4 Omzeilen van het schooladvies

Aan de orde is het debat over het omzeilen van het schooladvies.

De voorzitter:

Ik heet de staatssecretaris nogmaals van harte welkom, net als de mensen op de publieke tribune. Ik geef mevrouw Ypma als eerste spreker het woord.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Voorzitter. Voor 200.000 kinderen is een spannend en belangrijk moment aangebroken: de overstap van de basisschool naar de middelbare school. Gisteren was ik bij de Landelijke Ouderraad, waar veel telefoontjes van bezorgde ouders binnenkomen. Het is natuurlijk maar het topje van de ijsberg, maar bijvoorbeeld de moeder van Johan vertelde dat de middelbare school hem wil weigeren omdat zijn scores in groep 6 en 7 zo laag waren. In die tijd lag zijn vader echter op sterven. In groep 8 heeft hij zich hersteld en dat herstel was aanleiding voor het havoadvies van de leerkracht. Of neem het meisje dat een flinke taalachterstand had, maar deze heeft weggewerkt in de laatste twee jaar van de basisschool. Zij wordt echter afgerekend op toetsgegevens van groep 6 en 7. Dat maakt mij boos. Kinderen die opkrabbelen, laatbloeiers, de vechters, verdienen kansen.

De juffen en meesters van de basisschool geven een schooladvies omdat zij het kind in acht jaar goed hebben leren kennen. Ze maken gebruik van het leerlingvolgsysteem, van observatie en toetsgegevens voor alle vakken, maar ook van gegevens over werkhouding, samenwerken et cetera. Natuurlijk gaat er weleens iets mis bij dat schooladvies. Daarom hebben we ook geregeld dat leerlingen die hoger scoren op de eindtoets, de Cito-toets, dan het schooladvies, het voordeel van de twijfel krijgen. Zo is de Cito-toets een goede second opinion geworden om onderadvisering te ontdekken in het geval van kinderen die bijvoorbeeld vanwege hun achtergrond te laag zijn ingeschat door de leerkracht. Zo geven we kinderen maximale kansen en zorgen we ervoor dat onderwijs de motor van de emancipatie blijft.

Basisscholen zijn erbij gebaat om informatie te krijgen over de schoolloopbaan van oud-leerlingen, zodat ze met behulp daarvan hun schooladviezen kunnen verbeteren en op kwaliteit kunnen houden. Mijn eerste vraag aan de staatssecretaris is dan ook of hij bereid is om ervoor te zorgen dat deze informatie, die al wordt verzameld, ook naar de basisschool wordt gestuurd.

Het schooladvies geeft jongeren dus recht op toelating, maar er zijn ook middelbare scholen die hieraan maling hebben en extra toelatingseisen stellen. Juist door niet te kijken naar waar iemands wieg staat maar door kinderen een kans te geven op basis van hun progressie en het oordeel van de basisschool leidend te laten zijn, zorgen we ervoor dat kinderen kansen krijgen om door te groeien. Mijn tweede vraag aan de staatssecretaris is dan ook hoe hij mijn met brede steun aangenomen motie uitvoert waarin wordt gesteld dat scholen die aanvullende eisen stellen, moeten worden aangepakt. De Inspectie voor het Onderwijs moet deze scholen sanctioneren en beboeten. Immers, zij ontnemen met name de laatbloeiers de kans om het beste uit zichzelf te halen. Welke sancties heeft de staatssecretaris inmiddels getroffen?

Zou het niet beter zijn om het voortgezet onderwijs pas gegevens te laten opvragen na de toelating, zo is mijn derde vraag. Ouders die klem zitten tussen de middelbare school die heel veel opvraagt en de basisschool die zegt dat dit helemaal niet mag meetellen voor de toelating, kennen de regels niet. Mijn vierde vraag is dan ook hoe de staatssecretaris hierover heeft gecommuniceerd tot nu toe. Is hij bereid om bij de inspectie een meldpunt in te richten waar ouders terechtkunnen als blijkt dat scholen drempels opwerpen en kinderen weigeren, ondanks het schooladvies? Een meldpunt met doorzettingsmacht. Een meldpunt dat direct ingrijpt en ook dwingend kan optreden als de toelatingsprocedure in de desbetreffende regio moet worden aangepast voor de hele regio.

Onder ons zijn er misschien ook wel wat laatbloeiers die gelukkig toch kansen hebben gekregen dankzij een gecombineerd advies, bijvoorbeeld havo/vwo. Ik vind het wenselijk dat basisscholen gecombineerde adviezen kunnen geven. Ik ben van mening dat we kinderen altijd de kans moeten bieden om het beste uit zichzelf te halen. Daarom moet bij een gecombineerd advies ook altijd het hoogste advies leidend zijn bij de toelating van het kind. Is de staatssecretaris dit met mij eens, zo is mijn vijfde vraag. Kan hij toezeggen, dit duidelijk te gaan communiceren aan basisscholen en ouders?

Ik zie dat mevrouw Siderius iets wil vragen.

De voorzitter:

Dat zie ik ook, maar ik stel voor dat u eerst uw betoog afrondt. Daarna krijgt mevrouw Siderius de gelegenheid om te interrumperen.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Scholen moeten door de onderwijsinspectie worden bestraft als ze jongeren onvoldoende kansen bieden. Nu wordt de afstroom van leerlingen door de inspectie echter nog bestraft. Is de staatssecretaris bereid om binnen drie maanden een voorstel aan de Tweede Kamer te sturen over de nieuwe beoordelingswijze voor scholen, waarbij afstroom niet meer wordt bestraft bij gecombineerde adviezen maar scholen worden geprikkeld om jongeren op hun instroomniveau vast te houden?

Ten slotte de vraag of de staatssecretaris bereid is om snel — dat wil zeggen kort na de zomer van 2015 — met een evaluatie van deze nieuwe wetgeving te komen waarin ook de plaatsingswijzers worden meegenomen. Naar mijn mening zit het lek daarin, in de regionale afspraken die scholen in het voortgezet onderwijs onbegrensde vrijheid bieden om toelatingsbeleid te voeren. Die mogen natuurlijk nooit de wet buiten werking stellen.

Mevrouw Siderius (SP):

De inbreng van mevrouw Ypma roept bij mij vragen op over twee onderwerpen. In de eerste plaats over het meldpunt. Bij de inspectie kunnen ouders melden als een middelbare school ook om andere toetsresultaten vraagt, bijvoorbeeld van de Cito-toets, of om informatie uit het leerlingvolgsysteem. Het valt mij op dat de Partij van de Arbeid in de afgelopen periode steeds weer om een meldpunt vraagt. Zij doet dit bij de jeugdzorg en bij het passend onderwijs, en nu weer bij het schooladvies. Iedere keer moet er een meldpuntje komen. Zou het niet beter zijn als wij ervoor zorgen dat het beleid goed en zorgvuldig wordt vormgegeven zodat al die meldpuntjes helemaal niet nodig zijn? Wij verzuipen nog in al die meldpuntjes.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Hartelijk dank voor deze interruptie. Ik ben het helemaal met mevrouw Siderius eens, maar in dit geval is de wetgeving heel duidelijk. Uit het onderzoek van de inspectie blijkt echter dat een van de elf plaatsingswijzers meteen op orde was. Tien van de elf plaatsingswijzers waren dus niet op orde. De scholen accepteerden het schooladvies niet direct. Die worden hopelijk aangepast. Dat hoor ik graag van de staatssecretaris. De regelgeving is dus in orde, maar die wordt niet op de juiste manier uitgevoerd. Dat moet je ergens melden. Ik ben van mening dat dit bij de inspectie moet kunnen worden gemeld, maar de inspectie moet ook direct kunnen ingrijpen. Zo niet, dan loopt de vervolgprocedure door en worden kinderen niet toegelaten op de school van hun keuze.

