7 Gelden voor armoedebestrijding onder kinderen

Aan de orde is het debat over gemeenten die gelden voor armoedebestrijding onder kinderen niet uitgeven.

De voorzitter:

Aan de orde is het debat over gemeenten die gelden voor armoedebestrijding onder kinderen niet uitgeven. Ik heet de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van harte welkom in vak-K. Ik geef de heer Gijs van Dijk namens de PvdA als eerste spreker het woord. De spreektijden zijn vier minuten.

De heer Gijs van Dijk (PvdA):

Voorzitter, dank u wel. 400.000 kinderen in Nederland leven in armoede. Dat is ruim een op de negen kinderen. Een op de negen kinderen leeft in armoede. Dat betekent dat deze kinderen niet volwaardig mee kunnen doen. Dat betekent iets voor hoe je je leven vormgeeft, dat je voortdurend in het gezin keuzes maakt die wellicht niet ten voordele zijn van het kind. Het kind wil immers graag mee sporten, wil graag met het schoolreisje mee kunnen en wil gewoon volwaardig mee kunnen doen. Daar wil dat kind zeker van zijn. De persoonlijke verhalen doen mij nog het meest. Er zijn kinderen die inderdaad voetballen met schoenen met gaten erin, die inderdaad met ouders moeten besluiten: dit schoolreisje kost wat extra geld; dat is misschien wat lastig voor ons, want we hebben niet zo veel geld te besteden. Dat geeft veel stress voor die kinderen en het zet kinderen op een achterstand. Dat is iets wat we met z'n allen niet moeten willen en met z'n allen moeten bestrijden.

In de zwaarste crisisjaren van de afgelopen kabinetsperiode is er toch besloten om juist deze kinderen een steuntje in de rug te geven. Daarvoor is 100 miljoen euro per jaar uitgetrokken, niet om meteen het hele probleem van de armoede op te lossen, al had ik dat graag gedaan, maar om in ieder geval de kinderen te helpen door direct bijvoorbeeld een schoolreisje, een aantal schoolspullen en wellicht kleren te regelen, zodat het kind volwaardig mee kan doen. Dat is echt van het grootste belang. We hebben de vrijheid aan de gemeenten gegeven om die gelden goed te besteden, want wij dachten allemaal: dit staat boven de politiek, boven de politieke partijen; van links tot rechts willen wij kinderen in armoede helpen en ondersteunen. Er zijn goed voorbeelden. Er zijn steden die direct aan de slag zijn gegaan: Amsterdam, Den Haag, Veendam, Heerenveen, Apeldoorn, Leeuwarden en zo kan ik nog wel even doorgaan.

De heer Kuzu (DENK):

Het is inderdaad te danken aan de PvdA dat we hier vandaag staan, niet alleen omdat zij dit debat heeft aangevraagd tijdens de regeling van werkzaamheden een poosje gelden, maar ook omdat de PvdA in de vorige periode met staatssecretaris Klijnsma weigerde om die gelden te oormerken voor het bestrijden van kinderarmoede. Inderdaad, het ging om een probleem dat breed werd gedragen in de Kamer, maar de Partij van de Arbeid was tegenstander van het oormerken van die gelden. Wat zegt de heer Van Dijk met het voortschrijdend inzicht van dit moment over de eigen rol en de eigen verantwoordelijkheid van de PvdA in de vorige periode?

De heer Gijs van Dijk (PvdA):

De heer Kuzu maakt een terecht punt. Er is juist 100 miljoen uitgetrokken direct voor kinderen. Los van politieke besluitvorming is gezegd: deze kinderen moeten we helpen, een steuntje in de rug geven. Vervolgens heeft staatssecretaris Klijnsma gezegd: ik ga afspraken maken met de gemeenten, met de VNG (Vereniging van Nederlandse Gemeenten). Klijnsma kreeg de verzekering van de VNG: wij gaan deze gelden goed besteden. En wat blijkt? Er zijn wethouders in dit land die recht in de camera durven te zeggen: ik besteed het geld niet aan de kinderen. Dat ben ik met de heer Kuzu eens; dat bleek ook uit de uitzending van Nieuwsuur vorig jaar. Dat is voor mij onbestaanbaar.

De heer Kuzu (DENK):

Dat is niet helemaal waar. De VNG geeft geen garanties. Het is de verantwoordelijkheid van de gemeenten. Dat was destijds ook duidelijk. Er zijn genoeg moties geweest van de Kamer, van de hand van DENK maar ook van de hand van de SP en van GroenLinks, die erom vroegen om die middelen te oormerken. De Partij van de Arbeid was destijds tegen. Dat even als correctie op het relaas van de heer Van Dijk. Aan de andere kant is mijn vraag: hoe kan je nou verwachten dat kinderarmoede wordt bestreden als je in de vorige periode in totaal 41 miljard euro bezuinigt en 100 miljoen uitgeeft voor het bestrijden van kinderarmoede terwijl je die middelen niet eens oormerkt?

De heer Gijs van Dijk (PvdA):

In de zwaarste crisisjaren is er door het vorige kabinet voor gekozen om de laagste inkomens zo veel mogelijk als kon te beschermen. Er is een duidelijke keuze gemaakt. Dit kabinet, Rutte III, maakt een heel andere. Ik denk dat de heer Kuzu en ik elkaar daarin kunnen vinden. Deze 100 miljoen is juist, ondanks die crisisjaren, uitgetrokken om die kinderen echt te ondersteunen. En wat mij betreft is de tijd van vrijblijvendheid voorbij.

De voorzitter:

Ik was aan het begin vergeten aan alle Kamerleden te melden dat ik twee interrupties in tweeën toelaat. Gaat u verder.

De heer Gijs van Dijk (PvdA):

Er zijn gemeenten voortvarend mee aan de slag gegaan. Dat is goed, dat is mooi, dat is echt te prijzen. Maar er zijn ook gemeenten die heel andere keuzes maken. Het zijn er meer, maar ik zal er een paar noemen: Rotterdam bezuinigt 13 miljoen op armoedebeleid, en het extra geld voor de kinderen in armoede wordt vervolgens besteed aan natuursteentegels voor de renovatie van de Coolsingel. In een stad als Rotterdam, waar er grote armoede heerst worden dit soort keuzes op lokaal niveau gemaakt. Onbegrijpelijk! In Gilze en Rijen zegt de wethouder: ik kan die kinderen helemaal niet vinden; wellicht bestaan ze helemaal niet. Almelo: het geld gaat naar het dichten van de begroting. Barendrecht: een ton naar de algemene middelen, misschien wel naar de straatlantaarns, maar niet naar de kinderen waarvoor het bedoeld is. Ik vind dit echt idioot!

En wat mij betreft is de tijd van vrijblijvendheid voorbij. Het gaat ons om de kinderen, om dat extra steuntje in de rug dat zij zo hard nodig hebben. Ik vraag de staatssecretaris dan ook wat zij kan doen om de gemeenten die nu andere keuzes maken, te dwingen het geld wél uit te geven. Wat heeft zij in haar macht, wat heeft zij voor middelen om ervoor te zorgen dat het dit jaar goed komt? Want voor een kind mag het niet uitmaken of je in Rotterdam of in Veendam woont. Het kind kiest daar niet voor, en die kinderen verdienen wel het steuntje in de rug.

Tot slot, voorzitter. Deze 100 miljoen is niet voldoende om de armoede te bestrijden, die ondanks dat het goed gaat in Nederland nog steeds welig tiert. Er is veel meer nodig. Dat betekent dat we — en daar roep ik het kabinet ook toe op — veel meer moeten doen. We moeten mensen en gezinnen beschermen, ervoor zorgen dat de lasten omlaaggaan en de inkomens omhooggaan. Daarmee kunnen we ook echt de armoede in Nederland bestrijden.

De heer De Lange (VVD):

Ik ben het zeer eens met de heer Van Dijk dat het geld naar de kinderen moet gaan. De gemeentes die u noemde, hebben een gemeenteraad. Hoe kijkt u aan tegen de positie van die gemeenteraden? En wat zouden die volgens u moeten doen?

De heer Gijs van Dijk (PvdA):

Dank voor de vraag. De gemeenteraad dient dit gewoon een-op-een te regelen. Er is geld uitgetrokken, 100 miljoen. Dat is hier in de Kamer ook besproken, met de duidelijke afspraak dat dit geld naar de kinderen gaat, los van waar het kind woont. Ik vind het onbegrijpelijk dat er lokaal toch andere keuzes worden gemaakt. Ik begrijp deze gemeenteraden dus niet, en ik begrijp ook niet dat dit tot onderdeel van het politieke debat wordt gemaakt, terwijl kinderen in armoede wat mij betreft boven het politieke debat zouden moeten staan.

De heer De Lange (VVD):

Begrijpen is één. Dat kan een afweging zijn, maar het gaat er natuurlijk wel om dat het geld aan de gemeentes is gegeven om daar zelf bestedingen voor te vinden. Vervolgens is het aan de raden; uw partij zit daar in veel gemeentes bij. Als je het overdraagt aan gemeentes, moet je het als Kamer toch durven loslaten?

De heer Gijs van Dijk (PvdA):

Nee, niet als het om deze 100 miljoen gaat. Want in deze Kamer is duidelijk afgesproken dat staatssecretaris Klijnsma afspraken met de gemeentes zou maken over de besteding van die 100 miljoen. Dat kon ze niet met iedere individuele gemeente doen; dat heeft ze met de VNG gedaan. Dat staat ook op papier. Het geld zou naar de kinderen gaan. En wat zien we? Sommige gemeenten durven gewoon in de camera, in het openbaar te zeggen: wij maken een andere keuze. Dat betekent voor de Partij van de Arbeid dat de staatssecretaris — daartoe roepen wij haar ook op — dwingende maatregelen moet nemen. Want dit geld is niet bedoeld voor politieke besluitvorming op lokaal niveau. Het is bedoeld voor de kinderen.

De voorzitter:

Dank u wel. Was u klaar?

De heer Gijs van Dijk (PvdA):

Tot slot. Hiermee hebben we de armoede in Nederland niet opgelost, maar kunnen we wel die kinderen dat steuntje in de rug geven. En dat is hard nodig.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan ga ik naar mevrouw Voortman namens GroenLinks.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Voorzitter, dank u wel. "Geld voor arme kinderen verdwijnt in schuldenberg gemeenten", kopte Nieuwsuur op 24 november. Uit het onderzoek bleek dat gemeentes dit geld besteden aan bijzondere bijstand, aan minimuminkomens, en dat in een enkel geval het geld zelfs terechtkwam bij de algemene middelen. Dat laatste kan natuurlijk absoluut niet de bedoeling zijn. Graag hoor ik van de staatssecretaris wat zij hiervan vindt en wat zij eraan gaat doen. Moeilijker wordt het wanneer gemeentes zelf al veel geld hebben uitgetrokken voor armoedebestrijding onder kinderen, want er is nadrukkelijk als voorwaarde gesteld dat het geld besteed moet worden aan nieuwe activiteiten. "Extra" dus, niet "in plaats van".

Voorzitter. Het is natuurlijk goed dat er gemeentes zijn die zelf al veel doen om armoede onder kinderen te bestrijden. Ik kan me zelfs voorstellen dat een gemeente die al veel doet op dit vlak, langer moet nadenken over waar dit budget aan besteed kan worden dan een gemeente die nog maar weinig doet. Maar zolang er nog kinderen in een gemeente in armoede opgroeien, mag je als wethouder nooit bij de pakken neer gaan zitten. Dan is er dus altijd meer te doen dan je nu al doet.

GroenLinks verwacht dan ook van gemeentes dat zij hun uiterste best doen om kinderen duurzaam uit de armoede te halen. Armoede tijdens de jeugd is een factor die de toekomst van een kind kan bepalen. Het is van invloed op de mogelijkheden die een kind heeft om zich te ontwikkelen. Waar een kind met rijke ouders dat moeite heeft met lesstof bijles kan krijgen, moeten arme ouders vaker accepteren dat hun kind die bijles niet krijgt en zich dus minder goed kan ontwikkelen dan dat kind met rijkere ouders. Het werkt ook door in de vervolgopleiding en uiteindelijk in het werk en het salaris dat iemand krijgt. Het werkt zelfs door in de kansen op een goede gezondheid, want de sociaal-economische status bepaalt voor een groot deel ook hoe oud je wordt en hoeveel jaar je in goede gezondheid leeft. Armoede tijdens je jeugd werkt een leven lang door. Daarom is het zo belangrijk dat we die al heel vroeg bestrijden. Armoede in je jeugd vergroot de tweedeling ook op latere leeftijd.

Voorzitter. Anderzijds vragen wij ons inmiddels af of de aanpak van het vorige kabinet wel altijd zo verstandig was. Je kunt inderdaad denken: als ik het geld op deze manier besteed en zeg dat het alleen in natura besteed kan worden, dan komt het echt bij de kinderen terecht. Daar is wat voor te zeggen. Maar we zien ook dat dit maar gedeeltelijk klopt. Want kinderen hebben niet alleen kleren en sociale activiteiten nodig. Kinderen hebben ook een warm huis en eten nodig, zaken die niet alleen de kinderen maar ook hun ouders ten goede komen. We kunnen ons dus wel wat voorstellen bij de aanbeveling van de kinderombudsvrouw om ook daarin te investeren. Ze stelt: "Armoedebeleid is nu vooral gericht op het verbeteren van het leven van kinderen buitenshuis. Om deze kinderen echt te helpen, moet er een samenhangende aanpak komen die zich richt op de hele leefomgeving van kinderen, te beginnen bij het verbeteren van de onzekere en instabiele thuissituatie." Het probleem is bovendien dat door de manier waarop het budget nu besteed wordt, je ook weer bureaucratie over gemeentes afroept. Zou het dus niet veel logischer zijn om de categorale bijstand voor gezinnen in ere te herstellen, waarbij gemeentes ervoor mogen kiezen om gezinnen die bijvoorbeeld al twee jaar op een laag inkomen zitten, een extraatje te geven zonder dat daar allerlei voorwaarden aan worden gesteld? Dat scheelt bureaucratie en daarvan profiteren gezinnen en dus ook kinderen. Deze staatssecretaris roept vaak: decentraliseren is loslaten. Dus wat zou erop tegen zijn om deze bevoegdheid aan gemeentes te gunnen? Je stuurt dan op het doel, namelijk minder kinderen in armoede, en laat gemeentes vrij in hoe ze dat doen. Wil de staatssecretaris hierover in overleg met de gemeentes?

Een andere mogelijkheid zou wat ons betreft zijn dat het geld ook zo besteed mag worden dat met name kinderen in arme gezinnen, maar eventueel ook kinderen in wat minder arme gezinnen profiteren. Dat zou kunnen door het schoolzwemmen weer in te voeren. Dit is in veel gemeentes afgeschaft en dat heeft geleid tot segregatie. Kinderen waarvan de ouders zich zwemlessen kunnen veroorloven gaan vaak al op hun 5de op zwemles en kinderen uit armere gezinnen gaan vaak veel later op zwemles of helemaal niet. Kinderen van ouders met een laag inkomen of van niet-Nederlandse herkomst halen vaker geen diploma of enkel een A-diploma. Dat is niet alleen niet goed voor hun gezondheid, maar ook slecht voor hun veiligheid in dit waterrijke land. Zou het dus niet mogelijk moeten zijn dat kinderen gewoon weer samen naar zwemles gaan? En zou dat ook gefinancierd mogen worden uit deze middelen? Graag een reactie.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan ga ik nu naar de heer De Lange namens de VVD.

