9 Bepalingen inzake majesteitsschennis en belediging bevriende staatshoofden

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het Voorstel van wet van het lid Verhoeven tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en van het Wetboek van Strafrecht BES teneinde bijzondere bepalingen aangaande majesteitsschennis en de belediging van bevriende staatshoofden te doen vervallen ( 34456 ).

De voorzitter:

Aan de orde is het voorstel van wet van het lid Verhoeven tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en van het Wetboek van Strafrecht BES teneinde bijzondere bepalingen aangaande majesteitsschennis en de belediging van bevriende staatshoofden te doen vervallen, Kamerstuk 34456. Ik heet de heer Verhoeven van harte welkom. Hij wordt in vak-K bij de verdediging van dit wetsvoorstel ondersteund door Karsten Zwanenveld, medewerker van de fractie van D66, ook van harte welkom. Tevens heet ik van harte welkom de minister van Justitie en Veiligheid. Hij zal bij de behandeling van dit wetsvoorstel optreden als adviseur van de Kamer.

Vandaag is aan de orde de eerste termijn van de zijde van de Kamer. De beantwoording zal op een later moment in overleg met de initiatiefnemer worden geagendeerd. Ik geef als eerste spreker van de zijde van de Kamer het woord aan de heer Koopmans namens de VVD-fractie.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Koopmans (VVD):

Voorzitter, dank u wel. Allereerst wil ik natuurlijk complimenten uitspreken aan de indiener. Hij heeft er hard aan gewerkt. Hij heeft ook een tijdje moeten wachten, maar nu heeft hij zijn moment en daarvoor complimenten.

Waar gaat het vandaag nu eigenlijk over? Hebben we het hier over grote dingen, over de vrijheid van meningsuiting, over het koningshuis? Of hebben we het hier over simpele dingen, een oud wetsartikel dat eigenlijk nog maar nauwelijks gebruikt wordt, of gewoon over een beetje respect hebben voor elkaar? Volgens de VVD gaat het hier vandaag om grote waarden en principes, maar ook om de realiteit van de dag. Als voormalig vredesonderhandelaar in het Midden-Oosten denk ik ook dat er in dit mooie Nederland vast een realistische oplossing te vinden is. Daarom heb ik met collega Kuiken van de PvdA-fractie twee amendementen ingediend, twee praktische amendementen.

Maar eerst: waarover hoeven we het eigenlijk niet meer te hebben? Dan noem ik het verbod op de belediging van buitenlandse regeringsleiders. Dat verbod moet gewoon weg, dat is de VVD helemaal eens met de indiener. Vorige maand nog heb ik de minister van Justitie en Veiligheid, die hier ook zit, naar de Kamer gevraagd, omdat de Turkse president Erdogan boos was om een Nederlandse cartoon. Hij wilde dat Nederland zou helpen om dat aan te pakken. Wat een onzin! De Turkse president kan zich in Turkije heel goed verdedigen. Misschien te goed zelfs. Daar hoeft de Nederlandse wet niet nog een handje bij te helpen. Dus helemaal eens met het afschaffen van het verbod op de belediging van buitenlandse regeringsleden.

Maar het wetsvoorstel van de heer Verhoeven gaat over veel meer. Natuurlijk, het gaat over majesteitsschennis, maar ook over een aantal andere dingen die mij, en misschien ook de mensen thuis, een beetje verrast hebben. Laat ik dus eerst even schetsen wat nu de wet is, voor de komst van het wetsvoorstel van de heer Verhoeven. Nu is er een algemeen verbod op het beledigen van wie dan ook. Dat verbod blijft ook sowieso gelden. Dat staat hier niet op de agenda. We gaan dat dus niet schrappen. Dat betekent dat de benadeelde zelf aangifte moet doen. Als je beledigd wordt, moet je zelf aangifte doen. Dat verbod levert in de praktijk heel weinig veroordelingen op, maar het verbod bestaat en het blijft bestaan.

Dan is er nu ook een verbod op het beledigen van dienaars van de publieke zaak zoals rechters, agenten en bestuurders. In deze categorie hoeft de beledigde persoon niet zelf naar de politie te gaan om aangifte te doen. Het Openbaar Ministerie doet dat, als het echt een erg geval is. In het geval van belediging van een dienaar van de publieke zaak krijg je ook nog een derde strafverhoging. Het derde dat we hier hebben is het verbod op majesteitschennis, van de Koning of de koningin. Hierop staat nu een gevangenisstraf van vijf jaar.

Wat wil dan het wetsvoorstel van de heer Verhoeven en wat wil de VVD? Een. De heer Verhoeven wil, als ik hem goed heb begrepen, het verbod op majesteitschennis afschaffen. Daar is de VVD het helemaal mee eens. Twee. Hij wil de categorie beperken van de dienaars van de publieke zaak, zodat zij dus niet meer die extra bescherming krijgen. Daar is de VVD tegen. Maar dan. D66 wil dat de Koning uiteindelijk minder bescherming krijgt dan een ambtenaar en dat de Koning en de koningin zelf op de fiets aangifte gaan doen. De heer Verhoeven schrijft zelfs in zijn nota: "Maar niet valt in te zien waarom zij méér dan burgers of private rechtspersonen respect verdienen." Dat vindt de VVD onterecht en een heel slecht idee.

Laat ik op deze punten iets verder ingaan. Wat vindt de VVD? Wij zien geen reden om binnen het verbod op belediging van die publieke dienaars, mensen die zich inzetten voor de zaak van de samenleving, voor ons allemaal, onderscheid te maken tussen verschillende personen: die wel en die niet. Waarom is het minder erg om de gerechtsdeurwaarder te beledigen dan de gemeenteambtenaar? Waarom moet die ene dan wel bescherming krijgen en die andere niet? De burgemeester moet nu wel aangifte gaan doen volgens de heer Verhoeven, maar de gemeentesecretaris niet. Die wordt beschermd. Al deze mensen dienen de publieke zaak. Ze zetten zich in voor de samenleving, voor ons allemaal. Ze steken daar hun nek voor uit en daarmee maken ze zich kwetsbaar. Sommigen lopen echt risico: militairen, agenten, hulpverleners.

Ik weet dat dit onderwerp veel van deze mensen, die fantastische mensen die dat werk doen voor ons allemaal, echt heel diep raakt. Ik heb een brief gekregen van de Coalitie voor Veiligheid, die opkomt voor heel veel van die mensen, zoals militairen en hulpverleners. Die zegt: dit raakt ons echt, laten we geen onderscheid maken. Deze mensen, zo vindt de VVD, verdienen ons bijzondere respect. Die verdienen dan ook een beetje van onze hulp. Laten we daar dan ook als samenleving voor gaan staan en er op zo'n manier voor zorgen dat als hun echt iets heel afschuwelijks wordt gezegd, het Openbaar Ministerie die zaak voor ze begint en dat ze niet dan zelf ook nog eens een keer aangifte hoeven te gaan doen.

Natuurlijk, iedereen die zich inzet voor de publieke zaak moet kritiek aanvaarden en zelfs heel veel kritiek. Gelukkig leven wij in Nederland in een prachtig land met heel veel enorm mondige mensen. We hebben een fantastische vrijheid van meningsuiting hier en daar staan wij voor. De VVD vindt dat enorm belangrijk. Mensen moeten de vrijheid hebben om van alles te kunnen zeggen, ook over die dienaars van het publieke belang. Of het nou burgemeesters zijn, politici, militairen of agenten, daar moet je je mening over kunnen geven. Dat moet en dat moet zo blijven.

Soms zijn die meningen, de beledigingen, wel grappig. Ik werkte zelf voordat ik Kamerlid werd voor de Verenigde Naties voor de vredesonderhandelingen voor Syrië en ik woonde in Genève. Toen werd ik kandidaat voor de Tweede Kamer en opende ik een Facebookpagina. De eerste inzending die daarop stond was: landverrader. Ja, ik moest daar eigenlijk een beetje om lachen. Dat soort dingen moet je natuurlijk aanvaarden. Althans, ik vond het wel grappig. Maar er is wel ergens een grens. Die mensen — die agenten, die hulpverleners, die burgemeesters, die raadsleden, die ministers, die deurwaarders, die ambulancemedewerkers — hoeven die grens niet continu zelf te bewaken. Dan is het belangrijk dat wij als samenleving voor ze opkomen.

En iets meer nog: deze mensen vertegenwoordigen ook iets groters. Die agent wordt waarschijnlijk niet aangesproken om zijn persoonlijkheid, maar om zijn positie of om het uniform dat mevrouw de agent draagt. Belediging van deze mensen is dan ook belediging van het instituut en dat instituut verdient dan ook onze bescherming. We mogen dat niet overlaten aan degene die op dat moment namens ons dat uniform draagt en daarom moeten wij voor die mensen opkomen. Daarom heb ik samen met collega Kuiken van de PvdA een amendement ingediend, om die brede categorie van publieke dienaars in stand te houden, om daar niet in te gaan knippen met een schaar, want dan krijg je de vraag: die rechter wel, maar dat lid van het waterschap niet? Nee, voor iedereen moeten wij opkomen.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Ik wil graag wat verduidelijking over de positie van politici. In het wetsvoorstel krijgen politici en ministers niet de extra bescherming die ambtenaren wel hebben en dat is conform Europese jurisprudentie. Dus kunt u dat wat meer toelichten?

De heer Koopmans (VVD):

De heer Verhoeven maakt zo'n knip. Hij wilde heel veel mensen uitsluiten van deze bescherming. Hij heeft gezegd: het is Europese jurisprudentie dat rechters en de Ombudsman wel beschermd moeten worden. Ik vind dat gek. Inderdaad, rechters en ombudsmannen hebben recht op die bescherming, maar ook de gemeentesecretaris en de burgemeester en u, voorzitter, en de leden van de Kamer en de ambulancebroeders en de politieagenten hebben recht op die bescherming. Ik vind het niet juist om dan te zeggen: jij wel en jij niet.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

U kunt dat niet terecht vinden, maar de Europese rechters zeggen: politici en ministers kunnen wat terugzeggen en ambtenaren niet. U zegt: de Koning is eigenlijk een ambtenaar. U wilt dus die bescherming van ambtenaren aan de Koning geven. Maar het is niet meneer Verhoeven maar Europese jurisprudentie die zegt: een minister, een politicus kan wat terugzeggen en moet dat dan maar doen om zich te beschermen. Ik vind dat terecht. Waarom wilt u politici nu meer bescherming geven dan de heer Verhoeven van plan is?

De heer Koopmans (VVD):

De Europese rechter maakt zo'n onderscheid. De heer Verhoeven wil zich daartoe beperken. Ik wil helemaal niet knippen, zo van "deze persoon wel, die andere niet". De burgemeester, moeten we die dan niet beschermen of wel beschermen als hij benoemd is? Verandert dat als we de wet veranderen? Ik vind dat heel gek. Ik denk dat ook de minister en mevrouw Buitenweg, maar ook de ambulancebroeder en de deurwaarder recht hebben op dat kleine beetje extra bescherming. Natuurlijk moeten wij als politici ons verweren en moeten we geen dunne huid hebben. Nee, we moeten een heel dikke huid hebben. Je moet van alles kunnen zeggen en het met ons oneens zijn — fantastisch. Maar je kan te ver gaan tegen sommige mensen. Dan denk ik vooral aan de mensen die op straat voor ons het werk doen. Ik wil graag dat zij geholpen worden door het Openbaar Ministerie.

De heer Groothuizen (D66):

De heer Koopmans houdt een helder betoog, maar toch een aantal verduidelijkende vragen. Hij heeft het een paar keer over de politieagent, die extra bescherming wordt onthouden. Als ik nu naar het voorstel kijk, lees ik daarin dat onder artikel 267, die extra bescherming waar de heer Koopmans over spreekt, nog steeds de ambtenaar staat. Wat mij betreft is een politieagent een ambtenaar. Hij valt ook niet onder de uitzonderingslijst van artikel 2, eerste lid van de Ambtenarenwet. Dus mijn conclusie is dat die politieagent juist wel onder die extra bescherming valt.

De heer Koopmans (VVD):

Natuurlijk, de heer Verhoeven knipt om de publieke dienaars heen en hij laat die agent daar staan. Geheel terecht; ben ik heel blij mee. Ik zeg alleen: waarom begin je überhaupt met die schaar? Waarom ga je kiezen, wel voor de agent en misschien niet voor de deurwaarder, of wel voor de gemeentesecretaris en niet voor de burgemeester? Ik weet het niet precies, want in zijn voorstel verwijst hij naar de Ambtenarenwet en daar staat weer een artikel in waarnaar we worden verwezen. Het wordt enorm ingewikkeld. Ik wil duidelijkheid. Laten we mensen die de publieke zaak dienen gewoon dat extra beetje bescherming geven. Waarom wilt u dat niet?

De heer Groothuizen (D66):

Duidelijk, dan kunnen we volgens mij in ieder geval vaststellen dat de politieagent gewoon onder de extra bescherming blijft vallen, ook in het initiatiefvoorstel. Dat misverstand is dan opgehelderd.

Ik hoorde de heer Koopmans nog iets anders zeggen. Als ik het me goed herinner, en hij zal me corrigeren als dat niet zo is, zei hij: dadelijk moet de Koning op de fiets om aangifte te doen. Dan vraag ik de heer Koopmans: bent u het met mij eens dat artikel 164 van het Wetboek van Strafvordering niet wordt gewijzigd door dit voorstel?

De heer Koopmans (VVD):

Voorzitter, als u het mij toestaat, wil ik graag nog even verder ingaan op majesteitschennis. Ik was nog niet toegekomen aan het betoog. Maar het voorstel is zoals het is. U bent daar mede met de heer Verhoeven verdediger van. Ik wil dat niet verder aan u gaan uitleggen natuurlijk.

De heer Groothuizen (D66):

Ik vroeg de heer Koopmans of hij het met mij eens is dat dat artikel niet gewijzigd wordt. Want als hij dat met mij eens is, dan weet hij ook dat de Koning schriftelijk aangifte kan doen of dat hij iemand daartoe kan machtigen. Ik denk dat het belangrijk is om deze discussie wel op basis van de juiste feiten te voeren.

De heer Koopmans (VVD):

Juiste feiten? Ik weet eerlijk gezegd niet of de Koning op dit moment een fiets heeft. Dat beweer ik helemaal niet. Het gaat erom dat de heer Verhoeven hier voorstelt om de Koning niet meer de bescherming te geven die wij de andere dienaars van de publieke zaak geven. Die pakken we van hem af; dat vind ik een heel fout idee. Daar wilde ik net over gaan praten, maar ik luister ook heel graag naar de heer Van Dam.

De heer Van Dam (CDA):

Ik begrijp dat meneer Koopmans overgaat naar het volgende punt. Ik ken de VVD als een uiterst consequente partij. Kunt u mij nog eens uitleggen waarom u wel vindt dat belediging van de Koning als apart artikel mag verdwijnen, terwijl de aanslag op de Koning — ook een apart artikel — volgens u moet blijven bestaan? We hebben toch ook moord strafbaar gesteld in ons wetboek? Kunt u nog eens uitleggen wat de dragende overweging is om het ene wel te doen en het andere niet?

De heer Koopmans (VVD):

Ik vind het natuurlijk buitengewoon pijnlijk om te praten over datgene wat de heer Van Dam oppert: een aanslag op de Koning; ik wil er niet aan denken. Maar de heer Van Dam zal het met mij eens zijn dat de Koning een heel bijzondere persoon en een bijzonder instituut is. Daar gaat het om; dat moeten we beschermen en daar sta ik voor. De heer Verhoeven wil een groot deel van die bescherming tegen beledigingen wegnemen. Ik zeg: vijf jaar gevangenisstraf voor het beledigen van de Koning is veel te veel, maar die Koning moet wel een beetje beschermd worden tegen beledigingen. Maar ik wil helemaal niet morrelen aan het aparte artikel over het plegen van een aanslag op de Koning. Ik ben blij dat de heer Verhoeven dat ook niet doet. Dus dat wil ik hier zeker ook niet opbrengen.

De heer Van Dam (CDA):

Ik constateer dat de heer Koopmans zegt: een aanslag op de Koning, ik wil er niet aan denken. Maar aan een belediging van de Koning wilt u dus wel denken. Dat vindt u kennelijk veel normaler, en ik vind het heel bijzonder dat u dat namens uw partij zegt.

De heer Koopmans (VVD):

Ik denk dat de heer Van Dam begrijpt dat hij mijn woorden geheel verkeerd citeert. Belediging van de Koning gebeurt regelmatig. Daar wordt heel weinig zaak van gemaakt. Het artikel dat daarover gaat, heeft in de praktijk dus heel weinig waarde. Maar we moeten dat goed oplossen. De heer Verhoeven stelt nu voor om alle belediging van de Koning volledig straffeloos te maken. De Koning wordt een gewone burger en moet op zijn fiets aangifte gaan doen. Dat vind ik fout. Maar alle andere dingen liggen hier niet voor. Ik wil er dus niet nog meer aan gaan morrelen dan de heer Verhoeven doet. Ik probeer juist de schade die hij hier aanricht, een beetje te beperken.

De heer Van der Staaij (SGP):

Het beperken van de schade aangericht door heer Verhoeven: dat klinkt mij als muziek in de oren. Maar waarom moet überhaupt aan schadebeperking worden gedaan? Waarom zegt de VVD niet gewoon: wij vinden de argumenten om majesteitsschennis helemaal te schrappen, niet overtuigend?

De heer Koopmans (VVD):

Ik zie dit als een uitnodiging van de heer Van der Staaij om eindelijk te gaan praten over majesteitsschennis. Ik zie ook dat mijn tijd tijdens de interrupties doorliep, dus misschien mag ik dat dan zeggen als antwoord op de interruptie van de heer Van der Staaij?

