3 Vragenuur: Vragen Segers

Vragen van het lid Segers aan de minister van Veiligheid en Justitie over de noodzaak van verscherpte beveiliging van Joodse instellingen. 

De heer Segers (ChristenUnie):

Voorzitter. Het was vorige week een jaar geleden dat er een vreselijke, schokkende aanslag plaatsvond op het Joods Museum in Brussel. Daarmee werd duidelijk dat een aanslag die daar kan worden gepleegd door een uit Syrië teruggekeerde jihadist, een Syriëganger, ook hier kan worden gepleegd. In die week verschenen opnieuw zorgelijke berichten over de veiligheidssituatie van de Joodse gemeenschap. De Stichting Bij Leven en Welzijn, het adviesorgaan ter bescherming van de Joodse gemeenschap, heeft een rapportage uitgebracht waaruit blijkt dat er een toename is van verdachte activiteiten rond Joodse instellingen en evenementen. Ik maak mij daar grote zorgen over. Wat hier op het spel staat, is de vraag of de Joodse gemeenschap in vrijheid en veiligheid in Nederland kan leven. De kwaliteit van een beschaving lees je immers af aan de manier waarop zij omgaat met een kleine minderheid, zoals de Joodse minderheid. 

Ik heb daarom een aantal vragen aan de minister van Veiligheid en Justitie. Bij de vorige minister van Veiligheid en Justitie duurde het lang voordat wij aankwamen waar wij uiteindelijk aankwamen: een tegemoetkoming in de kosten die door de Joodse gemeenschap worden gedragen. Dat duurde lang. Wat is de houding van deze minister? Gaat hij door waar wij met de vorige minister zijn geëindigd? Staat hij voor de veiligheid en vrijheid van de Joodse gemeenschap? Is hij bereid om het gesprek aan te gaan met Bij Leven en Welzijn over de veiligheidssituatie? Als deze zorgelijke berichten naar voren komen, gaat hij dan onmiddellijk het gesprek aan om te bekijken in hoeverre hij die zorgen kan wegnemen? 

Er is een vraag gesteld over de noodzaak van de inzet van getrainde agenten, want dit vraag speciale inzet, speciale kunde. Is de minister bereid om deze agenten in te zetten en daarvoor te laten opleiden? 

Ten slotte heb ik een vraag over de kosten. Het gaat om een kleine gemeenschap van ongeveer 40.000 Nederlanders, die veel kosten zelf moeten opbrengen. Daar staat een kleine tegemoetkoming vanuit het Rijk tegenover, soms ook gemeentelijke subsidie. Is de minister bereid om te bekijken of dat nog dragelijk is en of dat niet naar een draagbaarder niveau teruggebracht moet worden? 

Minister Van der Steur:

Voorzitter. Ik dank de heer Segers voor zijn vragen. Door middel van zijn vraagstelling getuigt hij van zijn betrokkenheid bij en zijn zorg voor de veiligheid van de Joodse gemeenschap. Laat ik vaststellen dat iedereen die het nieuws gevolgd heeft de afgelopen jaren niet anders kan concluderen, onder andere uit de gebeurtenissen in Brussel maar ook in Kopenhagen en zeker in Parijs, dan dat de Joodse gemeenschap onder druk staat, dat er sprake is van antisemitisme, niet alleen bij teruggekeerde jihadgangers maar ook bij sommige moslimpredikers en dat er terechte zorgen zijn vanuit de gemeenschap over de eigen veiligheid. Die veiligheid verdient dan ook onze aandacht. 

In antwoord op de eerste vraag kan ik bevestigen dat ik dezelfde persoonlijke betrokkenheid en zorg voel die de heer Segers uitspreekt, niet alleen ten aanzien van de Joodse gemeenschap, maar het past mij als minister van Veiligheid en Justitie om die zorg ook te hebben ten aanzien van elke gemeenschap, elke instelling of elke persoon in Nederland die voor zijn veiligheid moet vrezen. Het is passend dat iedereen op dat punt gelijkelijk wordt behandeld. Daar waar er dreiging is, wordt de verantwoordelijkheid gedeeld. Ten eerste bij het lokale gezag, de gemeente waar de betreffende instelling of persoon zich bevindt. Ten tweede is er een rol weggelegd voor het Rijk. Natuurlijk is er ook een eigen verantwoordelijkheid van de instellingen, die heel vaak dingen kunnen doen die nodig zijn om de eigen veiligheid te verbeteren. 

