Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2015-2016 | nr. 103, item 9 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2015-2016 | nr. 103, item 9 |
Aan de orde is het debat over het rapport van de Tijdelijke commissie evaluatie Wet op de parlementaire enquête over de mogelijkheden en randvoorwaarden van het horen onder ede buiten de parlementaire enquête (34400, nr. 2).
De voorzitter:
Ik heet de leden van de tijdelijke commissie van harte welkom. Ook de leden van de staf die de commissie heeft bijgestaan bij de totstandkoming van het rapport, heet ik welkom. De stafleden mevrouw Harpe, mevrouw Verbruggen-Groot en de heer Loeffen zijn in vak-K aanwezig.
Ik meld de Kamer dat de griffier van de commissie, de heer Roovers, vanwege persoonlijke omstandigheden vandaag helaas niet aanwezig kan zijn.
Vandaag houden wij de eerste termijn van de Kamer. Volgende week zal de commissie ingaan op de gestelde vragen.
De heer Taverne (VVD):
Voorzitter. Om te beginnen een woord van dank aan de leden van de commissie en haar staf voor het werk dat zij hebben verzet. Het nadenken over de instrumenten voor dit parlement, althans voor deze Kamer van ons parlement, verdient lof. Dat geldt zeker als het daarbij gaat om het voorbereiden van een variant op het zwaarste controlemiddel dat deze Kamer heeft, namelijk het recht van enquête. Voorstellen om de positie van deze Kamer te versterken kunnen altijd op een zeer gewillig oor rekenen van de VVD-fractie. De vraag is alleen in hoeverre het onderhavige voorstel deze positie ook daadwerkelijk versterkt. Daar heb ik dan ook een aantal vragen over.
Wij bespreken vandaag het voorstel voor een, op het eerste oog, nieuw parlementair instrument, namelijk de parlementaire ondervraging. Een nadere beschouwing leert echter dat het misschien niet zo nieuw is als het op het eerste oog lijkt. Een parlementaire ondervragingscommissie is namelijk gewoon een parlementaire enquêtecommissie. Alles wat de tijdelijke commissie voorstelt, kan al. Daarom stel ik om te beginnen de vraag naar het nut en de noodzaak van dit "nieuwe instrument", althans, zo is het omschreven. De commissie schrijft: "Om aan de toepassing van de bestaande wettelijke regeling in het kader van een parlementaire ondervraging praktisch vorm te geven, doet de commissie een concreet voorstel aan de Kamer voor een Tijdelijk protocol parlementaire ondervraging". Zij schrijft verder: "Hoewel gebruikgemaakt wordt van het bestaande wettelijke kader, kan de parlementaire ondervraging gelet op de aard, opzet en omvang van het onderzoek worden gezien als een nieuw instrument van de Kamer. Het kan worden gepositioneerd tussen enerzijds de reguliere hoorzitting (of rondetafelgesprek), waaraan derden op basis van vrijwilligheid deelnemen en anderzijds de gebruikelijke wijze waarop parlementaire enquêtes worden vormgegeven, inclusief uitvoerig dossieronderzoek en een doorgaans lange doorlooptijd." De parlementaire ondervraging moet dus het midden houden tussen een rondetafelgesprek en een parlementaire enquête.
Het aantal hoorzittingen en rondetafelgesprekken is, net als het gebruik van vrijwel alle andere parlementaire instrumenten, de afgelopen tijd flink gestegen. In 2015 werden bijna drie keer zoveel hoorzittingen en rondetafelgesprekken georganiseerd als in 2012, namelijk 56 tegenover 141. Kan de commissie zeggen hoeveel van die hoorzittingen en rondetafelgesprekken zouden zijn omgezet in een parlementaire ondervraging? Kan de commissie tevens een overzicht geven van de personen die de afgelopen jaren hebben geweigerd te verschijnen op een hoorzitting of bij een rondetafelgesprek? De heer Van Raak stelde in een uitzending op televisie dat dit continu gebeurt. Ik vertrouw er dus op dat hij voldoende voorbeelden paraat heeft.