Mevrouw Siderius (SP):

Het zou niet nodig moeten zijn dat er meldpuntjes komen voor ouders of scholen om hiaten in het beleid te melden. Dit is gewoon een beetje pleisters plakken. Het valt mij op dat mevrouw Ypma in de krant stelt dat wij moeten afdwingen dat scholen zich hieraan houden. De staatssecretaris zegt dat dit juridisch nog niet kan, want een school moet eerst in de fout gaan voordat er kan worden gesanctioneerd. Welke maatregelen ziet de Partij van de Arbeid om dit echt te gaan afdwingen en de scholen te sanctioneren? Een meldpunt is toch weer een beetje pappen en nathouden.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Met alle respect, ik heb op alle mogelijke manieren geprobeerd om de wet en regelgeving zo goed mogelijk te maken. Ik heb amendementen en moties ingediend op basis waarvan gesanctioneerd kan worden. Daarvoor was brede steun in de Kamer, ook van mevrouw Siderius. Ik constateer echter dat niet alleen die plaatsingswijzers niet kloppen, maar dat ook nog eens twaalf van de zeventien scholen die zijn onderzocht door de inspectie, niet het schooladvies leidend stellen, maar extra gegevens opvragen. Dat is niet hoe wij de wet hebben vastgesteld. Ik wil dan ook dat er enerzijds wordt ingegrepen en dat anderzijds misverstanden kunnen worden gemeld door ouders, maar ook door middelbare scholen die zich wel netjes aan de wet houden.

Mevrouw Siderius (SP):

Ik ga nog even door op dit punt. Mevrouw Ypma zegt dat er nu moet worden ingegrepen. Hoe zou er volgens de Partij van de Arbeid moeten worden ingegrepen? Welke juridische basis ziet zij daarvoor?

Mevrouw Ypma (PvdA):

De juridische basis is de wet. Scholen dienen zich aan de wet te houden. Wij hebben heel duidelijk in de wet neergelegd dat kinderen alleen op basis van het schooladvies mogen worden toegelaten, tenzij de Cito-score hoger is, want dan geldt die als de toelating. Dat is de juridische basis. De concrete maatregelen die ik voorstel, heb ik al in mijn eerste termijn benoemd. Ik ben van mening dat scholen gesanctioneerd en eventueel beboet moeten worden. Ik wil dat dit snel gebeurt. In de tussentijd mogen kinderen daarvan niet de dupe zijn. De inspectie moet doorzettingsmacht hebben om ervoor te zorgen dat kinderen toch worden toegelaten als de school dat in eerste instantie niet wil.

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Siderius.

Mevrouw Siderius (SP):

"Sanctioneren en beboeten", dat is stoere spierballentaal van mevrouw Ypma. Dat kan immers juridisch nog helemaal niet. Dat kan pas als een school werkelijk in de fout gaat en de Cito-toets of andere informatie uit het leerlingvolgsysteem opvraagt. Volgens mij worden hier dus allerlei loze beloftes gedaan die de Partij van de Arbeid niet echt kan waarmaken. Hoe wil de Partij van de Arbeid scholen op dit moment, vandaag de dag, sanctioneren?

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ik wil dat scholen niet de dupe worden van regels. Kennelijk is het een beetje verkiezingstijd. In de stukken, en ook in het onderzoek van de inspectie staat overduidelijk dat scholen zich niet aan de wet houden die wij hier met elkaar hebben vastgesteld. Scholen moeten daarin worden aangepakt. Daarom heeft de staatssecretaris de inspectie een goed onderzoek laten uitvoeren. Ik ondersteun hem daar van harte in. De gegevens die dat onderzoek oplevert, maken mij nog steeds bezorgd. Daarom vraag ik de staatssecretaris om mijn motie, die breed is aangenomen, uit te voeren. Daarmee kunnen scholen gesanctioneerd en beboet worden.

De heer Klaver (GroenLinks):

Mevrouw Ypma zegt dat de wet eigenlijk heel helder is, maar ik waag dat te betwijfelen. In de wet staat geen datum genoemd waarop het onderwijskundig rapport naar de school gestuurd moet worden. Ligt daar niet een probleem? Het onderwijskundig rapport bevat allerlei toetsresultaten. Dat is belangrijk voor de doorlopende leerlijnen. Dat wordt al toegezonden voordat een kind is toegelaten tot het voortgezet onderwijs. Zouden we dat in de wet niet moeten verhelderen? Nu bieden we de scholen in de wet eigenlijk de mogelijkheid om ook naar andere zaken te kijken dan alleen het advies.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Daar heeft de heer Klaver echt een punt. De wet is duidelijk. We hebben gezegd: in de wet gaan we niet alles dichtregelen, want we willen graag dat basisscholen en middelbare scholen onderling afspraken maken over een goede doorstroming van kinderen. In de praktijk zien we echter dat daar misbruik van wordt gemaakt. Middelbare scholen vragen allerlei gegevens te vroeg op. Ze selecteren kinderen niet sec op het schooladvies voor vmbo, havo, vwo of praktijkonderwijs, maar op basis van allerlei onderliggende gegevens. Er is eigenlijk een vertrouwensprobleem. Ik ben het met de heer Klaver eens dat het interessant is om te kijken of we ervoor kunnen zorgen dat scholen die gegevens pas na aanmelding aanleveren. Ik schuif die vraag dus graag door naar de staatssecretaris.

De heer Klaver (GroenLinks):

Helder. Ik ben blij dat ook mevrouw Ypma aangeeft dat daar een probleem ligt en dat we met elkaar het debat moeten voeren over de vraag of het een oplossing is om de datum te verschuiven tot na het moment waarop een kind is aangenomen. Ik zal daar voorstellen voor doen.

De heer Beertema (PVV):

Ik verbaas me over het gebruik van het woord "vertrouwensprobleem" door mevrouw Ypma. Er is inderdaad sprake van een vertrouwensprobleem, maar dat is een probleem van mevrouw Ypma, de PvdA en alle andere partijen die ertoe besloten hebben om de Cito-toets af te schaffen en het schooladvies leidend te laten zijn. Daarmee is dat mooie, objectieve meetinstrument de das omgedaan. Vindt mevrouw Ypma niet dat zij ongelooflijk ingrijpt in het hoe van de scholen? Zij bemoeit zich vanuit de Tweede Kamer op een ongelooflijk rigide manier met het professionele oordeel van scholen en leraren, door ouders in positie te brengen en comités in te stellen. Er komen geloof ik interventiecomités aan en nu weer allerlei meldpunten. Waarom is mevrouw Ypma zo ver gegaan om dat mooie, objectieve meetinstrument de nek om te draaien?