De heer De Lange (VVD):

Voorzitter, dank u wel. Afgelopen vrijdag ontmoette ik een moeder en een dochter in een vrouwenopvang in Almere. Het was overduidelijk dat ze bijkwamen van een heftige tijd. Ondanks de ellende straalde de dochter, en met haar de moeder, toen ze sprak over haar opleiding. Ze wil verder en wil meedoen om het beste uit haar leven te halen. Voor de VVD is dit de kern van het debat van vandaag: hoe laat je kinderen echt meedoen om te bouwen aan hun eigen toekomst, ook al groeien ze op in een gezin met weinig geld? Om dit voor elkaar te krijgen, moeten gemeentes en de rijksoverheid zichzelf steeds de kritische vraag stellen: ben ik nu echt bezig om gericht armoede bij kinderen te bestrijden?

Vorig jaar zijn de Klijnsmagelden in het leven geroepen, met 100 miljoen speciaal bedoeld voor kinderen die opgroeien in een gezin met een laag inkomen. Er is 85 miljoen in natura voor de gemeentes op basis van afspraken die daarover zijn gemaakt, zodat het direct bij de kinderen tussen 0 en 18 jaar terechtkomt en zij mee kunnen doen op het voetbalveld, tijdens een schoolreisje of wanneer ze jarig zijn.

In november heeft Nieuwsuur een eerste steekproef gedaan bij twintig gemeentes, met als conclusie: geld voor arme kinderen verdwijnt in de schuldenberg van gemeenten. Dit roept de vraag op wat er misgaat bij de uitvoering van kansen voor alle kinderen. Gemeentes hebben een prachtig middel in handen gekregen om iets extra's voor kinderen te doen. Zij gaan daarover en dan moet je als Kamer ook durven loslaten. Toch roept dit wel de vraag op hoe een kind weer gaat meedoen als het geld naar bijzondere bijstand of naar bewindvoering gaat, of op gaat aan een gemeentelijke projectleider die een plan maakt "om de doelgroep te bereiken", of als meedoen kennelijk alleen maar lukt als een wethouder smartphones uitdeelt. Ik noem ook gemeentes die niet meedoen omdat ze het geld gebruiken voor het dichten van de eigen begroting. De VVD vindt dat er kritisch gekeken moet worden naar de uitvoering van de Klijnsmagelden, hier, maar vooral in de gemeenteraden. Wordt het doel bereikt? Gaan de kinderen hierdoor echt weer meedoen?

In het najaar is een eerste tussenevaluatie toegezegd. Ik wil de staatssecretaris dan ook vragen hoe in beeld wordt gebracht of de doelen worden bereikt, zowel die voor de gemeentes als die voor de betrokken gesubsidieerde organisaties. En wanneer is het succesvol? Aan de hand van welke vooraf opgestelde criteria wordt dit getoetst? Wordt de Kamer hierin meegenomen? Hoe wordt gezorgd dat de diverse initiatieven elkaar versterken en niet in de weg zitten? Hoeveel ruimte is er nog voor nieuwe initiatieven? En zijn er al resultaten van de eerste gesprekken met de VNG? Dit kabinet is op dit moment bezig met het vormgeven van een ambitieuze agenda op het gebied van het terugdringen van schulden en armoede. De VVD wil deze tussenevaluatie dan ook gebruiken als moment om waar nodig te komen met verbetervoorstellen. Doen kinderen daadwerkelijk mee of is er bijsturing nodig? Ik hoor graag van de staatssecretaris hoe zij hiertegen aankijkt en hoe het vervolg eruit gaat zien.

De heer Gijs van Dijk (PvdA):

We weten nu al dat er gemeenten zijn met een gat op de begroting die zeggen: hé, da's mooi, we hebben wat extra geld via de Klijnsmagelden, dat bedoeld is voor kinderen in armoede; we stoppen het in dat gat. De kinderen in die gemeenten krijgen dus niks. Wat doet de VVD dan? Is het dan vrijheid, blijheid voor de gemeenten? Of is de VVD bereid om een extra stap te zetten vanuit de Tweede Kamer?

De heer De Lange (VVD):

Volgens mij zou het moeten gaan om de discussie die wordt gevoerd. Dan stel ik de vraag aan de gemeente: "wat doet u er uiteindelijk aan om binnen uw gemeentelijke beleid daadwerkelijk iets te gaan doen aan de armoedebestrijding bij uw kinderen?" In elke gemeente in Nederland speelt dit. "Wat voor andere typen aanpak heeft u dan, waardoor u andere keuzes maakt?" Ik vind dat we moeten oppassen dat we het heel erg over de invulling van de middelen door de gemeentes hebben. Als verstrekkers van het geld, als het Rijk, vind ik dat we vooral het doel overeind moeten houden. Dat ben ik met de heer Van Dijk eens: aan het eind van de dag moeten we weten of het doel is behaald, of de kinderen er beter van zijn geworden en of ze gaan meedoen. Want dat is wat wij willen.

De heer Gijs van Dijk (PvdA):

Ik raak wat in verwarring. Als het bijvoorbeeld gaat om de taaleis die moet worden uitgevoerd, dan staat de VVD vooraan met een verplichting vanuit Den Haag. In alle gemeenten moet die taaleis worden afgenomen. Als het gaat om geld voor bestrijding van kinderarmoede, dan horen we het later wel. Dat is blijkbaar minder belangrijk en dan is het vooral aan de gemeente zelf. Volgens mij moet de VVD kiezen. We hebben vorig jaar met zijn allen een afspraak gemaakt: het geld is specifiek bedoeld om in natura te besteden aan kinderen in armoede. Er zijn nu al gemeenten die zeggen dat ze het niet doen, omdat ze de kinderen niet kennen of hebben en omdat ze heel andere tekorten hebben, namelijk financiële tekorten. Welke VVD moet ik geloven? De VVD die van bovenaf zegt: afspraak is afspraak, ook als het gaat over de taaleis? Of is het vrijheid, blijheid als het gaat over kinderen in armoede?

De heer De Lange (VVD):

Waar je van uit moet gaan, is het verhaal dat kinderen weer gaan meedoen. Daarom vind ik de evaluatie en de manier waarop je toetst zo ontzettend relevant. Wordt het doel behaald dat je de kinderen bereikt, zodat ze weer kunnen meedoen? Ik ben ontzettend benieuwd naar de uitleg van de gemeente die zegt dat ze het op een andere manier heeft georganiseerd. Daarom is het van belang om snel naar die evaluatie te gaan kijken en in het najaar te kijken of het misschien nodig is om het op een of andere manier te gaan bijstellen. Het is ontzettend belangrijk om daar helder in te zijn, maar ik vind dat we als Kamer moeten oppassen dat we meteen in de kramp schieten en zeggen dat we de taken weer terughalen, als we in de uitvoering zien dat een gemeente het net een tikje anders doet dan het politieke denken bij sommige partijen toestaat. Want zo kan ik nog wel een trits maken van hoe het gaat met de decentralisaties, terwijl ik ervan uitging dat gemeenten het dichtst bij mensen staan en echt zouden moeten weten hoe zij hun kinderen in zo'n situatie kunnen helpen.

De voorzitter:

De interrupties moeten kort zijn en de antwoorden ook.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

"Net een tikkie anders" is natuurlijk wel wat anders dan het geld besteden aan heel andere zaken. Neem het voorbeeld van Rotterdam, waar het geld besteed werd aan een of andere renovatie. Daarmee bestrijd je toch niet de armoede onder kinderen? Vindt de VVD wel dat je in dat soort gevallen als kabinet zou moeten zeggen: ho, dat is niet conform de afspraak?

De heer De Lange (VVD):

Ik vind dat je kritisch moet zijn op gemeentes die het geld op een andere manier besteden. Daarom zeg ik ook dat je het doel voorop moet stellen. Ik hoor heel graag terug van de gemeenten hoe zij het voor elkaar hebben gekregen om de kinderen daadwerkelijk te bereiken en weer te laten meedoen.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ik vind het interessant dat de VVD zegt dat het doel voorop moet staan en dat we niet precies moeten zeggen hoe het geld moet worden uitgegeven. Als er nu gemeenten zijn die zeggen: "het is op de manier die nu is afgesproken heel moeilijk om het geld op de goede plek te krijgen; zouden we er ook voor mogen kiezen om het geld bijvoorbeeld via een uitkering te verstrekken aan gezinnen in de bijstand die al twee jaar op een laag inkomen zitten; op die manier denk ik als gemeente het beste de armoede onder kinderen te kunnen bestrijden?" Zou dat mogen? Dan stel je het doel echt voorop.

De heer De Lange (VVD):

Het is een mogelijkheid en een voorstel, maar ik vind het geen goed idee.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Het selectief winkelen van de VVD is wel even iets om te markeren. Misschien moet de heer De Lange even met zijn collega Nijkerken gaan praten, die op de hoogste trede staat om te roepen dat de tegenprestatie uitgevoerd móet worden. Dat wil ze landelijk gaan regelen, maar dit moet vooral decentraal. Mijn vraag is: hoe wil de VVD de armoede onder kinderen bestrijden? We stellen vast dat er 400.000 kinderen in armoede leven, soms zelfs in gezinnen met werkende ouders. Als de fractie deze maatregel veruit aan de gemeenteraden wil laten, hoe gaat de VVD dan die armoede bestrijden?

De heer De Lange (VVD):

Allereerst is het niet alleen de VVD geweest die heeft bedacht dat we de Klijnsmagelden op deze manier besteden. Volgens mij was de Kamer daar breed enthousiast over. Dat gaf de heer Van Dijk terecht toe. Hoe begin je daaraan? Daar zou ik op komen in mijn tweede blokje, maar dat haal ik er nu dan maar vast bij. De overheid die het dichtst bij mensen staat, namelijk de gemeentes, moet ervoor zorgen dat ze gaat werken vanuit het idee "één gezin, één plan, één aanpak". Zij moeten om zo'n kind heen gaan staan en naar de totale problematiek van zo'n gezin kijken rondom inkomen, armoede, schuld en gezondheid. Dat moeten gemeentes ook echt laten werken. Ik denk dat dat een heel duurzame en structurele oplossing is, waarmee zo'n kind uiteindelijk geholpen is. Dat hebben we belegd bij gemeentes, of je dat nou verstandig vindt of niet. Ik denk dat zij in staat zijn om in de haarvaten van de samenleving te zitten en daar op zoek te gaan naar goede oplossingen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Als het antwoord steeds is dat we dat hebben overgelaten aan gemeentes, kunnen we de tent hier eigenlijk wel opdoeken. Dan moeten we voortaan gewoon bij die gemeentes zijn. Volgens mij heeft de armoede in Nederland te maken met landelijk beleid. Volgens mij is het sociaal minimum in Nederland evident te laag. Dat blijkt ook uit talloze onderzoeken. De SER zegt het ook. Bent u bereid om dat te erkennen? Bent u bereid te erkennen dat de laagste lonen en bijstandsuitkeringen eigenlijk te laag zijn om goed van te leven, en dat we daardoor jaar in, jaar uit in onderzoeken zien dat de armoede niet afneemt?

De heer De Lange (VVD):

Ik probeer me bij dit soort vragen altijd te bedenken wat een kind dat je wilt laten meedoen hier uiteindelijk aan heeft. Volgens mij heeft zo'n kind er het meest aan als je het uiteindelijk zo organiseert dat hij of zij in een gezin kan opgroeien waar voldoende inkomsten zijn en geld verdiend wordt. Dat is de reden waarom de VVD altijd zo hard inzet op werkgelegenheid en het laten meedoen van mensen. Als dat lukt, denk ik dat we echt de goede oplossing brengen, waardoor zo'n kind uiteindelijk het best geholpen is.

De heer Kuzu (DENK):

Dit zijn nogal wat algemene dooddoeners. Uiteraard is werken de beste remedie tegen armoede. Dat klopt helemaal, maar wij voeren al jarenlang het debat over het bestrijden van kinderarmoede. Dat gebeurt, de VVD heeft daar een standpunt over en dat is aan haar. Maar we voeren dat debat inmiddels al jaren en de VVD gebruikt al jarenlang het argument dat we de gemeenten het vertrouwen moeten geven. Het overgrote deel van de gemeenten doet het ook prima, maar een aantal gemeenten doet het gewoon niet. Welke concrete maatregelen stelt u voor om ervoor te zorgen dat die gemeenten het geld ook gaan uitgeven aan armoedebeleid? En kom alstublieft niet opnieuw met zo'n algemene dooddoener.

De heer De Lange (VVD):

Ik wil hier vanmiddag niet bepleiten dat we opeens ons armoedebeleid zouden moeten weghalen bij gemeentes. Als u dat van mening bent, mag dat, maar mij gaat het erom dat we het doel bereiken. Daarom is dit debat ook heel goed om via de Kamer de gemeentes toe te spreken en te zeggen: het doel moet natuurlijk wel gehaald worden. De gelden zijn ter beschikking gesteld om ervoor te zorgen dat ze die kinderen bereiken. Ik hoor heel graag van de gemeentes waarom men dat op een andere manier invult en hoe men uiteindelijk wel dat effect wil bereiken.

De heer Kuzu (DENK):

Daar zit precies het probleem, want het gebeurt nou eenmaal niet. In Rotterdam is het college van mening dat het beleid ten aanzien van het bestrijden van armoede in de stad is doorgeschoten. Rotterdam voert heel veel mooie lijstjes aan, maar het voert ook het lijstje aan van gemeenten waar de kinderarmoede het grootst is. Wat zegt u specifiek tegen het college van Rotterdam? De VVD zit daar niet in, dus daar kunt u gerust over zijn. Wat zegt u tegen zo'n gemeente? "Laat het maar op z'n beloop" of "doe nou eens wat"? Als grootste coalitiepartij en als grootste partij in het land kunt u er concreet wat aan doen. Waarom doet u dat niet? Waarom gunt u dat die kinderen in Rotterdam en andere gemeenten niet?

De heer De Lange (VVD):

Je kunt er daadwerkelijk wat aan doen door op een heel goede manier de evaluatie in te regelen, de goede vragen te stellen en dat bij die gemeentes terug te leggen. Daarin gaan we de antwoorden geven. Mijn concrete voorstel is om het daarin te doen.

Voorzitter. In het rapport van de Kinderombudsman wordt terecht gesteld dat kinderen in armoede echt worden geholpen als je kijkt naar alles wat er speelt in een gezin, zoals werk, inkomen, schuld en gezondheid. Gemeentes hebben hier een belangrijke taak, dwars door de schotten en alle loketten heen: één gezin, één plan, één aanpak. Hoe gaat de staatssecretaris deze aanpak een plaats geven in het armoede- en schuldenbeleid en op welke wijze worden gemeentes geholpen om hier verder vorm en inhoud aan te geven?

Voorzitter. Ik sluit af. De VVD wil graag dat onze kinderen hun talenten kunnen ontwikkelen; niet bijzonder maar juist heel gewoon; gewoon meedoen.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan de heer Raemakers, namens D66.

De heer Raemakers (D66):

Voorzitter, dank u wel. Als de fractie van D66 kijkt naar het armoedebeleid in Nederland en specifiek naar de materie van kinderarmoede en de besteding door de gemeenten, dan ziet zij twee paradoxen. De ene paradox is dat de Kamer heeft gezegd extra geld te willen uitgeven aan kinderarmoede en dat de staatssecretaris dat met gemeenten heeft afgesproken via een convenant. Als Tweede Kamer hebben we niet een wettelijke plicht opgelegd dat zij dat potje moesten uitgeven aan kinderarmoede. Met andere woorden: we hebben dat geld niet geoormerkt. Je zou kunnen zeggen dat we zien dat een aantal gemeenten dat geld niet goed uitgeven. Dat was niet de bedoeling, hoe gaan we daar hard tegen ingrijpen? De paradox is dat we tegelijkertijd bezig zijn, ook in deze Kamer, met een decentralisatie van de jeugdzorg en de Participatiewet. Ook bij armoede is er lokaal beleid, dat wil zeggen dat de gemeenten dat vooral zelf moeten beslissen en de gemeenteraad daar heel kritisch op moet controleren. Dat is een eerste paradox die mijn fractie ervaart.

