.

De voorzitter:

Dit is weer een herhaling van wat u eerder heeft gezegd. De heer Voordewind.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ook nog even duidelijkheid over deze motie, want ik volg de lijn van de heer Van der Staaij dat wij hier moties hebben gehad van de VVD die de vorige regering vroegen om over bedragen van boven de 10 miljoen die extra werden uitgegeven aan noodhulp de Kamer te informeren.

De voorzitter:

Nee, mijnheer Ten Broeke, u gaat er niet doorheen praten, de heer Voordewind heeft het woord.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Begrijp ik de motie nu goed dat de indiener vraagt aan het kabinet om de Kamer te informeren, mocht er een voornemen zijn tot? Die vraagt dus niet om toestemming van de Kamer voor een eventueel extra maar vraagt om informatie?

De heer Van der Staaij (SGP):

Klopt. Het is echt niets meer dan alleen een voornemen te weten, zodat daarover desgewenst een politiek debat gevoerd kan worden en het is beduidend minder vergaand dan het voorbeeld dat ook de heer Voordewind noemt.

De voorzitter:

Mijnheer Ten Broeke, u bent net geweest. Alleen als het gaat om een persoonlijk feit of om iets recht te zetten, want iedereen heeft twee keer geïnterrumpeerd. Dat geldt voor iedereen, ook voor u.

De heer Ten Broeke (VVD):

Voorzitter, zelfs u kunt vaststellen dat ik hier onterecht word aangehaald, dat mijn partij onterecht wordt aangehaald. Dat punt is net gemaakt.

De voorzitter:

Dat mag u rechtzetten.

De heer Ten Broeke (VVD):

Dus dat wil ik graag rechtzetten. Ik wijs u erop dat u een hele discussie mogelijk maakt over een motie die al is ingediend en dan moet ik mij hier staan verantwoorden om een verkeerde weergave recht te zetten. De VVD heeft het volste recht om, net als andere Kamerleden, de invulling naar eigen overtuiging hier voor te leggen aan de Kamer, daar een Kameruitspraak over te vragen of de regering daartoe aan te zetten. Dat is de rol van de Kamer. Dat is echt iets anders dan van te voren alle uitgaven die een minister wenst te doen, ook als ze ze op een ander moment wil doen, eerst aan de Kamer voor te leggen. De heer Van der Staaij moet dat verschil toch echt wel kunnen begrijpen. Sterker nog, dat zat net in zijn beantwoording. Dus dat verschil zou ik hem graag ook hier horen bevestigen.

De voorzitter:

Goed. En dat punt heeft u ook duidelijk gemaakt. Ik wil toch even een beroep op u doen om niet te veel weer inhoudelijk te reageren maar gewoon een korte reactie te geven. Dan ga ik naar een volgende spreker.

De heer Van der Staaij (SGP):

Zeker, voorzitter. Een korte reactie nog op dit punt. Nogmaals, ik heb ook nog goed onderzocht of dit staatsrechtelijk in de haak is en de conclusie was zonder twijfel ja. Ook in vergelijking met bijvoorbeeld hoe wij omgaan met regelgeving waarin de regering een verantwoordelijkheid heeft, ook staatsrechtelijk. Dan hebben wij ook een voorhang waarover wel even discussie moet kunnen plaatsvinden. Het is volstrekt in lijn met de normale controlebevoegdheden van het parlement.

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Van der Staaij. Dan ga ik nu naar de heer De Roon namens de PVV.

De heer De Roon (PVV):

Voorzitter. Het Ottomaanse geweld tegen Afrin duurt nu al bijna vier weken. Een aanvaardbare rechtvaardiging daarvoor is nog steeds niet gegeven en het is ook niet waarschijnlijk dat die er nog komt, want als die zou bestaan, had die natuurlijk allang gegeven kunnen en ook moeten worden. Maar dat is niet gebeurd. Ankara maakt niet ...

De voorzitter:

Meneer De Roon, dat debat moeten we nog voeren. Dat is hierna.

De heer De Roon (PVV):

Ja, maar het speelt ook in dit AO.