Mevrouw Ypma (PvdA):

Bedankt voor deze interruptie. Natuurlijk hebben wij de Cito-toets of eindtoets niet afgeschaft. Dat weet de heer Beertema heel goed. Wij hebben gezegd: de eindtoets is ooit bedacht als second opinion. De eindtoets is bedoeld als tweede objectief meetinstrument daar waar sprake is van onderadvisering en waar de meester of juf het verkeerd heeft ingeschat. Dat gebeurt bij ongeveer 10% van de kinderen. Zo krijgt het kind toch optimale kansen in het middelbaar onderwijs. Daarom hebben ook we in de wet vastgelegd dat, als die Cito-score hoger is, kinderen het voordeel van de twijfel krijgen. Het onderwijs is namelijk op aarde om kinderen kansen te bieden. Volgens mij hebben we dat juist heel goed geborgd in de wet.

De heer Beertema (PVV):

Dat mag allemaal zo zijn, maar in de laatste weken zijn er natuurlijk heel veel artikelen in de kranten gepubliceerd. Dat weet mevrouw Ypma ook. Alleen de titels al: "Kwart ouders vreest verkeerd schooladvies", "Er is veel onenigheid tussen ouders, basis- en middelbare scholen over schooladvies" en "Middelbare scholen willen meer houvast bij schooladvies". Leraren worden onder druk gezet door hoogopgeleide, assertieve, goedgebekte ouders. De leraar en de school kunnen daar helemaal niet tegenop. Op die manier wordt er overgeadviseerd. Wat vindt mevrouw Ypma daar nou van? Vindt zij niet dat zij de professionaliteit van de leraren niet op een ongelooflijke manier onderuit schoffelt?

Mevrouw Ypma (PvdA):

Nee. Die professionaliteit van de leraar stel ik juist centraal. Leraren hebben namelijk zicht op het kind; ze hebben zo'n kind acht jaar lang gezien op school. Leraren kunnen kijken naar kinderen, kunnen inschatten wat zij aankunnen, kunnen hun groei inschatten. Ze kijken niet alleen naar toetsgegevens, want je kunt nu eenmaal niet alles toetsen en de Cito-toets toetst alleen maar taal en rekenen, dus niet geschiedenis, aardrijkskunde en allerlei andere dingen. Die leerkracht kan dus breed inschatten. Wij zetten de leerkracht juist centraal. Daarom wil ik ook dat kinderen puur op basis van het schooladvies worden toegelaten, en niet op basis van toetsgegevens en zeker niet die uit groep 6 of 7.

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter. Ik ben erg blij dat dit jaar het schooladvies leidend is geworden voor de overgang van de basisschool naar de middelbare school. D66 was een van de sturende krachten achter dit resultaat. Doordat het schooladvies leidend is, wordt er niet meer naar een toets gekeken, maar echt naar de ontwikkeling van het kind. Het plan is dus goed, maar de implementatie ervan moet beter, zo blijkt.

In de afgelopen maanden zijn er een aantal problemen tot ons gekomen. Er heerst onduidelijkheid over de procedures rond het tot stand komen en het toepassen van het basisschooladvies. Voor ouders is onduidelijk hoe zij bezwaar kunnen maken als zij het niet eens zijn met het schooladvies, of als hun kind niet is toegelaten tot de middelbare school op het niveau dat het advies uitwijst. Toelatingsregels worden onjuist toegepast; zo eisen middelbare scholen aanvullende informatie of bijvoorbeeld extra toetsen. Her en der loopt de afgifte van de adviezen uit de pas met aanmeldprocedures bij middelbare scholen. Het feit dat middelbare scholen aanvullende informatie over een basisschooladvies eisen, getuigt van wantrouwen.

Waar ik, en inmiddels velen hier, pleit voor vertrouwen in het onderwijs, blijkt dat binnen het onderwijs soms nog niet helemaal op orde. Daar moeten wij zorgen over hebben. Regionale afspraken kunnen helpen om dat vertrouwen te verbeteren, maar uiteraard mogen dergelijke afspraken nooit in strijd zijn met de wet. IQ-tests, extra toetsen en gegevens uit het leerlingvolgsysteem mogen nooit een criterium worden voor toelating tot de middelbare school; je mag ervan uitgaan dat de basisschool die zaken heeft meegewogen in het advies. Het is voor middelbare scholen uiteraard wel van belang om uiteindelijk over die gegevens te kunnen beschikken, maar daarvoor sluit ik aan bij het interruptiedebatje van zo-even. Uiteraard moeten die gegevens uiteindelijk worden verstrekt; dat kan immers in het belang van het kind zijn, maar wel pas na de toelating. Ook afspraken over het uitsluiten van dubbele adviezen zouden niet moeten kunnen. Is de staatssecretaris dat met mij eens? Zo ja, wat gaat de staatssecretaris precies doen om deze wet te handhaven? Gaat hij scholen sancties opleggen? Gaat hij scholen dwingen om kinderen conform hun schooladvies aan te nemen? En zo ja, hoe?

Dat middelbare scholen wantrouwend zijn, komt voor een deel door het systeem waarin zij zitten. De inspectie kijkt naar het rendement in de onderbouw. Als veel kinderen naar een lager niveau afstromen, krijgt de school het predicaat "zwakke school", met alle consequenties van dien. De terugkoppeling van het onderbouwrendement naar de basisscholen zou juist heel goed zijn; scholen kunnen dan immers hun adviezen verbeteren. Maar als dit voor middelbare scholen is gekoppeld aan bekostiging en regeldruk, zorgt dat voor perverse prikkels. Graag een reactie van de staatssecretaris, bij voorkeur een uitgebreide.

Over de rol van de ouders is er veel onduidelijkheid. We spreken over een "basisschooladvies". Ik vraag de staatssecretaris voor wie dat advies eigenlijk is. Is het niet gewoon een besluit? Als we dat allemaal vinden, moeten we daar ook de consequenties van dragen. Als het daadwerkelijk een besluit is, bied je mogelijk een opening om de positie van ouders te versterken ten opzichte van een advies. Dus voor wie is dit een advies? Voor alle helderheid: ik ben beslist niet uit op juridisering, maar ik ben wel op zoek naar een positie voor ouders voor als het niet goed gaat. Uiteindelijk zijn de ouders namelijk de laatsten die écht zullen opkomen voor de belangen van hun kinderen. Ik denk bijvoorbeeld zelf aan de Geschillencommissie passend onderwijs. We zouden die in positie kunnen brengen om in dit soort situaties, of het nu gaat over het advies of over de toelating tot het voortgezet onderwijs, met een snelle en bij voorkeur bindende uitspraak, het pleit te beslechten. Ik geloof er namelijk niet in dat de rijksoverheid in staat is om elk kind op maat te bedienen. De Landelijke Ouderraad pleit voor een tijdelijke interventieprocedure. Ik vraag mij af hoe de staatssecretaris naar dit geheel kijkt.