Vastgesteld kan worden dat vrijwel alle parlementaire instrumenten aan inflatie onderhevig zijn. Mondelinge vragen zijn zelden zo urgent dat, indien zij niet worden toegewezen, de indiener ze omzet in schriftelijke vragen. Er worden zo veel schriftelijke vragen gesteld dat de antwoorden nauwelijks meer worden gelezen, als zij al op tijd komen. Moties worden inmiddels bijna per kilo ingediend, met als gevolg dat het zo langzamerhand effectiever is om de regering een prentbriefkaart te sturen als je iets wilt bereiken.
De parlementaire enquête leek zich aan deze ontwikkeling te onttrekken. Ze "leek" dat, want in de afgelopen zes jaar hebben we er alweer drie achter de rug. De indiener van de motie die aan dit voorstel ten grondslag ligt, de heer Segers, stelde op 3 februari in een uitzending van Nieuwsuur: "De parlementaire ondervraging is een middel dat veel vaker en veel sneller kan worden ingezet". In dezelfde uitzending stelde de heer Van Raak dat het zijn ervaring is dat nieuwe instrumenten van de Kamer vaak worden gebruikt. Als we de parlementaire enquête nu gaan inzetten met de frequentie waarmee nu rondetafelgesprekken worden gehouden, lopen we dan niet het risico dat dit zwaarste middel van de Kamer eenzelfde lot is beschoren als de andere instrumenten die ik net noemde?
Vaak valt het onderzoek van een parlementaire enquêtecommissie samen met onderzoeken van andere instanties, zoals de EU, het Openbaar Ministerie, de FIOD en de Belastingdienst. Als de Kamer op zoek is naar specifieke informatie van bedrijven of personen, heeft zij dan niet meer aan het kunnen vorderen van documenten? Maar volgens het protocol mag de parlementaire ondervragingscommissie dat juist niet. Deze commissie moet daarvoor eerst terug naar de Kamer. Nog belangrijker is het om vast te stellen dat getuigen in verhoren van een parlementaire ondervragingscommissie niet kunnen worden vervolgd voor de verklaringen die zij onder ede afleggen, want dat is in strijd met het recht om niet mee te hoeven werken aan de eigen veroordeling, zoals onder meer vervat in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Mensen zullen dus veel vaker niet meer mogen worden vervolgd. Daardoor zullen verschillende rechtsgangen worden belemmerd. Heeft de commissie dit risico onderzocht? Is de commissie het met de VVD-fractie eens dat daardoor wellicht het tegenovergestelde wordt bereikt van wat de parlementaire ondervraging beoogt? Is de commissie bereid om uitgebreid in te gaan op de verhouding tussen de parlementaire ondervraging en artikel 6 EVRM? Heeft de commissie in dat licht de uitgebreide jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in, bijvoorbeeld, de zaak D. tegen Oostenrijk onderzocht? Zo nee, kan de commissie dat alsnog doen?
De heer Van Nispen (SP):
Ik wil allereerst opmerken dat ik vind dat de heer Taverne geen recht doet aan de rol en de instrumenten van deze Kamer, zoals de mondelinge vragen, de schriftelijke vragen en de moties. Inderdaad neemt hun aantal toe in de tijd, maar de stelling dat je de regering beter een prentbriefkaart kunt sturen dan dat je een motie kunt indienen, werp ik echt verre van mij. Die doet echt geen recht aan wat we hier doen.
Nu de inhoud van het betoog. De heer Taverne stelde een aantal vragen. Dat kan, maar erkent hij dat er een gat zit tussen de vrijwillige verschijning bij het rondetafelgesprek zoals we dat we nu kennen en de diepgravende en langdurige parlementaire enquête die we nu hebben? Dat zijn twee uitersten, waar niets tussenin zit. De commissie heeft nu precies daarvoor voorstellen gedaan. Erkent de heer Taverne dat?