De voorzitter:

Dan krijgt u het woord.

De heer De Roon (PVV):

Dat dat niet is gebeurd, maakt uiteindelijk dat Ankara ook geen feitelijke gegevens heeft die die agressie kunnen rechtvaardigen. Wat wel duidelijk is, is dat het door de Turken toegepaste geweld groot is en dat van het vermijden van burgerslachtoffers geen sprake is. De proportionaliteit is onzichtbaar.

De westerse regeringen hebben de Turken tot nog toe het voordeel van de twijfel gegund. Ik denk dat we daarmee moeten stoppen, want dat is gebeurd in de hoop dat Turkije nog zal inbinden en op een beter spoor zal komen. Gelet op de Turkse aankondiging van plannen om de rest van de Syrische kant van de grens ook te gaan zuiveren, is het ondenkbaar dat Turkije nog zal inbinden. We kunnen ook niet blijven hopen dat Turkije alsnog met een acceptabele verklaring komt. Ik vind het dan ook de hoogste tijd dat ons land de Turkse aanval op Afrin nu in duidelijke bewoordingen veroordeelt. Vandaar de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering de Turkse militaire aanval in Afrin te veroordelen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Roon. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1823 (21501-02).

De heer De Roon (PVV):

Voor het geval dat de motie niet door de Kamer worden aangenomen of wel wordt aangenomen maar de regering zegt dat ze die niet gaat uitvoeren, heb ik nog een tweede motie, die luidt als volgt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het onaanvaardbaar is dat Turkije nog steeds geen met feiten onderbouwde rechtvaardiging voor de aanval op Afrin heeft gegeven;

verzoekt de regering deze Turkse nalatigheid te veroordelen en te bevorderen dat bondgenoten hetzelfde doen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Roon. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1824 (21501-02).

De heer De Roon (PVV):

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel.

De laatste moties moeten nog worden rondgedeeld en de minister heeft behoefte aan een korte schorsing. Ik schors de vergadering voor vijf minuten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Ik geef de minister het woord.

Minister Kaag:

Dank u, mevrouw de voorzitter. Voor wat betreft de motie op stuk nr. 1821, die is ingediend door lid Karabulut, denk ik dat eenieder altijd de zorgen deelt, zeker over minderjarigen in detentie. Ik heb ook nota genomen van het rapport van Amnesty International. De Nederlandse vertegenwoordiging vanuit Ramallah heeft de eerste zittingsdag, eergisteren, bijgewoond. Men was met Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, België en Zweden aanwezig in de rechtszaal, juist ook om de Nederlandse betrokkenheid aan te tonen. De EU heeft in een verklaring Israël opgeroepen om de rechten van Palestijnse minderjarigen in detentie te respecteren naar aanleiding van de zaak van Ahed Tamimi. De EU-verklaring is mede opgesteld op aandringen van Nederland. De zaak ligt nu onder de rechter. Ons standpunt is dat wij ons niet mengen in lokale rechtsgang, zoals minister Zijlstra ook al heeft aangegeven in het AO RBZ van 1 februari 2018. Ik ontraad de motie.

De voorzitter:

Een korte vraag, mevrouw Karabulut.

Mevrouw Karabulut (SP):

Het heeft niets te maken met je mengen in lokale rechtsgang. Toen de voorzitter van Amnesty International in Turkije vast kwam te zitten, hebben we ons ook uitgesproken. Dit is een zaak van een recht of onrecht. Dit is een groot onrecht, omdat het gaat om een minderjarig meisje. Een actie vanuit militairen als bezetter ... Je kunt daar aanwezig zijn, je kunt je zorgen uitspreken, maar dat meisje moet toch gewoon vrij?

Minister Kaag:

Ik heb mijn punten net kort opgenoemd. Nederland volgt deze zaak, dus er is sprake van betrokkenheid. Natuurlijk is elke vervolgstap altijd afhankelijk van EU-overleg.

De voorzitter:

Tot slot.

