7 Reclassering

Aan de orde is het VAO Reclassering (AO d.d. 27/05). 

De voorzitter:

Ik geef als eerste het woord aan de heer Oskam van het CDA. Zoals gebruikelijk bij een VAO krijgt u twee minuten spreektijd inclusief het voorlezen van de moties. 

De heer Oskam (CDA):

Meestal haal ik het niet, maar nu wel. 

Voorzitter. We hebben vorige week een goed AO gehad. Mevrouw Keijzer was daar namens het CDA bij aanwezig. Wij maken ons echter toch zorgen over hoe nu om te gaan met verwarde personen. Het CDA is erg gecharmeerd, net als de SP, van het Haagse model, vandaar de volgende motie. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat politie en justitie in toenemende mate geconfronteerd worden met verwarde personen; 

overwegende dat het strafrecht voor deze personen veelal geen goede oplossing biedt omdat de mogelijkheden ontbreken deze mensen door te geleiden naar de reguliere zorg; 

overwegende dat op het hoofdbureau van de politie in Den Haag een goede samenwerking tot stand is gekomen tussen zorginstellingen en de zogeheten ZSM-tafels; 

verzoekt de regering, lering te trekken uit dit "Haagse model", landelijk deze werkwijze op politiebureaus te bevorderen en het tevens voor politie en reclassering, mogelijk te maken om verwarde personen naar de juiste zorg door te kunnen verwijzen naar de reguliere ggz, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Oskam, Bruins Slot en Kooiman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 100 (29270). 

Mevrouw Kooiman (SP):

Voorzitter. Dat was natuurlijk een heel mooie motie, maar wij hebben nog meer mooie moties in petto samen met het CDA. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat de wachtrijen bij de reclassering ten aanzien van de uitvoering van taakstraffen fors zijn opgelopen de afgelopen twee jaren; 

overwegende dat het in verband met de na te streven strafdoelen, alsmede de resocialisatie van justitiabelen en de belangen die de samenleving hierbij heeft, onwenselijk is dat een veroordeelde gemiddeld 87 dagen (2014) moet wachten voordat hij aan zijn taakstraf kan beginnen; 

verzoekt de regering, na het verschijnen van de eerstvolgende reclasseringsrapportage de Kamer zo spoedig mogelijk te informeren over de actuele staat van de werkvoorraad aan taakstraffen in 2015 en voor de eerstvolgende begrotingsbehandeling van Veiligheid en Justitie met een plan van aanpak te komen om deze werkvoorraad bij de reclassering terug te dringen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kooiman en Oskam. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 101 (29270). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat de reclassering niet langer de kwaliteit van het werk kan garanderen en zich daarom genoodzaakt ziet om te starten met wachtrijbeheer voor toezicht; 

overwegende dat in verband met de na te streven strafdoelen, alsmede de resocialisatie van justitiabelen en de belangen die de samenleving hierbij heeft, het toezicht op daders gepaard moet gaan met voldoende tijd, aandacht en deskundigheid van de reclassering, en wachtrijen risicovol en ongewenst zijn; 

verzoekt de regering, na het verschijnen van de eerstvolgende reclasseringsrapportage de Kamer zo spoedig mogelijk te informeren over de actuele staat van de wachttijden in 2015, en voor de eerstvolgende begrotingsbehandeling van Veiligheid en Justitie uiteen te zetten hoe oplopende wachttijden bij reclasseringstoezicht voorkomen gaat worden met behoud van de kwaliteit van het reclasseringswerk, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kooiman en Oskam. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 102 (29270). 

Mevrouw Kooiman (SP):

Dat was binnen de tijd, voorzitter. 

