2 Vragenuur: Vragen Van der Staaij

Aan de orde is het mondelinge vragenuur, overeenkomstig artikel 136 van het Reglement van Orde.

Vragen van het lid Van der Staaij aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, viceminister-president over het verstrekken van dodelijk poeder door Coöperatie Laatste Wil aan ruim 300 mensen.

De voorzitter:

Zoals gebruikelijk beginnen we op dinsdag altijd met het mondelinge vragenuur. Ik heet de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in vak-K ook van harte welkom. Ik geef de heer Van der Staaij namens de SGP het woord voor het stellen van zijn vraag aan de minister over het verstrekken van dodelijk poeder door Coöperatie Laatste Wil aan ruim 300 mensen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Dank u wel, mevrouw de voorzitter. Onlangs kreeg ik een verhaal in handen van een mevrouw die nog geen halfjaar geleden op een intensive care heeft gelegen na een zelfmoordpoging. Zij heeft contact opgenomen met Laatste Wil voor zo'n dodelijk poeder. Ze heeft uitgelegd gekregen hoe de procedure in elkaar zat. Zij kreeg ook te horen: "Als het te lang duurt, kan ik u ook nog adressen geven in China en in Mexico. Het is een illegaal middel, maar dan hebt u het wel zo in huis". Die mevrouw schrijft: "Ik heb hem bedankt en gezegd erover na te denken. Maar wat heftig om te beseffen. Slechts een paar handelingen zijn het en dan krijg ik een voor mij wildvreemde man aan de telefoon. Ik stel hem een aantal vragen over het verkrijgen van het middel, omdat ik me zorgen maakte. Nog geen tien minuten later had ik een toezegging dat ik twee adressen kon krijgen om mijn eigen leven te beëindigen zonder ook maar één vraag als "ben je ziek?", "heb je met een arts hierover gesproken?", "waarom bel je hierover?", "heb je het goed overwogen?" of "weet iemand anders hiervan af?""

Voorzitter. Als dit praktijk is en als we weten dat 90% van de mensen met een doodswens kampt met psychiatrische problemen, dan is het toch onvoorstelbaar dat er op deze manier wordt gewerkt aan het verstrekken van een dodelijk poeder zonder allerlei waarborgen en dat er wordt gewezen op dit soort adressen in China en Mexico? Dan is dat toch een ondermijning van de bescherming van kwetsbaar leven? Dan omzeilt dat toch alle wenselijke waarborgen die er zijn rond de wel mogelijke hulp bij zelfdoding?

Een halfjaar geleden stond ik hier ook. Toen heb ik vragen gesteld over de plannen die de Coöperatie Laatste Wil toen had. Mijn vraag is: wat is er sindsdien eigenlijk gebeurd? Is hen enig strobreed in de weg gelegd of mag het allemaal zomaar doorgaan? Willen de minister of het kabinet de Coöperatie Laatste Wil in ieder geval ter verantwoording roepen over deze handelswijze en hiertegen optreden? Deze wildwestpraktijken kunnen toch niet doorgaan?

Voorzitter. Dat is mijn vraag aan de minister.

De voorzitter:

Het woord is nu aan de minister.

Minister De Jonge:

Voorzitter, dank u wel. Dank ook voor de vragen van de heer Van der Staaij. Ik begrijp heel goed de zorgen die hij uit en de kwalificaties die hij daarvoor gebruikt. Vorige week, toen het bericht naar buiten kwam, heb ik zelf ook gezegd dat ik het zeer ongewenst vind, op het randje van onverantwoord of eigenlijk daaroverheen en mogelijk zelfs ook strafbaar. Bij hulp bij zelfdoding kennen we inderdaad een aantal specifieke waarborgen. Die zitten in de Euthanasiewet. Dat is een vrij lange reeks waarborgen, waarbij eigenlijk alle vormen van hulp bij zelfdoding strafbaar zijn, tenzij uitgevoerd door een arts, tenzij vrijwillig en weloverwogen als verzoek ingediend door de patiënt, tenzij er sprake is van uitzichtloos en ondraaglijk lijden, mits de patiënt goed geïnformeerd is over de situatie, er geen redelijke andere oplossing is, een onafhankelijke arts als second opinion wordt geraadpleegd en de hulp bij zelfdoding op een medisch zorgvuldige wijze wordt uitgevoerd. Al die waarborgen staan in de Euthanasiewet. Daaraan wordt allemaal niet voldaan in het geval van uitvoering van hulp bij zelfdoding zoals de Coöperatie Laatste Wil dat voor ogen heeft, althans: wat mogelijk als zodanig gekwalificeerd zou kunnen worden.