De voorzitter:

Ja, dat is prima.

De heer Koopmans (VVD):

Het verbod op majesteitsschennis is een heel indrukwekkende maar uiteindelijk ook heel duidelijke kwestie. Nu staat er vijf jaar gevangenisstraf op het beledigen van de Koning. Dat is niet meer van deze tijd. Ondanks dat die straf in de praktijk natuurlijk nooit wordt opgelegd — er is niemand in de recente geschiedenis voor vijf jaar de gevangenis ingegooid vanwege wat hij tegen de Koning zei — is hij toch veel te hoog en ervaren mensen die de wet serieus nemen, hem als een bedreiging in de zin van: het staat er toch maar. Dat vind ik dus veel te veel. En de VVD vindt dat dit mensen te zeer afschrikt om hun vrijheid van meningsuiting te gebruiken. Daarom willen we van dat verbod af. Alleen, ik wil minder ver gaan dan de heer Verhoeven. Ik zeg: de Koning is een dienaar van het publieke belang. Daar zal de heer Van der Staaij het zeker mee eens zijn.

De heer Van der Staaij (SGP):

Is de redenering van de VVD dan dat er nu te veel mensen in het land zijn die zeggen: ik moet me toch inhouden met het opzettelijk beledigen van de Koning, want ik heb in het wetboek gezien dat er vijf jaar op staat? Is dat inderdaad de maatschappelijke problematiek waarvoor dan nu een oplossing gevonden moet worden?

De heer Koopmans (VVD):

De heer Van der Staaij weet misschien dat het twee kanten op werkt. Aan de ene kant staat er een heel hoge strafbepaling in, die een afschrikwekkende werking heeft voor mensen, zoals de heer Van der Staaij en ikzelf. Dat is iets om serieus te nemen. Ik zeg dus twee dingen. Sommige mensen nemen dat serieus en die moeten we dus geruststellen: het is wel slecht om de Koning op deze kwetsende manier te beledigen, maar vijf jaar is in verhouding met andere straffen buitensporig. Maar er zijn ook mensen die weten dat dit artikel in de praktijk eigenlijk niet of nauwelijks wordt toegepast. Die mensen gebruiken juist het feit dat dit artikel zo bestaat als reden om te provoceren. Dus aan de ene kant staat die enorme straf, maar in de praktijk wordt die niet gehandhaafd en daarom gaan mensen dus laten zien: ik kan de Koning beledigen en niemand doet mij iets! Dat probleem willen wij aanpakken. Daarom ben ik het eens met het afschaffen van dat enorme artikel, maar ik ben het ook eens met de heer Van der Staaij dat we de Koning wel moeten beschermen als een dienaar van het publieke belang.

De heer Segers (ChristenUnie):

Het is heel bijzonder. De strafmaat is dus vijf jaar. Dat moedigt mensen aan om te gaan beledigen. Dan gaan we dat verlagen. Dát zal ze leren! Dán zullen ze stoppen! Ik vind het werkelijk bijzonder. We gaan die parallel vaker trekken, want ik denk dat we vaker met de VVD over de strafmaat gaan spreken. Als we strenger willen straffen, dan moet die straf omlaag! Ik vind het echt een geweldige redenatie.

De heer Koopmans (VVD):

Voorzitter, mag ik daarop reageren?

De voorzitter:

U mag er zo op reageren, meneer Koopmans.

De heer Segers (ChristenUnie):

Als de heer Koopmans daarop in wil gaan, dan mag dat, want ik vind het echt fenomenaal. Maar dat geheel terzijde. Mijn vraag betreft eigenlijk het interne debat dat bij de VVD heeft plaatsgevonden. De heer Verhoeven kwam met zijn onzalige voorstel om afstand te nemen van die majesteitsschennis en zei: nou, die Koning mag je best beledigen; dat maakt allemaal niet uit. De reactie van de politiek leider van de VVD was toen: dat aspect van het bevriende staatshoofd snap ik, maar over die majesteitsschennis moeten we nog eens even heel lang nadenken. Zijn reactie was: je moet de Koning niet het debat intrekken. Hoe heeft dat debat plaatsgevonden en hoe is de VVD ertoe gekomen om te zeggen: nou, het kan wel een tandje minder met die majesteitsschennis?

De heer Koopmans (VVD):

Eerst over dat eerste punt van de heer Segers, namelijk of de VVD vindt dat je de strafmaat moet verlagen om een echte straf op te leggen. Nee, het gekke is: doordat deze straf zo buitensporig is, namelijk vijf jaar gevangenisstraf voor iets tegen de Koning zeggen, heeft deze bepaling geen effect. Wij van de VVD zijn heel vaak voor strenger straffen. Wij vinden dat een strafmaat realistisch moet zijn. Wij hopen dan dat de rechter die ook gebruikt. Alleen, de strafmaat bij majesteitsschennis is gewoon niet realistisch. Vijf jaar gevangenisstraf! Je kan heel erge dingen doen en in de huidige wet krijg je dan vier jaar, drie jaar, of twee jaar. Wij vinden dus dat het in balans moet worden gebracht. Daarom zeg ik: laten we die strafmaat realistisch maken en de Koning gewoon als dienaar van het publieke belang beschermen, net zoals de andere dienaren.

Dan het punt van de interne discussie bij de VVD. Ik weet dat de heer Segers zijn eigen methode heeft om de interne discussie duidelijk te maken. De discussie bij de VVD is als volgt. Wij vinden dit artikel betreffende majesteitsschennis nu buitensporig. Het heeft een verkeerde werking. Aan de ene kant is het afschrikwekkend voor mensen die de wet serieus nemen, maar aan de andere kant is het een soort aansporing voor mensen om te kijken hoe ver ze kunnen gaan, omdat ze toch niet vervolgd worden. Wij willen allemaal dat de wet serieus wordt genomen. Dan moet de wet ook realistisch en handhaafbaar zijn. Daarom moet de Koning net als andere dienaars van het publieke belang beschermd worden. Mensen die deze wet dan overtreden, moeten worden bestraft op een realistische manier, net als al die anderen.

De heer Segers (ChristenUnie):

Als we het hebben over een strafmaat van vijf jaar, is dat geen minimumstraf maar een maximumstraf. Er is helemaal geen plicht om vijf jaar op te leggen. Als het Openbaar Ministerie ergens een zaak van zou willen maken, lijkt het me sterk dat het vijf jaar wordt. Gelukkig hebben wij geen minimumstraffen. Wij zijn daartegen; de VVD heeft er weleens een andere mening over gehad. Het is geen minimumstraf; het is een maximumstraf. Ik vind het dus geen steekhoudend argument. Ik constateer in alle helderheid dat daar waar de politiek leider heeft gezegd "jongens, wij moeten daar eens heel secuur naar kijken voordat wij dit pad opgaan", het signaal van de VVD nu uiteindelijk is: het instituut Koning is wel belangrijk, maar ook weer niet zo belangrijk om te handhaven wat we nu hebben en de bescherming die we nu hebben op peil te houden. Dat is denk ik de uitkomst van een interne partijdiscussie die twee jaar heeft geduurd. Ik neem daar kennis van.

De heer Koopmans (VVD):

Voordat de heer Segers afsluit met zijn kennisneming: nee, wij vinden de Koning, het koningshuis, heel belangrijk. Wij vinden de vrijheid van meningsuiting ook enorm belangrijk. Wij vinden de wet ook heel belangrijk. Wij willen dat die wet realistisch aansluit bij de vrijheid van meningsuiting en bij het respect voor het koningshuis. Daarom vindt de VVD dat vijf jaar gevangenisstraf buitensporig is. Dat is niet realistisch, en dat weet de heer Segers ook. Daarom zeggen we: laten we de wet realistisch houden, laten we de wet realistisch maken. Dus niet wat de heer Verhoeven voorstelt en ook niet zoals het nu is. De heer Verhoeven zegt: laten we de Koning alle bescherming ontnemen. Dat vinden wij een slechte zaak. Maar nu zegt de wet: vijf jaar gevangenisstraf. Dat is ook een slechte zaak. Het is gewoon niet realistisch. Laten we het realistisch doen. Daarom denk ik dat ik de heer Segers en ook de heer Van Dam naast mij vind als ik zeg dat de Koning een dienaar van het publiek belang is. Vrijheid van meningsuiting vinden we allemaal belangrijk, maar laten we de Koning dan tegen misbruik van de vrijheid van meningsuiting net zo beschermen als andere dienaars van het publiek belang: agenten, ambulancebroeders, allemaal dat soort mensen. Dat respect verdient-ie en ik denk dat de heer Segers dat met mij eens is.

De heer Van Dam (CDA):

Nog één vraag aan de vertegenwoordiger van de VVD. Ik hoor u niets zeggen over het voorstel om in het huidige artikel de strafmaat gewoon naar beneden te brengen. Dus we handhaven artikel 111. U vindt vijf jaar te veel. Misschien vindt u de bijkomende straf ook wel te veel. Laten we daar wat afdoen, maar laten we dit artikel in stand houden. Dat hoor ik u niet zeggen. Wilt u zich erover uitlaten of de VVD daar ruimte voor ziet?

De heer Koopmans (VVD):

Waar het om gaat, is dat we nu het wetsvoorstel van de heer Verhoeven hebben dat zegt: laten we dat artikel weggooien en laten we vervolgens de Koning op het niveau zetten van mensen die eigenlijk geen bescherming krijgen van het Openbaar Ministerie. Dat vinden wij een slechte zaak. Er is een artikel ter bescherming van dienaars van het publiek belang: agenten, deurwaarders, burgemeesters. Dat zou in onze optiek een heel goede plaats voor de Koning zijn. Laten we hem daarin zetten. Dat is toch goed? Dan heb je meteen een realistische strafmaat. En natuurlijk, deze zaken gebeuren heel weinig, maar als ze gebeuren, is het goed als je een artikel hebt dat gewoon vaak wordt gebruikt.

De voorzitter:

Gaat u verder. Volgens mij was u net begonnen.

De heer Koopmans (VVD):

Ik sprak overigens van "vaak gebruikt", maar ik bedoelde natuurlijk "realistisch gebruikt". Wat D66 voorstelt, is dat de Koning, als hij iets kwetsbaars hoort, zelf naar de politie stapt. Maar wil de heer Verhoeven dan ook dat de Koning, als hij hoort dat iemand op televisie iets over zijn dochter heeft gezegd, eerst naar Uitzending gemist gaat om te kijken hoe zijn familie, zijn kind gekwetst is en dat hij dan daarover met zijn advocaat gaat praten? Dat is toch niet recht doen aan de bijzondere positie van ons koningshuis? Het koningshuis vervult in onze samenleving en in ons staatsbestel een heel belangrijke rol. De Koning zit er ook levenslang en heeft dus ook ...

(Hilariteit)

De heer Koopmans (VVD):

Excuus, voorzitter. Ik ga verder. De heer Verhoeven zegt dat het een Europees mensenrecht is dat de Ombudsman die bijzondere bescherming krijgt. Het is een Europees mensenrecht dat de Ombudsman die bescherming krijgt als dienaar van het publiek belang, en de Koning krijgt dat dan niet. Dat is toch heel gek? De Koning en de koningin verdienen ons respect. Zij zetten zich iedere dag in voor Nederland. Dat doen ze levenslang. Ik denk dan ook aan prinses Beatrix, die 80 jaar lang dit land een bijzondere glans heeft gegeven. Ik denk aan prinses Amalia. Majesteitsschennis afschaffen? Ja. Maar de Koning minder bescherming geven dan een ambtenaar? Nee. Dat gaat de VVD te ver. Daarom heb ik samen met collega Kuiken van de PvdA een amendement ingediend om de Koning net zo veel bescherming te geven als die andere publieksdienaars. Ik vraag de Kamer om brede steun hiervoor.

Ik kom tot mijn conclusie. In deze Kamer hebben we allemaal onze mening. Daarom zijn we hier ook. Als overtuigd liberaal ben ik ook heel blij dat mijn socialistische vriend de heer Van Raak zijn mening kan geven, en mijn staatkundig gereformeerde vriend de heer Van der Staaij ook, en alle andere vrienden en collega's die ik hier zie, ook. Maar het is minstens zo belangrijk dat iedereen in Nederland vrijelijk zijn mening kan geven, over mij, over hen, maar ook over die agent en die burgemeester en over iedereen, over de premier en ook over de Koning. Niemand mag worden afgeschrikt door die vijf jaar gevangenisstraf, door die enorme straf die daarop staat. De vrijheid van meningsuiting is essentieel voor ons, maar laten we de mensen die zich inzetten voor de publieke zaak wel die hulp geven die wij als samenleving aan hen verschuldigd zijn. Dat betekent dus dat het Openbaar Ministerie voor hen optreedt als iemand echt over de schreef gaat. Dat beetje respect hoort erbij. Laten we dus niet gaan kiezen tussen die agent wel en die burgemeester niet, en die ambtenaar wel en de Ombudsman niet, of wel. Daarom heb ik dat tweede amendement ingediend.

Vanwege het enorme belang van de vrijheid van meningsuiting is de VVD ervoor dat de straf op majesteitsschennis wordt geschrapt. Als die straf nooit wordt opgelegd, zoals het nu is, staat die ook in geen enkele verhouding tot de daad. We zijn voor zware straffen, maar ja, dit is natuurlijk een heel gekke figuur.

Maar wij vinden het erg onterecht als dit voorstel van de heer Verhoeven zou betekenen dat de Koning dan ineens niet meer wordt bijgestaan door de wet, terwijl ambtenaren dat wel worden. De Koning verdient ons respect en de Koning is een dienaar van de publieke zaak. Laten we hem daarom de bescherming geven die hij net als andere dienaars van de publieke zaak verdient. Daar hebben we het vandaag over: over die vrijheid van meningsuiting en dat beetje respect en dat gaat best samen. Daarom hoop ik op brede steun voor dat amendement. Ik dank u wel.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Ik heb een vraag. De heer Koopmans zegt dat hij niet wil kiezen: die wel, die niet. Dat klinkt heel consequent, maar er zullen debatten zijn, overal in het land, bijvoorbeeld in het kader van de gemeenteraadsverkiezingen, en dan kan ook de heer Koopmans met iemand die nog niet gekozen is, een burger, in debat gaan. In dat geval is er in zijn voorstel ook sprake van verschillende rechtsposities, want de politicus is beschermd, maar de burger met wie hij debatteert, heeft niet die extra bescherming. Erkent hij dat er een verschil in rechtsbescherming is, hoewel hij doet alsof iedereen gelijke kansen krijgt?

De heer Koopmans (VVD):

Het idee waar wij voor staan, is dat de mensen die zich inzetten voor het publieke belang, als beroep of professie — of dat nou een ambulancebroeder is of dat gemeenteraadslid of die burgemeester of die agent — omdat zij zich inzetten voor de hele samenleving, en daarvoor hun nek uitsteken, een beetje extra bescherming krijgen. Wat is dat beetje? Dat zij niet zelf naar het politiebureau hoeven te gaan. Ik denk dat we ze dat beetje best kunnen gunnen. En dan wil ik niet onderscheid maken.

En dan zegt mevrouw Buitenweg straks: ja, maar die burger dan? Die burger heeft ook recht op respect en recht op hulp. Daarom hebben wij nu nog dat verbod op het beledigen van mensen in het algemeen. Als iemand het echt, echt, echt heel erg te bont maakt, kan je naar de rechter en dan doet hij er iets aan. Maar als mensen zich professioneel, consistent, als beroep, inzetten voor de publieke zaak — of dat nou de Koning is of mevrouw Buitenweg of de griffier of de burgemeester of de ambulancebroeder — dan vind ik dat wij als samenleving die mensen best dat beetje respect kunnen geven dat we zeggen dat zij niet zelf naar het politiebureau hoeven.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Ik vond het heel prettig om op één lijn gesteld te worden met de Koning, en daarna kwam er nog een hele trits. Ik ben het helemaal met u eens dat we extra bescherming moeten bieden aan ambulancepersoneel en aan politie; die mensen die voor ons ook een confrontatie aangaan. Maar waar u omheen draait is dat u voor uzelf, voor de politici, ook die extra bescherming vraagt. Dat vind ik ongepast, omdat wij vrij en frank het debat aangaan. Dan kan je ook tegenwind verwachten. Wij kunnen onszelf verdedigen. Het is niet voor politici en niet voor het Openbaar Ministerie om te bedenken of onze ziel dan weer extra geschaad is, of er een extra kras op zit. Wij horen vrij en frank dat debat aan te gaan, en dan kan je ons niet op één lijn stellen met ambulancepersoneel of politie.

De heer Koopmans (VVD):

Absoluut. Ik zou mijzelf absoluut niet op één lijn willen stellen met ambulancepersoneel, agenten, mensen die de straat opgaan en allemaal dat soort dingen moeten oplossen. Ik heb daar enorm veel respect en bewondering voor. Ik vind dat zij dat extra beetje bescherming verdienen. Ik wil alleen niet die knip maken: die wel, die niet. Hoe doet mevrouw Buitenweg dat als een burgemeester ineens gekozen wordt? De minister wordt benoemd, maar de heer Verhoeven en ikzelf worden gekozen, dus waar maak je dan dat onderscheid? De gemeenteraadsleden zijn toch een beetje extra kwetsbaar.

De voorzitter:

Dank u wel.

De heer Koopmans (VVD):

Dank u wel.

De voorzitter:

U was klaar, hè? Dank u wel, meneer Koopmans. Dan geef ik nu het woord aan de heer Van Raak, namens de SP.