De heer Beertema (PVV):

Ik krijg steeds het beeld voor ogen van D66 en de Partij van de Arbeid die een mooi systeem de nek hebben omgedraaid, die daar iets voor in de plaats hebben gezet en die nu in een auto rijden die aan alle kanten kapot is. De wielen rollen eraf en er moet van alles gerepareerd worden onderweg. Dat is toch een vreemde manier van opereren! Nu worden de ouders nog meer in positie gebracht in de scholen. Zij hebben al zo veel te vertellen. Bij heel veel scholen zijn de ouders bijna niet de school uit te krijgen. Nu krijgen ze ook nog eens een formele positie van D66. Die partij grijpt nu toch heel diep in in de manier waarop scholen menen te moeten werken. Zij krijgen nu weer die ouders op hun nek. Hoe kijkt de heer Van Meenen daar nu tegenaan?

De heer Van Meenen (D66):

Anders dan voor een PVV'er is het leven van een D66'er soms ingewikkeld. We moeten even goed nadenken over de situatie die we hadden en de situatie die we krijgen. Voor de PVV is het eenvoudig: een kind is te vertalen in een getal. Jan is 537, Marietje is 542 en dat bepaalt verder hun toekomst. Zo kijk ik niet naar kinderen en heb ik ook nooit naar kinderen gekeken. Met het wetsvoorstel dat we destijds mede hebben ingediend en vormgegeven, proberen we optimaal recht te doen aan kinderen. Dat gebeurde in het oude systeem niet. Ik begrijp heel goed dat in deze zaal de bewijslast altijd bij het nieuwe ligt, maar we moeten ook goed kijken naar het falen van het oude. Het falen van het oude hield in dat de Cito-toets te bepalend was en dat daar veel bij misging. Nu is het advies leidend en is de toets er nog steeds — mevrouw Ypma heeft dat net al goed uitgelegd — als corrigerend mechanisme voor onderadvisering, hetgeen met name veel voorkomt bij kwetsbare jongeren. Ik sta daar dus achter. Als iedereen zich gewoon aan deze wet zou houden, was er geen probleem. Dat gebeurt echter niet. In mijn betoog ben ik daar uitgebreid op ingegaan. Wij moeten daarop ingrijpen, want wij willen graag dat scholen en schoolleiders zich aan wetten houden. Ik neem aan dat de heer Beertema dat ook wil.

De heer Beertema (PVV):

Natuurlijk wil ik dat. Voor een PVV'er mag het leven dan heel simpel zijn — uit het betoog van de woordvoerder van D66 begrijp ik dat wij niet kunnen nadenken — maar wij vinden het wel vaak fijn als er een duidelijke grens is. D66 heeft niet alleen met betrekking tot het onderwijs een soort normfobie. Normen verschuiven immers altijd. Mensen die schuldig zijn aan iets zijn eigenlijk nooit echt schuldig. Er zijn eigenlijk ook geen terroristen, maar een beetje verdwaalde geesten en zo. Laten we echter niet op dat punt verdergaan. Ik zeg: laat er gewoon een norm zijn. Er is geen norm in het basisonderwijs en die moet er wel zijn, want het voortgezet onderwijs heeft recht op die norm en de kinderen en de ouders hebben daar ook recht op. D66 stelt de ouders hier nu direct naast alle leraren. Hun oordeel gaat even zwaar wegen. Dat is toch geen werken voor een leraar? Dat is toch een enorme motie van wantrouwen naar al het onderwijzend personeel?

De heer Van Meenen (D66):

Nee, dat doe ik niet. Ik laat een heleboel van hetgeen de heer Beertema heeft gezegd, maar even lopen. Ik stel de ouder echter niet naast de docent, maar naast het kind. Als alles goed verloopt, zal de basisschool de ouder en het kind, meenemen in het hele proces dat uiteindelijk leidt tot het advies. Dan is het een vanzelfsprekendheid dat dit het advies is. In de ideale wereld zou de school voor het voortgezet onderwijs daarover dan zeggen: daar is goed over nagedacht; men heeft dat kind acht jaar lang goed gevolgd en dat nemen wij over. Die situatie is met deze wet beoogd. Ik denk dat het op twee punten misgaat. Ouders voelen zich soms onvoldoende betrokken bij de totstandkoming van het basisschooladvies. In een aantal gevallen komt dat advies ook te laat en is de aanmelding al in gang gezet. Op het punt waar het misgaat, wil ik de ouders als degenen die uiteindelijk opkomen voor de belangen van leerlingen wanneer die geschaad worden, in positie brengen. Als de plaatsing vervolgens niet op de goede manier en niet conform het advies geschiedt, wil ik ze ook in positie brengen, zonder bij voorkeur te komen tot juridisering; naar dat laatste ben ik niet op zoek, maar de staatssecretaris zal straks ongetwijfeld aangeven hoe hij daarnaar kijkt.

De heer Klaver (GroenLinks):

Voorzitter. Afgelopen weken verschenen er in de media vele berichten dat middelbare scholen het schooladvies omzeilen. Er zijn middelbare scholen die vragen om oude testresultaten uit het onderwijskundig rapport of het maken van een extra intelligentietest. Sommige scholen vragen voor deze intelligentietesten zelfs een financiële vergoeding aan de ouders. De Landelijke Ouderraad en de sectororganisatie kregen veel telefoontjes van bezorgde ouders die vragen of deze testresultaten het advies nog beïnvloeden. Kortom, er heerst onduidelijkheid en de sector gaat eigenlijk in tegen een wens die hier breed in de Kamer is gedeeld. Het schooladvies van de basisschool is bepalend voor de toelating. Punt. Dat is ook verstandig wat betreft mijn fractie, want scholen en hun docenten hebben als geen ander kennis van de sterke en minder sterke punten van scholieren en hun ontwikkeling. Echter, de wet- en regelgeving laat op dit punt nog ruimte voor twijfel en interpretatie bij middelbare scholen. In de regio en op lokaal niveau kunnen scholen afspraken maken over het delen van extra gegevens van kinderen of het laten afleggen van een intelligentietest door kinderen. Is de staatssecretaris het met mij eens dat dit, gelet op de ervaringen van de afgelopen tijd, tot onwenselijke gevolgen heeft geleid? Is de staatssecretaris het ook met mij eens dat de huidige wet- en regelgeving meer onduidelijkheid dan duidelijkheid geeft aan ouders en scholen?