De heer Segers vroeg mij concreet of ik bereid ben om het gesprek aan te gaan. Ik bevind mij in de gelukkige omstandigheid dat ik anderhalve week geleden zeer uitgebreid met de burgemeester van Amsterdam over de veiligheid van Joodse instellingen gesproken heb en dat ik morgen, samen met de burgemeester van Amsterdam, een gesprek zal hebben met de Joodse gemeenschap, waarbij twee elementen aan de orde zullen komen: de veiligheid en de beveiliging. Uiteraard zal ook gesproken worden over de financiering van die beveiliging. 

De heer Segers (ChristenUnie):

Ik had ook een vraag gesteld over de inzet van speciaal getrainde politieagenten. Dat is een vraag van Bij Leven en Welzijn, dus die vraag onderstreep ik nog maar even. Ook als het gaat om de kosten wordt er heel veel opgehoest door de gemeenschap zelf. Er is ook een verschil bijvoorbeeld in wat de gemeente Amsterdam bijdraagt en wat elders niet wordt bijgedragen door gemeenten, gemeenten die besluiten om geen subsidie te geven. Daar zit behoorlijk wat verschil tussen. Is de minister bereid om in gesprek met de Joodse gemeenschap te kijken naar de vraag of het voor de gemeenschap nog steeds draagbaar is, of er niet extra geld nodig is? Laat ik er dan maar een meer specifieke vraag aan toevoegen. Bij Leven en Welzijn heeft gezegd dat het niet alleen om materiaal, om hekken gaat; het gaat ook om mankracht. Het gaat om extra inzet van mankracht. Oftewel, er worden steeds meer kosten gemaakt. Kortom, is de minister bereid om dat gesprek aan te gaan en te bekijken of het nog draaglijk is en of het Rijk niet ruimhartiger moet zijn? 

Minister Van der Steur:

Ten aanzien van het laatste punt: deze minister is uiteraard bereid om die gesprekken aan te gaan. Dat is de reden waarom ik dat gesprek morgen ook voer en dat ik die gesprekken zal blijven voeren. Ik heb gezegd dat er een verantwoordelijkheid ligt voor de lokale gemeenschap, voor het lokale bestuur. Dan is het ook passend dat ik in overleg treed met dat lokale bestuur wanneer ik signalen krijg, bijvoorbeeld morgen, dat die signalen in een aantal gemeenten niet serieus worden opgepakt, niet zoals dat in Amsterdam wel het geval is. 

Ten aanzien van de opleiding van degenen die de beveiliging ter hand nemen, ga ik ervan uit dat zowel de politie als zo nodig de Koninklijke Marechaussee volledig is opgeleid en toegerust, zowel wat betreft menskracht en opleiding als wat betreft materiaal, om dat op de wijze te doen, passend bij de dreigingsschatting die door de NCTV wordt gemaakt. Dat is een continu proces. Er wordt steeds gemonitord wat de beveiligingssituatie is en wat er op het gebied van menskracht noodzakelijk is. Mijn voorganger heeft 1,5 miljoen euro ter beschikking gesteld als een tegemoetkoming in de kosten voor de hardware van de beveiliging. Die toezegging is gedaan voor vier jaar. Dus dat loopt gewoon door. Als het aan de hand van de situatie nodig is dat er extra financiering komt, zal ik dat gesprek natuurlijk niet uit de weg gaan. 

Een andere vraag is waar ik dat geld vandaan haal. De heer Segers kent mijn problematiek op dat punt. Maar dat gesprek ga ik zeker niet uit de weg. Ik zeg er wel bij dat mij ook gebleken is in de gesprekken die ik tot op heden gevoerd heb dat niet elke instelling met het geld doet wat de bedoeling is. Sommige instellingen doen zelfs helemaal niets, terwijl er wel geld is om samen met hen die verantwoordelijkheid op te pakken. Ik zal de instellingen erop wijzen dat zij, als zij een verantwoordelijkheid hebben, die ook behoren te nemen. Ik neem aan dat de heer Segers dat begrijpt. Dat gesprek ga ik niet uit de weg en dat zal ik met burgemeester Van der Laan voeren. 