Dan de tweede paradox. Die heeft meer te maken met de aard van de materie: kinderarmoede. Dat omschrijf ik als armoede zolang een kind nog geen 18 jaar is. Tijdelijk kun je dat heel goed oplossen. Je kunt een kind een abonnement op een sportclub geven, je kunt een kind extra geld of begeleiding geven, zodat hij onderwijs kan volgen. Je kunt een kind via de Kledingbank of de Voedselbank allerlei voorzieningen geven waardoor die armoede tijdelijk geen kinderarmoede meer is. Het probleem is dan echter wel dat die ouders wel armoede kunnen ervaren. Dat is een spanning. We proberen dat in het regeerakkoord al gedeeltelijk te ondervangen door bijvoorbeeld de kinderbijslag en het kindgebonden budget in de toekomst te verhogen. Daarmee hopen we dat we dat een beetje kunnen oplossen. Maar een ander gedeelte van deze paradox is dat is bewezen dat die kinderen die nu in kinderarmoede zitten, waar we ze tijdelijk uithalen, later ook meer kans hebben om in armoede op te groeien. Een stukje educatie aan kinderen is natuurlijk langlopend beleid en dat is ook heel lastig.

Als ik deze twee paradoxen bekijk, die worden geconstateerd door mijn fractie, denk ik ook aan twee oplossingsrichtingen. De eerste oplossingsrichting gaat over wat we doen met de 85 miljoen Klijnsmagelden die we vorig jaar hebben uitgegeven aan de gemeenten. De staatssecretaris heeft daarover een convenant gesloten met de gemeenten en gezegd dat we best practices meer gaan delen, samen met de VNG. Hoe gaat de staatssecretaris die best practices delen? Kan er een lijst worden gemaakt van tien gemeenten die vorig jaar kinderarmoedeproof waren? Dat wil niet zeggen dat we de armoede daar helemaal hebben opgelost, maar dat het beleid voor kinderen in ieder geval goed genoeg was. Ik ben benieuwd wat voor ideeën de staatssecretaris heeft om dat uit te werken.

Een tweede oplossingsrichting gaat over het nieuwe geld dat wij in het regeerakkoord beschikbaar hebben gesteld. Dat is in totaal 80 miljoen, verdeeld over drie jaar. Dit jaar gaat het om de eerste 30 miljoen. We zouden ervoor kunnen kiezen om dat geld op precies dezelfde manier te verdelen, maar we hebben die Klijnsmagelden al en die lopen gewoon door. Misschien kunnen we dat nu anders doen. Er zijn ook een aantal organisaties, onder de paraplu van Kansen voor alle kinderen, die zich heel specifiek op een aantal taken richten. Kunnen we misschien een groter deel van de totale nieuwe gelden aan die organisaties geven, die daarin ook expertise hebben? Zouden we ook het educatie-element kunnen meenemen bij die organisaties of bij andere organisaties? Ook richting gemeenten denk ik niet aan een verplichting, maar om voordat zij dat extra geld krijgen dat er nog bovenop komt, te vragen om een plan voor te leggen of in ieder geval aan te tonen dat zij kinderarmoede hebben en dat zij daar wat aan gaan doen.

Voorzitter. Ik hoor graag wat de staatssecretaris daarvan denkt. Ik dank u voor het woord.

De voorzitter:

De heer Gijs van Dijk.

De heer Gijs van Dijk (PvdA):

Dank u wel. Ik beluister dit betoog van de heer Raemakers van D66. Hij zegt eigenlijk twee dingen. Het lijkt bijna een paradox. Aan de ene kant, de Klijnsmagelden. Die hebben wij nu eenmaal met elkaar zo afgesproken, we hebben een convenant gesloten met strakke afspraken, en uiteindelijk doet een aantal gemeenten niet wat wij in deze Kamer hadden afgesproken. Aan de andere kant stelt hij bij de nieuwe gelden een fonds voor, zodat het geld direct naar de kinderen gaat. Kunnen wij dan niet alvast de afspraak maken dat wij daarbij ook de Klijnsmagelden betrekken?

De heer Raemakers (D66):

Ik ben blij dat de heer Van Dijk precies op mijn paradox wijst. Dat is precies de spanning. Er valt wat te zeggen voor strengere regels en er valt wat voor te zeggen om het juist bij de gemeenten te halen. Je zou er dus best voor kunnen pleiten om een deel niet te oormerken en een deel wel. Dat vind ik best een creatieve optie. Ik sta daar zeker voor open.

De heer Gijs van Dijk (PvdA):

Dat was niet wat ik suggereerde. De heer Raemakers zegt dat er extra geld is. Dat is hartstikke goed. Dat is door het nieuwe kabinet beschikbaar gesteld voor armoede onder kinderen. Maar er is al 100 miljoen euro beschikbaar. Nu blijkt dat sommige gemeenten openbaar, ook op de camera, zeggen dat zij het niet besteden aan de kinderen, maar het in de financiële gaten van de begroting doen of weet ik veel wat. Dat is niet conform de afspraken. Is de heer Raemakers bereid om hier heel kritisch naar te kijken en om, als gemeenten echt blijven weigeren, vanuit de Kamer een aantal stappen te zetten zodat wij hen meer kunnen dwingen?

De heer Raemakers (D66):

Ja. Het antwoord is ja. Daar ben ik toe bereid. Wij zitten natuurlijk nu wel met een convenant. Dat is een heel aparte privaatrechtelijke figuur. Ik vind het lastig om dat na één jaar al direct te wijzigen. Ik zie dat er in het convenant een aantal zaken staat. Een daarvan is het uitwisselen van best practices, goede voorbeelden. Ik zou liever daarop inzetten alvorens het hele systeem van de Klijnsma-gelden om te gooien. Zeker voor de toekomst, als wij een uitgebreide evaluatie hebben ontvangen — die gaan wij een keer ontvangen — is dat zeker een interessante denkrichting.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Zou het dan ook een interessante denkrichting zijn om goed te kijken naar de aanbeveling van de kinderombudsvrouw? Zij zegt dat wij ons nu nog eenzijdig richten op de situatie van kinderen buitenshuis, terwijl er juist binnenshuis ook veel te doen is. Volgens haar zou het goed zijn om tot een samenhangende aanpak te komen, vooral gericht op het verbeteren van de situatie van kinderen binnenshuis.

De heer Raemakers (D66):

Eens. Ik heb ook even van tevoren op de website van GroenLinks gekeken. Dat doe ik niet zo heel vaak, maar ik heb het nu wel gedaan. Het voorstel van GroenLinks is om het kindgebonden budget, de kinderbijslag, te verhogen, volgens mij omdat je dan de armoede in huis kunt bestrijden. Je geeft de ouders extra geld om voor die kinderen te zorgen. Als ik de vraag van mevrouw Voortman zo mag opvatten, doen wij dat nu met het regeerakkoord en dat heeft zeker onze steun.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Zo kunt u het opvatten, maar dat was wel voor de aanbevelingen van de kinderombudsvrouw. Ik vind juist de focus op die samenhangende aanpak zo interessant. Ik zou het heel logisch vinden dat wij niet nu al beslissen wat wij met het geld gaan doen, maar dat wij de aanbeveling van de kinderombudsvrouw nadrukkelijk meenemen. Zij zegt bijvoorbeeld: kinderen hebben niet alleen schoolreisjes en muziekles nodig — ook heel belangrijk — maar ook zaken als een warm huis en eten. Juist daar schort het aan.

De heer Raemakers (D66):

Ik vind dit een goed idee. Ik vind het allemaal heel goed klinken. De fractie van D66 vindt de suggesties van de kinderombudsvrouw altijd heel belangrijk. Wij willen hier in de toekomst zeker over denken.

De heer De Jong (PVV):

In de discussie raken twee dingen een klein beetje door elkaar. Je hebt het armoedebeleid. Daar wordt geld voor vrijgemaakt. De vorige keer, toen Klijnsma met een plan kwam, werd er extra geld vrijgemaakt. Dat was boven op het armoedebeleid dat bij gemeenten al in werking was. Daarvoor is een convenant gesloten en toen is aangegeven dat het doel is om een extraatje bij de kinderen terecht te laten komen. Nu zien wij dat dat niet altijd gebeurt. Er zijn dus afspraken gemaakt, maar men houdt zich er niet aan. Wat is er dan mis mee dat wij hier in de Kamer zeggen: oké, nu wij dat hebben gezien en wij een gezamenlijk doel hebben met de gemeenten, kiezen wij ervoor om de gelden die nog beschikbaar zijn vanuit de Klijnsmagelden wel degelijk vast te zetten als zijnde geoormerkt? Dat is eigenlijk het plan dat de heer Raemakers had met zijn eigen gelden, maar dan met de koppeling. Wat is het probleem om dat niet te doen?

De heer Raemakers (D66):

We gaan een beetje kijken wat goede voorbeelden zijn bij beide middelen: hard ingrijpen of zacht ingrijpen. Zoals ik heb aangegeven, heb je bij beide middelen te maken met voor- en nadelen. Dat is altijd het geval. Dus ik wil er ook voor uitkijken dat we nu te snel, na bijvoorbeeld een jaar, al zeggen dat het op een paar plekken niet goed gaat. We hebben ook een convenant waarin staat wat er eigenlijk moet gebeuren in termen van evaluatie en wat er moet gebeuren in termen van informatiedeling. Dus over het geld dat we al hebben uitgegeven, zou ik zeggen: kies die route. Maar als er helemaal nieuw geld komt — en dat doen we in het regeerakkoord — dan kunnen we het daarvoor misschien bij de start weer anders doen. Dus het een sluit het ander niet uit.

De heer De Jong (PVV):

Want het geld dat al uitgegeven is, is al uitgegeven. Het liefst zou ik hebben dat de gemeentes dat geld op de een of andere manier gewoon terugstorten of het op de een of andere manier toch uitgeven waarvoor het was bedoeld en wat in het convenant stond. Maar ik heb het nu ook eventjes over het geld dat nog uit te geven is, aangezien het in sommige gevallen niet goed gaat. Bij twintig gemeenten gaat het al om 5 miljoen euro; dat is een hele hoop geld. Zouden we dan nu af kunnen spreken dat we het geld dat van die Klijnsmagelden nog over is, gewoon oormerken als zijnde geld dat als extraatje moet worden besteed aan armoedebestrijding?

De heer Raemakers (D66):

Ik snap de vraag van de PVV. Wij kiezen daar op dit moment niet voor. Wij hebben aan de staatssecretaris ook de vraag gesteld hoe zij de afspraken in het convenant precies gaat uitvoeren. Ik snap de vraag, maar wij maken nu een andere keuze.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik het woord aan de heer Peters namens het CDA.

De heer Peters (CDA):

Dank u wel, voorzitter. Geld dat bestemd is voor arme kinderen komt niet in alle gevallen bij hen terecht. Dat concludeert Nieuwsuur op basis van een rondgang langs twintig gemeentes. Daarom is dit debat ook heel terecht aangevraagd. Gemeentes zouden het geld in natura doorgeven, bijvoorbeeld door het betalen van zwemlessen of door het geven van een fiets of voetbalschoenen, maar het blijkt dat het ook wordt gebruikt om gaten in de begroting te dichten of om uitvoeringskosten te dekken. En dat kan, zo is al vaker gesteld, de bedoeling toch niet zijn.

Ik hoor het voormalig staatssecretaris Klijnsma nog zeggen: het geld is bestemd voor kinderen en als het niet bij hen terechtkomt, dan bel ik de verantwoordelijke wethouder persoonlijk. Het lijkt erop dat mevrouw Klijnsma nogal wat belafspraken had moeten maken als ze nog in dienst zou zijn geweest. En dat is niet zo verrassend. Gemeentes kregen eigenlijk altijd al geld om armoede te bestrijden. De meeste gemeenten doen ook echt hun best, maar lang niet alle mensen die in armoede leven, melden zich aan het gemeenteloket. En lang niet alle mensen worden door gemeenten gevonden. Het is dus ook niet zo vreemd dat niet alle gemeenten al het geld dat bestemd was voor armoedebestrijding daarvoor kónden gebruiken. Er bleef vaak nog het een en ander op de plank liggen.

Om de armoede onder kinderen te bestrijden maakte Klijnsma nog eens extra middelen vrij en die gaf zij aan gemeenten. Dat was wel sociaal, maar omdat gemeenten al armoedebeleid voerden en niet altijd al die mensen vonden, was die manier misschien niet zo handig. Want wat gaat er dan met het geld gebeuren? Een extra subsidie naar de voedselbank? Het zou goed kunnen. Wat meer geld naar Stichting Leergeld, schuldhulpmaatje? Of geven we het rechtstreeks aan het onderwijs? Daar kunnen dan schoolreisjes voor gekocht worden. Nemen we gewoon een ambtenaar aan die alles zal coördineren? Dat heb ik ook gehoord. Of geven we net als de gemeente Den Haag 1.000 willekeurige kinderen een gratis mobiele telefoon? Je moet tenslotte toch wat. Ja, u hoort het goed: Den Haag verstrekte 1.000 smartphones aan 1.000 brugklassers. Maar Den Haag heeft veel en veel meer kinderen die in relatieve armoede leven en de meeste kinderen krijgen dus niets. En dat is overal een groot probleem.

Gemeenten bereiken veel te weinig kinderen die ondersteuning nodig hebben. Dat komt bijvoorbeeld doordat ouders zich schamen of doordat we alles zo enorm ingewikkeld hebben gemaakt. Het lijkt mij beter om daar iets aan te doen dan om aan symboolpolitiek te doen. Geld moet besteed worden aan het aanpakken van echte problemen, en niet aan 1.000 mobieltjes. Kinderen horen niet op te groeien in armoede. Daarover geen misverstand, maar het is zeer de vraag of het extra geld op deze manier echt iets bijdraagt aan de oplossing van het armoedeprobleem, als het al wordt ingezet voor het doel waarvoor het is verstrekt.

In het derde kwartaal van 2018 wordt deze regeling geëvalueerd. Nieuwsuur geeft een voorzet. Ik ben benieuwd naar de reactie van de staatssecretaris. Gaat zij ook wethouders bellen die het geld niet besteden aan armoedebeleid?

Voorzitter. Veel kinderen worden niet gevonden. Gemeenten houden dus geld over voor kwetsbare kinderen. Dat kan natuurlijk niet en dus verzinnen ze iets wat stevig geld kost en niet te veel moeite kost, maar wel een leuk pr-plaatje oplevert: een telefoon als een cadeautje van de gemeente bijvoorbeeld. Ik vermoed dat vandaag een motie wordt ingediend — ik dacht dat tenminste: misschien komt die nog wel — om gemeenten te verplichten om het geld op te maken of aan het Rijk te laten vervallen. Maar ik vind dat precies om die reden ook echt onverstandig. Gemeenten komen dan op het idee om er maar iets mee te doen om het geld op te maken. Mijn oproep zou dan ook zijn: geef gemeenten de ruimte om het geld te besteden aan die kinderen in armoede, op welke manier dan ook. Ooit schreef ik een handleiding voor CDA-wethouders met armoede in hun portefeuille. Die stuur ik op verzoek graag rond, zodat mensen daar goede ideeën aan over kunnen houden. Voor mij is het duidelijk: dat geld moet naar de kinderen; dat kan op heel veel manieren, maar in ieder geval niet door hier vast te stellen hoe.