Het onderwijskundig rapport, dat onder andere inzicht geeft in de toets- en leerresultaten van een kind, wordt op allerlei momenten verzonden naar middelbare scholen; dit gebeurt ook gelijktijdig met het schooladvies. Hierdoor ontstaat ontrust, want middelbare scholen verbinden conclusies aan deze resultaten of gaan twijfelen aan het schooladvies. Sommige scholen gaan het schooladvies daardoor omzeilen. De Kamer heeft gezegd dat het advies van de docenten van de basisschool — zij hebben zo'n kind jarenlang meegemaakt en gevolgd — leidend moet zijn. Nu komt er echter een soort peerreview door de vo-school, die bekijkt of het advies wel klopt met de leerresultaten in het dossier van het kind. Volgens mij heeft de Kamer dat niet beoogd toen zij aangaf dat het schooladvies leidend moest zijn. Is de staatssecretaris het met mij eens dat het beter zou zijn als het onderwijskundig rapport pas na de toelating van de leerling op de middelbare school mag worden toegestuurd? Hiermee voorkomen we mijns inziens dat middelbare scholen ouders en basisscholen onder druk zetten om het schooladvies aan te passen. Dat past niet bij het vertrouwen dat GroenLinks heeft in de docenten en de basisscholen. Graag krijg ik op dit punt een heldere reactie van de staatssecretaris.

Tot slot kom ik op de afstroom. Er is al meer over gezegd. We kunnen de verantwoordelijkheid niet eenzijdig naar de vo-scholen schuiven. Het heeft ook te maken met prikkels van dingen die de politiek zelf oplegt aan deze scholen. Ik merk dat middelbare scholen angstig kijken naar het basisschooladvies. Dat komt doordat de middelbare scholen door het kabinet, door de inspectie, worden afgerekend op de zogenaamde afstroom. Als leerlingen op een lager niveau terechtkomen of blijven zitten, geeft de Inspectie van het Onderwijs een minpunt aan de school. GroenLinks wil dan ook graag van de staatssecretaris weten hoe het zit met de uitvoering van de motie-Ypma. De staatssecretaris is in overleg met de sector, maar hoelang gaat dat nog duren? Het probleem is helder en wordt keer op keer onderstreept door de sector. Wat mij betreft gaat deze rendementsregel direct van tafel, want hij zorgt voor perverse effecten en is niet in het belang van het kind. Hopelijk komt de staatssecretaris nu ook tot dat inzicht en schrapt hij deze regel.

De heer Rog (CDA):

Voorzitter. Het basisschooladvies is leidend bij de toelating van leerlingen tot het voortgezet onderwijs. De leraren op de basisschool kennen de leerling per slot van rekening het beste. Daarnaast is er een ander, objectief gegeven: de eindtoets. De basisschool moet het eerdere advies heroverwegen als de score van de eindtoets een hoger niveau van de leerling voorspelt. Zo kunnen ouders erop vertrouwen dat hun kind het best passende vervolgonderwijs krijgt.

De wet is duidelijk, maar moet natuurlijk ook nageleefd worden. De staatssecretaris constateerde zelf ook dat bijna alle regionale plaatsingswijzers niet volledig voldoen aan de regelgeving. De Landelijke Ouderraad heeft een waslijst aan concrete voorbeelden van scholen die het basisschooladvies naast zich neerleggen of aanvullende eisen stellen, zoals het verkrijgen van toetsresultaten of het laten afleggen van eigen testen. De staatssecretaris meldt in zijn brief aan de Kamer dat hij nu nog onvoldoende grond heeft om sanctionerend op te treden omdat de leerlingen op deze vo-scholen feitelijk pas in maart of april geweigerd zullen worden.

Ik heb twee vragen aan de staatssecretaris. Ziet hij wel grond om scholen die zich niet aan de wet willen houden, nu al via de inspectie te wijzen op hun wettelijke verplichting om het basisschooladvies op te volgen? Waar kunnen de ouders terecht die onverhoopt in zo'n situatie terechtkomen? Voorkomen moet worden dat hun kind niet de onderwijskansen krijgt die het eigenlijk verdient.

Helaas zijn veel vo-scholen gebrand op al die toetsresultaten omdat zij koste wat kost willen voorkomen dat zij door de inspectie worden afgerekend op de indicator "onderbouwrendement". Als meer dan de helft van de leerlingen met een havo/vwo-advies naar het havo gaat, leidt dat tot een negatief inspectieoordeel op deze indicator. Dat is ook de reden dat basisscholen door vo-scholen of via plaatsingswijzers onder druk worden gezet om enkelvoudige schooladviezen te geven. Zij geven dus niet langer een havo/vwo-advies, maar een havoadvies. Dat leidt tot minder kans op een minnetje van de inspectie, en dat terwijl we de leerlingen toch willen uitdagen om hun talenten maximaal te ontplooien.

Ik heb daarover drie vragen. 1. Waarom past de staatssecretaris de indicator onderbouwrendement niet zo aan dat scholen er niet op afgerekend kunnen worden als leerlingen op een van die twee onderwijsniveaus van dat gemengde advies terechtkomen? 2. Waarom accepteert de staatssecretaris dat plaatsingswijzers enkelvoudige schooladviezen voorschrijven terwijl wij hier met elkaar bedacht hebben dat de basisscholen het recht hebben om gemengde adviezen te verstrekken? 3. Is de staatssecretaris het met het CDA eens dat voor de toelating op categorale gymnasia wel een enkelvoudig vwo-advies verlangd mag worden?

Het CDA erkent dat basisscholen niet voor alle 11- of 12-jarigen feilloos kunnen voorspellen welk onderwijsniveau zij uiteindelijk zullen beheersen. Een gemengd schooladvies is voor sommige leerlingen een zegen, maar dat zou een brede of een verlengde brugklas juist voor deze leerlingen ook zijn.

Voorzitter. Ik zie dat mevrouw Ypma aan de interruptiemicrofoon staat, maar ik heb nog een heel klein stukje tekst dat hierop doorgaat.

Helaas sterft die brede brugklas langzaam uit, en dat terwijl de Onderwijsraad in twee rapporten een warm pleidooi heeft gehouden voor die brede brugklas. De Onderwijsraad stelde dat een te strenge en te vroege selectie bij de overgang van het po naar het vo ertoe kan leiden dat laatbloeiers en leerlingen uit lagere sociaaleconomische milieus minder kansen krijgen in het vervolgonderwijs. Ik verneem graag de visie van de staatssecretaris op de toekomst van de brede brugklas, waarbij ik hem verzoek om expliciet in te gaat op de adviezen op dit punt van de Onderwijsraad uit 2010 en 2014.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ik ben het in heel grote lijnen eens met het betoog van collega Rog, maar ik verbaas me over één punt. Hoorde ik hem zeggen dat categoriale gymnasia wel eisen mogen stellen, terwijl die ook gewoon voorbereidend wetenschappelijk onderwijs verzorgen?