Daar zit natuurlijk ook het spanningsveld. Collega Blok, uit het vorige kabinet, heeft daar ook op gewezen tijdens de vorige keer dat u daarover sprak. Wat is er sindsdien gebeurd? Mijn voorgangers, collega Blok en collega Schippers, hebben een brief geschreven aan de Coöperatie Laatste Wil dat hier mogelijk sprake is van een overtreding van het Wetboek van Strafrecht. Dat is één. Daarnaast is natuurlijk ook binnen het Openbaar Ministerie bekeken of hier sprake zou kunnen zijn van een strafbaar feit. Het punt is natuurlijk wel dat eerst het delict aan de orde moet zijn voordat tot actie kan worden overgegaan. Ik voeg eraan toe dat ik heel graag in gesprek ga met de Coöperatie Laatste Wil, om hen ervan te doordringen hoe ongewenst de actie is die men onderneemt en hoezeer dit mogelijk kan leiden tot een strafbaar feit en de vaststelling daarvan.

De heer Van der Staaij (SGP):

Laat ik vooropstellen dat ik er waardering voor heb dat deze minister en dit kabinet in ieder geval anders dan een halfjaar geleden heel duidelijk stelling nemen en zeggen: dit is zeer ongewenst, deze kant moet het inderdaad niet op. Dat zie ik echt als winst: dank daarvoor. Goed ook dat het gesprek wordt aangegaan. Ik ga ervan uit dat de Kamer kan worden geïnformeerd over de uitkomsten daarvan. Mijn vraag is heel concreet: wanneer denkt de minister dat de Kamer daarover geïnformeerd kan worden?

Over het strafrechtelijke traject zegt de minister: de wetsbepaling zegt dat het eigenlijk pas strafbaar is op het moment dat er daadwerkelijk iemand is overleden als gevolg van het gebruikmaken van de poeder. Dat geeft mij het ongemakkelijke gevoel: moeten er dan eerst doden vallen voordat er inderdaad een titel is om hier iets tegen te doen? Is behalve een morele stellingname niet hard te maken dat dit ook juridisch niet door de beugel kan? Is dit niet precies wat strafbaar is, gelet ook op de jurisprudentie van de Hoge Raad, namelijk het helpen met bestellen, distribueren en leveren van dat soort middelen? Is het niet mogelijk om scherper stelling te nemen dat dit ook strafrechtelijk onjuist is en dat het niet alleen tegen de rand aan is maar over de rand? Als blijkt dat hier precies de grenzen worden opgezocht, is dat dan ook geen reden voor dit kabinet om aanscherping van wetgeving te overwegen? In andere landen, bijvoorbeeld Australië, was dit ook aan de orde. Daar zeggen ze: we willen die kant niet op. Zij hebben de wetsbepaling aangescherpt. Als wij inderdaad zeggen "deze kant moet het niet op", kunnen we er toch ook geen genoegen mee nemen dat de praktijk wel steeds verder zijn eigen weg hierin zoekt? Stilstand is toch echt achteruitgang. Daarom mijn vraag aan de minister of hij de mogelijkheden wil onderzoeken van aan aanscherping van wetgeving.

Minister De Jonge:

Laat ik beginnen met te zeggen dat ik het ongemak van de heer Van der Staaij heel goed begrijp. Je ziet hier iets wat ongewenst is en wat je met het oog op alle zorgvuldigheidsvereisten uit de Euthanasiewet ook echt als onverantwoord en mogelijk ook als strafbaar moet kwalificeren. Alleen, we kennen natuurlijk wel een scheiding der machten. Of er in een individueel geval sprake is van strafbaar handelen moet blijken op basis van opsporingsonderzoek dat door het Openbaar Ministerie wordt gedaan. Om dat opsporingsonderzoek te kunnen doen moet het delict als zodanig eerst hebben plaatsgevonden. Dat is het ongemakkelijke. Dat begrijp ik heel goed van de heer Van der Staaij. Dat is ook de reden waarom ik zeg: mijn voorgangers hebben inderdaad die brief gestuurd om deze club erop te wijzen dat wat men doet mogelijkerwijs gekwalificeerd zou kunnen worden als een overtreding van het Wetboek van Strafrecht. Wat ik er graag aan toevoeg is dat ik dat indringende gesprek ook graag met hen aanga en dat indringende gesprek wil opzoeken, om hen ervan te overtuigen dat dit niet alleen ongewenst is en over het randje van onverantwoord is, maar dat er mogelijkerwijs daadwerkelijk sprake is van strafbaar handelen. Laten wij de dingen stap voor stap doen. U voegt eraan toe: moet dan ook niet de wet worden gewijzigd? Dat weet ik eerlijk gezegd niet op dit moment. Laat ik dat ook niet op voorhand, voorafgaand aan dat gesprek, al noemen. Laten wij nu eerst dat gesprek hebben. Ik ben graag bereid om de Kamer daarover te informeren over, pak 'm beet, een maand of zo.