De heer Taverne (VVD):
Ik weet niet of ik dat kan erkennen, want ik weet niet hoe vaak mensen die worden uitgenodigd, weigeren om aan een rondetafelgesprek deel te nemen. Vandaar ook mijn vraag daarnaar.
De heer Van Nispen (SP):
Dat was niet mijn vraag, maar ik moet nu wel de kans grijpen om een vervolgvraag te stellen. Ik begrijp niet goed waar de VVD-fractie bang voor is. De Kamer is er namelijk zelf bij als er wordt besloten om een parlementaire ondervraging in te stellen. En, zo zeg ik daar maar even bij: wij hoeven dit niet wekelijks drie keer te doen. Volgens mij schrijft ook de commissie dat we daarmee een beetje terughoudend moeten zijn, juist om te voorkomen dat het middel wordt uitgehold. Het gaat namelijk nogal om een middel! Ik begrijp dus eigenlijk niet goed waar de bezwaren van de heer Taverne zitten. Vragen stellen mag, maar wat is de mening van de VVD-fractie nu precies? Kan de heer Taverne zijn bezwaren duiden en uitleggen waar zijn toch wel fundamentele vragen vandaan komen?
De heer Taverne (VVD):
Een aantal van mijn bezwaren heb ik in de vragen vervat die ik heb gesteld. Er zullen ook nog een aantal vragen volgen. Volgens mij delen collega Van Nispen en ik in ieder geval de analyse dat parlementaire instrumenten veel vaker worden gebruikt. Misschien is hij het zelfs met mij eens dat deze daardoor soms aan kracht inboeten. Welnu, mijn vragen komen voort uit de overweging dat het laatste middel dat zich tot nu toe aan dat proces lijkt te kunnen onttrekken, diezelfde gang zou kunnen gaan maken. Ik heb de heer Segers geciteerd, de indiener van de motie die ten grondslag lag aan dit onderzoek. Hij zei dat het de bedoeling is dat dit middel veel vaker wordt ingezet. Ik heb de heer Van Raak geciteerd, die dat ook voorziet. Ik vind dat heel logisch en ik snap dat. Het is ook een beetje de bedoeling, want anders hoef je niet met iets nieuws te komen. Ik vind wel dat we ons goed rekenschap moeten geven van de mogelijke consequenties voor het middel parlementaire enquête. Als het leidt tot verdere uitholling, vind ik dat een risico waar we goed over moeten nadenken.
De heer Van Nispen (SP):
Ik ben altijd voor goed nadenken, maar volgens mij is het precies andersom. Als je zuinig wilt zijn op de parlementaire enquête, moet je juist voorkomen dat je die te snel inzet. Daarom heb je de parlementaire ondervraging juist nodig. Als iemand bijvoorbeeld niet wil verschijnen op een rondetafelgesprek, hoef je dan niet naar het middel van de langdurige, diepgravende, intensieve parlementaire enquête grijpen. Zo voorkom je dat dit middel aan inflatie onderhevig is. Als de VVD zuinig wil zijn op de parlementaire enquête, hoop ik daarom op iets meer enthousiasme voor het voorstel van de commissie.
De heer Taverne (VVD):
Ik snap dat. Het punt is alleen — dat is exact waar het wringt — dat het niet echt een nieuw instrument is. Het recht van enquête wordt ingezet, waarbij we met onszelf de afspraak maken om dat in de meest lichte vorm te doen. Ik zou de argumenten van de heer Van Nispen meer vinden opgaan als we een nieuw instrument met een eigen wettelijke grondslag zouden introduceren. Maar dit gaat om het recht van enquête, waarbij we afspreken hoe we dat inzetten. Dat heeft geen rechtskracht en beschermt het recht van enquête dat we nu kennen niet tegen uitholling. Dat is wat de VVD-fractie betreft de crux.