Mevrouw Karabulut (SP):

Kan de minister mij uitleggen waarom we in het geval van mensenrechtenactivisten in het ene land wel oproepen tot vrijlating en dat in het andere land, namelijk als het gaat om agressor Israël, niet gebeurt?

Minister Kaag:

Ik denk dat er nu een kader wordt getrokken dat breder is dan het kader van de motie. De motie gaat over de Nederlandse betrokkenheid en rol bij de oproep tot vrijlating van Ahed Tamimi. Dat is een kwestie van detentie van minderjarigen. Er is natuurlijk een veel breder vlak en discussie over mensenrechten, de Nederlandse rol en inzet. Ik denk dat het niet correct is om dat te verbinden aan deze specifieke casus. De Nederlandse positie blijft zoals ik net heb verwoord.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Minister Kaag:

Dan de motie op stuk nr. 1822. Wat betreft UNRWA wil ik graag in memorie brengen, ook rappellerend aan de elementen die minister Zijlstra een paar weken geleden heeft ingebracht tijdens mijn afwezigheid, dat UNRWA een humanitaire VN-organisatie is. Nederland draagt al bij sinds 1951. VS-gelden zijn niet bevroren. Er is sprake van uitstel van betaling. Een groot deel, 65 miljoen, is sowieso al overgemaakt naar de organisatie, daarmee de belangrijke humanitaire en stabiliserende rol onderkennend die deze organisatie speelt, ook in landen als Libanon en Jordanië, en gelet op de humanitaire crisis in Gaza. Het bedrag is gewoon correct vermeld tijdens het debat over de begroting van Buitenlandse Handel en OS: 13 miljoen. Het is veel minder dan een aantal jaren geleden. Nederland is een brave middenmoter; we zijn donor nummer tien. Er is informatie verstrekt op debatmomenten. Ons vooraf committeren — nu al zeggen of we wel of niet later in het jaar iets gaan doen — doen we niet. Dat geldt voor alle hulporganisaties waaraan humanitaire hulp wordt verstrekt. Het is ook belangrijk om de steun via UNRWA te blijven zien als een element van opvang in de regio. De versnelling van de betaling van tweeënhalf, drie weken is ook gedaan door tien andere landen, waaronder de EU. De VS heeft, zoals ik al meldde, ook betaald. De VS-oproep is ook juist dat andere landen meer betalen en niet dat zij minder betalen. Ook is de verwachting uitgesproken, ook door Nederland, richting Arabische staten en andere landen om juist meer te doen. Het gaat dus om lastenverlichting van dezelfde donoren. Voor UNRWA stellen wij niet voor dat er een status aparte wordt ingesteld. Het is correct dat inderdaad de komende maanden een aantal gesprekken op hoog internationaal niveau worden gevoerd, aangevoerd door de secretaris-generaal. Er is een conferentie gepland, wellicht voor medio maart, om de financiële noodsituatie en de hervormingen van de organisatie te bespreken. We zullen de Kamer tijdig informeren over al deze gesprekken en de Nederlandse inzet. Ik denk dat er uitgebreid is geïnformeerd aan de hand van de Kamervragen. Wij ontraden dus deze motie, maar zijn uiteraard altijd beschikbaar voor tijdige en opportune en relevante informatie.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik zal me beperken tot één vraag en niet een hele discussie hierover aangaan. Het gaat om een informatieve vraag. Wat is er volgens de minister nu op tegen om voorafgaand aan eventuele nieuwe voornemens de gelegenheid te hebben tot politieke discussie daarover?