Mevrouw Helder (PVV):

Voorzitter. Namens mijn fractie heb ik tijdens het algemeen overleg over reclassering gewezen op een project in Rotterdam-Zuid waarbij jongeren tussen de 12 jaar en 18 jaar taakstraffen uitvoeren voor het oog van buurtgenoten. Reden hiervoor is dat papier prikken of een taakstraf op welke manier dan ook uitvoeren in de wijk een vernederende ervaring zou moeten worden, juist omdat jongeren vaak in hun eigen buurten strafbare feiten plegen. De staatssecretaris liet weten dat hij erg te spreken is over de creativiteit van de diverse reclasseringsorganisaties bij het vinden van projecten. Hij liet tevens weten dat hij zeer wel bereid is om dit ook bij andere organisaties uit te dragen. Dat is een begin, maar wel een heel klein begin. Ik dien de volgende motie in om een stok achter de deur te houden. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat in het land lokaal projecten zijn gestart waarbij jongeren tussen de 12 en 18 jaar in hun eigen wijk een taakstraf uitvoeren; 

overwegende dat het uitvoeren van taakstraffen in de eigen buurt van de taakgestrafte als een vernederende ervaring wordt gezien en dat dit een goede manier is om het gevoel van schaamte bij criminelen terug te brengen; 

overwegende dat het uitvoeren van taakstraffen in de eigen wijk van de taakgestrafte afschrikkend werkt; 

overwegende dat het uitvoeren van taakstraffen in de eigen wijk kan worden gezien als een genoegdoening voor de maatschappij in het algemeen en de slachtoffers in het bijzonder; 

verzoekt de regering, maatregelen te treffen om taakgestraften zo veel mogelijk in hun eigen wijk of woonomgeving de opgelegde taakstraf te laten uitvoeren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Helder. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 103 (29270). 

Ik kijk even naar de staatssecretaris. Hij heeft nog niet alle moties. 

De vergadering wordt van 16.23 uur tot 16.26 uur geschorst. 

Staatssecretaris Dijkhoff:

Voorzitter. De motie-Oskam c.s. op stuk nr. 100 gaat over het Haagse model en de ZSM-tafels. Daarover hebben we in het algemeen overleg van gedachten gewisseld en naar aanleiding daarvan heb ik toegezegd dat ik de Kamer na het zomerreces per brief zal informeren over de acties die we gaan ondernemen. Ik zie de motie als ondersteuning van mijn beleid, waarbij ik wel aanteken dat het grootste deel van de motie onder de verantwoordelijkheid van mijn collega van VWS valt. Zij heeft op 21 mei toegezegd dat de Kamer na de zomer maar voor de begrotingsbehandeling van VWS een breed plan van aanpak zal ontvangen over de opvang van verwarde personen en dat de Kamer nog voor de zomer zal worden geïnformeerd over de voorbereidingen, hoe het loopt en waar we naartoe gaan. 

Ik heb daarbovenop in het algemeen overleg toegezegd om de toegeleiding via de ZSM naar de meest passende oplossing te bevorderen, om daarbij V en J en VWS samen te laten werken en om voor en na de zomer de Kamer over de opvang van verwarde personen te informeren. Op die manier geven we al uitvoering aan de motie, wat betekent dat ik het oordeel over de motie aan de Kamer kan laten. Als ik de motie verkeerd begrijp, omdat er bijvoorbeeld nog veel meer bij zou moeten komen, hoor ik dat graag. Dan zou mij dat op dit moment niet helder zijn. 

De heer Van Oosten (VVD):

Voor mijn duidelijkheid: is de motie, gegeven alle toezeggingen, niet eigenlijk gewoon overbodig? 

Staatssecretaris Dijkhoff:

De motie gaat iets verder dan mijn beleid, omdat de Kamer erin aan zou geven wat zij een goed model vindt en dat zij het verstandig zou vinden om een reactie langs deze lijn te modelleren. Het gaat dus verder dan wat ik al had toegezegd, omdat het wordt ingekleurd. Ik laat het oordeel over de motie dus ook aan de Kamer, omdat ik dan zou weten dat de Kamer deze specifieke vorm van opvang meer waardeert dan de andere. Er wordt in de motie dus vooruitgelopen op de keuze voor de manier waarop hiermee kan worden omgegaan. 