Ik vervolg. De parlementaire enquête is een ultimum remedium; daarmee antwoord ik eigenlijk opnieuw op de vraag van de heer Van Nispen. Deelt de commissie die opvatting? Wat is volgens de commissie het doel van de parlementaire ondervraging? Als het doel is om detailinformatie te achterhalen als een minister herhaaldelijk weigert informatie te delen, is dan het inzetten van het zwaarste middel niet schieten met een kanon op een mug? Hoe leest de commissie in dit verband artikel 68 van de Grondwet? Is de commissie het met de VVD eens dat de Kamer dan gewoon de minister naar de Kamer moet roepen, waarna zij een motie kan indienen? Als die motie wordt aangenomen, moet de minister die uitvoeren. Waarom dan nog een parlementaire ondervragingscommissie?
Een getuige kan bij een parlementaire ondervraging een schriftelijke verklaring sturen voorafgaand aan een getuigenverhoor. Wat is de status van zo'n schriftelijke verklaring? Toen de Wet op de parlementaire enquête in 2008 werd vastgesteld, waren de indieners van mening dat alle bepalingen die betrekking hebben op de ondervraging van getuigen en deskundigen vanuit het oogpunt van rechtszekerheid moeten worden vastgelegd in de wet zelf, en niet in het Reglement van Orde, laat staan in een tijdelijk protocol zonder juridische status. Kan de commissie hier verder op ingaan?
Niet alleen wordt het zwaarste instrument van de Kamer potentieel uitgehold, ook kan de ministeriële verantwoordelijkheid onder druk komen te staan als dit voorstel gevolg zou krijgen. De commissie schrijft hierover het volgende in het verslag. De Wet op de parlementaire enquête, de regeling parlementaire enquête, andere onderzoeksmiddelen en het protocol bevatten "voldoende waarborgen in het besluitvormingsproces die bijdragen aan een zorgvuldige afweging van nut en noodzaak. Een daadwerkelijke uitholling van de ministeriële verantwoordelijkheid, voor zover hiervan in theorie al sprake zou zijn, acht de commissie in de praktijk zeer onwaarschijnlijk". Waarop baseert de commissie dit stellige oordeel? Heeft de commissie bewindspersonen geconsulteerd? Zo nee, is de commissie bereid dat alsnog te doen?
De heer Segers en de heer Van Raak voorzien dat de parlementaire ondervraging vaak zal worden ingezet, getuige hun eerdergenoemde uitlatingen. Toch wordt voorgesteld om pas na vier jaar te evalueren. Waarom zo lang wachten als wordt voorzien dat er zo vaak gebruik van zal worden gemaakt? Is de commissie bereid bijvoorbeeld al na twee jaar te evalueren?
Tot slot. Bij de herziening van de Wet op de parlementaire enquête adviseerde de Raad van State in 2006 negatief over het idee om een regeling op te tuigen voor andere onderzoeken naast de huidige parlementaire enquête. In feite is dat precies wat hier gebeurt. Is de commissie bereid, voorlichting te vragen aan de Raad van State over het nu voorgestelde protocol?
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Voorzitter. Ik begin met de tijdelijke commissie Evaluatie Wet op de parlementaire enquête hartelijk te bedanken. Het is nogal een karwei dat ze heeft afgerond en voor elkaar gekregen. Daarnaast heeft ze een duidelijk rapport geschreven met een concreet voorstel voor een regeling. Er blijven nog wel een paar vragen over over hoe de procedure straks precies gaat lopen en hoe daarin een zorgvuldige toepassing centraal kan staan.