De heer Van Raak (SP):

Voorzitter. Ik maak me wat zorgen over de coalitie. Als ik het debat zo hoor, zie ik allemaal haarscheurtjes ontstaan. Het zal toch niet zo zijn dat de Koning leidt tot tweedeling in deze regering? We zullen de rest van het debat met veel interesse volgen. "Ik vind dat de Koning heel weinig van zijn baantje maakt." Ik denk: ik laat even een stilte vallen. De voorzitter kijkt mij wat verward aan. Ik zie dat geen enkel Kamer lid opspringt om te zeggen dat dit soort uitspraken toch echt niet kan. Ik denk dat Ferdinand Domela Nieuwenhuis zich erover verbaasd zou hebben als hij dit vanavond zou zien. In 1886 verschenen precies deze woorden, dat de Koning zo weinig maakt van zijn baantje, in Recht voor Allen, de krant van de socialisten. En helemaal ongelijk had hij natuurlijk niet. Koning Willem III was volslagen gestoord. Deze Oranjetelg werd ook wel "Koning Gorilla" genoemd. En toch had de opmerking van Domela Nieuwenhuis over het baantje van de Koning grote gevolgen voor hem. Domela Nieuwenhuis werd veroordeeld tot een jaar eenzame opsluiting wegens majesteitsschennis.

Vandaag behandelen wij een voorstel van de heer Verhoeven om deze speciale strafbepaling voor belediging van de Koning te schrappen. U begrijpt dat ik als socialist dit voorstel van harte zal steunen, al is het maar als een soort eerbetoon aan Domela Nieuwenhuis.

Als wij spreken over majesteitsschennis, moeten we wel weten wat dat is, "majesteit". De term komt uit het Romeinse staatsrecht. "Majestas" was de macht van de Romeinse republiek. Die mocht je niet bespotten. Dat werd gezien als ondermijning van de Romeinse staat. Op het moment dat keizers en koningen hun intrede deden, ging de majesteit van de Staat over op de persoon. In ons land gold dat vanaf 1815, voor de Oranjes. In 1881 werden in het Wetboek van Strafrecht strafbepalingen opgenomen met forse gevangenisstraffen. Domela Nieuwenhuis was, zoals gezegd, het eerste slachtoffer.

Maar, voorzitter, Nederland is ook een democratie, waarin de burgers in alle vrijheid moeten kunnen spreken en altijd de macht moeten kunnen bekritiseren. Dat vrije debat dient naar onze opvatting een hoger doel dan de individuele gevoelens van politici, ook die van het staatshoofd. Daarin steunen wij van harte de indiener.

Het wetsvoorstel doet nog meer. Het wil ook de bepalingen over het beledigen van bevriende staatshoofden ongedaan maken. En ook daar kan ik onze steun voor uitspreken. Het staatshoofd dat door onze burgers niet mag worden bekritiseerd, is voor ons per definitie geen bevriend staatshoofd.

Mag dan alles zomaar worden gezegd? Mogen politieke ambtsdragers zich dan niet verdedigen tegen beledigingen, discriminatie, leugens en smaad? Jawel, voorzitter. Elke politicus mag en kan zich altijd verdedigen in het publieke debat. Gelukkig gebeurt dat elke dag in ons land. Maar politici kunnen, als zij dat nodig achten, ook zelf aangifte doen. Kan de indiener nog eens bevestigen dat, als we de bepalingen voor majesteitsschennis afschaffen, ook de Koning, net als elke burger, gewoon aangifte kan doen van smaad, laster en belediging?

Ik geef toe dat de Koning in ons staatsbestel een bijzondere positie heeft. Enerzijds is hij als staatshoofd een instituut. Anderzijds is hij ook een persoon, voor wie bovendien de ministeriële verantwoordelijkheid geldt. De Koning kan zich in het publieke debat niet zelf tegen aantijgingen verweren. Dat is een zaak van de minister-president. Is de indiener het met mij eens dat het beter zou zijn als anderen voor de Koning aangifte zouden kunnen doen, bijvoorbeeld de premier?

Als wij de bijzondere bescherming voor de Koning afschaffen, gaan voor hem de gewone regels gelden. Maar de vraag is dan wel: wat is gewoon? Welke regels zijn dat? Die van politici, voor wie geen bijzondere regels gelden, of die van ambtenaren, die wel een bijzondere bescherming hebben? Dat is een interessante staatsrechtelijke kwestie. Moeten we de Koning nu gaan beschouwen als een politicus omdat hij een politieke ambtsdrager is of is hij meer te vergelijken met een ambtenaar omdat voor hem de ministeriële verantwoordelijkheid geldt? Ik vraag het de indiener, maar ik ben ook buitengewoon benieuwd naar de gedachten hieromtrent van de minister.

Verschillende vakbonden en organisaties van politie en militairen maken zich zorgen dat met dit voorstel de strafmaat voor het beledigen van een ambtenaar in functie wordt verlaagd. Klopt dat, zo vraag ik de indiener. Het is niet de bedoeling dat wij met het afschaffen van de majesteitsschennis de bijzondere bescherming van politie en andere hulpverleners gaan verminderen.

Domela Nieuwenhuis had heel veel te verliezen toen hij het vrije woord wilde verdedigen. Deze socialist verloor zijn eigen vrijheid en kwam terecht in de gevangenis. Het moedige optreden van Domela staat in schril contrast met het optreden van veel hedendaagse verdedigers van het vrije woord, die alle vrijheid hebben gekregen om anderen te bekritiseren, maar in de kramp schieten als ze zelf eens kritiek krijgen en die in plaats van zich te verdedigen, naar de rechter lopen. Ik vind het jammer dat de heer Baudet hier vandaag niet aanwezig is. Hier kan hij in alle openheid het debat voeren; dat hoor je niet te doen voor de rechtbank. Want, voorzitter, politiek hoort thuis in deze Kamer en niet in de rechtbank. Ik vind het niet getuigen van moed als politici elkaar aanklagen omdat de ander iets heeft gezegd. Een moedige politicus zoekt de hitte van het debat en niet de beschutting van de toga.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Raak.

Dan ga ik nu naar de heer Van der Staaij namens de SGP.

De heer Van der Staaij (SGP):

Mevrouw de voorzitter. Het is hoffelijk om een initiatiefnemer altijd te complimenteren met de grote inzet die hij aan de dag heeft gelegd om een wetsvoorstel te maken en vragen daarover te beantwoorden.

De voorzitter:

Tot zover de complimenten.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik hoor de heer Verhoeven nu al wat lachen, want waarom zeg je niet gelijk: wat is dit voor een broddelwerk, kan het niet onmiddellijk de prullenbak in? Nou ja, omdat je ook een zeker respect aan de dag moet leggen voor het ambt van de volksvertegenwoordiger. Ook al ben je het met iemand niet eens, dat kun je nog altijd wel waardering hebben voor de rol die iemand vervult. Vandaar dat ik er toch aan hecht om gewoon zo te beginnen. Maar ik geef toe dat de complimenten in de rest van mijn betoog wat schaarser zijn, want over het wetsvoorstel zelf is de SGP-fractie bepaald niet enthousiast.

Het is bij elke wet, en zeker bij elk initiatiefwetsvoorstel, altijd een goede gewoonte om je de vraag te stellen: welk probleem lost dit nu eigenlijk op? Ik zou er de initiatiefnemer, de heer Verhoeven, graag nog eens over willen horen. Ik heb nu al iets gehoord van de heer Koopmans. Daardoor heb ik er al iets meer gevoel bij gekregen, voor al die mensen in het land die sidderend elke avond die zware strafbedreiging in artikel 111 van het Wetboek van Strafrecht zien en dan zeggen: ik moet mij toch maar inhouden met het beledigen van de Koning; ik moet het toch maar niet doen. Die mensen ben ik zelf op mijn werkbezoeken nog niet zo tegengekomen, maar ik sta er altijd voor open als collega's die ervaring wel hebben. Vandaar nogmaals de vraag aan de heer Verhoeven: welk probleem lost dit nu eigenlijk op? Is dit nu toch vooral meer ruimte bieden voor belediging van de Koning, wat eigenlijk de strekking van dit voorstel is? Is dat niet een heel ongelukkig signaal?

Fatsoen en respect zijn belangrijke waarden in een samenleving. Ook anno 2018 is dit volop actueel. Dat geldt in het algemeen voor de verhouding tussen burgers onderling, maar dat geldt zeker ook voor de houding tegenover gezagsdragers. Eer je vader en je moeder. Eer degenen die een verantwoordelijk ambt vervullen in het bestuur van ons land. Dat zijn waarden die mijns inziens nog steeds heel belangrijk zijn.

In Nederland is er gelukkig een ruime vrijheid van meningsuiting. Je mag enthousiast voorstander zijn van het afschaffen van de monarchie en je mag uitgebreid kritiek verwoorden op de Koning, maar er zijn ook grenzen. Opzettelijke belediging van het staatshoofd is niet toegestaan. En dat is een begrijpelijke en terechte begrenzing. Voluit het behouden waard, vindt mijn fractie. Die vrijheid van meningsuiting is niet het een en het al. Behalve de uitingsvrijheid, gaat het ook om respect voor de grondwettelijke staatsinstellingen. En die verdwijnen in dit wetsvoorstel uit beeld. De Raad van State gebruikt daar het woord "doorgeschoten" voor, en ik deel dat.

Voorzitter. Verabsolutering van de vrijheid van meningsuiting is niet de enige kwaal waaraan dit wetsvoorstel lijdt. Ik proef er ook een doorgeslagen gelijkheidsdenken in. Als het aan collega Verhoeven ligt, moet de Koning voortaan zelf gaan klagen als hij beledigd is. Nu geloof ik zeker dat de Koning voor zijn eigen rechten op weet te komen als dat nodig is, maar moeten we nu echt de Koning zelf naar het politiebureau laten gaan om te melden dat hij beledigd is?

Het lijkt er veel op dat dit wetsvoorstel iedereen gelijk behandelt, maar dat is natuurlijk maar schijn. Het uitgangspunt van gelijke behandeling is dat gelijke gevallen gelijk behandeld worden. Op basis van de Grondwet is toch wel iets meer te zeggen dan dat ieder gelijk is voor de wet. De Koning heeft een bijzondere positie. Hij is staatshoofd. Dat heeft ook gevolgen. Zijn eigen uitingsvrijheid is beperkt, vanwege zijn rol als staatshoofd. Hij mag niet zomaar alles zeggen wat hij wil. De ministers zijn verantwoordelijk. Het is dan ook niet meer dan logisch dat er andersom ook verschil moet zijn. De Koning heeft een bijzondere taak binnen ons staatsbestel, een belangrijke verbindende rol. Er wordt ook veel van het staatshoofd verwacht. Dat rechtvaardigt ook een bijzonder respect voor het staatshoofd. Het verbod op majesteitsschennis heeft dan ook nog steeds een belangrijke functie.

Voorzitter. Ik loop ook nog aan tegen een wetssystematisch argument; collega Van Dam had daar net een interruptiedebatje over met de heer Koopmans. We hebben ook nog een hele afdeling over de koninklijke waardigheid. Artikel 108 van ons Wetboek van Strafrecht bevat ook een specifieke bepaling voor een aanslag op het leven of de vrijheid van de Koning, zijn echtgenoot en de troonopvolger. Kan de initiatiefnemer ons uitleggen waarom de bepaling over het verbod op doodslag daarbij niet net zo goed voldoende zou zijn? Dat is toch ook een bijzondere bepaling, die afwijkt van wat voor andere burgers geldt, in die titel over de misdrijven tegen de koninklijke waardigheid? Kortom, ook wetssystematisch rammelt dit wetsvoorstel.

En het uitgangspunt dat iedereen op precies dezelfde manier wordt behandeld als het gaat om de vrijheid van meningsuiting spoort om een andere reden ook niet met de Grondwet. Want artikel 71 van de Grondwet verwoordt de parlementaire immuniteit. Beledigingen die Kamerleden of ministers tijdens debatten uiten, kunnen niet tot vervolging leiden. Dat er onderscheid wordt gemaakt tussen "gewone" Nederlanders en politieke ambtsdragers zie je dus ook al op andere plaatsen in de Grondwet terug. Kortom, politici, bestuurders, staatsinstellingen en mensen die publieke ambten bekleden, moeten zich zeker niet te snel op hun tenen getrapt voelen, maar vanwege hun bijzondere plek in het staatsbestel is het ook niet vreemd om specifieke bepalingen op hen van toepassing te laten zijn.

Voorzitter. Om al deze redenen vinden wij het dus alleszins gerechtvaardigd om het artikel over majesteitsschennis te behouden. Daarom heb ik het amendement van collega Van Dam op stuk nr. 13 medeondertekend.

Dan het andere onderdeel, over bevriende staatshoofden. Wij kunnen ons wat meer voorstellen bij een aanpassing van het verbod op het beledigen van bevriende staatshoofden. Maar wanneer is iemand precies een bevriend staatshoofd? Dat is best wel heel ruim geformuleerd: ongeveer iedereen met wie je niet in oorlog bent. Zou Kim Jong-un in Nederland niet te snel op z'n tenen getrapt zijn? Is hij nu echt onze vriend? Dat roept dus zeker reële vragen op. Het voorbeeld van Erdogan is ook genoemd. Toch blijft er wel degelijk een belang bij de fatsoenlijke bejegening van staatshoofden die hier op bezoek zijn. In 1976 overwoog de regering dat het bij een dergelijk klachtdelict alleen tot een proces-verbaal kan komen nadat het bevriende staatshoofd een klacht heeft ingediend. Het bewijs is dan natuurlijk meestal allang verdwenen. Kunnen de indiener en de minister hierop nog eens hun visie geven? Blijft het voor een dergelijk staatshoofd eigenlijk praktisch onmogelijk om zich te verweren tegen zo'n belediging, als je het tot een klachtdelict maakt? Zou een andere oplossing niet zijn om misschien een extra grond in verband met het algemeen belang in te voegen, zodat duidelijk is dat niet zomaar elk lelijk woord een vervolging op kan leveren? Mijn kernvraag, ook aan de minister, is: hoe ver reiken nu eigenlijk de volkenrechtelijke verplichtingen ten opzichte van wat "bevriende staatshoofden" wordt genoemd?

Voorzitter. Dan nog iets over het laatste onderdeel, rechters en ambtenaren die een bijzondere bescherming genieten in de huidige regelingen. De VVD heeft al een punt gemaakt van het klachtvereiste voor mensen die de publieke zaak dienen. Ik begrijp niet waarom een ambtenaar meer bescherming tegen belediging nodig heeft dan de Koning. In de beantwoording komt hiervoor een wat bijzonder argument naar voren. Belediging van een ambtenaar in functie heeft een vaste en zinvolle plaats verkregen in het rechtsbewustzijn van de burger. O ja? Waar is dan het argument van de gelijkheid? Kortom, het lijkt erop dat wel heel veel wordt gegoocheld met rechtsbewustzijn en rechtsontwikkeling om deze bepalingen in die volgorde te zetten die in dit wetsvoorstel staat.

Afrondend. De SGP-fractie heeft fundamentele bezwaren tegen dit wetsvoorstel en zal het daarom ook niet steunen, maar we zien natuurlijk van harte uit naar de beantwoording van de initiatiefnemer, want het is altijd mooi om hier een goede discussie over te voeren.

Dank u wel, voorzitter.

De heer Van Raak (SP):

De indiener heeft hier een wetsvoorstel voorgelegd om de bepalingen over de majesteitsschennis af te schaffen. Ik zie dat er een amendement is ingediend door het lid Van Dam, mede door u ondertekend, om de bepaling voor majesteitsschennis in stand te houden. Ik vraag me af of u dit amendement niet destructief vindt.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik zou het destructief vinden als dit het enige onderdeel van het wetsvoorstel zou zijn, maar zoals u heeft gezien is bij nota van wijziging de citeertitel aangepast. Het gaat om verschillende delen die het wetsvoorstel behelst. Het gaat ook om de positie van bevriende staatshoofden, dus het tweede onderdeel. Het derde is de regeling rond ambtenaren met een publieke taak. Dan pakken we eigenlijk één onderdeel eruit met dit amendement, zodat het niet destructief is. Als alle ingediende amendementen op verschillende onderdelen van het wetsvoorstel tegelijk aangenomen zouden worden, zouden we, geloof ik, niet meer hoeven te stemmen over het wetsvoorstel, maar dat is een andere kwestie. Ik stel in ieder geval met vreugde vast dat er nog geen amendementen zijn ingediend die tot een verslechtering van het wetsvoorstel kunnen leiden in mijn visie. Dat toont eigenlijk wel aan hoe rabiaat dit wetsvoorstel in elkaar zat. Dat zeg ik als slotcompliment.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van der Staaij. Dan geef ik nu het woord aan de heer Van Dam namens het CDA.

De heer Van Dam (CDA):

Voorzitter. Laat ik dit debat beginnen met het complimenteren van collega Verhoeven. Als je vanuit een politieke overtuiging iets vindt, is het een verheven plicht om dat als politicus na te streven. Dat heeft hij met verve gedaan. Ik heb aan de bode gevraagd om mijn verhaal alvast aan de indiener en zijn ondersteuner uit te reiken. Dan kan hij misschien wat makkelijker meekijken.

Ook mij gebiedt de eerlijkheid te zeggen dat het complimenteuze deel van mijn inbreng hiermee wel geweest is. Uit mijn inbreng zal blijken dat de CDA-fractie het op wezenlijke punten volstrekt oneens is met deze voorstellen van D66. Wij willen niet dat er iets verandert aan de wijze waarop onze Koning beschermd wordt tegen belediging. Wij willen ook niet dat er iets verandert in de regelgeving rond het beledigen van burgemeesters, wethouders, raadslieden, conducteurs van de NS, buschauffeurs van Connexxion of ambulancepersoneel in particuliere dienst.

Voordat ik verder ga wil ik graag de initiatiefnemer laten weten dat het mij volstrekt helder is dat al die functionarissen die ik noem in mijn bijdrage allemaal nog een beroep kunnen blijven doen op het algemene beledigingsartikel, artikel 266 in het Wetboek van Strafrecht. Maar dat vinden wij niet genoeg.