De heer Segers (ChristenUnie):

Ik dank de minister voor de ruimhartige houding die hij aanneemt als hij het gesprek aangaat. Ik wijs hem erop dat het gaat om een bescheiden minderheid en om bescheiden bedragen. Ik hoop dus dat daarmee met ruimhartigheid wordt omgegaan. De minister gaat het gesprek aan en er zijn een aantal maatregelen genomen. Die worden teruggekoppeld. Ik vraag de minister om in een brief aan de Kamer duidelijk te maken wat die gesprekken hebben opgeleverd, wat het beeld nu is, wat er nog meer nodig is en welke maatregelen hij neemt; dan kunnen wij daar bij het eerstvolgende debat verder over spreken. 

Minister Van der Steur:

Ik dank de heer Segers voor de bemoedigende woorden die hij uitspreekt ten aanzien van mijn opstelling. Ik denk ook dat die passend is. Als je de kranten leest, zie je dat er echt een punt van zorg is. Die zorg voel ik als minister van Veiligheid en Justitie uitdrukkelijk. Om die reden ga ik de gesprekken aan. Om die reden ben ik ook bereid om te bezien wat het dreigingsbeeld is en wat de gepaste reacties daarop zijn, zoals wij die in ons beleid hebben. Ik ga ervan uit dat ik na morgen nog een aantal andere gesprekken zal hebben. Ik zal uiteraard na de gesprekken de Kamer daarover informeren. Ik stel mij voor dat ik dat doe aan het begin van het nieuwe seizoen, zodat de Kamer daarover eventueel met mij in een debat over van gedachten kan wisselen. 

De heer Van der Staaij (SGP):

Het is goed dat dit punt opnieuw in de Kamer aan de orde komt en dat de minister er positief op reageert. Mijn vraag gaat specifiek over de dreigingsrapportage van Bij Leven en Welzijn over 2015 die naar buiten is gekomen. Deze joodse organisatie signaleert een toename van het aantal "verdachte handelingen". Is er een goede informatie-uitwisseling tussen de joodse instellingen en de overheid, zodat de NCTV en dergelijke datgene wat die instellingen signaleren, adequaat kunnen meenemen in de eigen analyses en daarop maatregelen kunnen nemen? 

Minister Van der Steur:

Ik ben blij dat de heer Van der Staaij die vraag stelt, want ik had daarover een tekst opgeschreven die ik nog niet heb uitgesproken. Dank daarvoor. Het spreekt voor zich dat, op het moment dat er sprake is van specifieke verdachte omstandigheden, voor iedereen geldt dat een en ander moet worden gemeld bij de politie. Dat geldt dus ook voor een joodse instelling en ook voor Bij Leven en Welzijn. Mijn informatie nu is dat dit ook gebeurt en dat de politie adequaat reageert op die meldingen. Ik weet dat in een aantal gevallen van verdachte situaties onderzoek is ingesteld. Er zijn personen bevraagd en er zijn voertuigen bekeken. In al die gevallen bleek dat de verdachte omstandigheid niet leidde tot een echt punt van zorg. Dat is maar goed ook en het is goed dat die acties plaatsvinden. In de gesprekken waarvan ik aanneem dat ik die zal hebben met Bij Leven en Welzijn zal ik overigens vragen of het beeld dat ik heb ook hun beeld is. Naar aanleiding van het rapport dat er is zal ik de komende maanden gesprekken voeren met Bij Leven en Welzijn, om te bezien of er tussen de beeldvorming die ik als minister heb en de beeldvorming die zij hebben, geen licht schijnt. Dat zou zeker in deze situatie heel vervelend kunnen zijn en heel vervelend kunnen uitpakken. 

De voorzitter:

Ik dank de minister voor zijn antwoorden en voor zijn komst naar de Kamer. 

Naar boven