We moeten het instrument parlementaire ondervraging niet te weinig, maar zeker ook niet te vaak gebruiken: dus een rondetafelgesprek of hoorzitting waar mogelijk, een parlementaire enquête waar nodig en dit als tussenvorm. De ontwerpregeling is afgestemd op de verwachting van de commissie dat de Kamer zaken zorgvuldig afweegt en haar vragen weloverwogen stelt. Ik hoor maar weinig over de vraag wanneer naar het oordeel van de evaluatiecommissie het inroepen terecht zou zijn. De werkwijze en de waarborgen zouden daar echter wel op afgestemd moeten zijn. Voor wat voor type onderwerpen zou de parlementaire ondervraging het geschiktst zijn? Wanneer komen de spelregels van het tijdelijke protocol het best tot hun recht? Heeft zich de afgelopen jaren een situatie voorgedaan, waarvan de commissie denkt "daar had het voor opheldering kunnen zorgen"? Wat meer duidelijkheid hierover helpt straks zorgvuldig af te wegen wanneer welke parlementaire bevoegdheid het geschiktst is.
Ik begrijp uit de stukken dat een voorstel tot parlementaire ondervraging langs het Presidium gaat en dat een meerderheid van de Kamer ermee moet instemmen. Maar wat gebeurt er voordat het überhaupt een voorstel is dat richting het Presidium gaat? Kan ik straks net als voor een rondetafelgesprek bij de Griffie een standaardopzet krijgen, die ik alleen maar hoef in te vullen? Welke bijstand door de Griffie of andere Kamerambtenaren voorziet de evaluatiecommissie bij het schrijven van een onderzoeksvoorstel?
Kamerwerk is natuurlijk heel erg belangrijk. Ik weet uit ervaring hoeveel werk het kost om een parlementaire enquête te combineren met het parlementaire werk. Als we dit gaan doen, zal dat ook de nodige tijd vergen. Ik heb daarover een paar vragen. Eenmaal ingesteld gaat de ondervragingscommissie zich inwerken en bezien wie gehoord moet worden. In hoeverre verwacht de evaluatiecommissie dat gezien de beperkte reikwijdte van dit onderzoek de daarvoor benoemde leden zich nog op het overige Kamerwerk kunnen richten? Of vereist het net als bij een volledige parlementaire enquête de volledige aandacht van een Kamerlid? In hoeverre is het dan voor kleinere fracties nog reëel om aan een parlementaire ondervragingscommissie deel te nemen? De aantrekkelijkheid van het instrument ligt immers mede in het eenvoudiger en eerder kunnen instellen van zo'n commissie. Naar verwachting zal een ondervraging vaker voorkomen dan een enquête. Hoe wordt dan geborgd dat de commissie evenwichtig wordt samengesteld en dat de voorbereiding en de vraagstelling zorgvuldig zijn?
Ik kom ten slotte bij de positie van de getuigen en deskundigen. Voor hen gelden niet alleen de rechten maar ook de plichten uit de Wet op de parlementaire enquête. Bij wie kan een getuige of deskundige bezwaar maken als hij of zij van mening is dat de ondervragingscommissie onbehoorlijk heeft gehandeld jegens hem of haar? Kan er bezwaar worden gemaakt als hij of zij opgeroepen wordt om onder ede informatie te verstrekken, waarvan redelijkerwijs geen verband aan te nemen is met het onderwerp van onderzoek. De kans hierop is door de kortere voorbereiding en het ontbreken van uitgebreid schriftelijk onderzoek groter en dat terwijl een dergelijke misser voor de getuige of deskundige wel grote gevolgen kan hebben. Is het bijvoorbeeld een idee dat zo iemand met zijn of haar klachten bij de Kamervoorzitter terechtkan? Ook hierop hoor ik graag een reactie.
De heer Bisschop (SGP):
Voorzitter. Ik wil mij graag aansluiten bij de collega's die begonnen zijn met hun dank en waardering uit te spreken voor het verrichte werk. Het is altijd een vreugde om daar kennis van te nemen en het raakt het hart van het parlementaire werk.