Mijn partij, het CDA, maakt zich al langer hard voor fatsoen in het maatschappelijk leven en voor het fatsoen in het maatschappelijk debat. Wij zijn hartstochtelijke voorstanders van dat publieke debat, maar wij zijn ons er zeer van bewust dat in een al te vrij en onbehouwen maatschappelijk debat het altijd de minderheden, de kwetsbaren, zijn die als eersten het onderspit delven. Om die reden waren en zijn wij tegen afschaffing van artikel 137c, het artikel over groepsbelediging. Om die reden zijn wij voor een verbod op het verheerlijken van terrorisme, dat binnenkort als initiatiefwetsvoorstel in deze Kamer door het CDA verdedigd zal worden. De vrijheid van meningsuiting is niet onbeperkt, kent grenzen, onder andere in het beschermen van zwakkeren.

Ook de Koning is in ons staatsbestel in zekere zin een zwakke partij. Hij is moreel sterk, maar door de ministeriële verantwoordelijkheid waaronder hij functioneert, beperkt in het geven van zijn mening, in het zich kunnen verdedigen. Daarom moeten wij als burgers onze verantwoordelijkheid nemen om het koningschap en de Koning die daarin functioneert te beschermen. Dat is de inzet van het CDA in dit debat.

Voorzitter. Dit wetsvoorstel richt zich op drie hoofdissues. Ik zal die achtereenvolgens behandelen. Laat ik beginnen met het makkelijkste onderdeel van het wetsvoorstel, het afschaffen van artikel 118, de belediging van een buitenlands staatshoofd die hier op staatsbezoek is. Je kunt niet overal tegen zijn. Dat is een beetje het motto dat ik hanteer bij dit onderdeel van het wetsvoorstel. Dit onderdeel wordt veelal gekoppeld aan recente ervaringen met de Turkse overheid. Daar kan mijn fractie zich iets bij voorstellen. Maar hoe zou dat twintig jaar geleden zijn geweest als toenmalig president Mandela ons land had bezocht en hij zou tijdens een bezoek aan Nederland beledigd zijn? Het maximale dat we hem dan te bieden hadden, was een rit naar het politiebureau waar hij zelf aangifte en klacht mocht doen. Dat is redelijk beschamend, maar er zijn belangrijker issues in dit wetsvoorstel om de pijlen op te richten, zoals het voorstel om de afzonderlijk strafbaar gestelde majesteitsschennis af te schaffen.

Laat ik eerst proberen te achterhalen waarom D66 dit eigenlijk wil. In de memorie van toelichting worden twee hoofdredenen genoemd: de nationale ontwikkelingen rond de waardering van de Koning in ons staatsbestel en de internationale, met name Europese ontwikkelingen rond het recht op vrijemeningsuiting.

Ik begin bij de eerste. De indiener wijst op de veranderde maatschappelijke en politieke betekenis van onze Koning, van de monarchie. Daar waar in de negentiende eeuw onze Koning als belangrijkste belichaming van de Nederlandse Staat werd gezien, heeft volgens de indiener de Koning anno 2018 meer een constitutionele bijrol gekregen. Ik citeer de memorie van toelichting: "Van belang is ook de feitelijke ontwikkeling, waarin de Koning steeds meer een 'Bekende Nederlander' is geworden, die zich bedient van professionele woordvoerders, goed voorbereide interviews en een uitgekiende mediastrategie". Onze Koning, Willem-Alexander, wordt door D66 ingedeeld bij Geer en Goor. Dank u wel.

Het mag duidelijk zijn dat wij als CDA daar totaal anders tegen aankijken. Natuurlijk, de constitutionele rol van de Koning is in de loop der eeuwen gewijzigd. Maar waar D66 sinds 1830, toen de majesteitsschennis in ons wetboek strafbaar werd gesteld, een constant neergaande lijn ziet, ziet het CDA een modern, betekenisvol, niet uit onze staatsvorm weg te denken monarchie die het afzonderlijk beschermen meer dan waard is.

En laat ik nou eens woorden van anderen gebruiken, allereerst die van de Raad van State. "De bestaande instituties in onze democratische rechtsstaat hebben met de tijd niet aan belang ingeboet. Integendeel, juist in een tijd waarin visies op de Staat en levensbeschouwelijke en culturele achtergronden uiteenlopen, worden gemeenschappelijk beleefde waarden en normen belangrijker. Dit geldt a fortiori voor de Koning, als bijzonder symbool van de nationale gemeenschap. De vergelijking van de Koning met een willekeurige bekende Nederlander (...) staat daar in ieder geval haaks op." Aldus de Raad van State.

En wat te denken van de gezaghebbende kenner van de Nederlandse politieke en parlementaire geschiedenis professor Joop van den Berg. Hij beschrijft in zijn boek getiteld Macht verloren, gezag versterkt, dat het juist Beatrix is die aanzienlijk heeft bijgedragen aan een herwaardering van het koningschap in Nederland. Beatrix en in haar voetsporen Willem-Alexander hebben het koningshuis in onrustige tijden van populisme, terrorisme en rampen tot een vluchtheuvel van rust, reinheid en regelmaat gemaakt, inclusief het hooghouden van de waarden van ons land en die van Europa.

Mag ik ook wijzen op dat wat professor Bas de Gaay Fortman zegt in zijn boek getiteld Moreel erfgoed? Hij schetst in alle omvang het ongemak dat kan bestaan tussen het concept van erfelijk koningschap en het concept van de democratische samenleving. Daar is in theorie heel veel over te zeggen, maar De Gaay Fortman richt zich op hoe dat in de Nederlandse praktijk uitpakt. Hij constateert dat de constitutionele monarchie wezenlijk onderdeel van ons moreel erfgoed is. Voor mij wordt dat samengevat in deze ene zin: "Hoe dan ook, in ons land wordt de eer van de natie vertegenwoordigd door de erfopvolger in een familie die met name in de laatste eeuw bewezen heeft die in alle waardigheid en nederigheid te kunnen dragen."

Kortom: niets ornament, niets "bekende Nederlander", maar de Koning als wezenlijk instituut in en van onze democratische rechtsstaat. Een Koning die voor links en rechts de kalmte, de rust, het fatsoen bewaart en uitstraalt. De Koning en de Koningin die oog en oor hebben voor individuele mensen die getroffen zijn door een vliegramp, een aanslag, door rampspoed. Die ons samenbindt, die van waarde is in onze manier van samenleven. Die, zoals De Gaay Fortman dat zo treffend zegt, de eer van de natie vertegenwoordigt.

En juist dat rechtvaardigt naar de mening van het CDA dat er in ons wetboek sprake blijft van een afzonderlijke strafbaarstelling van het beledigen van de Koning. Niet een bepaling die de integriteit van de privépersoon van de Koning beschermt of die zich richt op de persoon van de Koning in functie. Nee, het gaat om de waardigheid van het koningschap, dát is het te beschermen belang.

Juist daarom is er het belang van een afzonderlijke strafbaarstelling, in een afzonderlijk deel van ons wetboek. Artikel 111 staat in titel 2 van boek 2 van het Wetboek van Strafrecht. De artikelen in deze titel gaan over de koninklijke waardigheid. Hier geen klachtvereiste, want het is primair de overheid, het OM dat beslist over de vervolging. Dit is in tegenstelling tot artikel 266 van het Wetboek van Strafrecht, het "gewone" beledigingsartikel dat in titel 16 staat. Titel 16 gaat primair over de morele integriteit van individuele mensen: het belang dat niemand zich voor rotte vis hoeft te laten uitmaken. Hier geeft de klacht de individuele persoon de mogelijkheid om de handrem te zetten op het vervolgingsmonopolie van het OM. Dat onderstreept eens temeer dat hier individuele belangen van mensen aan de orde zijn, niet de publieke belangen van het koningschap.

Voorzitter, ik kom bij het tweede argument: de ontwikkeling van de Europese jurisprudentie rond de vrijheid van meningsuiting. Onmiskenbaar is er de afgelopen 40, 50 jaar op dit vlak veel veranderd. Maar verplicht die jurisprudentie of de aanbevelingen van instanties als de Raad van Europa ons tot het afschaffen van de afzonderlijke strafbaarstelling van majesteitsschennis? Met de Raad van State zegt de CDA-fractie dat het wetsvoorstel zoals dat er nu ligt, een veel te overdreven reactie is. Het Europese Hof trekt in z'n uitspraken een aantal relevante conclusies. Ik loop ze even langs.

In de eerste plaats: publieke personen, zeker politici en leidinggevende functionarissen, moeten zich in het algemeen meer laten welgevallen dan een willekeurig privépersoon. Hoewel een politicus ook recht heeft op de bescherming van zijn reputatie, moet deze bescherming worden afgewogen tegen de belangen van een open discussie over politieke aangelegenheden. In dit kader wordt ook vaak gewezen op "the right to offend" en "the right to shock".

In de tweede plaats: een bijzondere wettelijke status voor staatshoofden die hen enkel en alleen op grond van hun functie of status beschermt tegen kritiek en aan hen een privilege verleent, is niet in overeenstemming met moderne praktijken en politieke opvattingen, aldus de Europese jurisprudentie.

Maar voorzitter, die situatie hebben wij toch helemaal niet in Nederland? Kan de indiener nog eens uitleggen hoe hij in dit kader de Nederlandse jurisprudentie waardeert, en dan met name de zogenaamde driestappenleer? Daarbij wordt eerst gekeken of iets beledigend is. Dan wordt gekeken of zo'n uiting past in een maatschappelijk of politiek debat of dat er sprake is van een kunstzinnige uiting, om vervolgens, als derde stap, te checken of de uitspraak ondanks die context toch over the top is. Die jurisprudentie geldt evenzeer voor beledigingen van ons staatshoofd.

Bij het lezen van de stukken bekroop mij het gevoel dat de indiener niet op juiste wijze doorgrondt aan welke materiële eisen een bewezenverklaring van artikel 111 moet voldoen. Zo geeft indiener in de nota naar aanleiding van het verslag aan dat de tenlastelegging van majesteitsschennis door het OM veel "gemakkelijker" is dan eenvoudige belediging, omdat er bij eenvoudige belediging met allerlei aanvullende eisen rekening moet worden gehouden. De indiener stelt: "Juist daarin is een deel van de motivering voor het schrappen van de bepaling inzake majesteitsschennis gelegen." Maar dit is feitelijk onjuist. Ik verwijs naar de literatuur waarin duidelijk gesteld wordt dat het beledigingsbegrip in artikel 111 inhoudelijk drijft op de delicten die in titel 16 zijn beschreven, inclusief de daarvoor geldende jurisprudentie. Is de indiener dit met mij eens?

Dat leidt tot een volgende vraag: waarom heeft de indiener niet de moeite genomen om bij een zo precair onderwerp de mening van het Openbaar Ministerie te vragen? Er zijn zo veel aannames, zo veel juridische en praktische vooronderstellingen. De beoordeling van dit type strafzaken vergt veel specialistische kennis, die de indiener van dit wetsvoorstel, gelet op de antwoorden die hij geeft in de nota naar aanleiding van het verslag, niet op de mat legt. Begrijpelijk overigens, want het is ingewikkelde materie. Is de indiener bereid alsnog dat advies te vragen, niet alleen aan het OM maar ook aan gebruikelijke en relevante andere adviseurs?

Samenvattend, voorzitter, wat betreft de Europese jurisprudentie: de CDA-fractie is van mening dat onze huidige Nederlandse benadering volkomen voldoet aan de Europese normen. Ook in Nederland kan en mag heel veel gezegd worden over het koningshuis, zeker als dat gebeurt in het kader van een maatschappelijk debat. Een van de meest recente, spraakmakende zaken is de zogenaamde "fuck de Koning"-zaak, waarbij de man die die uitspraak deed uiteindelijk de link legde met de discussie rond slavernij en Zwarte Piet. Dat ontnam in de drietrapsjurisprudentie van onze eigen Hoge Raad de strafbaarheid aan de uitspraak. We leven hier niet onder een steen!

Het enige punt waar je vanuit Europees perspectief kritiek op kunt hebben, is de strafmaat én de bijkomende straffen waar het gaat om de beperking van het actief en passief kiesrecht. Als CDA zouden we ons voor kunnen stellen dat daar een aanpassing in komt en we zouden daar graag met de indiener van gedachten over willen wisselen. Maar alleen als de afzonderlijke strafbaarstelling, waarin juist tot uitdrukking komt dat het niet om de privébelangen van meneer Willem-Alexander gaat maar om de waardigheid van het koningschap, overeind blijft. En alleen als in lijn met het vorige het klachtvereiste van tafel gaat.

Voorzitter. Tot slot wat betreft de majesteitsschennis nog een enkel woord over die klacht. Als het aan de indiener ligt, moet de Koning, evenals elke Nederlander, een klacht in gaan dienen. Ik betoogde reeds hoe hiermee eens te meer onderstreept wordt dat die belediging een privékwestie wordt. Maar ik voorspel u dat door dit klachtvereiste er nauwelijks nog vervolgd zal worden in ons land voor belediging van de Koning, want de Koning zal wel link uitkijken om zelf bij te gaan dragen aan vervolging. De praktijk tot nog toe — en ik spreek uit persoonlijke ervaring — is dat onze Koning niets te maken heeft met vervolgingen ter zake artikel 111 van het Wetboek van Strafrecht. Ook de minister-president en de minister van Justitie en Veiligheid hebben er inhoudelijk niets mee te maken, althans bemoeien zich er niet mee. Het is het Openbaar Ministerie dat beslist of er vervolgd wordt, en in het beste geval worden de Koning en de ministers geïnformeerd dat zoiets gaat gebeuren.

De Koning staat erbuiten en dat is maar goed ook in deze multimediale internettijd, waarin iedereen die een beslissing neemt op de hak wordt genomen. Doordat de Koning daarin niet betrokken is, is hij er ook niet op te bekritiseren. Dat zal met dit voorstel van D66 totaal veranderen. Niet voor niets richt de kritiek van de Raad van State zich met name op dit punt: het invoeren van het klachtvereiste. Daar komt de ministeriële verantwoordelijkheid bij. De indiener geeft aan dat de klacht van de Koning valt onder de ministeriële verantwoordelijkheid en dat de Koning kan overleggen met de minister-president: doen we het of doen we het niet? Daar waar het OM nu vooral een juridisch-technische afweging maakt, wordt het al dan niet vervolgen voor majesteitsschennis een politieke daad. Ziehier mijn voorspelling dat er niet snel een klacht zal worden ingediend, ook niet bij grove schendingen, want welke politicus wil, ook als dat zeer terecht zou zijn, de verdenking op zich laden dat hij of zij tegenstanders de mond wil snoeren? Heeft de indiener dat bedacht, of is het wellicht een bewust doel?

Met name het introduceren van het klachtvereiste ligt mijn fractie als een steen op de maag. Zoals ik bij de aanvang van mijn inbreng al zei: de vrijheid van meningsuiting is veel waard, maar laat zich terecht beperken als de belangen van zwakkeren aan de orde zijn. Onze Koning en ons koningschap zijn, juist vanwege de ministeriële verantwoordelijkheid, beperkt in de mogelijkheden om zich te verdedigen. De indiener wijst in de stukken op de assertieve houding van ons koningshuis als het gaat om het voeren van een kort geding of om andere civiele acties, maar wat hij niet lijkt te begrijpen is dat het juist dan om de koning als privépersoon gaat: als vader van kinderen en als beschermer van de privacy van zijn gezin.

De heer Groothuizen (D66):

Ik probeer de heer Van Dam goed te begrijpen. Ik meen dat hij zegt: ik zie niet meer in dat er snel een zaak zal komen wegens belediging van de Koning, want als er overleg moet plaatsvinden met de minister-president zal niet snel de keuze worden gemaakt om daarvoor ministeriële verantwoordelijkheid te nemen. Dat zet hij dan af tegen de meer technische beoordeling door het OM, die hij in de huidige situatie ziet. Ik zie hem knikken. Maar is het niet zo dat alle beslissingen die het OM nu neemt gewoon onder de ministeriële verantwoordelijkheid van de minister van Justitie vallen?

De heer Van Dam (CDA):

Dat is zeker zo, maar als wij hier in deze Kamer bij het mondelinge vragenuurtje over een concrete strafzaak gaan praten, is het over het algemeen de minister van Justitie en Veiligheid die zegt: sorry, dit is een concrete zaak, die is bij het OM en daar houd ik een zekere afstand van. Wat hier nu gaat gebeuren — zo staat het letterlijk in de memorie van toelichting — is dat de indiener aan de Koning het warme advies geeft om nog eens een overlegje te wagen met de minister-president aan de vraag of hij het wel of niet doet. Dus de minister-president wordt direct betrokken in die afweging. Dat is het essentiële verschil tussen nu en datgene wat beoogd wordt.

De heer Groothuizen (D66):

Wat een zegen zou het zijn als wij hier in deze Kamer eens wat minder over individuele strafzaken zouden praten.

De heer Van Dam (CDA):

Aan mij ligt het niet.

De heer Groothuizen (D66):

Daar heeft de heer Van Dan gelijk in, het ligt zeker niet aan hem. Blijft natuurlijk de kwestie dat ook in dit voorstel uiteindelijk de beslissing gewoon bij de Koning zelf ligt of hij zegt: ik voel mij beledigd en ik wil dat hier iets mee wordt gedaan.

De heer Van Dam (CDA):

Ik denk dat ik omstandig betoogd heb dat ik dat juist ook de andere schaduwkant van dit voorstel vind. De Koning staat boven de partijen. In de huidige situatie bemoeit hij zich niet met een vervolging wegens majesteitsschennis. Door dat klachtvereiste wordt hij verplicht om zich daar wel over uit te spreken. Ik ben het helemaal eens met degenen die zeggen: in artikel 164 staat dat je ook iemand anders kunt sturen. Maar u zult het met mij eens zijn dat, ook al stuur je iemand anders, het toch jouw persoonlijke beslissing blijft om die klacht in te dienen. Ik noem de klacht maar de handrem op het vervolgingsmonopolie van het OM.