Voorzitter. De moties op de stukken nrs. 101 en 102 liggen in elkaars verlengde. Ik wil niet zeggen dat het daarom niet waar is, maar in deze moties wordt wel de suggestie gewekt dat het signaal van de reclasseringsorganisaties dat er voorbereidende handelingen worden getroffen voor een vorm van wachtrijbeheer — een heel mooie zin — eigenlijk een waarschuwing is. Voor 2015 heeft mijn ambtsvoorganger samen met de reclasseringsorganisaties een pakket maatregelen samengesteld om de productie binnen de beschikbare kaders op te kunnen vangen. In de subsidiebrief is verder aangegeven dat er binnen het huidige kader geen ruimte is voor zogenoemde overproductie. De organisaties hebben toen aangegeven: dat is fijn, maar als die er is, kunnen we die niet voor eigen rekening nemen. Dat is waarom we hebben aangestuurd op productie binnen de kaders. Het toestaan van wachtrijbeheer vind ik dan ook alleen maar denkbaar als die boven op de kaders komt waarin hiervoor ruimte is gemaakt en niet daarbinnen. Als er wachtrijen binnen de afgesproken productie ontstaan, is er iets anders aan de hand. 

Of het aan de orde is, moet blijken uit de productiecijfers. Die heb ik sinds het algemeen overleg van vorige week nog niet van iedereen binnengekregen. Ik neem het signaal dat vooraf is gegeven zeer serieus. Met die bril op ga ik ook kijken naar de cijfers; ik kijk vol belangstelling uit naar de resterende cijfers. Mocht die productieverwachting boven de 100% uitkomen van wat er is afgesproken, zal ik in overleg treden met de organisaties om te bekijken op welke manier we het kunnen ondervangen en oplossen. 

Tijdens het algemeen overleg heb ik al aangegeven dat ik de Kamer hierover zal informeren, maar dat me dat niet gaat lukken voor 1 augustus. Wel kan ik toezeggen dat ik de Kamer in de volgende reclasseringsrapportage ook zal informeren over de stand van zaken rond eventuele wachtrijen, eventueel beheer, eventuele oorzaken daarvan en eventueel benodigde oplossingen. In dat licht vind ik de moties deels overbodig en deels voorbarig. Daarom ontraad ik de aanneming van de moties. Daarbij komt dat er in de motie op stuk nr. 102 van uit wordt gegaan dat het probleem opgelost moet worden. Als er sprake is van een probleem, zal ik daarover echter eerst in overleg treden met de reclasseringsorganisaties en de Kamer informeren over wat dat gesprek heeft opgeleverd. 

Mevrouw Kooiman (SP):

Ik vind eigenlijk dat de staatssecretaris het signaal van de reclasseringsorganisaties onvoldoende serieus neemt. Als ik de staatssecretaris zo mag verstaan dat hij de signalen die worden genoemd in de motie en in de brief van de reclasseringsorganisaties aan de Kamer en de staatssecretaris, meeneemt in het overleg en de Kamer daarover zal informeren, zal ik de motie aanhouden, omdat ik dat ook vraag in mijn motie. Maar ik wil dan wel van de staatssecretaris de toezegging krijgen dat in ieder geval de signalen die zij hebben gegeven worden besproken en er een plan van aanpak komt op het moment dat de werkvoorraden inderdaad te hoog zijn. 

Staatssecretaris Dijkhoff:

Dat zeg ik toe. Dat ene zinnetje neem ik juist zo serieus dat ik al twee weken heel benieuwd ben naar de cijfers om te kunnen bekijken wat daaronder ligt. Ik verwacht dat die cijfers aanleiding zullen geven voor overleg en dat ik met de reclasseringsorganisaties in overleg zal treden om dat probleem grondig te bestuderen en te bekijken hoe wij dit het beste kunnen ondervangen en oplossen. Als mevrouw Kooiman haar moties in het licht van deze toezegging wil aanhouden, zal ik daarna zien of zij tevreden is met de manier waarop ik mijn toezegging invul. 