Op grond van artikel 69 van de Grondwet hebben bewindslieden toegang tot de vergadering van de Kamer. Dat vinden wij eigenlijk heel gewoon, maar het is weleens goed om te stipuleren dat het toch heel bijzonder is dat wij hier in onze ruimte een speciaal vak-K hebben, waarin wij hoffelijk en gastvrij onze bewindspersonen ontvangen. Als tegenprestatie, zal ik maar even zeggen, mag de Kamer verwachten dat de bewindspersonen de inlichtingen die de Kamer vraagt, uiterst zorgvuldig en naar waarheid verschaffen. Dat is de minste tegenprestatie die geleverd kan worden. Daarom is dat gewaarborgd in artikel 68 van de Grondwet, waarmee het constitutioneel verankerd wordt. Er moet vertrouwen in zijn dat dit gebeurt in zorgvuldigheid en getrouwheid, en naar waarheid. Dat moet boven elke twijfel verheven zijn, want het is de hartslagader van ons parlementaire stelsel.
Dat neemt niet weg dat de Kamer eveneens behoefte heeft aan een goed onderzoeksinstrumentarium om zelf tot meer inhoudelijke kennis te komen, althans om daarover te kunnen beschikken. Artikel 70 van de Grondwet biedt daarom het recht van onderzoek of enquête, en dat laatste is, zoals reeds terecht gesignaleerd is, het uiterste parlementaire middel. In principe gaat het meestal om minder vergaande instrumenten zoals hoorzittingen, rondetafelgesprekken of een parlementair onderzoek. De parlementaire enquête is, zoals gezegd, het uitzonderlijke middel, het uiterste en het zwaarste middel dat we in het kader van de informatievoorziening kunnen hanteren.
Het voorstel dat we vandaag behandelen, voorziet eigenlijk in een lichte parlementaire enquête. Die is op grond van de regels ook nu al gewoon mogelijk, alleen wordt er in de praktijk van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Het beeld is dat een parlementaire enquête naar zijn aard per definitie heel langdurig is en pas na jaren kan plaatsvinden. De commissie heeft zich hier gedegen over gebogen en dat heeft geresulteerd in een gedegen rapport. De commissie erkent dat het feitelijk nu al op grond van de Wet op de parlementaire enquête mogelijk is om een parlementaire enquête light of een ondervraging light te houden. Nu weten we dat het, als we het hebben over drankjes al dan niet light, qua suikergehalte niet zo veel uitmaakt. Die metafoor is eigenlijk ook van toepassing op de parlementaire enquête dan wel parlementaire enquête light.
In dat opzicht zijn er feitelijk geen extra regels nodig. Het voorgestelde tijdelijke protocol biedt wel meer duidelijkheid, maar is strikt genomen geen noodzakelijke voorwaarde. Als definitie voor de lichte variant van de parlementaire enquête of ondervraging hanteert het tijdelijk protocol de omschrijving dat het een kortlopende — en daar moet je dan eigenlijk een streepje onder zetten, denk ik — parlementaire enquête is, gericht op het verkrijgen van mondelinge inlichtingen door middel van het horen van personen onder ede. Dat klinkt eenvoudig en aantrekkelijk, maar voorzichtigheid is wel geboden. Juist omdat er geen uitvoerig dossieronderzoek plaatsvindt, heeft het horen onder ede ook risico's.
Dat leidt tot een drietal vragen die ik graag aan de tijdelijke commissie wil voorleggen. Hoe voorkomen we dat door de vraagstelling in zo'n kortlopende parlementaire enquête een persoon, een instelling of een overheidsinstantie al bij voorbaat in het verdachtenbankje geplaatst wordt? Zo'n effect kan nog versterkt worden doordat het in principe om een openbare ondervraging gaat.
Hoe realiseren we dat voor een ieder duidelijk is dat het niet zozeer om waarheidsvinding gaat in de zin van "de onderste steen zal en moet boven komen", maar dat het in feite gaat om een middel in het kader van de informatievoorziening richting de Kamer? Dan krijgt het toch een wat ander karakter. Hoe maken we duidelijk dat het laatste het geval is: informatieverwerving?