Minister Kaag:

Nederland en alle andere landen die UNRWA betalen, betalen om humanitaire, ontwikkelingssamenwerkingsrelevante redenen. Er is altijd bewust gekozen, juist ook door de Amerikanen, om UNRWA als een humanitaire organisatie te beschouwen. Het mandaat van UNRWA is dus ook heel strak opgesteld. Alle politieke overwegingen vinden plaats in het kader van het Midden-Oosten Vredesproces en de onderhandelingen daarover. Ik denk dat het goed is om dat separaat te blijven houden. Er is geen enkel ander land binnen het kader van de lidstaten van UNRWA dat deze lijn inzet. Ik verwijs naar een recent Veiligheidsraadsdebat. Ik verwijs ook naar de publieke verklaringen van de Advisory Commission van UNRWA. We zouden als Nederland opeens een heel aparte rol gaan vervullen. Ik denk ook dat het belangrijk is dat de destabiliserende werking van een voortijdig debat over UNRWA in het huidige kader van het Midden-Oosten, met aanhoudende crises en crisis bovenop crisis, een verkeerd effect zal hebben op focuslanden — Libanon en Jordanië — zoals verwoord in het regeerakkoord. Dat zal meer vragen oproepen dan we waarschijnlijk aan dividend kunnen bewerkstelligen. Maar er is een duidelijke insteek van Nederland op het continue hervormingsproces van UNRWA. Ik breng in memorie dat de huidige commissaris-generaal de laatste drie jaar 160 miljoen heeft weten te besparen. De kosten blijven stijgen — dat is uiteraard altijd een punt van zorg — hetgeen verklaart dat het budget altijd en onvermijdelijk een tekort heeft. Maar er is een hervormingsplan ingediend door de secretaris-generaal. Het is belangrijk dat goed te bekijken.

De voorzitter:

Meneer Voordewind, ik geef u het woord, maar de vraag moet betrekking hebben op de motie, want dit punt blijkt dus uitgebreid in het algemeen overleg te zijn besproken. Er zijn mondelinge vragen over gesteld en schriftelijke vragen. We zijn nu vanaf 10.15 uur met één motie bezig en er zijn andere onderwerpen op de agenda die ook belangrijk zijn.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Dank voorzitter, dat waardeer ik. Hele korte verduidelijkende vraag om de motie te kunnen wegen als fractie. Zegt de minister nu toe dat ze de Kamer informeert over de ontwikkelingen die zich voordoen met betrekking tot UNRWA en de financiering en de hervormingen van UNRWA? Begrijp ik dat nu goed van de minister?

Minister Kaag:

Ja. Informatie schaadt nooit.

De voorzitter:

Gaat u verder. De motie op stuk nr. 1823.

Minister Kaag:

De motie op stuk nr. 1823. Vanuit mijn perspectief lijkt die een beetje vooruit te lopen op het debat. Wij blijven uiteraard kritisch. Wij zijn continu in overleg met partners in de NAVO, VN-verband, de EU en andere fora, en natuurlijk ook met de Turkse autoriteiten, om nadere onderbouwing te verkrijgen wat eventueel het terugvallen op artikel 51 van het Handvest zou rechtvaardigen. We betreuren het zeer dat de onderbouwing nog niet geleverd is in afdoende mate. Wij blijven drukken om die wel te verkrijgen. We hebben zo het debat, maar ik ontraad de moties op stuk nr. 1823 en stuk nr. 1824, met natuurlijk de nadruk op het feit dat Nederland deze ontwikkelingen en de Turkse militaire inval heeft betreurd.

De heer De Roon (PVV):

De regering wacht al vier weken op een verklaring. En u wilt nu dus nog langer blijven wachten. Dan is toch de heel logische vraag: hoelang wilt u nog blijven wachten?

Minister Kaag:

Dat is een heel goeie vraag. Ik denk dat we daar zo meteen nog steeds een debat over hebben. Zoals de heer De Roon weet is het in het diplomatieke verkeer niet altijd verstandig om een heel harde deadline te stellen. Wij zijn hard bezig, ook gisteren en vandaag heeft mijn collega Bijleveld contact gehad. Ik geef daar gaarne nog een nadere appreciatie van, want deze situatie moeten we in een bredere casus van ontwikkelingen binnen een oorlogsgebied beschouwen. Ik ontraad nog steeds de moties.

De voorzitter:

Dank u wel.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Daarmee zijn we aan het eind gekomen van dit VAO. We zullen vandaag stemmen over de moties.

De vergadering wordt van 10.59 uur tot 11.05 uur geschorst.

Naar boven