Dank u wel.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Kan de heer Peters dat toelichten? Wat wil hij dan veranderen aan de huidige regeling? Op dit moment moet het in natura worden uitgekeerd. Ik begrijp uit de woorden van de heer Peters dat hij het niet zo'n goed idee vindt om dat aan mobieltjes uit te geven, zoals Den Haag doet. Ik neem dus aan dat hij met een alternatief komt. Moet het dan via een financiële bijdrage aan die gezinnen worden overgemaakt?

De heer Peters (CDA):

Voor mij is het duidelijk: dat geld is bedoeld voor kinderen, dus daar moet het naartoe. Er zijn gemeentes die die kinderen kunnen vinden; zij hebben daar een heel goed beleid voor; prima opgelost. Er zijn overigens ook gemeenten die zeggen: ik doe het niet. Daar vind ik wat van. Wat mij betreft wordt dan inderdaad de telefoon gepakt en gebeld. "Ja, hallo, wethouder, wat doet u nou? We hebben afgesproken dat dat geld naar kinderen gaat en u geeft het uit aan stoeptegels. Niet akkoord." Het voorbeeld van de stoeptegels gaf u overigens net zelf. Maar er zijn ook gemeenten die die kinderen niet kunnen vinden op deze manier. Laten we dan creatief zijn. Wat mij betreft kan er dan ook wat meer naar de voedselbank, de kledingbank, de stichting SchuldHulpMaatje of allerlei andere maatschappelijke initiatieven die er wel voor kunnen zorgen dat het geld terechtkomt bij die kinderen. Ik denk in die richting, maar ik wacht de reactie van de staatssecretaris af en als het nodig is ook de evaluatie die in het derde kwartaal van dit jaar gaat plaatsvinden.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Nou, ik denk dat we er gevoeglijk van uit kunnen gaan dat dat inderdaad het antwoord gaat worden. De staatssecretaris heeft al gezegd dat zij eerst de evaluatie wil zien, dus de vraag is een beetje dezelfde als die van vanochtend: kunnen we vandaag al zaken doen? Wij weten nu al dat het geld niet op de juiste plek komt. Kunnen we vandaag dan zorgen dat het geld wel op de juiste plek komt? Zou het niet mooi zijn als we daar vandaag een mooi voorstel voor doen? U heeft er zelf verstandige dingen over gezegd. Of gaat u weer wachten, zodat er vandaag niks gebeurt?

De heer Peters (CDA):

Ik ga in ieder geval geen motie steunen die zegt dat het geld geoormerkt moet worden, omdat gemeenten dan precies gaan doen wat ik niet wil. Wat ga ik wel doen? Als u ertoe oproept om er met z'n allen voor te gaan dat dat geld naar kinderen gaat en dat we daarvoor iets meer ruimte maken — ik heb, geloof ik, 73 aanbevelingen ooit geschreven; daar kunnen we direct uit putten — is dat wat mij betreft prima, maar ik laat dat nu aan de staatssecretaris.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan de heer Jasper van Dijk namens de SP.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dank u, voorzitter. Ongeveer 400.000 kinderen leven in armoede in Nederland. Er is dus werk aan de winkel. En toch zijn er gemeenten die geld om die armoede te bestrijden besteden aan andere zaken, bijvoorbeeld aan het dichten van een gat in de begroting. De gemeenten Barendrecht, Stichtse Vecht en Staphorst besteden het geld voor armoedebestrijding aan andere zaken. Heeft de staatssecretaris een volledig overzicht van alle gemeenten waarvoor dit geldt? Gaat zij de betreffende gemeenten tot de orde roepen? Gaat zij het geld terugvorderen? Zo ja, gaat zij dan het geld dat zij heeft teruggevorderd, vervolgens besteden aan armoedebestrijding onder kinderen? Dan zijn we, denk ik, allemaal tevreden, want ik hoorde vrij Kamerbreed dat geld voor armoedebestrijding naar dat doel moet en niet naar andere zaken. Het zou dus mooi zijn als we dat kunnen regelen.

Voorzitter. Een oplossing voor het probleem is het labelen van het budget. Dat is al even voorbij gekomen. Dan weet je zeker dat het geld niet weglekt naar andere zaken. Neemt de staatssecretaris die oplossing in overweging? Armoedegeld moet nu in natura worden besteed, zoals aan een sportabonnement, een computer of muzieklessen. Toch kan het soms zo zijn dat het geld hard nodig is, maar niet voor dat soort zaken. De heer Peters impliceerde dat net ook al. Waarom kan het dan niet besteed worden aan die zaken, bijvoorbeeld in de vorm van een financiële bijdrage? Geef wethouders de mogelijkheid om maatwerk te bieden. Nu gaat de regeling behoorlijk uit van wantrouwen en betutteling. Wat is daar nog liberaal aan?

Voorzitter. Ik zou nog even willen vragen of de staatssecretaris het met mij eens is dat een ouderbijdrage in het onderwijs altijd vrijwillig dient te zijn en nooit gebruikt mag worden om onderwijszaken mee te betalen en dat we daar geen armoedegeld vanuit de gemeente voor mogen gebruiken. Nee, scholen dienen gewoon bekostigd te worden en dienen het primaire onderwijsproces daarvan te betalen. Dat dient dus niet via ouders of armoedegeld van kinderen te gebeuren wat mij betreft.

Voorzitter. Is de staatssecretaris bereid om het mogelijk te maken voor gemeenten om categoriale bijzondere bijstand te verlenen, bijvoorbeeld aan gezinnen, arme gezinnen, met veel kinderen? Uit onderzoek van het Nibud in opdracht van de gemeente Utrecht blijkt dat die gezinnen vaak met geen mogelijkheid rond kunnen komen. Hetzelfde geldt voor gezinnen met hoge zorgkosten. Is de staatssecretaris bereid om landelijke te onderzoeken welke gezinnen financieel in de problemen komen? Dan weten we precies waar we over praten. We weten het dus van de gemeente Utrecht. Ik hoor graag haar reactie op dat onderzoek. Ik zou het heel graag landelijk willen weten. En welke oplossingen zijn er dan?

Voorzitter. Tot slot: de echte oorzaak van armoede onder kinderen is wat ons betreft overduidelijk. Het sociaal minimum in Nederland is namelijk te laag. Dat is de hoofdoorzaak. Dat blijkt ook uit dat Nibud-onderzoek. Daaruit blijkt dat een gezin met twee oudere kinderen €322 per maand tekortkomt. Dat is gewoon onderzocht. Dat is niet mijn cijfer, maar dat is een onderzoek. Dan weten we precies waar we het over hebben. Zonder landelijke maatregelen blijft het pleisters plakken. Daarom pleiten wij voor een forse verhoging van het sociaal minimum. De kraan dichtdraaien is tenslotte beter dan dweilen.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan de heer Bruins namens de ChristenUnie.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Voorzitter. "Sinterklaas sloeg deze jongen over". Dat was de titel van een artikel in de NRC afgelopen december. Daarin vertelt een 8-jarige jongen hoe hij omgaat met de armoede waarin hij leeft. De dag voor Sinterklaasavond had hij de juf op school gevraagd om hem de volgende dag op school maar over te slaan als de kinderen in de kring allemaal zouden gaan vertellen wat ze gekregen hadden. Het is een pijnlijk voorbeeld van het gevoel van uitsluiting dat armoede met zich meebrengt. Voor een opgroeiend kind is dat natuurlijk echt vreselijk.

Vorig jaar werd 100 miljoen extra beschikbaar gesteld aan gemeenten om kinderarmoede te bestrijden. In sommige gemeenten is dat geld gebruikt om tekorten in het armoedebeleid te dekken en kwam het geld dus niet terecht bij kinderen. In andere, wat rijkere gemeenten werkt het armoedebeleid al goed en zijn er voldoende middelen en kwam het geld dus terecht in de algemene pot. De staatssecretaris heeft toegezegd te komen met een evaluatie in het najaar. Maar kan de staatssecretaris nu al iets zeggen over de vraag of deze signalen inderdaad kloppen en waarom het geld dan niet besteed wordt? De ChristenUnie wil het debat vandaag gebruiken om nu al een aantal waardevolle suggesties mee te geven aan de staatssecretaris voor een beter functionerend kinderarmoedebeleid.

Voorzitter. De verantwoordelijkheid voor het armoedebeleid ligt bij de gemeenten. Dat is goed, want de lokale overheid weet het beste wat lokaal nodig is. Dat betekent ook dat het in iedere gemeente weer een beetje anders geregeld is. De landelijke trend is wel dat er de laatste jaren — dat hebben we al gehoord — veel in natura wordt uitgereikt, dus geoormerkt voor specifieke uitgaven, zodat de hulp ook daadwerkelijk de kinderen bereikt. De keerzijde daarvan is het gebrek aan keuzevrijheid en suboptimale uitgaven. Als je een tegoed van €100 krijgt voor sportschoenen, dan koop je dus sportschoenen van €100. Maar wat als je al sportschoenen hebt of je kunt die van je grote broer overnemen omdat hij eruit is gegroeid?

Voorzitter. De ChristenUnie pleit voor drie simpele handvatten voor een beter kinderarmoedebeleid op gemeentelijk niveau: meer flexibiliteit, meer eigen regie en meer communicatie. Ik kom eerst op meer flex, minder schotten. Vrijwel overal heb je specifieke regelingen en pasjes. Telkens als de overheid weer extra geld ter beschikking stelt, leidt dat tot een grotere kerstboom met nog meer regelingen. De ChristenUnie pleit voor minder schotten en meer flexibiliteit. Het is leuk, zo'n seniorenbon voor de pedicure, maar wat als je prima voeten hebt? Dan zou je hetzelfde tegoed vast op een andere manier beter kunnen gebruiken. Wat als je het tegoed voor schoolspullen vorig jaar niet hebt gebruikt, maar dit jaar wil je oudste vmbo-techniek gaan doen. Kon je nu dat tegoed voor schoolspullen maar inzetten voor die materialen. Maar het tegoed was alleen vorig jaar geldig. De ChristenUnie wil dat regelingen en pasjes flexibeler kunnen worden ingezet, zowel qua bestemming als in de tijd.

Mijn tweede punt: meer eigen regie. Het is heel fijn dat je met je tegoedpas een nieuwe fiets kunt kopen voor je kind, heel mooi natuurlijk, maar een nieuwe fiets wordt in het fietsenhok op school binnen twee weken gesloopt. Veel liever koop je een tweedehands fiets die je laat opknappen bij ome Koos. Maar ja, je kunt die bon alleen maar inwisselen bij die ene fietsenzaak. Het aantal en het soort winkels waren mensen terechtkunnen, zouden fors uitgebreid kunnen worden. De ChristenUnie wil dat in dat aanbod ook kringloopwinkels, repair shops en sociale ondernemers die zich richten op arbeidsintegratie en leerwerktrajecten, worden opgenomen. Zo snijdt het mes aan twee kanten. Is de staatssecretaris bereid om gemeenten hiertoe aan te moedigen en te onderzoeken of er misschien regels in de weg staan om dit mogelijk te maken?

Het derde en laatste punt is betere communicatie. Mensen in de armoede zien door al die toeslagen en regelingen vaak door de bomen het bos niet meer. En hulpverleners soms zelfs ook niet. Wanneer er meer vrijheid in besteding nodig is, is ook begeleiding nodig om te helpen bij het maken van de juiste keuzes, maar ook om ervoor te zorgen dat mensen niet hoeven terug te betalen. Zijn de begeleiding en communicatie vanuit de gemeenten voldoende op orde en in evenwicht, zo vraag ik de staatssecretaris. En met "evenwicht" bedoel ik dan zowel aan de zachte begeleidende kant als aan de harde handhavende kant. Graag een appreciatie van de staatssecretaris, en dit alles natuurlijk in de context van het feit dat we weten dat het primaat van armoedebeleid bij de gemeenten ligt.

Voorzitter, dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan de heer Kuzu namens DENK.

De heer Kuzu (DENK):

Voorzitter, dank u wel. We hebben vandaag met elkaar een debat over een bedrag van structureel 100 miljoen euro per jaar, dat bedoeld is voor de bestrijding van kinderarmoede maar voor een deel ook verdwijnt in de algemene middelen. Ik noem gemeenten zoals Rotterdam, Stichtse Vecht, Barendrecht, Staphorst, Voorschoten, Almelo en Gilze en Rijen. Dit worden ook wel de "Klijnsmagelden" genoemd, maar het is ook wel belangrijk om te definiëren wat de Klijnsmagelden zijn. Deze zogenaamde Klijnsmagelden waren een opzichtige poging van de PvdA om nog iets van haar verbleekte sociale gezicht te redden. 15 miljard euro bezuinigen, de grootste bezuinigingsoperatie ooit in Nederland, en dan 100 miljoen euro teruggeven. Deze fopspeen was een druppel op een gloeiende plaat. De kiezer trapte daar natuurlijk niet in, en de krokodillentranen van de PvdA na de verkiezingen, daarvan zeg ik tegen de kiezer: #trapernietin.

Voorzitter. Er leven 400.000 kinderen in armoede in Nederland. Dat is ongeveer een op de negen kinderen, en dat is een schande voor een rijk land als Nederland. Kinderen gaan soms zonder ontbijt naar school en kinderen gaan in de vrieskou op zomerschoenen met gaten naar buiten. Kinderarmoede is een groot maatschappelijk probleem.

De voorzitter:

Mijnheer Kuzu, u daagt de PvdA uit. Dus dan krijgt de heer Gijs van Dijk de gelegenheid om daar iets over te zeggen.

De heer Gijs van Dijk (PvdA):

Dank u wel, voorzitter. Ik hoor: #trapernietin. Nou, #trapnietinditverhaalvanDENK zou ik zeggen. In de zwaarste financiële crisis heeft het vorige kabinet veel bezuinigd, maar er wel voor gezorgd dat juist mensen met een laag inkomen daar zo veel mogelijk van werden gered. Daarom is ook in de zwaarste crisisjaren besloten om juist de kinderen in de armoede te helpen, en niet om daarmee meteen het hele armoedeprobleem in Nederland te bestrijden. Dat hadden we graag gedaan. Er is toen besloten om in ieder geval een eerste stap te zetten en die kinderen te helpen.

Ik zou u willen uitnodigen om dan te kijken naar het volgende kabinet. Nu gaat het weer goed, mede dankzij de Partij van de Arbeid, en nu is het tijd om echt werk te maken van de bestrijding van die armoede en ervoor te zorgen dat juist mensen met de laagste inkomens een hoger inkomen en minder vaste lasten krijgen.

De heer Kuzu (DENK):

Alsjeblieft zeg, voorzitter! "Alstúblieft", zeg ik dan. Dit verhaal klopt natuurlijk helemaal niet. We hadden vandaag dit debat kunnen voorkomen als de PvdA tijdens de vorige regeerperiode mee was gegaan in de talloze voorstellen die zijn gedaan hier in de Kamer. Ik ken nog moties van de hand van de SP, van GroenLinks, van ons. De PvdA stemde altijd tegen die voorstellen. Ja, vandaag hebben we met elkaar een debat. Ik ben blij dat de PvdA die draai heeft gemaakt, maar het klopt gewoon niet wat u zegt. U had dit kunnen voorkomen, uw partij had het in de vorige periode kunnen regelen, en dat is niet gebeurd. En daarom voeren wij hier vandaag een debat en zijn heel veel kinderen in de gemeenten die ik net heb opgesomd, de dupe van het beleid van de PvdA.