De heer Hijink (SP):

Ik denk dat het voor heel veel mensen thuis een angstaanjagend idee is dat er in honderden en straks misschien wel duizenden huizen een dodelijk poeder ligt in een stiekem klein doosje. Dat houdt grote risico's in, niet alleen voor de mensen zelf maar ook voor kinderen die er misschien mee gaan spelen. Misschien zijn er ook mensen die kwaad in de zin hebben en dat poeder op iemand anders willen gebruiken. Deelt de minister deze zorgen over deze risico's? Wordt het geen tijd om dit aan te pakken en de risico's zo veel mogelijk in te perken?

Minister De Jonge:

Natuurlijk deel ik dat. Ik zeg niet voor niets dat ik deze beweging ongewenst en onverantwoord vind. Dat heeft er natuurlijk ook mee te maken dat die spullen — je weet ook niet wat daarvoor gebruikt wordt — ergens onbeschermd aanwezig kunnen zijn. Zeker, dat is onder andere de reden dat ik dat gesprek aanga dat ik zojuist in de richting van de heer Van der Staaij heb toegezegd. Volgens mij is dat dé manier om daarmee om te gaan. Het is natuurlijk ondoenlijk om proactief op te treden tegen alles wat mogelijkerwijs als gevaarlijke stof gebruikt zou kunnen worden. Als we ons keukenkastje opendoen dan zien we wel meer spullen die zeer gevaarlijk zijn en gebruikt kunnen worden. Waar het hier om gaat, is dat een club heel bewust middelen inkoopt en laat distribueren. Mogelijk is daarbij zelfs een overtreding van het Wetboek van Strafrecht aan de orde. Daarom laten wij het niet alleen bij de brief die het vorige kabinet heeft gestuurd, maar ga ik ook graag in gesprek met deze club om hen op het onverantwoorde hiervan te wijzen et cetera.

De voorzitter:

Dat heeft u inderdaad gezegd. Mevrouw Dik-Faber.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Dank u wel, voorzitter. Wat volgens mij hier op het spel staat, is de veiligheid van mensen. De overheid is geroepen om mensenlevens te beschermen. Het handelen van deze organisatie staat echt op gespannen voet daarmee. We weten niet wie het uiteindelijk zal krijgen en hoe het gaat met de mensen die het aanvragen. De minister zegt dat hij een kopje koffie bij die organisatie gaat drinken om hen op hun verantwoordelijkheid te wijzen. Juist omdat het doel van deze organisatie zo helder is, vraag ik mij af of dat wel voldoende is. Wij zien nu al dat de veiligheid van mensen in het geding is. Is dat niet al over de grenzen van de wet heenstappen en uitdagen tot vervolging?

Minister De Jonge:

Ik snap dat ongemak. Als mevrouw Dik-Faber een alternatief heeft, nodig ik haar van harte uit om daarmee te komen. Ik denk dat er op dit moment niet heel veel alternatieven zijn alvorens over te gaan tot strafrechtelijk ingrijpen. Ik ga daar niet een kopje koffie drinken. Ik hoop dat dit wel geschonken wordt, maar het doel is om een indringend gesprek te voeren om hen erop te wijzen dat dit ongewenst en onverantwoord is, en zelfs strafbaar zou kunnen zijn. Het kan strafbaar zijn, afhankelijk van de feiten en omstandigheden natuurlijk. Dat is wat wij op dit moment kunnen doen.

De voorzitter:

Dank u wel. De minister heeft toegezegd dat hij de Kamer binnen een maand over de uitkomst van zo'n gesprek zal informeren.

Minister De Jonge:

Zeker!

Naar boven