De kans is aanwezig dat bijvoorbeeld het horen van ambtenaren snel wordt toegepast om op die manier vast te stellen of de minister de waarheid heeft gesproken. Dat zou strijdigheid met de inlichtingenplicht van de minister opleveren. Dat moet voorkomen worden. Hoe voorkomen we dat dit op voorhand als een zwaard tegen bewindspersonen wordt gebruikt, omdat we eigenlijk het idee hebben dat we niet van de goede informatie worden voorzien?
Deze opmerkingen leiden ertoe dat de SGP geen wonderen verwacht van dit afgestofte instrument. De SGP vindt dat het middel van de enquête, ook in de vorm van ondervraging, alleen toegepast moet worden bij een echt serieus en breder maatschappelijk probleem. Als het even kan, dienen minder vergaande middelen gekozen te worden; proportionaliteit, om het zo te zeggen. Alleen onder die voorwaarden kan het parlementaire ondervragingsrecht echt meerwaarde hebben en binnen korte tijd duidelijkheid opleveren over een thema waarbij het vermoeden gewettigd is dat met de waarheid mogelijk een loopje is genomen.
De heer Van Nispen (SP):
Voorzitter. Ook ik begin met een groot compliment aan de leden van de commissie en de staf voor het verzette werk. De uitkomst bevalt de SP ook. Er komt een mogelijkheid tot een parlementaire ondervraging onder ede zonder dat je meteen over hoeft te gaan tot een langdurige en diepgravende parlementaire enquête. Dat was namelijk het ene uiterste. Het andere uiterste was de vrijwillige verschijning op de hoorzitting. Daar zat niks tussen. Dat gat wordt nu gevuld.
Ik geef ook een compliment voor de praktische insteek van de commissie, want waarom moeilijk en ingewikkeld doen als het ook relatief eenvoudig kan? Personen kunnen onder ede worden gehoord in een parlementaire ondervraging met gebruikmaking van het bestaande wettelijk kader, de WPE 2008, de Wet op de parlementaire enquête. De commissie leverde er meteen een concreet voorstel bij: het Tijdelijk protocol parlementaire ondervraging. Dat is een leidraad voor een gestructureerde en met voldoende waarborgen omklede toepassing van het bestaande enquête-instrument.
Die waarborgen zijn natuurlijk nodig. Ook al is het misschien een mini-enquête en geen traditionele parlementaire enquête, het heeft wel ingrijpende gevolgen voor derden. Er is een verplichting om medewerking te verlenen volgens artikel 14 van de Wet op de parlementaire enquête en personen kunnen onder ede worden gehoord volgens artikel 9 van diezelfde wet. We moeten daar inderdaad niet lichtvaardig toe besluiten. Dat zegt ook de commissie in de schriftelijke ronde. Kan de commissie hier voor de zekerheid toch nog eens op ingaan? Hoe voorkomen we dat er te makkelijk zou worden gedacht over dit nieuwe instrument en dat de snelheid het zou winnen van de zorgvuldigheid? Dat willen we niet. We zijn daar als Kamer natuurlijk zelf bij, maar toch krijg ik graag een reactie op deze vraag om die zorgen, voor zover die nog bestaan, weg te nemen.
Hoe is de samenloop met de waarborgen uit het strafrecht geregeld, bijvoorbeeld het recht dat je niet hoeft mee te werken aan je eigen veroordeling? Levert dat geen spanning op met deze mini-enquête, net als bij de "gewone" parlementaire enquête?
De gereedschapskist van de Tweede Kamer wordt nu een beetje verder gevuld. Dit zou weleens een nuttig parlementair middel kunnen zijn, al zal natuurlijk nog blijken hoe het in de praktijk gaat. Wij als Kamer hebben de belangrijke en zware verantwoordelijkheid hier goed mee om te gaan.
De heer Amhaouch (CDA):
Voorzitter. In de eerste plaats wil ik namens de CDA-fractie de commissie in vak-K dankzeggen voor haar verkenning naar het instrument parlementaire ondervraging. Natuurlijk ook dank voor de deskundige ondersteuning op de tweede rij.