De heer Gijs van Dijk (PvdA):

Het gaat juist om die kinderen. Ik heb net in mijn inbreng gezegd: laten we ons niet verleiden tot een laag politiek debat, maar laten we die kinderen voor ogen houden en laten we het daar met elkaar over hebben. Er is 100 miljoen uitgetrokken. Het blijkt dat sommige gemeenten een en ander niet doen. Die gemeenten moeten we aanpakken. Ik denk dat we elkaar op dit punt vinden.

De heer Kuzu (DENK):

Wij vinden elkaar daar vast en zeker in. Wij zijn absoluut een voorstander van het bestrijden van kinderarmoede. Maar ik spreek nogmaals — dat zal ik ook blijven doen — de Partij van de Arbeid aan op de verantwoordelijkheid die zij niet alleen nu heeft, maar die zij ook in de vorige periode heeft gehad. We zitten nu met de gebakken peren. We voeren met elkaar een debat hierover. En dat is natuurlijk niet niks.

De heer Raemakers (D66):

De heer Kuzu verwijt het vorige kabinet van alles. Hij verwijt het vorige kabinet dat het een onvoldoende sociaal gezicht had. Maar als ik mij niet vergis, was de heer Kuzu toch gewoon onderdeel van de PvdA-fractie? Bij het vorige regeerakkoord heeft de heer Kuzu er klaarblijkelijk geen probleem van gemaakt. Pas toen er iets kwam met integratie en meneer Asscher, bent u uit de partij gestapt. Hoe reflecteert de heer Kuzu dan op zijn eigen rol?

De heer Kuzu (DENK):

De heer Raemakers zat toen nog niet in de Kamer. Hij heeft dus ook niet meegemaakt wat er allemaal speelde toen wij bij de PvdA-fractie zaten. Ik zal u een anekdote vertellen. Ik zat in de PvdA-fractie. De voorzitter was er toen bij.

De voorzitter:

Ja, ik weet het, maar ik mag helaas niks zeggen.

De heer Kuzu (DENK):

Wat zegt u, voorzitter?

De voorzitter:

Ik mag helaas niks zeggen.

De heer Kuzu (DENK):

We hadden samen met mevrouw Karabulut van de SP een motie ingediend om die middelen te oormerken. Ik werd destijds van hogerhand — door de fractieleider — gedwongen om die motie aan te houden, met als toezegging dat Diederik Samsom zich er persoonlijk voor zou inzetten om dat te gaan doen. Vervolgens maakte de vorige staatssecretaris uitgebreid een punt over dat onderwerp. Maar wat zien we nu? Blijkbaar hebben we vijf jaar nodig gehad om ervoor te zorgen dat we dat probleem met elkaar constateerden. Ik wil u overigens ook in herinnering brengen dat D66 ook altijd heel consequent tegen de moties heeft gestemd waarin werd verzocht om de middelen te oormerken. Daarmee bent u een deel van de oorzaak van het probleem.

De heer Raemakers (D66):

Het is mooi dat we vandaag in ieder geval weer wat nieuws hebben gehoord dat iets toevoegt aan de discussie. Ik wil toch even terug naar het onderwerp kinderarmoede. Wij hebben nu met dit regeerakkoord gezegd: er komen extra middelen voor de bestrijding daarvan. Bij het vorige regeerakkoord is het volgens mij pas nadien ingevuld. Maar wat zou uw voorstel zijn als het gaat over budgetten? Dit regeerakkoord doet dus veel: extra geld voor de bestrijding van kinderarmoede, maar ook voor kinderbijslag en het kindgebonden budget. Laten we even naar die drie geldstromen kijken. Wat vindt u van die drie?

De heer Kuzu (DENK):

Ik heb nog 2 minuten en 45 seconden spreektijd. Ik wil er ook alle complimenten voor maken. Er zitten een aantal mooie dingen in het regeerakkoord. Waar ik echter wel voor wil waarschuwen, is dat het niet alleen moet blijven bij een papieren tijger. Ik wil daar ook D66 op aanspreken. Er moet ook daadwerkelijk werk van gemaakt worden. Ik wijs bijvoorbeeld op de houding van deze staatssecretaris in de laatste twee debatten die we hierover hebben gehad. Tijdens het mondelinge vragenuurtje en in een eerder debat hierover werd constant verwezen naar een evaluatie die nog uitgevoerd moet worden. Dan denk ik bij mezelf: hoeveel evaluaties hebben we nog nodig? Hoeveel onderzoeken hebben we nog nodig om met name de VVD te kunnen overtuigen van het feit dat dit een groot probleem is in Nederland?

De voorzitter:

Ik zie de heer Gijs van Dijk staan. Hij werd weer door u uitgedaagd. Ik geef de heer Van Dijk het woord, maar ik wil ook een beroep op u doen, meneer Kuzu, om verder te gaan met uw eigen verhaal en niet anderen uit te dagen. Anders geef ik hun elke keer weer het woord, en dat is ook niet helemaal de bedoeling.

De heer Gijs van Dijk (PvdA):

De heer Kuzu maakte met zijn inbreng een soort evaluatie van zijn tijd bij de Partij van de Arbeid. Terecht heeft de heer Raemakers erop gewezen dat hij als onderdeel van de fractie van de Partij van de Arbeid het coalitieakkoord heeft ondertekend. Er worden allerlei mensen genoemd die met de heer Kuzu hard hebben gestreden om Nederland er weer bovenop te krijgen, en nu dit! Dit is niet #trapernietin. Dit is #trapna.

De voorzitter:

Ik stel voor dat u verdergaat.

De heer Kuzu (DENK):

Voorzitter, het is toch wel belangrijk om daarop te reageren. Destijds heb ik inderdaad het regeerakkoord gesteund — en dan niet alleen dat onderdeel maar ook in de breedte — omdat daarin stond dat er geld zou worden uitgetrokken voor de bestrijding van kinderarmoede. Blijkbaar heeft de PvdA-fractie zes jaar tijd nodig gehad om te constateren dat het geld daar niet terechtkomt. Dus ik vind het krokodillentranen.

De voorzitter:

Gaat u verder.

De heer Kuzu (DENK):

Een groot maatschappelijk probleem dus, kinderarmoede. Kinderarmoede betekent sociale uitsluiting en achterstand en DENK wil juist een inclusieve samenleving en gelijke kansen. We willen, net zoals het kabinet voorstelt, dat de kinderbijslag wordt verhoogd en dat kinderen uit arme gezinnen extra financiële mogelijkheden krijgen. Op die manier kan sociale uitsluiting en achterstand worden tegengegaan.

Dit debat gaat over de Klijnsmagelden. Voorzitter, we hebben op 19 december een brief ontvangen van de staatssecretaris en die is eigenlijk niets meer dan een procedurele beschrijving van de rapporten en evaluaties die we nog gaan ontvangen. Er blijkt geen enkel gevoel van urgentie uit en dat staat in schril contrast met een aantal daadkrachtige punten uit het regeerakkoord. Maar aan daadkracht op papier hebben we helemaal niets als de praktijk stroperig en niet voortvarend is. Ik wil meer actie dan alleen deze broodmagere procedurele brief. We moeten natuurlijk niet gaan wachten op een evaluatie in het najaar van 2018, maar vandaag nog werken aan concrete stappen.

Voorzitter. In de afgelopen vijf jaar zijn talloze keren moties ingediend, bijvoorbeeld om de middelen te oormerken en het geld op de juiste plek terecht te laten komen. Nog steeds is dit niet geregeld. Daarom de volgende vraag aan de staatssecretaris: wat kunt u op korte termijn doen om de 100 miljoen van de Klijnsmagelden bij de arme kinderen te krijgen? Twee. Hoe kunt u ervoor zorgen dat de Klijnsmagelden effectief geoormerkt worden voor dit doel? Kunt u er een doeluitkering van maken? Drie. Klopt het dat sommige gemeenten met een rechts college van burgemeester en wethouders, bijvoorbeeld Rotterdam, deze armoedemiddelen in de algemene middelen hebben laten vloeien en dat er heel andere dingen mee worden gedaan, zoals het opknappen van de Coolsingel of het algemene jeugdbeleid? Deelt u de mening dat dit kwalijk is en dat dit tegengegaan moet worden? Hoe kunt u dit aanpakken?

Voorzitter. Je zou bijna zeggen dat onder andere het college van Rotterdam, maar ook al die andere gemeenten die geen werk maken van het bestrijden van kinderarmoede en die deze middelen niet inzetten voor het bestrijden van kinderarmoede, zich schuldig maken aan grove taakverwaarlozing, zoals in een andere bijzondere gemeente in ons Koninkrijk. Gelukkig zijn er op korte termijn verkiezingen en kan de kiezer daarmee afrekenen.

Voorzitter. Klopt het ook dat sommige wethouders met droge ogen durven te beweren dat ze geen arme kinderen kunnen vinden of beweren dat er in hun gemeente geen armoede bestaat? Hoe verhoudt zich dit tot de 400.000 kinderen die in armoede opgroeien? Graag een reflectie van de staatssecretaris op hoe deze wethouders met hun verantwoordelijkheid omgaan.

Voorzitter. Een laatste punt. Het gaat om hoe deze staatssecretaris de geschiedenis in wil gaan. Wil zij de geschiedenis ingaan als de liberale minister Van Houten, die in 1874 de kinderarbeid afschafte? Ik vraag dat, want de kinderarmoede van de eenentwintigste eeuw is misschien wel even erg als de kinderarbeid van de negentiende eeuw. Of wordt het weer vier jaar stilstand en doormodderen? Kunnen de kinderen, de arme kinderen, op deze staatssecretaris rekenen?

Dat is mijn laatste vraag. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan ga ik nu naar de heer De Jong als laatste spreker.

De heer De Jong (PVV):

Voorzitter, hartelijk dank. Dit is toch een beetje een gek debat. Waarom is het een gek debat? Op het moment dat je afspraken maakt met gemeenten om een extraatje te realiseren voor kinderen die in armoede leven, ga je er toch gewoon van uit dat dat geld gaat naar waar het voor bedoeld is. We hebben nu dus een debat, omdat sommige gemeenten denken dat ze het geld vooral moeten uitgeven aan zaken waarvoor het niet bedoeld is. Dat is gewoon gek. En, voorzitter, dat zou toch niet zo moeten zijn. Het zou toch zo moeten zijn dat gemeenten zich er gewoon aan houden als we hier met z'n allen afspreken dat een bepaald budget ergens voor bedoeld is. Mijn vraag aan de staatssecretaris is dan ook om hoeveel gemeenten het precies gaat. Bij de rondvraag van Nieuwsuur ging het, geloof ik, om twintig gemeentes en bleek dat daar ongeveer 5 miljoen niet terechtkwam bij het doel waarvoor het was bedoeld. Hoeveel is dat landelijk? Zijn daar cijfers over? Kan de staatssecretaris er iets over zeggen? Waar zijn die middelen dan zoal aan besteed? Hoeveel gemeentes hebben het in de algemene middelen gestopt? Ik zou dat graag willen weten.

Wat me ook stoort aan dit hele debat is hoe er soms wordt gesproken over kinderen die leven in gezinnen met een lager inkomen. Je hoort vaak dat er dan wordt gesproken — ik hoorde het de VVD ook doen — over "dat kind, dat moeten we toch proberen te bereiken". Zo'n afstand. Er wordt vaak over gesproken alsof het heel weerloos is of iets heel zieligs of wat dan ook als het leeft in een gezin met een lager inkomen. Ik kan u zelf zeggen dat dat niet iets is wat vaststaat. Je hebt ook vaak in gezinnen dat een echtpaar zich iedere dag helemaal suf werkt om de eindjes aan elkaar te kunnen knopen, dat ze hun best doen om er iets van te maken voor hun gezin. Die gaan dus niet als eerste naar de gemeente voor extra middelen, maar proberen binnen hun eigen budget — hoe moeilijk dat ze vaak ook wordt gemaakt door beleid vanuit hier of vanuit de gemeente zelf — om het binnen het eigen gezin te regelen. Dat kan betekenen dat, als een kind op voetbal gaat, het het tenuetje van zijn broertje aan krijgt. Of dat ze, als ze een mobiele telefoon zouden willen hebben, die krijgen van hun zusje of van iemand anders binnen de familie. Ik heb eerder in een debat gezegd — dat was in een AO met Klijnsma, onze vorige staatssecretaris op dit onderwerp — dat het net lijkt of een kind niet meer meetelt als het in een gezin zit dat een kind niet altijd én op voetbal kan zetten én op bijvoorbeeld muziekles, maar daarin een keuze moet maken. Dat het kansloos zou zijn.

Voorzitter, ik wil daar afstand van nemen. Dat is namelijk niet zo. Natuurlijk zijn er kinderen die het moeilijk hebben en natuurlijk zorgt dat wellicht voor keuzes in een bepaalde richting die beïnvloeden waar iemand terechtkomt, maar het staat niet vast dat het je toekomst vertroebelt als je in een gezin met een laag inkomen leeft of dat je dan geen kansen meer zou kunnen creëren. Ik geloof er namelijk heilig in dat een kind heel ver kan komen als een gezin ervoor zorgt dat het dat kind de liefde en het vertrouwen geeft om er zelf iets van te maken en dat kind daar ook steun in geeft. Het hoeft dus niet zo te zijn dat dit alleen kan op het moment dat Klijnsma of anderen met 100 miljoen euro gaan strooien. Het zou op een andere manier ook kunnen en ik heb dus heel veel vertrouwen in onze gezinnen in het land. Ik heb er vertrouwen in dat die over het algemeen het beste voorhebben met hun kinderen en dat er dus heel veel kansen zijn voor kinderen in gezinnen met een lager inkomen.

De heer Raemakers (D66):

Een heel mooi betoog van de heer De Jong, maar stel je voor dat die kinderen nu Mohammed en Ali heten en dat de ouders nog niet zo lang in Nederland zijn. Stel dat die ouders moeite hebben met de Nederlandse taal en niet voldoen aan de taaleis. Dan heb ik gelezen dat de PVV wil dat de bijstandsuitkering van zo'n gezin wordt afgenomen of ernstig gekort. Dat betekent natuurlijk voor de kinderen in zo'n gezin dat het nog veel erger wordt. Betekent dit ook dat de PVV haar eerdere voorstellen om uitkeringen bij nieuwkomers rigoureus af te pakken, hier nu wat gaat nuanceren?

De heer De Jong (PVV):

Zeker niet. Zeker niet, want op het moment dat je hier een nieuwkomer bent en er iets van zou willen maken in Nederland, dan ga je als eerste de taal leren, om bijvoorbeeld een baan te krijgen en de toekomst geweldig goed te laten zijn voor je kinderen. Als je zelf verzaakt om dat te doen, dan vind ik ook dat je er zelf verantwoordelijkheid voor moet nemen om op een andere manier je leven in te richten. Je moet het altijd zo inrichten dat je kinderen een goede toekomst zouden kunnen opbouwen. Dus ik zie niet in dat ... Ik houd hier een betoog waarin ik aangeef dat ik het onzin vind dat in dit soort debatten het beeld wordt gevormd dat je gelijk kansloos bent als je in een gezin leeft met een lager inkomen. Dat vind ik onzin. Het is niet zo. Wel is het zo dat het soms moeilijker kan zijn voor dat soort gezinnen. Daarom snap ik er bijvoorbeeld niks van dat er nu een kabinet is dat ervoor gaat zorgen dat de btw wordt verhoogd voor bijvoorbeeld boodschappen. Als het al gaat over gezinnen die het lastig hebben, dan moet je het ze niet nog moeilijker maken door de btw te verhogen.

De voorzitter:

De heer Raemakers.

De heer De Jong (PVV):

Dat is mijn punt, voorzitter.

De voorzitter:

Ja, duidelijk.