De heer Rog (CDA):

Het is goed dat mevrouw Ypma om die verduidelijking vraagt, want ik heb dat niet gezegd. Ik heb gezegd dat er bij mijn fractie twijfel is over de vraag of categorale gymnasia ook een enkelvoudig vwo-advies mogen vragen. Of moeten zij ook leerlingen aannemen die een havo/vwo-advies krijgen? Ik hoor graag een helder antwoord van de staatssecretaris daarop. Ook voor deze gymnasia is het basisschooladvies dus leidend. Ik hoor echter graag van de staatssecretaris of daarbij om een enkelvoudig vwo-advies mag worden gevraagd. Dat zouden wij voor dit niveau onderwijs wel reëel vinden.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ik hoor toch een uitzondering voor de categorale gymnasia. Dat verbaast mij. Volgens mij zijn de heer Rog en ik het erover eens dat we geen witte vluchtheuvel willen. Wij willen geen "ons kent ons"-cultuur op gymnasia, met een eigen cao en hun eigen bestuurders. Daar streven categorale gymnasia wel naar. Ik wil de heer Rog nog een laatste keer vragen of hij wel zeker weet dat hij alleen voor de gymnasia een uitzondering wil maken, namelijk dat kinderen daarvoor per se een vwo-advies moeten hebben, en geen havo/vwo-advies?

De heer Rog (CDA):

Mijn betoog houdt in dat we voor veel leerlingen weten op welk onderwijsniveau zij straks thuishoren. Die leerlingen krijgen een enkelvoudig advies. Dat is soms vmbo, soms havo en soms vwo. En dat is prima. Mijn pleidooi is juist om ook die dubbele adviezen in ere te herstellen. Voor sommige leerlingen is het immers gewoon wat minder duidelijk. Ik wil dus mavo/havo- en havo/vwo-adviezen. Op de gymnasia wordt het hoogste niveau voortgezet onderwijs gegeven. Ik zeg namens mijn fractie dat ik het volstrekt logisch vind dat bij die scholen een enkelvoudig vwo-advies de toelatingseis mag zijn. Ik dacht dat dat ook zo was. Er is echter onduidelijkheid over. Ik vind het goed als we er in dit debat duidelijkheid over krijgen van de staatssecretaris.

De heer Van Meenen (D66):

Nog even verder op dit punt. Ik begrijp de redenering van de heer Rog, maar ik denk dat er heel veel mensen in Nederland rondlopen die het gymnasium met succes hebben afgerond, terwijl ze een havo/vwo-advies hadden. Ik denk dat de afstroom in die categorie wat groter zal zijn dan bij jongeren met een enkelvoudig advies, maar het is me niet helder wat de heer Rog wil. Wil hij af van het dubbele advies voor de toegang tot het gymnasium, of niet en is hij alleen geïnteresseerd in de opvatting van de staatssecretaris?

De heer Rog (CDA):

Ik heb aangegeven dat de enkelvoudige of gemengde adviezen worden toegestaan op de basisschool en dat het aan het voortgezet onderwijs is om daar het goede mee te doen. Voor het gymnasium is er altijd de mogelijkheid om leerlingen met een havo/vwo-advies toe te laten. Ik geef echter aan dat ik er voor dit onderwijstype begrip voor heb als zo'n categoraal gymnasium een enkelvoudig vwo-advies vraagt. Ik zeg dat in het belang van de leerlingen. Als je immers op een categoraal gymnasium zit en afstroomt, moet je van school. Dat zou ik graag voorkomen in het belang van de leerling. Dat laat onverlet dat categorale gymnasia de ruimte houden om havo/vwo-leerlingen aan te nemen.

De heer Van Meenen (D66):

Het is toch wel een heel relevant punt, want het kan er zo toe leiden dat bepaalde gymnasia door de heer Rog het recht krijgen om het enkelvoudige advies te vragen en dat zij daarmee de leerlingen met een havo/vwo-advies de toegang kunnen weigeren. In die zin is het zeer relevant wat hier gebeurt. Ik ben zo ver niet, omdat ik denk dat we sommige kinderen hiermee tekort doen. Misschien zou het helpen als we iets doen aan het rendement in de onderbouw. We zouden de afstroomboete, om maar even in begrijpelijke termen te spreken, alvast kunnen afschaffen, waardoor we een reden wegnemen om kinderen op het gymnasium te weigeren. Is de heer Rog het daarmee eens?

De heer Rog (CDA):

Ik heb over de afstroom en het onderbouwrendement gezegd dat het CDA voorstelt, de scholen bij een gemengd advies niet langer te confronteren met minnetjes van de inspectie als meer dan de helft van de leerlingen op het lagere niveau terechtkomt. Daar hebben we ook een motie voor. Voor wat betreft de gymnasia begrijp ik dat de heer Van Meenen straks nog eens goed op zich laat inwerken — ook naar aanleiding van de reactie van de staatssecretaris — wat hij ervan vindt. Dat lijkt me heel goed. Het CDA heeft er in ieder geval een duidelijk standpunt over. Ik ben benieuwd of het op dit moment al toegestaan wordt. Ik merk bij de categorale gymnasia dat zij hier behoefte aan hebben. Het lijkt mij heel goed als we dit aan hen duidelijk kunnen maken.

De heer Bisschop (SGP):

Wij kennen de heer Rog als iemand die het onderwijsbeleid vanuit de pedagogiek benadert. Dat verbindt ons. Ik vraag me echter af of hij ten aanzien van de toelatingseisen voor categorale gymnasia niet een beetje water bij de wijn doet. De SGP is er natuurlijk nooit voor om water bij de wijn te doen. Als je consequent denkt vanuit de kansen voor kinderen, dan ligt het toch juist voor de hand om de leerlingen die met een havo/vwo-schooladvies komen en een positief advies voor het gymnasium hebben, de kans krijgen om het waar te maken? Inherent daaraan is dat we af moeten van de afrekencultuur met minnetjes. Dat soort gekkigheid hoort er helemaal niet bij.

De voorzitter:

Een laatste reactie.

De heer Rog (CDA):

De leerling met een havo/vwo-advies die de kans krijgt op het categorale gymnasium krijgt wat mij betreft geen minnetje als hij afstroomt naar de havo. Dat heb ik net aangegeven en daar ga ik een motie voor indienen. Ik geef alleen aan dat het juist in het belang is van de pedagogische ontwikkeling van het kind dat het categorale gymnasium in een goed gesprek met de basisschool tot de conclusie komt deze leerling met een havo/vwo-advies aan te nemen of dat toch niet te doen. Die mogelijkheid wil ik dat categorale gymnasium in het belang van het kind bieden omdat dat kind anders bij afstroom de school zou moeten verlaten. Dan liever naar een brede scholengemeenschap met havo en vwo, waar dat kind meerdere kansen krijgt.

De voorzitter:

Het moet echt kort, mijnheer Rog, want ik merk dat heel veel zinnen steeds worden herhaald.

De heer Bisschop (SGP):

Het is ook een heel aangelegen punt.

De voorzitter:

Natuurlijk!

De heer Bisschop (SGP):

Zo'n kind kan natuurlijk naar een scholengemeenschap die ook gymnasium biedt, weliswaar niet een categoraal gymnasium. Het gaat om de vraag of die ouders ten principale het recht hebben om te claimen dat dat kind op die school terechtkomt als er een advies is en als er inderdaad positieve ondersteuning is en men kansen ziet voor het kind. Daar hoort volgens mij geen nee bij.