Ik ga verder. Als het gaat om de waardigheid van het koningschap en het publieke belang van het verbod om de majesteit te schenden, moeten wij dat doen. Daar moeten wij als eigenaren van onze democratische rechtsstaat middelen en mogelijkheden voor creëren. Zoals de Koning de eer van onze natie hooghoudt, zo moeten wij de Koning hooghouden en beschermen. Daarbij past een adequate, afzonderlijk strafbaar gestelde bescherming tegen belediging.

Voorzitter, het wordt tijd — en ik denk ook dat het tijd wordt om naar de afronding van mijn bijdrage te gaan, maakt u zich geen zorgen — om aandacht te besteden aan het derde onderdeel van het wetsvoorstel: de aanzienlijke beperking van de strafbaarstelling die artikel 267 van het Wetboek van Strafrecht brengt. De indiener van het wetsvoorstel wil de verhoogde strafmaat en het ontbreken van het klachtvereiste alleen nog bewaren voor ambtenaren in de strikte zin van de Ambtenarenwet. Laat ik beginnen bij de onderdelen 1 en 3 van het artikel. Voor zover onderdeel 1 gaat over het openbaar gezag, een openbaar lichaam of een openbare instelling vraagt de CDA-fractie zich af of de indiener bedacht heeft dat recente veroordelingen voor het beledigen van de politie, en dan niet een individuele diender maar het korps, daarmee tot het verleden behoren. En dan heb ik het dus niet over individuele politiemensen maar over het instituut. Daarmee bedoel ik bijvoorbeeld het optreden tegen de afkorting "ACAB", "all cops are bastards", op T-shirts. Is de indiener van mening dat de belediging van dit soort gezagen of openbare lichamen in het vervolg onder de bescherming van artikel 266 blijft vallen of gaat dat ook vervallen? Of zouden dit soort uitingen niet meer strafbaar moeten zijn? Is indiener bereid hierover advies te vragen aan de politie en aan andere relevante lichamen en instellingen?

Maar dan het pièce de résistance van het wetsvoorstel en van deze inbreng: het beperken van artikel 267 Wetboek van Strafrecht tot enkel en alleen hen die in de volksmond als ambtenaar worden betiteld, dus geen volksvertegenwoordigers of politiek bestuurders. Eerst dacht ik dat het hier ging om een foutje van de indiener, het iets te ruim hanteren van de zeis. Maar nee, uit zowel de memorie van toelichting als uit de nota naar aanleiding van het verslag blijkt dat de indiener bij vol verstand al diegenen die nu onder het begrip "ambtenaar" vallen maar niet ambtenaar zijn in de zin van de Ambtenarenwet, terugverwijst naar het algemene beledigingsartikel. Ik citeer de indiener: "Voor het overige is de initiatiefnemer uitgegaan van de Ambtenarenwet zoals die nu luidt. Dat impliceert inderdaad dat geen extra bescherming wordt geboden aan mensen die publieke werkzaamheden verrichten in dienst van een particuliere werkgever. Dat is echter nu ook al zo. In het programma Veilige Publieke Taak wordt dat onderkend. Daarom voorziet het programma in handreikingen voor het indienen van klachten".

Voorzitter. Welke handreikingen zijn dat? Ik ben aan de zijde van het OM jarenlang actief geweest in de praktische uitvoering van VPT, Veiligheid Publieke Taak, en ik weet hoe in dat programma allerlei maatregelen zijn genomen om te voorkomen dat de identiteit van de belaagde hulpverlener, publiek of privaat, in een politieproces-verbaal terechtkomt. Maar als er klacht moet worden gedaan, een persoonlijke wens tot vervolging, dan wordt het wel heel ingewikkeld anonimiteit te garanderen. Hoe ziet indiener dat voor zich en heeft hij hierover advies ingewonnen bij de verantwoordelijken voor het programma VPT dan wel bij de betrokken hulpdiensten? Zou hij dan meteen willen vragen of zijn aanname klopt dat VPT zich — ik citeer indiener — "richt op fysiek en verbaal geweld"? "Daarbij moet meer aan bedreigingen en intimidatie gedacht worden, dan aan enkel beledigingen". Hoe zit het dan met al die VPT-beledigingszaken die ik als officier van justitie heb gedaan, met dubbele of soms driedubbele boetes en eisen? Ik vraag dat, omdat iedereen snapt dat het begint bij beledigen en vanaf daar verdergaat. Door wie heeft indiener zich hier laten adviseren en is hij bereid de reikwijdte van het VPT-programma nogmaals te onderzoeken?

Voorzitter. De reden waarom ik dacht dat indiener een foutje had gemaakt, is dat met het zo strikte ambtenarenbegrip uit de Ambtenarenwet een groot aantal hulpverleners in particuliere dienst, de eerder door mij genoemde conducteur van de NV Nederlandse Spoorwegen, de buschauffeur van Connexxion — ik moet opeens aan de heer Teeven denken — maar ook een groot deel van het ambulancepersoneel — buiten de boot valt. Zou indiener bereid zijn om aansluiting te vinden bij het begrip "ambtenaar" in artikel 84 van het Wetboek van Strafrecht, waardoor deze onduidelijkheid direct tot het verleden behoort?

Het is op zich al merkwaardig dat indiener te rade gaat bij een andere wet, namelijk de Ambtenarenwet, om daar een definitie uit te lenen om die vervolgens te transplanteren naar het Wetboek van Strafrecht. Door aan te sluiten bij artikel 84 blijven al die mensen in de frontlinie verschoond van het klachtvereiste, kunnen zij zich onder de werking van het VPT-programma in relatieve anonimiteit verweren tegen beledigingen. En, voorzitter, op dit punt tot slot: zou indiener dan ook zo wijs willen zijn om expliciet te benoemen dat onder dat begrip "ambtenaar" van artikel 84 van het Wetboek van Strafrecht ook de burgemeester, de wethouder, het raadslid en al die andere politici en bestuurders blijven vallen? Natuurlijk, ook zij kunnen in het voorstel van indiener terugvallen op artikel 266, maar dan moeten zij een klacht indienen. En ik voorspel u, net zoals bij de Koning, dat bijna geen enkele politicus dat zal doen.

Als u mij toestaat, wil ik bij dit punt ook even reageren op wat mevrouw Buitenweg vroeg: wij moeten ons toch als politici en ambtenaren meer laten welgevallen? Dat ben ik helemaal met u eens, mevrouw Buitenweg, maar dat zit nu juist in die drietrapsbenadering van het feit belediging. In de tweede trap, in het maatschappelijk debat, wordt — laat ik het zo maar zeggen —gewogen dat wij politici zijn en dat we inderdaad misschien wel een dikkere huid moeten hebben dan tante Mien uit de Takkenstraat die ook haar mond opendoet. Maar het kan toch niet zo zijn dat we volledig onbeschermd zijn en dat wij mensen vragen raadslid te worden en dat zij zich vervolgens werkelijk voor alles moeten laten uitmaken? Natuurlijk is er artikel 266, maar als je beledigd bent en dan ook nog een klacht moet indienen, dan weten u en ik hoe heel de stad, heel het dorp daar ook nog een keer een mening over gaat vormen. Dat is de bescherming waarvan ik vind dat wij die, zeker met de komende verkiezingen, aan raadsleden en anderen moeten bieden.

Voorzitter. Laat ik samenvatten. Het CDA is tegen de afschaffing van de afzonderlijke strafbaarstelling van majesteitsschennis. Dit artikel, op deze speciale plek in het Wetboek van Strafrecht, markeert dat het gaat om het belang van de waardigheid van de Koning, niet om een privébelang. Stel niet verplicht het indienen van een klacht, want onder ministeriële verantwoordelijkheid zal het niet snel tot een klacht komen. Wij willen meedenken over het matigen van de strafmaat en het opnieuw beoordelen van de bijkomende straffen. Het afschaffen van artikel 118 en artikel 267 onderdeel 3, gericht op die buitenlandse staatshoofden en regeringsleiders, zullen we niet in de weg staan. Het verdient niet de schoonheidsprijs, maar wij zullen ons daar niet tegen verzetten.

Wij verzetten ons tegen de aanpassing van artikel 267 in die zin dat grote groepen particuliere hulpverleners een klacht moeten gaan indienen als zij vervolging ter zake belediging wensen. De CDA-fractie hoopt vurig dat de indiener ruimte ziet om zijn voorstel op dat punt aan te passen. Het zou van wijsheid getuigen ook bestuurders en volksvertegenwoordigers niet met het klachtvereiste op te zadelen.

Rest mij u te danken voor uw aandacht en de indiener sterkte te wensen bij de beantwoording van de vragen.

De heer Koopmans (VVD):

Misschien mag ik ook de heer Van Dam bedanken dat hij zijn expertise uit zijn vorige leven hier met ons deelt. Als ik hem goed heb begrepen, vindt hij inderdaad dat er ruimte is voor verlaging van de strafmaat. Die vijf jaar is veel te veel. Dat zei ik. Ik hoor hem dat eigenlijk ook zeggen. Hij zegt: het is ook erg belangrijk dat de Koning niet zelf een klacht moet indienen. Daar zijn we het, denk ik, ook over eens. Dan nog het punt dat de Koning ook niet de belediging zelf ervaren hoeft te hebben. Hij hoeft het niet eens zelf gehoord te hebben, maar soms zijn er mensen die dingen zeggen die echt niet kunnen. Dan hoeven we dat de Koning niet eerst te vertellen voordat het erg wordt. Dat vindt de heer Van Dam, als ik het goed begrijp. Nu staat in het amendement dat mevrouw Kuiken en ik hebben ingediend dus ook dat de Koning het niet zelf ervaren hoeft te hebben. Ziet de heer Van Dam dat met mij als het belangrijke punt? En kunnen we dan niet boven de vraag rijzen of het in dit of in dat artikel staat en gewoon samen zoeken naar een praktische oplossing?

De heer Van Dam (CDA):

Ik denk dat we inderdaad praktisch gezien misschien wel een heel eind bij elkaar kunnen komen, maar ons Wetboek van Strafrecht is niet een punnikknoopwerkje waar je naar gemak nog eens links of rechts een knoop in legt. Ons Wetboek van Strafrecht heeft een structuur, een indeling, en het ene hoofdstuk is het andere niet. Wat u doet, en redelijk opportunistisch doet, want ik heb ook al een bepaald feit aangewezen dat u er wel in laat staan, is dit: u haalt die belediging van het staatshoofd uit titel 2. Nogmaals, titel 2 gaat niet om de persoonlijke belediging, maar om de waardigheid van het staatshoofd. Natuurlijk zit daar een verband tussen, want als onze Koning — ik zal het eens zeggen — op Prinsjesdag in een zwembroek in de gouden koets gaat zitten, dan doet zijn persoonlijk optreden wel degelijk afbreuk aan de waardigheid van het staatshoofd. Daar zit natuurlijk een verband tussen. Maar de toetssteen, het criterium waar het om gaat, is niet die persoonlijke belediging. Als u dat artikel overplant van titel 2 naar titel 16, hebt u het misschien zelf niet door, maar dan verandert u wezenlijk het karakter van dat artikel. En daar verzet ik mij tegen. Ik snap werkelijk niet —en ik herhaal: ik snap werkelijk niet — waarom de VVD-fractie niet bereid zou zijn om met ons te praten over het in stand houden van artikel 111 en met D66 te praten ... Ik heb vanmorgen Trouw gelezen en laat ik hier verklappen dat ik iedere morgen Trouw lees, maar vandaag stond daar een interview in met de heer Verhoeven en die zei ook: het gaat mij vooral om die strafeis van vijf jaar, dat die naar beneden gaat. En meneer Verhoeven ...

De voorzitter:

Hij mag nog niks zeggen.

De heer Van Dam (CDA):

Nee, daar hebt u gelijk in, voorzitter, excuus. Maar daar gaat het om! Als wij overnight dat artikel verplaatsen naar een ander deel van het Wetboek van Strafrecht, doen wij de zaak meer kwaad dan u doorheeft.

De heer Koopmans (VVD):

Ik beschouw het als geen enkele vorm van belediging dat de heer Van Dam mij hier als opportunist wegzet. Dat is zijn goed recht.

De heer Van Dam (CDA):

Ik ben niet strafbaar hier.

De heer Koopmans (VVD):

Het is natuurlijk volledig onterecht, maar het is zijn goed recht om dat te doen. Waar het mij om gaat, is dat wij hier op zoek zijn naar een manier — ik denk dat ik de heer Van Dam daar naast mij vind — om de Koning te beschermen, en dan niet met vijf jaar gevangenisstraf — dat heeft hij helemaal niet nodig — maar op een praktische manier, zoals andere publieke dienaars. Het gaat er gewoon om dat hij niet zelf aangifte hoeft te gaan doen en dat hij ook die belediging niet eerst zelf gehoord hoeft te hebben voordat het erg is. Als we het daar dan samen over eens zijn, denk ik dat we best een praktische, pragmatische oplossing kunnen vinden, los van of het nu titel dit of artikel dat is. Samen, praktisch, want het gaat uiteindelijk om die dienaars van het publieke belang.

De heer Van Dam (CDA):

Ik denk dat de VVD een beetje last heeft van uitspraken die in het verleden zijn gedaan over dit artikel, vooral in het licht van het afschaffen van het beledigen van een buitenlands staatshoofd. Maar meneer Koopmans — ik zeg dat ook tegen de VVD-fractie in haar geheel — keer om, want u maakt het karakter van dit feit totaal anders. Nogmaals, als u het zet bij artikel 267 dan gaat het, meer dan in artikel 111, zoals nu, om de persoonlijke belediging van mensen en dat moeten we niet willen. Ik ga dat niet nog een keer uitleggen, want dan zou de voorzitter geheel terecht tegen mij zeggen: u herhaalt zich.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan de heer Markuszower namens de PVV.

De heer Markuszower (PVV):

Voorzitter, dank u wel. Laat ook ik beginnen met de initiatiefnemer te complimenteren met en te danken voor het opstellen van het voorliggende wetsvoorstel. Dit debat vanavond gaat niet over het wel of niet voorstander zijn van ons koningshuis. Dit debat gaat amper over de vrijheid van meningsuiting. Wat betreft die vrijheid van meningsuiting: de PVV staat voor een zo groot mogelijke vrijheid van meningsuiting voor alle Nederlanders. Eenieder moet zonder angst voor vervolging zijn of haar mening kunnen uiten. Meningen moeten niet worden gecriminaliseerd. In een open, vrije samenleving moet je kunnen zeggen wat je wilt en tegelijkertijd moet je ook tegen kritiek kunnen. In een samenleving waarin men vrij is om uit te delen, moet men ook in staat zijn om zo nu en dan te incasseren. Zelfs als dit als kwetsend wordt ervaren. De grens ligt wat de PVV betreft bij het aanzetten tot geweld.

Waar dit debat vanavond wel vooral over gaat, is het volgende. In Nederland bestaat een verbod — het is al door verschillende voorgaande sprekers gezegd — op het opzettelijk beledigen van personen. Het is een zogenaamd klachtdelict, wat wil zeggen dat degene die zich beledigd voelt aangifte kan doen. Het Openbaar Ministerie kan dan besluiten om tot vervolging over te gaan. De maximale straf is drie maanden gevangenis. Nu is het zo dat wanneer je bijvoorbeeld een politieagent beledigt, er een strafverzwaring van precies een derde bij kan komen en dat je wanneer je de Koning of een bevriend staatshoofd beledigt, zelfs vijf jaar de cel in kunt gaan.

Die zogenaamde strafverzwaringen op het enkelvoudig beledigen, worden met dit wetsvoorstel uit de wet gehaald. Op zich vindt mijn fractie dat een goede zaak. De initiatiefnemer stelt daarnaast voor om het strafverzwarende element bij het beledigen van bijvoorbeeld een burgemeester of politici en openbare instellingen ook te schrappen. Ook dat vindt mijn fractie een prima idee. In het voorliggende voorstel blijven categorieën bestaan die zich bij belediging extra beschermd weten door een strafverhogende werking. Beledig je bijvoorbeeld een politieagent of een militair, dan heb je nog steeds kans op die eerder genoemde strafverhoging met een derde. Ik vind dan dat een gerechtvaardigde vraag aan de initiatiefnemer is waarom hij — die vraag is door voorgaande sprekers misschien al op een andere manier gesteld — de Koning dan niet ook die extra bescherming gunt. Een amendement van de VVD'er Koopmans beoogt deze omissie te repareren. Ik hoor graag de reactie van de indiener op dit punt.

De D66-fractie, de indiener is afkomstig van die fractie, kan het niet laten om de eigen achterban goed te bedienen in dit wetsvoorstel. De indiener doet heel veel moeite om de rechters wel die genoemde extra bescherming te bieden. De Koning niet, de rechters wel. En dat vindt mijn fractie nou niet zo sympathiek en daarom hebben wij zojuist een amendement ingediend dat regelt dat rechters, net als bijvoorbeeld politici, een beetje een dikkere huid moeten krijgen. Geen extra beschermingsconstructies voor de rechtsprekende macht. Ook niet voor ons, de wetgevende macht, dus ook niet voor hen. Rechters mengen zich in het publieke debat, dus gelijk aan ons, Kamerleden, en gelijk aan bijna ieder ander in Nederland moeten zij ook tegen een stootje kunnen.