De CDA-fractie onderschrijft de conclusie van de commissie dat de Wet op de parlementaire enquête 2008 het wettelijk kader behoort te zijn voor een parlementaire ondervraging. Een parlementaire ondervraging is evengoed als een parlementaire enquête een onderzoeksinstrument van de Kamer dat ingrijpende verplichtingen voor derden met zich brengt. Een parlementaire ondervraging zal daarom het karakter hebben van een compacte parlementaire enquête. Ik zie het als een kleine, praktische innovatie in het parlementair democratisch proces.
De Kamer heeft tot nu toe alleen langlopende parlementaire enquêtes gehouden. Zo is de enquête in de praktijk een instrument geworden dat de Kamer alleen in het uiterste geval zal inzetten. Het kost te veel tijd en geld om er al te vaak gebruik van te maken. Toch heeft de Kamer behoefte aan een instrument dat verder gaat dan een rondetafelgesprek of een reguliere hoorzitting.
De CDA-fractie wil de commissie twee suggesties voorleggen voor aanvulling van het protocol. De motie-Segers c.s. spreekt van een korte, maar gedegen voorbereiding. Die gedegen voorbereiding is noodzakelijk, ook voor een parlementaire ondervraging. Graag aandacht daarvoor. In de tweede plaats zou de CDA-fractie graag zien dat een parlementaire ondervraging niet van start gaat zonder overleg met het Openbaar Ministerie. Een parlementaire ondervraging kan immers een strafrechtelijk onderzoek doorkruisen. Ik krijg graag een reactie van de commissie op deze twee amenderende suggesties.
De vraag of een parlementaire ondervraging het geschiktste instrument is, valt alleen te beantwoorden door het te proberen. Wat de CDA-fractie betreft, kan de Kamer hiermee op basis van het goede voorwerk van de commissie aan de slag.
Mevrouw Fokke (PvdA):
Voorzitter. In de eerste plaats wil ik mijn complimenten geven aan de commissie. Ik ga niet de volledige naam van de commissie oplezen, want ik heb twee minuten spreektijd aangevraagd en als ik die enorme titel voor ga lezen, zijn die twee minuten denk ik al voorbij. Maar mijn complimenten voor het verrichtte werk, ook aan de ambtelijke ondersteuning.
Laat ik er geen doekjes om winden, de PvdA is voor een middel dat ligt tussen een vrijblijvende hoorzitting en een zware parlementaire enquête. Met het verhoren onder ede kan in korte tijd immers betrouwbare informatie worden vergaard. Dat er voor dit instrument gebruik wordt gemaakt van het bestaande wettelijk kader vind ik heel verstandig. Waarom zou je een nieuw wiel uitvinden, als er een wiel ligt dat prima functioneert? Nieuwe wetgeving is niet nodig en een handvat is prima te verwoorden in een protocol. De Partij van de Arbeid is daar dan ook helemaal voor.
Ik heb nog wel een kleine vraag. Vorige sprekers hebben het daar ook al over gehad. Hoe kunnen we nu voorkomen dat er te snel naar dit middel wordt gegrepen? Het is al niet makkelijk, want we hebben afgesproken dat er een meerderheid voor moet zijn, maar we willen toch ook geen parlementaire vluggertjes. Heeft de commissie daarover nagedacht en hoe denkt de commissie daarover?
De beraadslaging wordt geschorst.
De voorzitter:
Hiermee zijn we aan het eind gekomen van de eerste termijn van de zijde van de Kamer. Ik maak niet vaak mee dat het zo snel gaat. De commissie zal op een nader te bepalen moment antwoorden.
Ik schors de vergadering tot 18.00 uur. Dat is inclusief de dinerpauze.
De vergadering wordt van 15.33 uur tot 18.01 uur geschorst.
Voorzitter: Vermeij
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20152016-103-9.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.