De heer Raemakers (D66):

De heer De Jong heeft helemaal gelijk dat nieuwkomers, wat volwassenen zijn, zelf verplichtingen en verantwoordelijkheden hebben, maar daar kunnen die kinderen natuurlijk niks aan doen. Dus wat gaat de heer De Jong dan doen voor de kinderen van nieuwkomers, waarbij zijn partij zegt: die uitkeringen moeten maar flink gekort worden? Misschien is dat soms voor de volwassenen terecht, soms, maar voor die kinderen is dat natuurlijk heel vervelend. Wat gaat de heer De Jong dan doen voor die kinderen?

De heer De Jong (PVV):

Ik zeg tegen die kinderen dat ze dan vooral niet moeten doen wat hun ouders hebben gedaan, namelijk niet de taal leren. Ik zeg dan tegen die kinderen dat in ze een land leven waarin ze, als dat ze dat willen, kansen krijgen en dat ze die moeten aangrijpen om een volwaardige Nederlander te worden. Als die ouders ervoor kiezen om hun eigen kinderen op achterstand te stellen, moet u niet net doen alsof dat aan de PVV ligt. Dat ligt dan vooral aan die ouders zelf. Ik zou dus vooral tegen die kinderen willen zeggen: beste kinderen, als je in zo'n gezin leeft en je ziet dat je ouders dat doen, doe dat niet na, zorg ervoor dat je een goede Nederlander wordt en als je dat niet wil, ga dan gewoon je leven op een andere plek voortzetten.

De heer De Lange (VVD):

Ik heb goed geluisterd naar het betoog van de heer De Jong. Mag ik zijn betoog samenvatten met dat hij hier vandaag zegt dat je afkomst en je herkomst niet bepalend hoeven te zijn voor je toekomst en het mee kunnen doen in Nederland?

De heer De Jong (PVV):

Wat ik hier vooral zeg, is dat het betoog dat de VVD hier zojuist gehouden heeft, namelijk om over "dát" kind te spreken met een afstand van hier tot Tokio, me heeft geïrriteerd. En waarom? Ik ben zelf opgegroeid in Gouda, in een arbeidersgezin. Ik houd er nooit zo van als politici beginnen over hun eigen verhaal, maar ik kan u één ding vertellen: in ons gezin kwam er ook geen staatssecretaris langs om even per kind bijvoorbeeld €250 uit te gaan delen om het daarvoor mogelijk te maken dat ik niet met kapotte voetbalschoenen, getapet, in het veld hoefde te staan of dat ik bijvoorbeeld omdat ik wist waar Ed de Goeij woonde, die keeper van Feyenoord, niet aan zijn deur hoefde te bellen om te vragen of hij misschien een paar handschoenen had zodat ik in het doel kon staan op zaterdag. Ik ga dat soort verhalen hier niet houden, want ik ben een volksvertegenwoordiger.

De voorzitter:

Toch vind ik het interessant.

De heer De Jong (PVV):

Het is een interessant verhaal, want het geeft ook aan dat het niet zo hoeft te zijn dat je, als je uit een gezin komt met een lager inkomen, kansloos bent. We spreken hier niet over "dát" kind. We spreken hier over mensen, over gezinnen en over kinderen die het misschien in eerste instantie wat lastiger hebben, maar dat hoeft niet te betekenen dat ze vervolgens een vertroebelde toekomst hebben. Wat ik hiermee wil aangeven, is dat als we gaan kijken van het beleid van het kabinet, van het vorige en het huidige, we zien dat als er al middelen worden vrijgespeeld, die vaak niet terechtkomen waar ze bedoeld zijn. Dat is zonde, want dat geld komt ergens vandaan. Dat komt namelijk uit onvrijwillige belastingafgifte, belastingbetaling. Ik zeg tegen de mensen die hard werken om die belasting op te hoesten, dat we ervoor moeten zorgen dat dat geld wordt besteed aan dat waar het voor is bedoeld. Daarom heb ik dat punt willen maken.

De heer De Lange (VVD):

Het is mooi dat de heer De Jong naar aanleiding van deze vraag in ieder geval wat persoonlijke inkleuring geeft. Dat is altijd mooi en dat is ook de reden dat ik in mijn betoog begon met het kind dat ik afgelopen vrijdag in de ogen keek bij die vrouwenopvang in Almere en dat voor mij het leitmotiv is dat ik voor die kinderen heel graag wil dat ze mee kunnen doen. Dan is voor mij elk kind relevant en daar moet het dus over gaan. Kennelijk vindt u dus ook dat waar je vandaan komt en wat je afkomst is er niet toe doet om succesvol te kunnen zijn in Nederland, meneer De Jong. Dat zou winst zijn, als u dat vindt.

De heer De Jong (PVV):

Uit welk betoog van de PVV ooit zou zijn gebleken dat de achtergrond van een kind voor ons bepalend is voor de vraag of iemand wel of niet kan meedoen in de samenleving? Dat is complete onzin. Wat wij zeggen, is juist dat die 100 miljoen euro vanuit het kabinet er niet per definitie voor gaan zorgen dat iedereen mee gaat doen, dat je kansen ook kunt aangrijpen. Dat is voor de PVV ontzettend belangrijk. We zien dus keer op keer dat als er extra geld wordt uitgegeven, dat niet terechtkomt waar het terecht zou moeten komen. Dus als we er hier met zijn allen echt om geven dat dat wel gebeurt, moeten we kritisch zijn op het beleid van ook het huidige kabinet en hoe het dat in de toekomst anders gaat inrichten.

De voorzitter:

Volgens mij was u klaar. Of niet?

De heer De Jong (PVV):

Ik heb nog 30 seconden voorzitter.

De voorzitter:

Maak uw verhaal af.

De heer De Jong (PVV):

Ik was in feite klaar, behalve dat ik nog wilde zeggen dat als we in deze Kamer net doen dat je alleen mee kunt doen als er 100 miljoen euro wordt uitgegeven, dat geen recht doet aan al die middenklassegezinnen die na al die bezuinigingen van de afgelopen jaren het beste voor hun gezin overhebben en keuzes moeten maken binnen hun eigen gezin. Dat verdienen die mensen niet. Ik hoop van harte dat het goed gaat met die gezinnen, maar ik ben er niet van overtuigd dat dat alleen kan met die 100 miljoen.

De voorzitter:

Dank u wel. Dit was de eerste termijn van de Kamer. Hebt u tien minuten nodig, staatssecretaris? Dan schors ik de vergadering voor tien minuten.

De vergadering wordt van 17.14 uur tot 17.24 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik geef de minister het woord. O, de staatssecretaris.

Staatssecretaris Van Ark:

Ik reageerde ook niet!

De voorzitter:

Je weet maar nooit ...

Staatssecretaris Van Ark:

Voorzitter. Dat er kinderen in Nederland opgroeien in armoede, houdt u, mij en vele andere mensen bezig — en terecht. Armoede, en zeker armoede onder kinderen, is schrijnend. Ik vind dat alle kinderen zich in vrijheid moeten kunnen ontwikkelen, zonder belemmeringen, met volop kansen. Kinderen moeten in alle opzichten mee kunnen doen. Ik ben ervan overtuigd dat gemeenten dat ook vinden. Het is uiteraard de verantwoordelijkheid van ons allemaal om onze kinderen een enigszins onbezorgde jeugd te bieden, zodat ze later zelfstandige volwassenen zijn en hun ambities, dromen en talenten in kunnen zetten. Gemeenten kennen hun kinderen, ouders en verzorgers als geen ander, nog beter dan u en ik. Daarom hebben zij de regie en helpen wij waar we kunnen. Om armoede onder kinderen te bestrijden is integraal lokaal beleid nodig en moet maatwerk vooropstaan: lokaal en dicht bij het kind doen wat nodig is. De wijze waarop we armoedebestrijding onder kinderen financieren geeft gemeenten veel ruimte en vrijheid om op lokaal niveau invulling te geven aan wat nodig is. Wat mij betreft moeten we dat ook vooral zo houden. De rijksoverheid ondersteunt de gemeenten in hun actieve en betrokken rol, enerzijds met middelen, met geld, anderzijds met het wegnemen van drempels en het delen van goede voorbeelden, kennis en ervaringen in het land.

Ik ga gemeenten niet over één kam scheren. De praktijk is divers. Er is op dit moment nog geen aanleiding om te concluderen dat onze gemeenten massaal het extra geld voor het bestrijden van armoede onder kinderen niet besteden waarvoor het bedoeld is. Sommige gemeenten hebben het extra armoedegeld ingezet om kinderen in natura te helpen, zoals bestuurlijk afgesproken. Andere gemeenten hebben hun eigen beleid en houden daaraan vast, voor hetzelfde doel en met hetzelfde kind op het netvlies. Maar met de gemeenten hebben we wel afspraken gemaakt. We hebben ook afgesproken dat we dit gezamenlijk in de gaten houden en evalueren. De eerste evaluatie, die as we speak van start gaat, is in het najaar gereed. Op basis van die evaluatie denk ik dat het goed is om om tafel te gaan zitten en te kijken of de afspraken veranderd moeten worden. Ik wil verder aan de slag, want ieder kind verdient een kans.

Voorzitter. Ik zou graag ingaan op aspecten met betrekking tot de 100 miljoen, in casu de 85 miljoen die aan gemeenten is overgemaakt, en vervolgens ook even een doorkijkje doen naar de stand van zaken rondom de middelen in het regeerakkoord. Als ik dan kijk naar die 85 miljoen waar veel aan gerefereerd is vandaag en die nog uit de vorige periode stamt, is het misschien wel goed om even te kijken waar we dan precies staan. 100 miljoen per jaar extra boven op bestaande middelen voor armoedebestrijding, waarvan 85 miljoen direct aan gemeenten, 10 miljoen aan een aantal grote fondsen, ook om een stukje infrastructuur neer te leggen voor de toekomst, en 5 miljoen voor projecten en een stukje daarvan ook voor het Caribisch deel van Nederland.

We hebben afspraken gemaakt over de aanwending van deze gelden. We hebben ook afgesproken dat vooral de gemeenteraad aan zet is om te controleren. De controle op de besteding van deze middelen ligt in de lokale fracties. Op dit moment wordt de evaluatie in de steigers gezet en is er afgesproken over welke criteria er uitvraag wordt gedaan, onder andere over het aantal bereikte kinderen, of de middelen toereikend zijn en of er knelpunten zijn waar gemeenten tegen aanlopen. De evaluatie wordt vervolgens uitgevoerd en is in het najaar gereed. Wat mij betreft hebben we daar dan ook een debat over, een gesprek in deze Kamer. Dat mag van mij ook breder zijn dan alleen die 85 miljoen. Daar mag ook zeker de rol van de fondsen in betrokken worden en er mag ook zeker gekeken worden wat we aan middelen geven en wat we aan infrastructuur neerleggen.

Uw Kamer heeft daarvoor ook een aantal suggesties gedaan. Vanuit de fracties van GroenLinks en SP zijn bijvoorbeeld vragen gesteld over de categoriale bijzondere bijstand. Moet die niet weer ingevoerd worden? Daarop zou ik willen zeggen dat bijzondere bestand, zeker categoriaal, niet gericht verstrekt kan worden, dus dat dat wat mij betreft geen oplossing is voor het maatwerk dat we zoeken met de armoedebestrijdingsmiddelen.

De SP geeft aan dat het Nibud in Utrecht onderzoek heeft verricht en vraagt mij wat ik daarvan vind. Ik denk dat het heel goed is — en ik zie dat ook op meer plekken — dat gemeenten onderzoek verrichten, omdat ze willen weten waar gelden het meest nodig zijn.

Er zijn ook vragen gesteld naar aanleiding van andere rapporten. We ontvangen veel waardevolle visies op en rapporten over armoede en armoedebestrijding, zo ook van de Kinderombudsman. GroenLinks vraagt of ik ook de gezinssituatie wil aanpakken in plaats van alleen de armoede onder kinderen. Ik denk dat dit onderwerp zeker aandacht verdient. Ik heb eerder aangegeven dat ik in maart met een reactie op het SER-rapport en het rapport van de Kinderombudsman kom. In de richting van de VVD geef ik aan dat ik daarin de situatie rondom 1Gezin1Plan, met één aanpak, wil meenemen.

GroenLinks heeft specifiek gevraagd naar het schoolzwemmen. Er is zeker ruimte voor gemeenten om hiermee aan de slag te gaan, maar ik geef daar wel een waarschuwing bij: let erop dat ook deze instrumenten wel bij de kinderen terechtkomen die het nodig hebben.

De heer Bruins van de ChristenUnie heeft een vraag gesteld over het flexibel inzetten van gelden. Ook daarbij is het mogelijk dat gemeenten maatwerk leveren en ook daarvoor geldt: kijk uit dat het wel op de goede plek terechtkomt. Maar gemeenten die dit willen, kunnen daadwerkelijk maatwerk gaan inzetten.

Al met al zouden we kunnen zeggen dat we de suggestie die de heer Jasper van Dijk deed, om vooral best practices te delen, zeker ter hand nemen. In samenwerking met het ministerie is er door Divosa een handreiking gemaakt, die aan gemeenten is uitgereikt, juist ook om te laten zien wat er kan, wat werkt. In dat verband heeft de heer Jasper van Dijk ook gevraagd of begeleiding, communicatie en handhaving in balans zijn. Je moet mensen kunnen vinden en je moet weten dat het op de juiste plek terechtkomt. De handreiking van Divosa is ook wat dat betreft in goede aarde gevallen; daar verwijs ik dan ook graag naar.

De heer Jasper van Dijk (SP):

De staatssecretaris begint heel mooi: kinderarmoede kan eigenlijk niet, en is een slechte zaak die we moeten we bestrijden. Daarmee ben ik het helemaal eens. Dan volgt er een lang betoog dat erop neerkomt dat gemeentes dat moeten gaan regelen. Maar we staan hier niet in een gemeente, we staan hier in de Tweede Kamer. Dus de vraag is eigenlijk: wat is de rol van de staatssecretaris? Vandaag hebben we het over geld vanuit het Rijk, dat evident niet besteed wordt aan kinderarmoede. Dan zou het toch wel mooi zijn als we vandaag van de staatssecretaris horen wat ze gaat doen als een gemeente zegt: wij besteden dat geld niet aan het doel waarvoor het bestemd was. Wat gaat u met zo'n gemeente doen?

Staatssecretaris Van Ark:

Voorzitter. Het dilemma is als volgt. Vanuit het Rijk vinden we dit onderwerp belangrijk. Vanuit het Rijk stellen we er financiering voor beschikbaar, maar het wordt in gemeenten uitgevoerd, waar heel veel geldstromen bij elkaar komen. Dat doet me een beetje denken aan een verzuchting die we in dit huis weleens horen: waar bemoeien ze zich allemaal mee in Brussel? Ik denk dat er ook op sommige gemeentehuizen weleens wordt gezegd: goh, waarom hebben ze het daar in Den Haag over? Maar goed, we hebben het er hier over, omdat het geldstromen van het Rijk naar gemeentes betreft. Maar ik vind het wel belangrijk dat we elkaars rol scherp hebben en onderscheiden. Wanneer bestuurlijke afspraken flagrant worden geschonden, omdat dit geld, in de woorden van de heer Van Dijk, "evident niet besteed is", dan is dat natuurlijk het moment waarop we met elkaar constateren dat afspraken niet zijn nagekomen. Nieuwsuur heeft daartoe een voorzet gegeven in een uitzending. De signalen daarover zijn ook aan de VNG doorgegeven. Want we hebben wel met elkaar afgesproken — daarom acteer ik een beetje rolvast — dat gemeenten er middels de gemeenteraad — ik weet dat de partij van de heer Van Dijk actief is in vele gemeenteraden — zelf op toezien waar deze gelden aan besteed worden. Dat is waar kinderen gekend worden, dat is waar de lokale partijen, bijvoorbeeld op het gebied van armoedebestrijding, en het maatschappelijk middenveld actief zijn, en dat is waar men weet waar het geld zo effectief mogelijk aangewend kan worden.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Die vergelijking met Brussel is leuk gevonden, maar dat is net effe een ander bestuursniveau. Het gaat hier over het Rijk, over een rijksbesluit om geld aan armoedebestrijding uit te geven, maar dat geld wordt door gemeentes aan iets anders besteed. Ik wil nog even scherp hebben of de staatssecretaris bereid is om daar op basis van de bestuurlijke afspraken die geschonden worden, maatregelen voor te nemen. Kunnen we ervan uitgaan dat als het geld verkeerd wordt besteed, u dat gaat terugvorderen of dat u de gemeentes op een andere manier gaat aanpakken, zodat wij gerustgesteld worden?