Nu de figuur van het bevriende staatshoofd. Terecht wil de initiatiefnemer artikel 118 en 119 van het Wetboek van Strafrecht schrappen. Bevriende staatshoofden moeten niet extra beschermd worden wat betreft belediging. De PVV wil net als de initiatiefnemer van deze extra bescherming voor bevriende staatshoofden af. Wij willen niet dat lichtgeraakte buitenlandse leiders via de rechter de Nederlandse vrijheid van meningsuiting kunnen aantasten. Graag vraag ik aan de indiener of hij mogelijkheden ziet het recht van bevriende staatshoofden zich te beroepen op artikel 266, de enkelvoudige belediging, in te perken. In dat kader merk ik op, en daarop vraag ik een reactie van de indiener en de minister, dat ook niet-bevriende staatshoofden of mogelijk zelfs alle niet-Nederlanders zich kunnen beroepen op artikel 266. Graag de mening van de indiener en de minister. Ziet de indiener mogelijkheden te regelen dat in de toekomst alleen de inwoners van Nederland een beroep kunnen doen op artikel 266 van het Wetboek van Strafrecht?

Dan nog één technische vraag. Zoals gesteld is artikel 266 een klachtdelict. Van voorgaande sprekers begrijp ik dat het OM wellicht ook zelfstandig aangifte kan doen. Ik kan dat niet goed in de wet terugvinden, maar misschien kan de indiener mij een beetje helpen. Daarom deze vraag, die dus misschien onterecht is, maar die ik toch stel: hoe zorgt de initiatiefnemer ervoor dat ook het OM zelfstandig tot vervolging over kan gaan als de politie of het Openbaar Ministerie belediging onder artikel 267 van het Wetboek van Strafrecht waarneemt? Waarom moet de Koning of de militair per se zelf aangifte doen van de belediging? Kan de officier van justitie niet voor die bepaalde categorieën ook zelfstandig tot vervolging overgaan indien uw wetsvoorstel wordt aangenomen? Op dit punt graag een reactie van de indiener en ook graag van de minister.

De voorzitter:

Laatste vraag, de heer Groothuizen.

De heer Groothuizen (D66):

Ik dacht nog twee, voorzitter, maar u zult beter geteld hebben.

Kan meneer Markuszower uitleggen op basis waarvan hij tot de conclusie komt dat rechters zich in het publieke debat mengen?

De heer Markuszower (PVV):

Allereerst door uitspraken te doen. Die zijn openbaar. Dat is het publieke debat. Laat dit ook een uitnodiging van mij zijn dat zij zich meer gaan mengen in dat publieke debat. Zoals u weet, ben ik er groot voorstander van dat rechters gekozen zullen worden, elke vier jaar. Ik heb daar ook een motie voor ingediend. Volgens mij heeft uw fractie die na lange twijfel niet gesteund. Maar indien rechters gekozen zouden worden, zouden zij zich dus elke vier jaar moeten laten kiezen. Dat is een uitgelezen moment waarop zij zich moeten mengen in dat publieke debat, anders lijkt het me heel lastig voor hen om gekozen te worden. Dus in dat kader past het. In dat kader ben ik redelijk consequent. Zolang die verkiezingen nog niet georganiseerd zijn, zolang die motie nog niet wordt aangenomen door deze Kamer en nog niet tot wet wordt verheven, kunnen rechters zich mengen in het publieke debat. Ik vind dat ze dat nu te weinig doen, maar door hun uitspraken zijn ze wel onderdeel van het publieke debat.

De voorzitter:

U heeft gelijk: nog één vraag.

De heer Groothuizen (D66):

Dan concludeer ik dat de heer Markuszower meent dat rechters aan het publieke debat meedoen door hun vonnissen — wat ze nu juist niet doen; ze spreken alleen door hun vonnissen — maar dat hij rechters de extra bescherming zou willen onthouden, met daaraan gekoppeld een uitnodiging om dat wel te gaan doen. Ik kan er werkelijk geen touw meer aan vastknopen.

De heer Markuszower (PVV):

Ik ben van mening dat rechters, als zij goede uitspraken doen middels hun vonnis en zij die publiekelijk verdedigen, zichzelf extra beschermd zullen vinden. Ik ben van mening dat er nu veel onbegrip is over sommige vonnissen. Ik denk dat het de rechterlijke macht goed zou doen als zij die vonnissen zelf zouden verdedigen in het publieke debat. En daar nodig ik ze elke dag toe uit.

Dank u wel. Succes met de beantwoording en het verdere traject van de wet.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan ga ik naar de heer Segers namens de ChristenUnie.

De heer Segers (ChristenUnie):

Mevrouw de voorzitter. Allereerst een warm woord van waardering; dat meen ik oprecht. Nu moet de heer Verhoeven niet een beetje verlegen gaan lachen. Het is een oprecht woord van waardering voor het initiatief dat hij heeft genomen en voor de tijd die hij erin heeft gestoken. Hij vindt het blijkbaar een belangrijk onderwerp. Zijn portefeuille wordt steeds breder. Maar in alle ernst: er zit veel werk in en ik weet dat het veel tijd kost. Ik dank hem voor de moeite die hij daarin gestoken heeft.

D66 wil af van het verbod op majesteitsschennis. Dat is helder. Dat past ook heel goed in de traditie van majesteitsstennis die D66 geregeld schopt. Eens in de zoveel tijd komt er toch een koningshuisgerelateerd onderwerp op, en dit keer is dat majesteitsschennis.

De inspanning oogst dus oprecht mijn waardering, maar met de inhoud — en dat begrijpt de heer Verhoeven vast — heeft de ChristenUniefractie iets meer moeite. Overigens ontroerend dat de heer Van Raak zich zorgen maakt over de cohesie binnen de coalitie. Ik vind het echt mooi. Maar je wilt links en rechts inderdaad verbinden, en als links zich dan wil inspannen om de coalitie vooral bij elkaar te houden, dan kan ik hem geruststellen. De coalitie zal zeker op dit punt niet uit elkaar spatten, al zullen wij wellicht anders gaan stemmen.

Mevrouw de voorzitter. Voordat ik naar de drie onderwerpen ga, sluit ik mij aan bij de vraag die collega Van Dam heeft gesteld over de consultatie. Ook mij viel het op dat het Openbaar Ministerie niet om advies is gevraagd. Maar het voorliggende raakt ook de positie van ambtenaren. Dus het zou heel goed zijn om hun vertegenwoordigers te vragen. Het past bij de democratische traditie van D66 om dat toch een beetje breder te trekken, om input te krijgen van anderen in de samenleving en om wellicht ook tegengesproken te worden. Het hoort bij een goede voorbereiding van een wet dat je je ook laat tegenspreken en om input vraagt. Dus mijn warme aanmoediging om dat tussen nu en de eerste termijn van de indiener toch nog een keer in overweging te nemen.

De voorzitter:

Voordat u verdergaat, de heer Van der Staaij.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik sloeg aan op de zorgen van de SP over de coalitie. Ik heb die zorgen inderdaad ook niet zo. Maar ik zat wel nog even door het regeerakkoord te bladeren. Daarin staat dat we bepaalde bepalingen over belediging erin moeten houden en dat er soms zelfs iets bij moet. Waarom hebben ChristenUnie en CDA niet ook dit artikel over majesteitsschennis overeind weten te houden in het regeerakkoord? Want ook de ChristenUnie en het CDA vinden dit belangrijk.

De heer Segers (ChristenUnie):

Soms maak je een inschatting aan tafel en dan zegt je — zoals de premier zou zeggen — "ragfijn politieke gevoel" dat je niet helemaal tot elkaar komt. Bij dit punt was de inschatting dat dat inderdaad weleens heel lastig zou kunnen zijn. Toen hebben we besloten om dat aan de vrije krachten van de Kamer over te laten. Met de kracht van argumenten — collega Van Dam heeft net een gloedvol betoog afgestoken — zou het zomaar kunnen zijn dat de bezwaren die in ieder geval bij ons leven, breder gedeeld worden.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik begrijp dus dat er nog goede hoop is dat een Kamermeerderheid met de kracht van de argumenten alsnog hiervan overtuigd kan worden.

De heer Segers (ChristenUnie):

Dat zou zomaar kunnen. Dan is er nog de Eerste Kamer, waar met nog meer bedachtzaamheid geoordeeld wordt. De heer Verhoeven is er dus nog niet. We gaan het zien. Stap voor stap gaan we door dit proces.

Mevrouw de voorzitter. Er zijn drie elementen: de positie van de Koning, bevriende staatshoofden, en publieke instituties en ambtsdragers. De indiener van het wetsvoorstel stelt voor om de bijzondere bescherming te schrappen die het Wetboek van Strafrecht bij opzettelijke belediging verleent aan bijvoorbeeld de Koning. Het gevolg van dit voorstel is onder andere dat een ambtenaar straks meer bescherming krijgt dan de Koning. Dat past misschien in een bepaalde traditie, maar dat verbaast mij wel. Waar Nederland in toenemende mate verdeeld is geraakt, is het koningshuis een belangrijk symbool van eenheid en saamhorigheid. Het verbindt ons met ons gezamenlijke verleden en het verbindt ons met elkaar.

Daarom is het koningshuis volgens de ChristenUniefractie een zegen. Ook de Raad van State stelt dat de Koning als bijzonder symbool van de nationale gemeenschap een belangrijke rol vervult. Collega Van Dam haalde het citaat volgens mij ook al aan: "Juist in een tijd waarin visies op de Staat en levensbeschouwelijke en culturele achtergronden uiteenlopen, worden gemeenschappelijk beleefde waarden en normen belangrijker. Dat geldt a fortiori voor de Koning als bijzonder symbool van de nationale gemeenschap."

Ik sluit me daar graag bij aan. Juist in die belangrijke functie van het instituut van het Koninklijk Huis is de noodzaak gelegen om voorzichtig met de leden daarvan om te gaan. Het voorstel om de bijzondere bescherming van de Koning in z'n geheel te laten vervallen, staat daar haaks op. Ik begrijp ook niet waar het voor nodig is. Waar is die urgentie in gelegen? Dat zou ik graag van de indiener horen. Wij zien die urgentie in ieder geval niet. Sterker nog, wij vinden dat het van belang is om die bijzondere bescherming in stand te houden. Vandaar ook dat wij samen met de fracties van het CDA en de SGP een amendement hebben ingediend om het koningshuis die speciale bescherming te laten behouden.

Zou de indiener eens de procedure kunnen schetsen voor de Koning, als die aangifte doet? Hoe stelt de indiener zich dat voor? Is dat inderdaad fysiek aangifte doen, of is dat anderszins aangifte doen? Moet de Koning naar de rechtszaal? Moet hij een advocaat inhuren? Schets dat hele proces nog eens van hoe de Koning zich kan verdedigen als hij beledigd wordt.

Mevrouw de voorzitter. Dan het tweede punt: bevriende staatshoofden. De indiener stelt ook voor om de bijzondere bepaling met betrekking tot het beledigen van een bevriend staatshoofd te schrappen. Dat betekent niet dat opzettelijke belediging straffeloos is, maar wel dat voor vervolging een klacht van het slachtoffer is vereist. Ik voel, gezien de recente geschiedenis —verschillende collega's hebben bijvoorbeeld al gerefereerd aan Erdogan en aan wat zich in Duitsland heeft afgespeeld — wel sympathie voor dit onderdeel. Tegelijkertijd hoor ik graag van de minister hoe hij dit waardeert.

Mevrouw de voorzitter. Dan het derde punt: publieke instituties en ambtsdragers. De bijzondere bescherming in de vorm van een verhoogde strafmaat voor ambtenaren in functie wordt beperkt. Daarmee komt voor onder anderen volksvertegenwoordigers, ministers, staatssecretarissen, de Nationale ombudsman, maar ook volksvertegenwoordigers in bijvoorbeeld gemeenteraden, de bijzondere bescherming te vervallen. Ik wil de indiener vragen naar de ratio hierachter. Maakt hij hier niet een denkfout door de bescherming van personen, die tegen een stootje moeten kunnen — dat ben ik met hem eens; ook ik moet tegen een stootje kunnen — te verwarren met de bescherming van instituties en ambten die van belang zijn voor het goed functioneren van de overheid? Het gaat dus niet om de bescherming van mijzelf, maar wel om de bescherming van bijvoorbeeld het ambt van volksvertegenwoordiger.

Het introduceren van een klachtvereiste voor publieke instituties en ambtsdragers roept bij mijn fractie echt vragen op. Ook de Raad van State zet hier vraagtekens bij. Bij belediging van publieke gezagsdragers in functie ligt de nadruk niet op de bescherming van de persoon van de gezagsdrager zelf, maar op de bescherming van de publieke ambten en daarmee verbonden het belang van het goed functioneren van de overheid. En het goed functioneren van de overheid staat onder druk, dus dat maakt de vragen die ik stel nog eens extra indringend. Ik zou namelijk juist het tegenovergestelde willen beweren: juist in een tijd dat verwevenheid tussen bijvoorbeeld onderwereld en bovenwereld op de loer ligt, het steeds moeilijker wordt om goede raadsleden te werven en bedreiging van burgemeesters steeds vaker het nieuws haalt, is die bescherming op z'n plaats. Waarom kiest de indiener dan voor het verkleinen van die bescherming? Is dat niet het verkeerde signaal op het verkeerde moment?

De indiener verkleint in het wetsvoorstel ook de kring van personen die onder het begrip "ambtenaar" vallen. Wat betekent dit voor de conducteur die beledigd wordt? Wat betekent dit voor het ambulancepersoneel dat bij een private onderneming werkt? Worden zij niet meer beschermd door een preventieve werking van een verhoogde strafmaat? Is dat het signaal dat de indiener wil afgeven? Graag een toelichting op dit punt.

Mevrouw de voorzitter. Mijn fractie is allesbehalve overtuigd van nut en noodzaak van dit wetsvoorstel, maar we zien de beantwoording door de indiener met belangstelling tegemoet. We zien uit naar het vervolg van dit debat.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Segers. Dan geef ik nu het woord aan mevrouw Buitenweg namens GroenLinks.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Dank u wel, mevrouw de voorzitter. Ik heb inmiddels een blaadje waar zo veel op staat, dat ik hoop dat ik alles nog coherent kan behandelen, maar heel veel van mijn punten zijn natuurlijk ook al door collega's aangeraakt. Het lijkt me leuker om daarop te reageren, dan een heel betoog af te steken.

Vooraf wil ik zeggen in reactie op de heer Markuszower dat het wat mij betreft wel degelijk gaat om de vrijheid van meningsuiting, in ieder geval om de principes, want die bespreken we met elkaar, al zijn er inderdaad jaarlijks niet zo ontzettend veel zaken op het gebied van majesteitsschennis. Het gaat om het principe dat mensen hardop moeten kunnen uitdragen wat ze vinden, zeker ook ten opzichte van overheidsinstellingen, die toch een speciale machtspositie hebben. De macht moet bekritiseerd kunnen worden.

Ik wil de indiener, de heer Verhoeven, heel hartelijk danken. Hij zit daar met een mooie koningsblauwe das. Mijn dank is, anders dan bij sommigen het geval is, geen stinker voor de moeite maar een oprechte dank voor het agenderen en het uitwerken van dit idee. Ook dank voor het opnemen van een wijziging ten opzichte van het vorige voorstel. Althans, er staat nu nadrukkelijk in dat ook rechters bescherming moeten hebben. Ik denk dat dat terecht is, omdat — ik zeg dit ook in de richting van de heer Markuszower — rechters zich op dit moment niet kunnen beschermen. Rechters hebben een oordeel in een bepaalde zaak en gaan dat oordeel niet uitgebreid motiveren. Er is een speciale persrechter die toelichting geeft, maar het is niet aan de rechters zelf om zich helemaal in het publieke debat te mengen. Zij kunnen zich niet beschermen en dienen daarom beschermd te worden door de overheid, die hun een taak heeft toebedeeld.

De heer Markuszower (PVV):

Is mevrouw Buitenweg het met mij eens dat formeel rechters niets in de weg staat om hun vonnissen zelf toe te lichten? Is zij bekend met televisieprogramma's als Kijken in de Ziel waarin rechters uitgebreid zaken hebben gemotiveerd, ook hun eigen zaken? Het is dus geen verbeeldingsfiguur wat ik schets, het is reëel en ook daadwerkelijk gebeurd dat rechters hun eigen vonnissen en vonnissen van collega-rechters in het publieke debat, op tv, hebben besproken.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Als mensen op televisie zaken vertellen, kunnen ze daar rustig op worden aangesproken, maar volgens mij leggen ze doorgaans geen verantwoording af over een specifiek vonnis en vertellen ze niet de ins en outs van een bepaald vonnis. Als zij beledigd worden, moeten zij beschermd worden. Zo zit het volgens mij in elkaar, vandaar dat ik het logisch vind dat de heer Verhoeven de stap heeft genomen om het in dit voorstel op te nemen.

Wie vallen er nu wél onder de categorie ambtenaren die extra bescherming nodig heeft? Ik lees in het amendement van de heer Koopmans en mevrouw Kuiken dat ook politici en ministers eronder moeten vallen. Daar hebben we het net even kort over gehad. Ik vind dat wel moeilijk te rijmen met het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Ik heb geluisterd naar wat de heer Van Dam zegt. Hij zegt: uiteindelijk zijn er allerlei checks-and-balances ingebouwd, waardoor het vaak niet tot vervolging komt. Maar het gaat niet alleen daarom. Er gaat natuurlijk toch een bepaald chilling effect van uit. Als er een wet is die zegt dat dit extra strafbaar is, dan heeft dat een normerend effect. Er is een afschrikwekkende werking. Het hele idee van het opnemen van die extra verzwaring van de straf is ook dat er een afschrikwekkende werking is. Dat is ook wat wij duidelijk willen maken aan mensen. Wij willen aan mensen duidelijk maken dat ze niet beledigend moeten optreden tegen politie, tegen ambulancepersoneel, tegen brandweermensen.