De heer Rog (CDA):

Als zowel de vo-school als de basisschool die kansen inderdaad voor dat kind ziet, dan past daar geen nee bij en zal dat kind worden toegelaten. Wanneer er sprake is van gerede twijfel kan het categorale gymnasium in onze optiek dus inderdaad een enkelvoudig vwo-advies verlangen. Straks horen we van de staatssecretaris of dat nu al de praktijk is of niet, want dat zou ook zomaar kunnen. In ieder geval zou dat worden gesteund door de CDA-fractie.

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter. Het is goed dat we vandaag over de waarde van het schooladvies spreken. Het is mooi dat daarbij in de onderliggende stukken de deskundigheid van basisschoolleraren bij het opstellen van het schooladvies wordt onderstreept.

De SGP pleit ervoor dat die basisscholen de ruimte die geboden wordt ook echt pakken en zich niet opnieuw laten inpakken door allerlei externe eisen en verwachtingen. Een paar vragen daarover. Kan de staatssecretaris bevestigen dat scholen niet verplicht zijn deel te nemen aan regionale plaatsingswijzers? Wat vindt de staatssecretaris ervan dat de rol die tot nog toe door de Cito-eindtoets werd vervuld in plaatsingswijzers vaak wordt overgenomen door andere toetsen? Onderkent hij met de sectorraden dat het spijtig en een ongewenste ontwikkeling zou zijn als er door de plaatsingswijzers een smalle focus zou komen?

Het is belangrijk dat het basisschooladvies van hoge kwaliteit is. De toon van het inspectierapport is positief, maar de inspectie signaleert toch een aantal verbeteringspunten. Zo worden leerlingen uit lagere sociale milieus bijvoorbeeld gemiddeld vaker van een lager advies voorzien bij gelijke scores. Anderzijds, veel scholen voelen zich ook onder druk staan door ouders om een hoger advies te geven. Wat doet de staatssecretaris en welke mogelijkheden ziet hij om in actie te komen door scholen te ondersteunen om echt voor het inhoudelijke advies te gaan, dus zo veel mogelijk de "vreemde" beïnvloeding te neutraliseren?

Vo-scholen moeten niet onnodig in de knel komen door adviezen van basisscholen of normen van de inspectie. Daaraan verbinden wij twee vragen. Welke mogelijkheden zijn er voor vo-scholen om van een basisschooladvies af te wijken wanneer een basisschool geen consistente lijn voert in de advisering en wanneer het gesprek met deze school geen soelaas biedt? Worden vo-scholen dan opgehangen aan evidente missers in de advisering van basisscholen, wat ook een mogelijkheid is?

De tweede vraag die ik hieraan kan koppelen is de volgende. Waarom is de huidige norm voor afstroom ten opzichte van het basisschooladvies nodig om scholen kritisch te bevragen op de ontwikkeling van hun leerlingenpopulatie? De SGP zou graag een minder statisch en een meer pedagogisch model zien. We hebben daar in verschillende interruptiemomenten vanmorgen ook al aandacht aan besteed. Onderwijsbeleid moet getoetst worden aan pedagogische waarden. Het beleid is niet goed als dat de toets van de pedagogische waarden onvoldoende kan doorstaan. Dat is een vrij simpele stelling, maar wel een met een grote impact.

Voorts moet je de dubbele advisering niet willen afschaffen. Wil je denken vanuit kansen voor kinderen — zijnde hét pedagogische principe dat ons allen met onze verschillende levensbeschouwelijke uitgangspunten verbindt — dan moet je mogelijkheden bieden. Je moet dan geen afrekencultuur hebben in de richting van zogenaamde afstroom. Welnee, die kinderen ontwikkelen zich voortdurend. Wat het ene jaar mogelijk lijkt, kan in het andere jaar toch geblokkeerd blijken te zijn. Welnu, de school moet de ruimte hebben om de voor de kinderen goede oplossing te kiezen, zonder dat men daarop afgerekend wordt. Ik pleit er dus van harte voor om de pedagogische lijn in ons onderwijsbeleid een veel prominentere plek te geven. Dan krijgen we andere discussies.

Mevrouw Siderius (SP):

Voorzitter. De overstap naar de middelbare school is voor veel leerlingen een belangrijk moment in het leven. Eindelijk stappen ze in het middelbaar onderwijs en leren ze de wereld beetje bij beetje ontdekken. Het niveau van leerlingen is al onderwerp van discussie tussen ouders en scholen sinds het ontdekken van Rome. Leraren op de basisschool zien de schoolcarrière van een kind en kunnen goed inschatten wat een kind aankan, zo blijkt ook uit onderzoek. Ouders zien soms terecht, soms onterecht, dat hun kind naar een te laag of te hoog niveau wordt gestuurd. Het is dan ook niet gek dat middelbare scholen het liefst keiharde, voorspellende cijfers op papier willen hebben. De vraag is echter of dat kan met toetsen en allerlei testen. Mijn partij denkt van niet. De SP-fractie is dan ook blij met de opstelling van de staatssecretaris dat slechts het schooladvies van de docent op de basisschool leidend kan zijn. Een kind is immers meer dan een resultaat op een toets.

Proza in de plaatsingswijzers laat echter zien dat nog niet alle scholen helemaal hebben begrepen wat de bedoeling is. Zo komen wij teksten in de plaatsingswijzers tegen dat Cito-scores en resultaten uit het leerlingvolgsysteem worden gevraagd. Wat is volgens de staatssecretaris de reden dat middelbare scholen die toetsresultaten zo graag willen inzien? In de ogen van de SP is dat de afrekencultuur van de inspectie. Ook de heer Zevenbergen, directeur van het Libanon Lyceum in Rotterdam, beaamt dit. Bij het afstromen van te veel leerlingen krijgt een school veel minpunten en staat deze op den duur te boek als een zwakke school. De middelbare school heeft baat bij wat druk op het basisonderwijs om toch die toetsresultaten te verkrijgen. Zo blijft de perverse prikkel van het toetsen in stand. Dat wil de SP niet.

De staatssecretaris zegt niet te aarzelen in situaties waarin evident is dat een school de wet- en regelgeving niet naleeft. De vraag is natuurlijk of de staatssecretaris nu al op onderzoek uitgaat. Of blijft hij achterover leunen en achter zijn bureau zitten wachten totdat een ouder of school zich meldt? Kun je op dit moment al juridisch ingrijpen? De brief van de staatssecretaris zegt dat dit niet kan, maar wat zou je op dit moment wel kunnen doen, behalve het gesprek zoeken met de scholen? Is het wel of niet waar dat in goed overleg tussen middelbare scholen en basisscholen afspraken kunnen worden gemaakt om ook informatie uit het leerlingvolgsysteem of minder recente toetsresultaten mee te sturen? In de media staan daarover verschillende berichten.

Een ander probleem is dat definitieve basisschooladviezen vaak nog niet beschikbaar zijn, terwijl de aanmeldprocedures voor middelbare scholen al lopen. Hierdoor is het voor ouders soms wenselijk om hun kinderen in te schrijven bij een middelbare school voordat het definitieve advies binnen is. Leerlingen kunnen zich namelijk in principe maar bij één school aanmelden. Is het een suggestie om met middelbare scholen af te spreken dat de aanmeldprocedure loopt vanaf 1 maart en niet eerder? 1 maart is immers de datum waarop het definitieve schooladvies binnen moet zijn. Zo heeft elke leerling het definitieve schooladvies voordat de aanmeldprocedure op de middelbare school begint.