Staatssecretaris Van Ark:

In het vervolg van mijn betoog had ik heel graag willen aangeven dat heel veel vragen die ik heb gekregen — om hoeveel gemeenten gaat het, om hoeveel geld gaat het, om hoeveel kinderen gaat het, kun je het geld terugvorderen, moet je het oormerken? — vragen zijn waarbij ervan uit wordt gegaan dat er evident van alles mis is. In mijn inleiding heb ik aangegeven dat ik geen signalen heb dat er massaal — let op het woord "massaal" — afspraken worden geschonden. Als er signalen zijn over gemeenten, worden die afgegeven bij de VNG. We hebben immers afgesproken dat gemeenten hier zelf op toezien. Ik vind het van belang dat we deze regeling, waarmee we sinds een jaar bezig zijn, sinds 2017, deugdelijk evalueren en dat we op basis van feiten met elkaar discussiëren. Daarom hecht ik ook aan een goede evaluatie, niet omdat ik het voor me uit wil schuiven. Ik zal straks ook ingaan op mijn inzet met betrekking tot de gelden uit het regeerakkoord. Ik hoor ook veel goede verhalen. Overigens is de bandbreedte groot. Het ligt er een beetje aan hoe een collega in de wedstrijd zit als het gaat om armoedebestrijding. Er is een breed palet aan armoedebestrijding in gemeenten. Ik wil de Kamer heel graag ten dienste staan en de feiten verzamelen. Dat gebeurt op dit moment. Op basis daarvan kunnen we kijken of we de afspraken moeten bijstellen. Ik geef ook aan dat ik daarvoor opensta. Er is nu een breed palet. Ik hoor in de Kamer aan de ene kant partijen die zeggen dat het allemaal strenger moet, maar ik hoor ook een roep om meer flexibiliteit, op allerlei manieren. Ik denk dat het heel terecht is dat we hierover het gesprek aangaan.

De heer Gijs van Dijk (PvdA):

Ik denk dat het heel goed is om dit debat over de feiten te voeren. Het is goed dat er wordt geëvalueerd. We weten al dat er gemeenten zijn die aangeven het niet te doen: Rotterdam, Almelo, Barendrecht. Dat zijn gemeenten die zeggen: we doen het niet. Is de staatssecretaris echt bereid om na die evaluatie strengere stappen te nemen? Dan heb je het bijvoorbeeld over oormerken. Dat heet dan "doeluitkering" in jargon. Liggen dat soort stappen dan concreet voor?

Staatssecretaris Van Ark:

Het zou heel wel kunnen zijn dat we met elkaar afspreken dat we helemaal geen bestuurlijke afspraken over dit geld moeten maken, bijvoorbeeld omdat het door gemeenten die er vrij over besteden op een heel goede manier wordt aangewend. Ik wil niet vooruitlopen op de evaluatie. Ik wil ook zeker niet voorsorteren op strengere afspraken. Ik hecht zeer aan de decentralisatiegedachte dat loslaten ook vertrouwen is. Het is het gemeentehuis — dat wil ik steeds benadrukken — dat deze kinderen kan vinden. Ik weet niet of gemeenten die zeggen "deze middelen heb ik op een andere manier aangewend" deze kinderen niet op een andere manier bereikt hebben. Daarvan zijn vandaag in het debat ook voorbeelden gegeven. Ik wil daar dus zeker niet op voorsorteren. Als we met elkaar een palet aan evaluatiemogelijkheden benoemen, dan is het wat mij betreft ook werkelijk álles.

De voorzitter:

Uw tweede vraag, meneer Van Dijk.

De heer Gijs van Dijk (PvdA):

Het gaat inderdaad om vertrouwen. We hebben hier in de Kamer uitgebreid gesproken over de extra gelden. Verschillende politieke partijen hebben ook de zorg geuit of het wel echt bij de kinderen terechtkomt. Nu zijn er gemeenten die zeggen "we gebruiken het geld om de financiële gaten te dichten", "we stoppen het in lantaarnpalen" of weet ik veel waar ze het in stoppen. Het gaat in ieder geval niet naar de kinderen zelf. Volgens mij moet als een paal boven water staan dat we ervoor zorgen dat dit geld, ook het extra geld, echt bij de kinderen terechtkomt. Dat heeft ook met vertrouwen te maken. Als we hier 100 miljoen afspreken en straks misschien 130 miljoen met de extra gelden van het nieuwe kabinet, moeten we er zeker van zijn, ook al worden er lokaal keuzes gemaakt om het via de school of de sportvereniging te doen, dat het wel bij de kinderen terechtkomt. Die garantie moeten we toch kunnen hebben?

Staatssecretaris Van Ark:

Die afspraken hebben we gemaakt. We hebben ook gezegd dat het uiteindelijk aan de gemeenteraad is om daarop toe te zien. Dat is ook van belang, want de gemeenteraad kan het totaalplaatje overzien. Die weet ook waar lokaal de kinderen te vinden zijn. Ik vind het van belang om de afspraken die we hebben gemaakt even de kans te geven om geëffectueerd te worden. Signalen die we hebben gekregen, mede naar aanleiding van de nieuwsuitzending, zijn doorgegeven aan de VNG. Het is zaak dat gemeenten elkaar hierop aanspreken en dat de gemeenteraad zijn rol oppakt. Parallel daaraan hebben we de evaluatie lopen om te zien of de criteria wel goed zijn en of we wel bestuursafspraken moeten maken of dat we op een andere manier met elkaar moeten omgaan.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ik heb aangegeven dat je segregatie tussen kinderen kunt tegengaan als je bijvoorbeeld het schoolzwemmen weer zou invoeren. De staatssecretaris zei: het geld moet wel terechtkomen bij de juiste kinderen. Stel dat er ergens in het land een wethouder zou zijn die zou zeggen: ik voer het schoolzwemmen opnieuw in en ik leg daar deels eigen budget bij. Dan komt het ten goede aan kinderen uit een gezin met een laag inkomen, maar misschien ook aan kinderen voor wie dat niet helemaal geldt. Wat zegt deze staatssecretaris dan?

Staatssecretaris Van Ark:

Deze staatssecretaris zegt dan dat dit precies de reden is waarom dit niet een debat is waar je zomaar eensluidend een zwart-witoordeel over kunt geven. Het is heel goed dat we een evaluatie hebben, ook om te bekijken wat uiteindelijk het effect is van deze gelden. Aan de ene kant hoor ik in de Kamer vandaag heel duidelijk de roep om strenger te zijn — wat ik begrijp, want dat is waar we onze handtekening onder hebben gezet — maar aan de andere kant hoor ik een roep om meer flexibiliteit. Beide vind ik te begrijpen, maar we hebben wel een afspraak met elkaar gemaakt. Wat mij betreft moeten we dit dus ook evalueren in het najaar om te bekijken of het kan, of dat er dan allerlei onbedoelde effecten optreden. Ik vond ook in het betoog van de heer De Jong een aantal aanknopingspunten waarvan ik zeg: je moet er uiteindelijk ook voor zorgen dat het rechtvaardigheidsgevoel overeind blijft, ook in een lokale samenleving.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

En dan een ander punt. De staatssecretaris gaf aan dat categoriale bijstand niet gericht genoeg is. Maar nou is er een andere wethouder en die wethouder zegt: oké, ik ga het niet aan alle gezinnen in de bijstand geven, maar alleen aan eenoudergezinnen die gedurende twee jaar in de bijstand zitten. Wat zegt deze staatssecretaris dan tegen zo'n wethouder?

Staatssecretaris Van Ark:

Ik vind dat we dat in de huidige Participatiewet, waarin we een individuele afweging maken over de situatie van mensen, ook met maatwerk kunnen doen. Een categoriale bijzondere bijstand is daarmee in strijd. Ik zou daar dus geen voorstander van zijn.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Staatssecretaris Van Ark:

Een aantal vragen, met name de vragen "hoeveel gemeenten?", "hoeveel geld?" en "hoe ga je dat terugvorderen?", heb ik in de interrupties al beantwoord. De fracties van SP, PVV en DENK hadden daarnaar gevraagd. Ik wil hierbij nogmaals aangeven dat deze evaluatie in het najaar een beeld moet geven van de wijze waarop en de mate waarin de doelen van de afspraken gerealiseerd zijn.

Ik wil nog kort stilstaan bij de vraag: hoe ga je nou om met de gelden die op dit moment in het regeerakkoord staan? Die vraag is door een aantal Kamerleden gesteld. Die gelden zijn overigens onder andere bedoeld voor armoede en zijn met name gericht op gezinnen met kinderen, maar ook op het hebben van een schuldenaanpak. Ik zou ook in de richting van de ChristenUnie, van de heer Bruins die daar ook naar gevraagd heeft, willen zeggen dat het van belang is dat we hier — ik praat een beetje in een metafoor — een aanpak kiezen van een vis en een hengel. Dat houdt dus in dat we aan de ene kant wel de directe nood lenigen, maar dat we er de andere kant met elkaar voor zorgen dat we kunnen werken aan methodiekontwikkeling, dat we van elkaar kunnen leren en dat we kunnen werken aan een infrastructuur waardoor er ook op de langere termijn — ik noem het dan even metaforisch — een hengel wordt gegeven aan gemeenten en in hun verlengde aan mensen die in armoede leven.

De vijf fondsen kunnen wat mij betreft daarin ook een rol spelen. Ik denk ook dat het goed is dat we daar bij de evaluatie van de huidige gelden nog een keer goed naar kijken.

Ik zou nog wel één waarschuwing willen geven aan alle fracties die pleiten voor oormerking, hetzij binnen de huidige gelden, hetzij binnen de nieuwe gelden. We moeten heel erg opletten dat we niet allerlei extra bureaucratie toevoegen. Als we vragen aan gemeenten om over geldstromen die zij krijgen plannen in te dienen, verantwoording af te leggen en overleg te voeren, gaat heel veel geld dat ook naar kinderen kan gaan naar overlegvormen. Ik denk dat dat iets is wat we allemaal niet zouden willen. Volgens mij is onze ambitie gelijkluidend: we willen onze schouders zetten onder het bestrijden van de armoede. Ik wil daar zowel met de huidige gelden als met de gelden die binnenkort ter beschikking komen graag hard aan werken.

De heer De Lange (VVD):

Helder. Die gelden moeten ook vooral gebruikt worden om te werken aan die infrastructuur. U heeft het over die vijf organisaties. Een deel van het geld, 4 miljoen, is ook geoormerkt voor de mogelijkheid dat andere partijen subsidieaanvragen doen. Dat zou mogelijkheden bieden voor nieuwe toetreders en andere partijen. Hoe kijkt u daartegen aan? Zouden nieuwe partijen die ook goede ideeën hebben daar ook een bijdrage aan kunnen leveren?

Staatssecretaris Van Ark:

Lokaal zie je dat ook. Gemeenten werken graag met de vier grote fondsen, maar soms ook bewust met lokale partners of met kleinere aanbieders. Ik denk ook dat daar ruimte voor moet blijven. Ik denk ook dat het goed is om de rol van deze fondsen te betrekken bij de evaluatie. Volgens mij kunnen zij op een heel mooie manier kinderen bereiken die minder makkelijk door de gemeenten worden bereikt. Het is ook wel goed om de opbouw van het geld zoals die nu is, met 85 miljoen naar de gemeenten en een subsidiepot van het ministerie, onder de loep te nemen. Dat zeg ik dan ook graag toe.

De heer De Jong (PVV):

De staatssecretaris gaf aan dat ze niet wil hebben dat er extra bureaucratie richting die gemeentes gaat. Dat kan ik mij indenken, maar als de gemeenten dat geld uitgeven, zou je ook kunnen zeggen dat ze maar één briefje hoeven te sturen waarin ze uitleggen waaraan ze dat geld hebben uitgegeven. Ze hebben dat geld. Dat moet besteed worden aan armoedebestrijding bij kinderen, als extraatje, dat was ook een voorwaarde. Wat is er mis mee om te zeggen dat die gemeenten aan het eind van het jaar een overzicht stuurt van wat zij met dat geld hebben gedaan?

Staatssecretaris Van Ark:

Ik begrijp heel goed wat de heer De Jong bedoelt. Ik wil er zeker geen karikatuur van maken. Het idee dat wij in deze zaal vaak hebben, dat een enkel briefje volstaat, verwordt in de praktijk toch vaak tot een enorme stroom aan bureaucratie, omdat we het graag volledig en zorgvuldig willen doen, inspraak moeten organiseren en er van alles bij moeten betrekken. Dat zou ik gewoon willen vermijden.

De heer De Jong (PVV):

Gelukkig doen de gemeenten dat sowieso, als het goed is, want zij hebben begrotingsbehandelingen en verantwoordingsdebatten. Een goede gemeenteraad probeert sowieso al te controleren. Omdat dat geld hier vandaan komt — eigenlijk van de belastingbetaler, maar goed, hier is de beslissing genomen om dat geld richting de gemeenten te laten gaan, om uit te geven aan armoedebestrijding — kan ik mij voorstellen dat we dan tegen die mensen zeggen: oké, dat geld hebben jullie nu, geef aan wat je ermee hebt gedaan. Dat is iets anders dan dat je een heel nieuw systeem gaat opzetten. Je vraagt eigenlijk alleen maar inzage in hetgeen zij al zelf administreren, als het goed is. Is de staatssecretaris bereid om dat in het gesprek met de gemeenten naar voren te brengen?

Staatssecretaris Van Ark:

Ik denk dat dit een thema is bij de evaluatie. Ik kan u wel zeggen wat mijn inzet is. We hebben afgesproken dat de gemeente de beste plek is om kinderen in armoede te bereiken, omdat het ook een afweging is over een individuele situatie. Dan stoppen we dat geld in het Gemeentefonds. Daar zit al veel geld in voor de gemeentes. Zij kunnen ook geldstromen bij elkaar leggen en soms dingen slimmer organiseren. Dat betekent ook dat we in dit huis los moeten laten en dat is niet altijd makkelijk. Je kan wel bestuurlijke afspraken maken, zeker als het een nieuwe geldstroom betreft. Dat is in de vorige periode ook gedaan. Mijn basishouding is toch dat als we het aan gemeenten overlaten, we de gemeenten ook de vrijheid moeten geven hoe ze dat het beste voor elkaar krijgen.

De voorzitter:

Dank u wel. De staatssecretaris is klaar. Daar houd ik ook wel van. Kort en krachtig.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ja, helemaal mee eens.

De voorzitter:

Een goed voorbeeld, meneer Jasper van Dijk.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik dacht dat zij nog niet klaar was, maar ik heb nog een vraag. Volgens mij is er niet zo'n grote tegenstelling tussen de mensen die spreken over meer vrijheid en flexibiliteit en de groep die er strenger bovenop wil zitten. Meneer Peters zei terecht dat het hem niet zoveel uitmaakt, als dat geld, linksom of rechtsom, maar bij die kinderen in armoede terechtkomt. Ziet u er wat in om te kijken naar die regel dat het geld per se in natura moet worden besteed?