Mevrouw Kooiman (SP):

Dan houden wij de moties aan. 

De voorzitter:

Beide moties, die op stuk nr. 101 en op stuk nr. 102? 

Mevrouw Kooiman (SP):

Ja, beide moties, omdat ze allebei in hetzelfde licht mogen worden gezien. Daarbij ga ik er natuurlijk van uit dat de staatssecretaris ze zo gewoon uitvoert en met een oplossing komt. 

Staatssecretaris Dijkhoff:

Het is mij heel duidelijk dat mijn eigen nieuwsgierigheid en mijn vooruitlopende bezorgdheid ten volle gedeeld worden door mevrouw Kooiman evenals, denk ik, andere Kamerleden. 

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Kooiman stel ik voor, haar moties (29270, nrs. 101 en 102) aan te houden. 

Daartoe wordt besloten. 

Staatssecretaris Dijkhoff:

De laatste motie is die op stuk nr. 103 van mevrouw Helder over de taakstraffen. De regering wordt daarin verzocht om taakstraffen zo veel mogelijk in de eigen wijk te laten uitvoeren. Zoals ik al aangaf, spreken een aantal elementen van die pilot me zeer aan. Ze passen goed bij de manier waarop wij kijken naar de ontwikkeling van dit soort taakstraffen. Het doel is om daarin aan verschillende vormen van creativiteit en aan verschillende oplossingen en pilots vorm te kunnen geven en ruimte te kunnen bieden. 

Zo zijn er ook diverse initiatieven in het kader van de uitvoering van de motie-Van der Steur/Van der Staaij, met als doel ervoor te zorgen dat de taakstraf echt als straf gezien wordt door zowel slachtoffer als dader en dat de zichtbaarheid van de werkstrafprojecten wordt bevorderd. Er is ook een website waarop men kan raadplegen hoeveel projecten er zijn en hoe daaraan vorm wordt gegeven. Zo kan heel Nederland meekijken hoe wij dat doen en is het ook echt een straf. We werken ook nog aan het zichtbaar maken van de winst die een taakstraf kan opleveren, het nut van het geleverde werk voor de wijken, voor organisaties en voor alle Nederlanders. De reclassering probeert bovendien een link te leggen tussen het type delict en het type werkstraf. 

Maar daarnaast moet nog steeds worden gekeken naar de kenmerken en de mogelijkheden van de dader en naar de beperkingen die deze met zich meebrengen. Ook aan het overleg met de gemeente hecht ik zeer. Ik zou het mooi vinden als, waar gepast, zulke vormen van zichtbaarheid in de eigen wijk gestalte krijgen en als gemeenten dat doen. Daarom heb ik ook toegezegd om dit onder de aandacht te brengen. 

Deze motie vind ik echter net te ver gaan doordat daarin wordt gezegd: we moeten dat zo veel mogelijk altijd doen. Daardoor worden toch een aantal andere verantwoordelijkheden die wij hebben bij het uitvoeren, bedenken en invullen van straffen wat meer naar de achtergrond gebracht. Ik wil zeker bij de reclassering onder de aandacht brengen dat dit een vorm is die in een pilot vooralsnog zijn vruchten afwerpt, maar ik wil het wel houden bij maatwerk en nu niet een van de goede pilots bombarderen tot de nieuwe norm. Daarom vind ik deze motie net iets overenthousiast en ontraad ik haar. 

De beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

De stemmingen over de ingediende moties zullen komende dinsdag plaatsvinden. 

Ik stel voor dat wij gelijk doorgaan met het volgende onderwerp. Eigenlijk is iedereen die deelneemt aan dat debat reeds aanwezig. 

Naar boven