Die afschrikwekkende werking is van belang, maar dat is juist wat ik niet wil voor politici. Ik wil niet dat mensen zeggen: wij houden ons maar in in wat wij zeggen tegen politici of tegen ministers, want de wet zegt dat we daar een extra straf voor riskeren. Juist vanwege die afschrikwekkende werking zeg ik dus dat dit niet logisch is. Het is wel logisch dat die bescherming aan ambtenaren toekomt aan wie wij bepaalde taken toedelen, die face to face met mensen zitten en die zich niet zo makkelijk publiekelijk kunnen verdedigen. Voor ons is die afschrikkende werking niet nodig en zelfs juist contraproductief.

De heer Van Dam (CDA):

Vindt mevrouw Buitenweg dat nou ook echt als het gaat om grove beledigingen? Dan hebben we het dus niet over politieke standpunten. Wij weten allemaal dat ons dat overkomt. Vindt u nou echt dat wij omdat wij dit publieke ambt bekleden ... Nee, ik wil het geeneens op mijzelf betrekken: vindt zij dat raadsleden, die dat naast hun werk doen, dan geen extra bescherming mogen hebben? Dat is toch een publiek belang, nog even los van het ontbreken van dat klachtvereiste. Ik kan u daar echt niet in volgen, want — en dan spreek ik de heer Van Staaij na — ik heb niet het idee dat nu in Nederland iedereen sidderend in zijn bedje ligt te denken: o, gos, ik mag niks zeggen, want voor je het weet, sluit de overheid mij jaren op. Domela hebben we gehad, dacht ik.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Maar het gaat ook over de systematiek. Ik heb ook goed geluisterd naar de opmerking van de heer Segers van de ChristenUnie over de bescherming die raadsleden juist ook nodig hebben. Dat denk ik ook, zeker bij ondermijning, wat in bepaalde gemeenten voorkomt. Ik heb wel vaak het idee dat dan vooral fysieke bescherming nodig is. Als er ernstig beledigd wordt, kan je daar natuurlijk zelf ook aangifte van doen. Bij ernstige belediging, als het heel erg uit de klauwen loopt, als mensen zich bedreigd voelen is dat natuurlijk ook een taak voor de overheid. Het gaat mij om het volgende. Bij gewone beledigingen kan nu namens ons een klacht worden ingediend, terwijl ik denk dat wij als politici in het publieke domein ook het nodige moeten kunnen incasseren. Ik ben er wel voor dat er speciale bescherming komt voor ambtenaren, voor rechters, voor politiemensen, voor ambulancepersoneel, maar ik heb dus inderdaad geen behoefte aan extra bescherming voor ons ten opzichte van de bescherming die gewone burgers in het publieke debat genieten.

De heer Segers (ChristenUnie):

Toch even op dit punt. Ik heb dan een wethouder, een burgemeester of een raadslid voor ogen dat voor een zaal gaat staan vol mensen die boos zijn, vanwege de komst van een azc bijvoorbeeld. Dat zijn dappere mensen die namens de gemeenschap daar staan en die van alles naar hun hoofd geslingerd krijgen. Inderdaad, je moet tegen een stootje kunnen. Je moet echt een dikke huid hebben en die ontwikkel je vanzelf als je maar lang genoeg in de politiek zit, dus dat komt wel goed. Maar er kan een moment zijn dat het extra kwetsbaar is als diegene dan ook nog eens zelf die stap moet gaan zetten en moet zeggen: nu voel ik me echt beledigd. Dat maakt hem extra kwetsbaar, terwijl we ook kunnen zeggen: het gaat echt om het ambt, het gaat echt om de functie die iemand vervult en het is de functie waarin hij voor die zaal staat die beschermd moet worden, want je zou er maar staan. Even reflecterend: is dat niet een overweging die ook voor de fractie van GroenLinks nog relevant kan zijn?

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Ik snap heel goed wat u zegt. Ik voel ook mee, want ik ken al die zaaltjes in Amsterdam. Ik zie mensen daar ook worstelen om in overleg met burgers hun standpunt naar voren te brengen. Er komt dan heel veel weerwoord en dat is zeker niet altijd prettig. Ik voel dus mee en ik herken ook de dreigende sfeer die daarvanuit kan gaan. Uw punt is ook wel terecht, maar er is ook een ander punt, namelijk dat je in debat gaat. U gaat niet alleen met de collega's hier in debat, maar ook met de collega's buiten de zaal. Dan ontstaat er soms ook een ongelijk speelveld. Naast de ongelijkheid die u nu schetst, is er ook een ongelijkheid als je die extra bescherming juist wel biedt. Dat is dan de ongelijkheid tussen politici die met burgers in debat gaan, waarbij de een extra bescherming krijgt en de ander niet. Het is kiezen en ik kies ervoor om juist politici die zich publiekelijk kunnen beschermen, niet extra bescherming te bieden ten opzichte van burgers.

De heer Segers (ChristenUnie):

Het gaat er niet om dat zij extra bescherming nodig hebben, maar het gaat erom dat dat ambt beschermd wordt en dat zij in hun functie zo kunnen functioneren dat zij het algemeen belang, het publieke belang kunnen dienen. Vorige week was er een issue in Drenthe, waar een gedeputeerde staat voor de plaatsing van windmolens. Dat leverde hem een karikatuur of een cartoon op, waarin hij als een soort nazibeul werd afgebeeld. Als hij daar ook nog een keer zelf achteraan moet gaan, dan is dat olie op het vuur gooien. Als hij beschermd wordt in die functie, vanwege het moeilijke besluit dat hij moet nemen, en beschermd wordt door anderen, dan maakt hem dat krachtiger. Het is een punt van overweging dat ik nog even voor wil leggen. Ik zie dat mevrouw Buitenweg dat in overweging wil nemen. Het gaat om het publieke domein en het ambt. Het gaat niet om tere zieltjes of om lange tenen, want daar ben ik niet zo in geïnteresseerd.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Dat is waar. Ik wil een ander punt in overweging geven, bijvoorbeeld voor deze persoon die afgebeeld is als een windmolennazi, als ik u goed begrijp. Voor deze persoon wordt besloten dat het vervolgd wordt. Dat kan voor die persoon onprettig zijn, omdat daarmee heel publiek is hoe die wordt afgebeeld. Als dat niet vereist is, kan het ook zijn dat zo iemand niet vervolgd wordt, zodat er veel minder publieke bekendheid aan wordt gegeven. Ik vind dat een vereiste dat je zelf die klacht moet indienen, bescherming kan bieden, juist voor publieke figuren.

De heer Van Dam (CDA):

Ik wil toch even helderheid geven over hoe het gaat. Mensen zullen toch zelf aangifte moeten doen. We hebben het over die klacht. Als iemand geen aangifte doet of als er door de provincie Drenthe geen aangifte wordt gedaan namens iemand, enzovoorts, dan zal er ook niet snel tot vervolging worden overgegaan. Het essentiële onderdeel is hier nu de klacht. Omdat de heer Markuszower ook vroeg hoe dat gaat, denk ik dat het goed is dat we weten hoe dat loopt.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Mijn voornaamste punt is, zoals ik net ook al heb gezegd, dat de bedoeling van deze wet is dat er een afschrikwekkende werking van uitgaat, dus dat je ervoor wil zorgen dat mensen zich terughoudend opstellen. Dat is de bedoeling en dat willen we ook. We willen dat mensen niet in onheuse bewoordingen spreken tegen mensen van de politie, de brandweer of de ambulances, dus een terughoudende werking. En dat botst met het debat dat wij wel willen en waar wij als politici volledig open over moeten zijn. Het is die mix waar ik ongelukkig van ben. Ik denk dat wij ons als politici niet op dezelfde lijn moeten stellen als hulpverleners of ambtenaren. Laten wij erkennen dat wij een andere rol hebben, zoals het Europees Hof voor de Rechten van de Mens elke keer heeft gezegd. In die lijn zeg ik dat ambtenaren en hulpverleners extra bescherming nodig hebben, maar wij als politici niet. Wat mij betreft vallen de politieke bestuurders daar ook onder.

Die extra weerbaarheid die ik verwacht van ons, geldt wat mij betreft ook voor de hele categorie openbare lichamen. Dat las ik ook in het voorstel van de heer Verhoeven, maar ik zag dat in een amendement van mevrouw Kuiken en de heer Koopmans het openbaar gezag en openbare lichamen weer in artikel 267 worden teruggeplaatst. Dan denk ik: is onze democratie werkelijk zo broos dat mensen zich niet ruw mogen uiten over bijvoorbeeld het parlement? De heer Van Dam zei dat de monarchie echt de moeite van het beschermen waard is. Dat is dit parlement zeker ook. Maar dat wil niet zeggen dat we niet ook heel stevige tegenwind kunnen incasseren. Ik denk dat het beschermd moet worden in de discussie met elkaar en niet door een strafverzwaring in een artikel, dus wat mij betreft volgt de fractie van GroenLinks het voorstel van de heer Verhoeven.

Ik heb wel gemerkt dat het moeilijk is om het lijstje van de ambtenaren helemaal goed rond te krijgen. Dat heb ik ook al aan de heer Verhoeven laten weten. Het lijkt erop dat er, zeker door die politieke ambtsdragers eruit te halen, een soort uitzondering op een uitzondering komt, waardoor niet al te duidelijk is wie er beschermd wordt, bijvoorbeeld het ambulancepersoneel. Ik vraag hem of hij een precieze lijst kan geven van welke mensen dan beschermd zouden zijn en wie een publieke taak hebben en niet beschermd zouden zijn.

Ik vind het opvallend dat bij niemand in dit huis de bevriende staatshoofden op extra bescherming kunnen rekenen. Bij ons ook niet als GroenLinks, maar ook niet bij de heer Koopman.

De voorzitter:

"Koopmans" met een s.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

"Koopmans", dat staat hier ook. Dat zou tot de bijzondere situatie kunnen leiden dat demonstranten die van zich willen laten horen op een staatsbanket waar zowel Koning Willem-Alexander als president Poetin aanwezig zijn, heel goed moeten nadenken op wie zij hun borden richten. Ik hoor graag van de indiener van het wetsvoorstel en ook van de minister of zij een dergelijk verschil, dat nu toch zeker lijkt te ontstaan gezien de meerderheid in dit parlement, te rechtvaardigen vinden, zowel vanuit de systematiek van ons stelsel als in de diplomatieke verhoudingen.

Dan tot slot het klachtvereiste. Daar hebben wij het al veel over gehad. De vraag die voorligt, is of de Koning zelf aangifte moet doen. Nou, het goede nieuw is, zoals wij al met elkaar hebben geconstateerd, dat hij het kan. Op verschillende momenten heeft de Koning aangifte gedaan tegen mensen of tegen bijvoorbeeld bladen. Daarbij is hij ook niet op de fiets naar het politiebureau getogen. Het Koningshuis is een instituut en ook een instituut kan aangifte doen. De Koning kan iemand machtigen. Dat geldt ook voor het parlement. Ik heb gezegd dat het parlement wat mij betreft niet als instituut extra bescherming kan hebben, maar als er een probleem zou zijn, kan ik mij voorstellen dat ook de voorzitter iemand kan machtigen om naar het politiebureau te gaan. Je moet het volgens mij meer in die situatie schetsen. Daarnaast is er nog het civiele recht en daar weet de Koning zich nu ook al danig te weren.

De heer Koopmans (VVD):

Het is nog niet helemaal duidelijk. Vindt mevrouw Buitenweg nou dat de Koning minder bescherming moet genieten dan een ambtenaar?

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Ik vind dat de Koning net zoveel bescherming verdient als het parlement.

De heer Koopmans (VVD):

Het parlement is niet iets dat als zodanig naar het politiebureau gaat. Dat was blijkbaar heel gezellig, maar ik denk niet dat wij dat gaan doen. Het gaat erom dat in het voorstel van de heer Verhoeven er nog steeds de categorie dienaars van het publiek blijft. Hoe u die ook definieert, op uw manier, mevrouw de voorzitter, de manier van mevrouw Buitenweg of de mijne, die categorie blijft bestaan. Mensen die het publiek belang dienen. Zegt mevrouw Buitenweg nu: de Koning behoort niet tot de categorie mensen die het publiek belang dienen?

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Nee. U hebt mij goed gehoord. Ik vind dat ook wij als politieke ambtsdragers niet die extra bescherming verdienen. Ik zeg dat hulpverleners die extra bescherming krijgen. Wij als politici en politiek bestuurders krijgen die wat mij betreft niet. De Koning valt daar ook onder. Hij kan via de ministeriële verantwoordelijkheid beschermd worden. Wat mij betreft, krijgt de Koning dezelfde bescherming die wij als politici krijgen. Dat is dus een lagere bescherming dan voor hulpverleners. Dat klopt.

De voorzitter:

De heer Van Dam, een laatste interruptie.

De heer Van Dam (CDA):

Ja, uw boekhouding is de mijne.

De voorzitter:

Ja hoor, ik houd het bij.

De heer Van Dam (CDA):

Ik hoor mevrouw Buitenweg zeggen dat de Koning op dezelfde wijze beschermd moet worden als het parlement. Nu is het zo dat in Titel II, dus vooraan in het wetboek, ook het parlement op een aantal beschermingsdingen, zoals het verstoren van de vergadering, het laten ontploffen van het gebouw en meer van dat soort dingen ...

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

GroenLinks is er niet voor om de Koning te laten ontploffen.

De heer Van Dam (CDA):

Als u hier zegt dat u de Koning dezelfde bescherming wilt geven als het parlement, zou het toch logisch zijn dat u die belediging van de Koning houdt in datzelfde gedeelte van het wetboek als waar nu ook het parlement beschermd wordt? Mag ik hieruit afleiden dat u bereid zou zijn om daarover na te denken, wellicht met terugbrenging van de strafmaat en andere dingen?

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Wat ik wilde aangeven, is dat ik vind dat de positie van de Koning een machtsinstituut is. Het gaat niet om de persoon. Het gaat om een instituut. Wij moeten erover kunnen debatteren wat wij daarvan vinden. De Koning moet ook weerbaar zijn of het instituut Koning moet weerbaar zijn, net als het parlement. Daarbij past niet dat chilling effect; daarbij past niet die terughoudendheid die je juist introduceert door in een wet te bepalen dat een verzwaarde straf staat op het beledigen van iemand. Dat is wat ik wilde zeggen. Ik vind dat die extra bescherming juist toekomt aan de mensen die wij een taak geven om uit te voeren zonder dat zij de mogelijkheid hebben zich te beschermen. Maar wij als politieke ambtsdragers kunnen onszelf beschermen, en ook de Koning, via de ministers, kan zichzelf beschermen. Ik denk dat wij onszelf niet in een betere positie moeten plaatsen, maar dat de focus moet liggen op de bescherming die wij bieden aan de politie, aan de hulpdiensten, aan het ambulancepersoneel. Daarover heb ik alleen maar aan de indiener gevraagd om iets meer helderheid te verschaffen over die categorieën. Ik denk dat wij dat zelf prima verder af kunnen handelen.

De voorzitter:

Tot slot, de heer Van Dam.

De heer Van Dam (CDA):

U brengt de Koning niet in een betere positie. U brengt de Koning hiermee in een slechtere positie.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Nee, niet in een slechtere positie ten opzichte van u.

De heer Koopmans (VVD):

Ik vraag het mevrouw Buitenweg echt en serieus. De Ombudsman, die goed werk doet en die voor zijn werk namens ons zijn mening geeft over van alles, wilt u wel beschermen. De Koning, die goed werk doet namens ons allemaal, wilt u niet beschermen. De Ombudsman geeft zijn mening; dat is zijn beroep. De Koning geeft zijn mening niet; in zijn beroepsomschrijving staat dat hij zijn mening niet geeft, behoudens in de troonrede. De Koning is er niet om zijn mening overal te geven. De Ombudsman wel. U zegt: we gaan de Ombudsman beschermen, maar de Koning niet. Meent u dat echt?

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

U zegt dat de Koning zijn mening niet geeft omdat het een instituut is. Dat ben ik met u eens. Het is dat instituut dat juist ook bekritiseerd moet kunnen worden. En daar moeten we namelijk met elkaar iets van kunnen zeggen: willen we de monarchie nou wel of willen we die niet? Dat kan soms in heftige bewoordingen gaan. Dat is inderdaad een heel andere functie dan die van de Ombudsman. Dus, ik ben het met u eens dat het een heel andere functie is. Maar juist de Koning is niet alleen de man. Het instituut moet besproken kunnen worden. Dat moet ook weerbaar zijn. De heer Van Dam gaf een aantal bewoordingen weer van mensen die tegen de monarchie hadden geprotesteerd. Die hoef ik hier allemaal niet te herhalen. Dat ging natuurlijk niet over de persoon zelf, maar over het instituut. En ja, ik vind dat we daar frank en vrij de discussie over moeten aangaan. Dat kan af en toe vrij ruw zijn, maar ik denk dat de instituties die wij in Nederland hebben, echt wat verder geëvolueerd zijn sinds 1881. Nederland is niet zo fragiel en we kunnen een institutionele discussie aan zonder dat we bang hoeven te zijn dat het hele kaartenhuis in Nederland in elkaar stort.

De voorzitter:

Dank u wel.

Dan ga ik nu naar de heer Groothuizen namens D66.

De heer Groothuizen (D66):

Dank u wel, voorzitter. Ik moest nog even glimlachen om de opmerking van de heer Koopmans zo-even: met het hele parlement naar het politiebureau gaan. Als je sommige parlementariërs beluistert en ziet hoe snel ze gekrenkt zijn, zou je bijna het idee krijgen dat het misschien verstandig is om maar een dependance van het politiebureau hier in de Tweede Kamer in te richten.