Staatssecretaris Van Ark:

Dat is wat mij betreft ook onderdeel van de evaluatie, om te kijken of we dat inderdaad willen, of dat we de beleidsvrijheid voor gemeenten verder oprekken.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Zou het niet goed zijn om daar vandaag iets over te beslissen? Met die evaluatie zijn we weer een halfjaar verder.

Staatssecretaris Van Ark:

Ja, maar we werken pas een jaar met deze geldstroom. Er zijn afspraken over gemaakt. Laat de gemeenten ook even aan de slag gaan. Ik hoor verschillende signalen: strenger of vrijer. Ik vind ook iets van hoe sommige gemeenten het doen, maar het is wel hun vrijheid en hun gemeenteraad die daarop toeziet. In die zin is het ook goed dat er straks verkiezingen zijn, zoals de heer Kuzu zei. Het is een belangrijk thema hoe je hiermee omgaat. Wat mij betreft gaan we ook even de feiten ophalen. Dat moet zorgvuldig gebeuren. Dan hebben we dit gesprek in het najaar.

De heer Raemakers (D66):

Mijn fractie vindt echt wel dat er iets zit in het betoog van de staatssecretaris. Je wilt ook niet zorgen voor onnodige bureaucratie. Het is heel belangrijk om te kijken naar positieve voorbeelden. Ik heb in eerste termijn over de afspraak in het convenant gevraagd hoe je de positieve voorbeelden beter kunt delen. Die zijn er ook en daar hebben wij vandaag in het debat misschien veel te weinig aandacht aan besteed. Heeft de staatssecretaris al een concreet idee hoe zij die gaat delen?

Staatssecretaris Van Ark:

Wij hadden vanmorgen een ander overleg, waarbij een groot deel van deze commissie ook aanwezig was. Ik heb daar gezegd dat ik binnenkort weer een verzamelbrief naar de gemeenten stuur. Daarin heb je altijd de gelegenheid om een stukje voorlichting te geven. Ik kan mij voorstellen dat ik daarin een passage wijd aan goede voorbeelden op het gebied van armoedebestrijding.

De voorzitter:

Dan gaan wij naar de tweede termijn van de Kamer. Ik geef de heer Gijs van Dijk namens de PvdA het woord.

De heer Gijs van Dijk (PvdA):

Voorzitter. Hoe goed het ook is om goede voorbeelden te delen, voorlichting is belangrijk en ik denk dat we nog veel meer moeten doen, omdat die kinderen in de armoede dat steuntje in de rug verdienen. Daarvoor zijn die Klijnsmagelden bedoeld. Daarmee hebben wij niet het grote probleem van armoede in Nederland opgelost, maar het steuntje in de rug is echt hard nodig.

Wij zijn ook klaar met de vrijblijvendheid. Wij horen nu al dat gemeenten het geld bewust niet uitgeven en dan is de tijd van vrijblijvendheid voorbij. Daarom kom ik met de volgende motie

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat een op de negen kinderen in armoede leeft;

constaterende dat er jaarlijks 100 miljoen euro beschikbaar is om kinderen in armoede te ondersteunen;

constaterende dat dit geld niet in alle gemeenten bij kinderen in armoede terechtkomt;

verzoekt de regering om voor de zomer duidelijke en concrete afspraken met de gemeenten te maken om deze gelden bij kinderen in armoede terecht te laten komen en als dit niet wordt gerealiseerd met een doeluitkering te komen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Gijs van Dijk en Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 420 (24515).

De heer Gijs van Dijk (PvdA):

Voorzitter. Ik heb in de motie geschreven om dat voor de zomer te doen, want als wij in het najaar gaan evalueren, slaan wij eigenlijk alweer een jaar over. Als wij voor de zomer weten hoe het ervoor staat — en wellicht leidt dat tot betere afspraken — kunnen wij het voor het jaar 2019 wel laten werken. Daarom de oproep om die evaluatie zo snel mogelijk te houden. Dan kunnen wij echt werk maken van het bestrijden van armoede.

De voorzitter:

Dank u wel. Ik geef het woord aan mevrouw Voortman namens GroenLinks.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Dank u wel, voorzitter. De staatssecretaris verwijst naar de evaluatie. Zij merkte in het debat wel dat ik zelf ook zat te zoeken naar een manier waarop die kinderen echt bereikt worden. Moeten we misschien ook op andere manieren naar die gelden kijken? Ik ben op zich wel bereid om de evaluatie nog even af te wachten, maar dan wil ik wel dat er ook goed wordt gekeken naar andere manieren om het geld te krijgen bij de kinderen die het echt nodig hebben. Misschien moeten we er soms wat minder star in zijn.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat een op de negen kinderen in Nederland opgroeit in armoede;

constaterende dat opgroeien in armoede grote impact heeft op het leven van kinderen;

constaterende dat onder andere de kinderombudsvrouw aangeeft dat kinderen echt geholpen zijn met een samenhangende aanpak gericht op de hele leefomgeving van kinderen, te beginnen bij de onzekere thuissituatie;

verzoekt de regering samen met gemeentes te onderzoeken hoe dit het best bereikt kan worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voortman en Gijs van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 421 (24515).

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

ik hoop op een open gesprek met goede uitkomsten.

De voorzitter:

De heer De Lange namens de VVD.

De heer De Lange (VVD):

Voorzitter. Dank u wel. Het debat vandaag maakt helder dat het ons allemaal ernst is om ervoor te zorgen dat het geld naar kinderen kan gaan die het bij tijd en wijle lastig kunnen hebben, zodat zij kunnen meedoen. Wij zoeken allemaal naar manieren om dat te doen. Er zijn vandaag belangrijke woorden gezegd over het belang van een evaluatie. Er moet een goede evaluatie komen om op basis daarvan te kijken wat wel werkt, wat niet werkt en wat beter kan. Dat is ook de reden waarom de VVD graag een motie wil indienen. Zij is medeondertekend door de heren Raemakers, Peters en Bruins van respectievelijk D66, het CDA en de ChristenUnie en heeft de volgende strekking.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat met "kansen voor alle kinderen" structureel 100 miljoen euro beschikbaar is gesteld om kinderen in armoede mee te laten doen;

constaterende dat in het najaar van 2018 de eerste evaluatie wordt opgeleverd;

verzoekt de regering om:

  • -de Kamer voor 1 april 2018 te informeren over de criteria die zijn opgesteld om te bepalen of de doelen uit "kansen voor alle kinderen" worden bereikt;

  • -de eerste evaluatie te gebruiken om waar nodig met verbetervoorstellen te komen voor besteding van dit budget in de komende jaren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden De Lange, Raemakers, Peters en Bruins. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 422 (24515).

Dank u wel.

De heer Raemakers namens D66.

De heer Raemakers (D66):

Voorzitter, dank u wel. Vandaag sprak ik namens D66 over twee paradoxen die mijn fractie ziet en over twee mogelijke oplossingsrichtingen. Ik ben eigenlijk heel blij met de beantwoording van de staatssecretaris. De staatssecretaris geeft duidelijk aan dat de vrijheid van gemeenten ook belangrijk is en dat we ook moeten durven loslaten. En de staatssecretaris geeft duidelijk aan: heb ook oog voor de bureaucratie. Daar hebben wij zeker oog voor.

Wat wij ook niet moeten vergeten, zijn de positieve voorbeelden: de vele gemeenten in ons land die het goed doen. Kamerleden doen regelmatig oproepen aan gemeenten. We zeggen: nou, gemeente, gebruik dat geld nou eens goed. Maar ik weet ook dat er heel veel gemeenten zijn — gemeenteraden, colleges, ambtenaren — die echt goede ideeën hebben en echt concrete resultaten boeken. Ik zou ook die gemeenten willen oproepen om de Kamerleden uit te nodigen als ze een goed voorbeeld hebben. Dan komen we kijken. En laten we samen dan de positieve, goede voorbeelden verder delen om de kinderarmoede in Nederland zo veel mogelijk te bestrijden.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Raemakers. Dan geef ik nu het woord aan de heer Jasper van Dijk namens de SP.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. Ik heb hier drie moties, maar ik ga er twee indienen. Van de derde motie maak ik een vraag, die ik ga stellen. En ik hoop dat ik daarop een bevestigend antwoord krijg.

Is de staatssecretaris bereid om landelijk te onderzoeken welke gezinnen financieel in de problemen komen? Het gaat dus niet alleen om Utrecht, waar het Nibud zich op heeft gericht, maar om een landelijk onderzoek.

Dan de eerste motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er gemeenten zijn die het geld bestemd voor kinderen in armoede, uitgeven aan andere zaken, zoals het dichten van gaten in de begroting;

verzoekt de regering, dit geld terug te vorderen en ervoor te zorgen dat dit geld alsnog bij kinderen in armoede terechtkomt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Jasper van Dijk en Gijs van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 423 (24515).

De heer Jasper van Dijk (SP):

De tweede motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering gemeenten niet langer de beperkend voorwaarde op te leggen dat gelden voor kinderen in armoede, enkel in natura mogen worden uitgegeven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 424 (24515).

Dank u wel.

Dan geef ik nu het woord aan de heer Bruins namens de ChristenUnie.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de kordate en efficiënte manier van beantwoorden. Ik heb een vraag en een korte motie.

De vraag die ik heb, is de volgende. We weten dat de meeste kinderen die in absolute zin in armoede leven, werkende ouders hebben. Ik hoorde dat we in maart van de staatssecretaris een brief krijgen met daarin onder andere een reactie op de SER. Mijn vraag is: kan de staatssecretaris in die brief ook ingaan op het feit dat de werkende ouders niet per se in beeld zijn bij de sociale dienst? Hebben we eigenlijk wel zicht op deze verborgen armoede, de armoede onder kinderen met werkende ouders? Weten we eigenlijk wel wie dat zijn? We hebben wel getallen, maar weten gemeenten waar die verborgen armoede zit? Kan dat meegenomen worden in de brief?

Dan dien ik mijn motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering om gemeenten aan te moedigen de keuzevrijheid bij de inzet van middelen voor kinderarmoede uit te breiden, passend bij het lokale vraag en aanbod, met als oogmerk zo de lokale economie, hergebruik/reparatie en sociaal ondernemerschap te stimuleren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Bruins. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 425 (24515).

De heer Bruins (ChristenUnie):

En dat laatste vraag ik in de context van het feit dat ik natuurlijk goed besef dat de gemeenten het primaat daarbij hebben.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Bruins. Ik kijk of de minister direct kan antwoorden. O, pardon, ik bedoel de staatssecretaris; ik zeg elke keer "minister". Zij vraagt om een korte schorsing.

De vergadering wordt van 18.00 uur tot 18.05 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik geef de staatssecretaris het woord.

Staatssecretaris Van Ark:

Dank u wel, voorzitter. Er zijn nog twee vragen en er is een zestal moties. Er was een vraag van de ChristenUnie over werkende ouders in armoede die niet per se in beeld zijn bij de sociale dienst. Er werd gevraagd of daar onderzoek naar loopt. Er wordt inderdaad onderzoek naar gedaan. Wij zullen in de reactie op het SER-advies hierop terugkomen.

De heer Van Dijk vroeg of er landelijk onderzoek mogelijk is. We hebben natuurlijk recent de CBS-monitor over armoede gekregen. Daarin staat een uitgebreid beeld over welke mensen in armoede zitten of welke mensen een groot risico lopen op armoede. Daarnaast maakt het Nibud voorbeeldbegrotingen. Ook dit is inderdaad onderhanden of al tot ons gekomen.

Ik kom bij de moties. De motie-Gijs van Dijk-Jasper van Dijk op stuk nr. 420 moet ik helaas ontraden, want decentraliseren is wat mij betreft ook loslaten. Dat betekent dat dat strijdig is met een doeluitkering.

De motie Voortman/Gijs van Dijk op stuk nr. 421 roept de regering op om in reactie op het rapport van de Kinderombudsman te kijken naar de hele leefomgeving van kinderen, te beginnen bij de thuissituatie. Dit oordeel laat ik aan de Kamer. Ik betrek dit ook graag bij de evaluatie.

Ik kom op de motie-De Lange c.s. op stuk nr. 422. Ik zou hierover graag de Kamer informeren in de kabinetsreactie op het SER-rapport en het rapport van de Kinderombudsman. Het oordeel over deze motie laat ik aan de Kamer.

De motie-Jasper van Dijk/Gijs van Dijk op stuk nr. 423 is niet uitvoerbaar, want geld kan niet teruggevorderd worden en alsnog aan anderen gegeven worden. Bovendien geef ik erbij aan dat het een taak van de gemeenteraad is om deze controle te doen. Deze motie ontraad ik dus.

Vervolgens is er de motie-Jasper van Dijk op stuk nr. 424. Hierover heb ik in het debat aangegeven: laten we dit bij de evaluatie betrekken. Derhalve ontraad ik ook deze motie.

Dan is er nog een laatste motie.

De voorzitter:

Mijnheer Gijs van Dijk, hebt u een korte vraag over de vorige motie? Ik zie dat dit niet het geval is. Gaat u verder, staatssecretaris.

Staatssecretaris Van Ark:

Dan is er nog de motie-Bruins op stuk nr. 425. Die zie ik in de beleidsvrijheid van de gemeenten en derhalve laat ik het oordeel aan de Kamer.

De voorzitter:

De heer Gijs van Dijk tot slot.

De heer Gijs van Dijk (PvdA):

Ik had nog een vraag over het mogelijk vervroegen van die evaluatie.

Staatssecretaris Van Ark:

Wij willen hem grondig en zorgvuldig doen met zo veel mogelijk gemeenten. Dat betekent dat ik aan het tijdpad vast moet houden.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Nog even over mijn motie op stuk nr. 424. Als ik u goed begrijp zegt u dat u het er op zich niet mee oneens bent, maar dat u het eerst nog wilt bekijken. Heb ik dat goed begrepen?

Staatssecretaris Van Ark:

Ik heb aangegeven dat we bij de evaluatie dit soort vragen hebben. Ik kan het niet nu al op de lopende begrotingen en budgetten loslaten. Zo heb ik hem ook gezien. Derhalve ontraad ik deze motie.

De heer De Jong (PVV):

Ik heb toch nog een vraag over de motie-Bruins op stuk nr. 425. Als ik deze motie lees, zou het zomaar kunnen betekenen dat het geld, die 100 miljoen of andere gelden, maar vooral die 100 miljoen, die extra is, op een vrije manier kan worden uitgegeven om bijvoorbeeld een lokale economie te stimuleren. Dat kan heel sympathiek zijn natuurlijk, maar dat is volgens mij niet waar dat geld toentertijd voor was bedoeld. Dus waarom laat de staatssecretaris het oordeel aan de Kamer?

Staatssecretaris Van Ark:

Omdat ik de motie heb gezien in het licht van de huidige bestuursafspraken. Die worden uiteraard in het najaar bekeken, maar gelden op dit moment. Daarbinnen hebben we afgesproken dat kinderen in natura voorzieningen krijgen. Gemeenten mogen variëren in hoe ze dat doen. Zo heb ik deze motie gelezen. Derhalve laat ik het oordeel aan de Kamer.

De voorzitter:

Hiermee zijn we aan het eind gekomen van dit debat. Ik dank de staatssecretaris. Ik dank de Kamerleden.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Over de ingediende moties zullen we volgende week dinsdag stemmen.

De vergadering wordt van 18.08 uur tot 19.00 uur geschorst.

Naar boven