Voorzitter. Ook namens mij een woord van dank aan de initiatiefnemer en zijn ondersteuning voor het schrijven van deze initiatiefwet. Het zal geen verrassing voor u zijn dat D66 positief tegenover dit voorstel staat. Het was mooi om te zien dat de discussie in de verschillende media al was losgebarsten voor het debat in deze zaal. "De coalitie steggelt", las ik ergens. De Krant van wakker Nederland had het zelfs over ruzie in de coalitie. Ja, voorzitter, het klopt dat we het in deze coalitie niet altijd met elkaar eens zijn. En dat is volgens mij ook heel gezond.

Maar laten we het vandaag in ieder geval oneens zijn op basis van de feiten en laten we niet over onjuiste informatie gaan twisten. Daarom wil ik beginnen met het ophelderen van een aantal misverstanden. Zo las ik, en hoorde ik vandaag ook, dat de Koning aangifte zou moeten gaan doen op de fiets en dat we hulpverleners voortaan straffeloos zouden mogen beledigen. Dat zijn allemaal misverstanden. Ik kom daar nog op terug. Want voor het publiek en voor onszelf is het wat mij betreft van essentieel belang dat we een zuivere discussie voeren, op basis van de feiten en op basis van wat er wel en wat er niet in dit wetsvoorstel staat. Allereerst wordt de bijzondere strafbepaling voor het beledigen van de Koning geschrapt. De disproportioneel hoge straf van maximaal vijf jaar gevangenisstraf, een geldboete en mogelijk verlies van kiesrecht verdwijnt. Hetzelfde geldt voor de belediging van bevriende staatshoofden, waar momenteel een celstraf van maximaal twee jaar en een geldboete op staat. Als derde beoogt het wetsvoorstel de groep functies en functionarissen die worden beschermd door artikel 267, de extra bescherming, zoals die al een paar keer is genoemd, aan te passen. Daaruit verdwijnen de publieke instellingen, het openbaar gezag, openbare instelling, politici en bestuurders.

Dat brengt mij bij het eerste misverstand. Hier en daar is geopperd dat de extra bescherming die ambtenaren nu hebben, bijvoorbeeld een politieagent, ook wordt geschrapt. Dat is dus niet het geval. Met dit voorstel wordt met "ambtenaren" alleen gedoeld op bestuurders en politici, voor wie die extra bescherming komt te vervallen. Dan zou er verwarring kunnen ontstaan, bijvoorbeeld over treinconducteurs. Zo zijn hoofdconducteurs op dit moment buitengewone opsporingsambtenaren, ambtenaren dus. Voor die groep verandert er met deze wet dan ook niets, omdat voor hen de extra bescherming van het al genoemde artikel 267 gewoon blijft bestaan. Voor de gewone conducteurs geldt dat zij nu al geen ambtenaren zijn. Zij vallen dus in het geheel buiten de reikwijdte van dit wetsvoorstel. Ook voor hen verandert er dus helemaal niets. Uiteraard blijft voor hen belediging wel strafbaar op basis van het basisartikel, artikel 266 van het Wetboek van Strafrecht. Ik hoor graag van de initiatiefnemer of mijn redenering en mijn lezing van het wetsvoorstel kloppen en stroken met het doel dat hij beoogt.

Ik zou daarnaast graag van de minister horen op welke wijze belediging van bijvoorbeeld hulpverleners en andere niet-ambtenaren, waar diverse Kamerleden terecht zorgen over hebben geuit, in bijvoorbeeld de aanwijzingen van het Openbaar Ministerie en de oriëntatiepunten van de rechtspraak is geregeld, zodat aan die extra bescherming tegemoet kan worden gekomen.

Voorzitter, dan kom ik bij het tweede misverstand. Ook voor D66 is belediging niet de norm en dat zal het ook nooit worden. Dus ook voor de groepen die ik net noemde, bestuurders en politici, blijft het bestaande beledigingsdelict van artikel 266 gewoon bestaan. Alleen de extra strafverzwaring die geldt voor het beledigen van die groepen wordt nu geschrapt, althans, in het voorstel van de initiatiefnemer.

Het derde misverstand, voorzitter: de Koning op de fiets. Het is al eerder voorbij gekomen — ik meen dat de heer Koopmans het ook even noemde — en ik wil toch het beeld wegnemen dat de Koning voortaan op zijn fiets naar het politiebureau moet gaan om aangifte te doen. Uiteraard — dit is mij ingefluisterd door de woordvoerder Sport — is D66 als sportpartij een groot voorstander van iedere vorm van lichamelijke beweging en we weten dat de Koning ook zelf een groot sportfan is, maar het beeld is natuurlijk niet waar. Zoals in de wet staat en ook blijft staan, kan iedereen, dus ook de Koning, iemand machtigen om namens hem aangifte te doen en een klacht in te dienen. Hij kan het ook schriftelijk doen. Ik zie de heer Van Dam nee schudden, maar het is toch echt zo, meneer Van Dam.

Voorzitter, daarmee kom ik bij het laatste misverstand, waar onder anderen de minister-president zich zorgen over maakte, namelijk dat de Koning zich niet publiekelijk kan verdedigen. Ik vraag mij af of die zorg terecht is. Ik begrijp de ministeriële verantwoordelijkheid voor de Koning juist zo, dat de premier de Koning kan verdedigen. Is de initiatiefnemer dat met mij eens? Zo ja, kan hij dat dan nader uitwerken? Klopt het ook, zo vraag ik de initiatiefnemer, dat deze wet eigenlijk niets verandert aan het feit dat de Koning ook de Rijksvoorlichtingsdienst kan inschakelen? Dat heeft hij ook gedaan toen hij onterecht was beschuldigd van het niet verlenen van voorrang in het verkeer. Wat mij betreft, maar dat vraag ik de initiatiefnemer, verandert het ook niets aan de mogelijkheid van de Koning om civiele procedures aan te spannen, zoals hij ook regelmatig heeft gedaan, bijvoorbeeld als het ging om het publiceren van foto's van zijn dochters in de media. Op dat punt zou ik graag een reactie van de initiatiefnemer krijgen.

Voorzitter, tot zover de misverstanden. Wat mij betreft gaan we terug naar de kern van het voorstel. Al sinds 1966 staat D66 pal voor de vrijheid van meningsuiting. Eerder schrapte mijn partij wetsartikelen die onterecht de vrijheid van meningsuiting beperkten, zoals het verbod op godslastering. Is die vrijheid van meningsuiting dan onbegrensd? Nee, natuurlijk niet. We leven in een fatsoenlijk land en beledigen is niet de norm. De vrijheid van meningsuiting is een recht, maar geeft niemand de onbegrensde mogelijkheid om andere mensen te beledigen. Dit voorstel gaat volgens mij dan ook niet over beledigen, maar over gelijkheid en de vrijheid van meningsuiting. Wat D66 betreft, is ieder mens voor de wet gelijk. De reden om het beledigen van bepaalde personen in de maatschappij zwaarder te bestraffen dan het beledigen van andere personen, moet zwaarwegend zijn, juist met het oog op het belang van die vrijheid van meningsuiting. Dat geldt wat mij betreft bijvoorbeeld voor politieagenten of rechters, die gezien hun functie extra bescherming van het strafrecht verdienen. Zo kunnen rechters zich niet anders verdedigen dan door het uitspreken van een vonnis en oefenen politieagenten hun taak uit namens de Staat en treden zij vaak letterlijk op in de vuurlinie om het recht te handhaven voor het maatschappelijk belang.

Daarbij past dat ze niet op straat worden aangetast in hun gezag door beledigingen. Die extra bescherming geldt wat D66 betreft niet voor de Koning, bevriende staatshoofden, bestuurders, politici, publieke instellingen, het openbaar gezag in het algemeen en openbare instellingen. Daarom wil de initiatiefnemer de wet aanpassen. Laat ik duidelijk zijn: het wetsvoorstel beoogt niet het beledigen van de Koning, bevriende staatshoofden en andere gezagsdragers helemaal straffeloos te maken. De beledigingsdelicten die voor iedereen gelden, zoals smaad en laster en eenvoudige belediging, blijven gewoon bestaan. Het strafrecht heeft op dat punt dus nog steeds een functie. Maar de extra strafbedreiging die geldt voor het beledigen van die categorieën gaat wat mij betreft in tegen het beginsel dat in een democratische rechtsstaat iedereen gelijk is voor de wet, tenzij er heel goede redenen zijn om dat anders te zien. Die extra bepalingen zijn wat D66 betreft dan ook niet nodig.

Ik kijk de heer Koopmans aan om te zien of hij tot mij komt.

De voorzitter:

Dat was een uitnodiging. De heer Koopmans.

De heer Koopmans (VVD):

Zo'n aanzoek zou ik niet durven weerstaan. Het is een hele serieuze vraag. Is het nou zo dat de heer Groothuizen hier zegt dat ambtenaren, de Ombudsman, wel beschermd moeten worden, maar dat de Koning niet beschermd moet worden? Als er nou een heel breed gevoel is dat we toch net wat meer respect moeten hebben voor de Koning, voor het instituut, dat we dat klachtvereiste niet hebben, is het dan niet zo dat we dat toch hier kunnen bespreken?

De heer Groothuizen (D66):

We bespreken uiteraard altijd alles en ik luister ook naar al uw opmerkingen. Ik meen toch nog steeds — ik ga er zeker langer over nadenken — dat er een duidelijk verschil is, wat ik eerder geprobeerd heb uit te leggen, tussen algemene functies als het koningschap, een wethouder, een politicus, een bestuurder enerzijds en de ambtenaren die meer in de directe lijn op straat, aan het loket of als rechters in de rechtbank hun functie uitoefenen anderzijds. Daar zie ik een duidelijk andere rol in.

Voorzitter. D66 staat in deze opvatting niet alleen. Het is inmiddels vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens dat publieke personen zich in het algemeen meer moeten laten welgevallen dan willekeurige privépersonen. De vrijheid van het politieke debat is de essentie van een democratische samenleving. Juist politici en gezagsdragers, onder wie staatshoofden, maar ook bestuurders, zouden meer tolerantie moeten kunnen opbrengen voor kritiek dan een privépersoon. De extra bescherming die wij in het huidige strafrecht kennen, is daar wat mij betreft duidelijk mee in strijd. Daarnaast past dit wetsvoorstel binnen het idee van een modern koningschap. Toen in de 19de eeuw het Wetboek van Strafrecht in Nederland werd vormgegeven was de staat in de eerste plaats nog de Koning, maar die rol is in de afgelopen 150 jaar behoorlijk veranderd. De Koning heeft weliswaar nog een verbindende en symbolische functie, maar de Koning ís niet meer de Staat. "L'état, c'est moi", om Lodewijk XIV te citeren, kennen we niet meer met ons moderne ceremoniële koningschap. In feite geven we met dit voorstel de Koning zelf meer kracht. Hij kan inmiddels zelf bepalen wanneer hij vindt dat hij wordt beledigd in plaats van dat anderen dat voor hem doen.

Voorzitter. De strafbaarstellingen waar we vandaag over spreken zijn, in tegenstelling tot wat sommige mensen misschien denken en hier ook wel een paar keer is geuit, geen dode letter in de wet. De afgelopen jaren zijn op basis van het artikel actief mensen aangehouden. Opvallend is wel dat deze zaken amper leiden tot vervolging of berechting. Dat wekt een beetje de indruk — dat is mijn vraag aan de initiatiefnemer — dat deze strafbepaling soms ook wordt misbruikt, omdat dit soort aanhoudingen vooral plaatsvonden bij demonstraties. Zou de initiatiefnemer daarop in kunnen gaan en eventueel voorbeelden kunnen geven? Tot slot vraag ik op dit punt of de initiatiefnemer kan toelichten of hij meent dat dit eventuele misbruik zal veranderen met de inwerkingtreding van zijn wet, mocht het zover komen.

Voorzitter. Ik kom bij de bevriende staatshoofden. Ook voor hen wordt de extra strafbaarstelling voor belediging geschrapt. Vaak is juist een publiek of politiek debat de aanleiding voor het bekritiseren van die bevriende staatshoofden. De definitie van "bevriend" is sowieso nogal ruim. Dat is eigenlijk iedere buitenlandse mogendheid waarmee Nederland niet in een gewapend conflict is verwikkeld en dat zijn er nogal wat. Dat zijn ook vooral heel veel niet zo fatsoenlijke democratieën. Wat D66 betreft gaat het ook hier om publieke figuren voor wie de vrijheid van meningsuiting met dergelijke bijzondere strafbaarstellingen niet zou moeten worden beperkt. Duitsland besloot afgelopen zomer al om naar aanleiding van de affaire-Böhmermann — die komiek die de Turkse president Erdogan beledigde — om een vergelijkbaar artikel uit het Duitse wetboek van strafrecht te schrappen. Wat D66 betreft volgen wij dat Duitse voorbeeld.

Voorzitter. Ik rond af. Dit voorstel raakt aan de fundamentele aspecten van onze democratische rechtsstaat. Dat zijn vrijheid van meningsuiting, gelijkheid voor de wet, normen en waarden. Met deze wet doet D66 recht aan een van haar prioriteiten: het tegengaan van onnodige beperking van de vrijheid van meningsuiting. Ik hoop dat ik u en de Kamer heb overtuigd van het belang van dit wetsvoorstel en wens mijn collega veel succes met het beantwoorden van de vele vragen.

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Groothuizen. Het woord is tot slot aan mevrouw Ploumen namens de PvdA.

Mevrouw Ploumen (PvdA):

Voorzitter. Dank u wel. Allereerst van mijn kant felicitaties en complimenten voor de heer Verhoeven voor het indienen, het uitwerken en het verdedigen van dit initiatiefwetsvoorstel. De rest van mijn betoog blijft redelijk complimenteus, stel ik hem vast gerust.

Sinds ik zelf aan een initiatiefwetsvoorstel werk voor gelijk loon voor gelijk werk voor vrouwen en mannen, weet ik hoeveel werk dat is. Mijn dank is gedurende de afgelopen maanden dus alleen maar groter geworden. Had de PvdA-fractie een prioriteitenlijstje moeten maken, dan had dit voor onze fractie niet op 1 gestaan. Dat stemt ons extra dankbaar dat dit voor D66 wel zo was. En u hoort het al, voorzitter: de strekking van het wetsvoorstel wordt gesteund door de Partij van de Arbeidfractie.

Collega's hebben al gezegd dat het verbod op majesteitsschennis uit 1881 stamt. Toen was er nog niet eens vrouwenkiesrecht. Dus u kunt nagaan hoe verschrikkelijk lang geleden dat was. Het is dus helemaal niet zo vreemd dat er een moment komt om dat te heroverwegen en af te zetten tegen de tekenen des tijds, zou je kunnen zeggen. Anderen hebben het ook al gezegd bij de duiding van het initiatiefwetsvoorstel: de initiatiefnemer beoogt niet om het beledigen van de Koning, bevriende staatshoofden en andere gezagsdragers volstrekt straffeloos te maken, maar hij beoogt volgens ons wel om dat in te kaderen in een andere, modernere tijd. Wij denken met de initiatiefnemer dat de Nederlandse wetgeving voldoende zekerheid en bescherming biedt voor iedereen tegen belediging en laster. Dat geldt ook voor de Koning. En vijf jaar cel voor het beledigen van de Koning is nogal veel. Dus daarom onze steun.

We hebben wel een paar vragen. Ik heb het debat tussen de verschillende collega's aandachtig gevolgd en ik vind het ook prettig dat het proces van het voorstel zo is dat wij naar elkaar hebben kunnen luisteren, dat we kunnen debatteren, dat we later de antwoorden van de initiatiefnemer en de regering krijgen en dat we ons vervolgens kunnen beraden. Als het gaat om de vraag wie er — om het huiselijk te zeggen — nu eigenlijk onder het wetsvoorstel valt, dan werden in het debat tussen collega Segers en collega Buitenweg beide uitgangspunten geschetst. De Partij van de Arbeid heeft ervoor gekozen om in dit geval meer de lijn van de heer Segers te volgen. Hoge bomen vangen heel veel wind. Dat is ook helemaal niet erg. Daar zijn ze ook voor. Maar tegelijkertijd verdienen ze dan ook wel extra bescherming als die wind heel guur is. Ik refereer aan de woorden van de heer Segers die ook nadrukkelijk zei: het gaat vooral om het ambt dat beschermd moet worden. Dat zou vooralsnog, iedereen gehoord hebbende, ook de lijn van de PvdA zijn. Maar ik hoor ook heel graag de afwegingen van de indiener bij zijn voorstel over welke ambtsdragers, welke groepen er nu wel en niet onder vallen. Heeft hij, zoals mevrouw Buitenweg suggereert, de jurisprudentie die er in Europa ligt, gewoon gevolgd? Of zit daar een andere afweging bij?

De tweede vraag is ook al eerder aan de orde gekomen. Het gaat daarbij om het vraagstuk van de Koning en de fiets; ik vat het zo maar even samen. De heer Groothuizen zegt: helder, de Koning hoeft niet op de fiets. Maar ik zou toch ook van de indiener zelf graag willen horen hoe dit nu precies geregeld is. Kunnen we ervan op aan dat de Koning niet zelf aangifte hoeft te doen, maar dat anderen dat voor hem kunnen doen? Dat is de tweede vraag die wij aan de indiener willen stellen.

Wij kijken uit naar de antwoorden op onze vragen en wij verheugen ons op de voortzetting van het debat met de collega's. Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Ploumen. Dit was de eerste termijn van de zijde van de Kamer.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Ik heb al in het begin gezegd dat het vervolg op een ander tijdstip zal plaatsvinden. Natuurlijk wordt dat bepaald in overleg met de initiatiefnemer. Ik dank de Kamerleden. Ik dank natuurlijk ook de initiatiefnemer, de minister van Justitie en Veiligheid, de ondersteuning en de medewerkers. Ik zou zeggen: wel thuis iedereen. Volgende week gaan we verder.

Naar boven