Vanuit de Landelijke Ouderraad wordt gepleit voor een voorlopig basisschooladvies, dat eerder verstrekt zou worden in groep 8. De SP twijfelt daar heel erg over. Wij denken namelijk dat, als dat wordt gegeven, het het risico met zich mee kan brengen dat daar later weer discussie over ontstaat. Wij willen vandaag graag de mening van de staatssecretaris horen over dit voorstel van de Landelijke Ouderraad.

De heer Beertema (PVV):

Voorzitter. Volgens het lid Ypma van de Partij van de Arbeid zou het onwenselijk zijn dat het voortgezet onderwijs zoekt naar alternatieven om het schooladvies van de basisschool te controleren. Dat mag niet van haar. Het mag ook niet van D66 en al die andere partijen die ermee ingestemd hebben om de Cito-toets af te schaffen als matchingsinstrument voor het vmbo, havo, vwo, gymnasium. Maar door het opheffen van de eindtoets verkeren middelbare scholen in onzekerheid over wat een leerling die zich meldt, allemaal kan en kent. Ik vind het merkwaardig dat juist collega Ypma de aanvrager is van dit debat, terwijl zij met haar amendement de basis heeft gelegd voor het einde van de Cito-toets door alleen het schooladvies leidend te maken.

Middelbare scholen zijn dit jaar voor het eerst verplicht om het advies van de basisschool te volgen. Alleen een schooladvies van de onderwijzer in groep 8 telt. Middelbare scholen willen echter meer houvast, wat de PVV goed kan begrijpen. Met het verdwijnen van die mooie Cito-toets zoekt het voortgezet onderwijs naar alternatieven om informatie te krijgen, maar dat mag allemaal niet meer. Voor de PVV was en is de Cito-toets een eenduidig eindpunt, een heel belangrijk, zelfs cruciaal element in de doorgaande leer- en toetslijn.

In Rutte I deelde de VVD dit kroonjuweel — want dat was het — nog met ons. De VVD en de PVV onderschreven de noodzaak om in het primair onderwijs in de eerste plaats de kinderen en de ouders en in de tweede plaats het vervolgonderwijs objectieve informatie te geven over de capaciteiten van leerlingen. Dat is heel belangrijk voor de leerling en de ouder, want verkeerde matching leidt niet alleen tot vervelende strafpunten voor een school. Zo cynisch werkt het niet in het onderwijs. Het telt wel mee, maar er zijn nog veel meer dingen. Het leidt tot een chaotische leerlijn, tot afstromen, tot zittenblijven en daarmee tot teleurstelling en vertraging van de ontwikkeling van talenten.

De PVV heeft altijd benadrukt dat de eindtoets een mooi matchingsinstrument is voor het vervolgonderwijs en dat het niet alleen aan de leraar is om een schooladvies te vormen. Leraren hebben te maken met assertieve ouders. Vaak zijn die ouders hoogopgeleid. Regelmatig wordt toegegeven aan ongewenste druk vanuit ouders. Er zijn tal van onderzoeken die dat bevestigen. Het is voor een leraar heel moeilijk om die druk van de ouders te weerstaan, hoe professioneel hij of zij ook is. Een leerkracht op een school stelt dat er ouders zijn die het niet eens zijn met het advies. Zij heeft gezegd dat zij tot voor kort kon terugvallen op de Cito-score om haar beslissing te verantwoorden. Dan zei zij: kijk, op de toets scoorde hij ook op vmbo-niveau. In het nieuwe systeem kan dat niet meer. Precies daarom pleit de PVV ervoor om niet alleen het advies van de leerkracht leidend te laten zijn, hoe belangrijk dat ook is, maar om de eindtoets de centrale rol terug te geven, aangevuld met het advies van de school als extra toelichting.

Vandaag pleit D66 ervoor om de deur van de school juist nog wijder open te zetten dan hij al staat voor ouders. Bij D66 zijn de ouders op zijn minst net zo belangrijk als de professionaliteit van de leraar als het gaat om het advies. D66 wil een interventieprocedure optuigen als de ouders ontevreden zijn met het vmbo-advies. Helaas: als ouders ontevreden zijn, zal het altijd om een vmbo-advies gaan. Het gaat heel druk worden in die commissie. Het wordt heel stil op de vmbo's als D66 zijn zin krijgt. De deskundigheid en de status van de leraar en de school worden ontzettend onderuitgehaald door de onderwijspartij D66.

Het middelbaar onderwijs wil een geobjectiveerd schooladvies in plaats van een waardeoordeel dat geformuleerd kan zijn onder eventuele druk van ouders, kan zijn ingegeven door sympathie of antipathie naar de leerling, of zelfs geformuleerd wordt op basis van hardnekkige vooroordelen, bijvoorbeeld als het gaat om allochtone leerlingen. Een externe, objectieve toets dient transparantie te waarborgen waardoor weer een gestandaardiseerd beeld ontstaat van onze leerlingen. Zonder harde externe toetsing werkt geen enkele instelling goed, zegt ook prof. Jaap Dronkers. De PVV heeft hier in maart 2013 al indringend voor gewaarschuwd. Wij gaven toen aan dat, als we het afnamemoment van de eindtoets zouden verschuiven, het middelbaar onderwijs zelf zou gaan toetsen en manieren bedenken om het niveau van de leerling te peilen. Dat werd toen luid ontkend door alle partijen hier maar nu is er geen ontkennen meer aan.

We hadden een prima, degelijke auto in de vorm van de Cito-toets, met hier en daar absoluut schoonheidsfoutjes maar die waren gemakkelijk te repareren. Alle partijen die de Cito-toets als matchingsinstrument hebben afgeschaft, hebben gekozen voor een totale vernieuwing. Ze hebben ons nu opgezadeld met een nieuwe auto die een wrak blijkt te zijn dat permanent begeleid moet worden door de wegenwacht maar dat is niet mooi.

De heer Van Meenen (D66):

Volgens mij is er nog steeds een eindtoets. Het hoeft geen Cito-toets te zijn maar er is nog steeds een eindtoets. Sterker nog, die is in tegenstelling tot het verleden verplicht. Het gaat mij nu echter over wat de heer Beertema zegt over wat D66 zou betekenen voor de positie van de docent. Wij zouden die gaan ondermijnen. Ik denk dat het precies andersom is. Met dit wetsvoorstel brengen wij de docent en de school juist veel meer in positie. Is de heer Beertema het met mij eens dat het advies nog steeds mede is gebaseerd op wel 40 Cito-toetsen die een leerling gedurende zijn schoolloopbaan heeft afgelegd? Waarom moet die laatste er dan ook nog bij?

De heer Beertema (PVV):

De Cito-toets maakt nog wel degelijk deel uit van het gehele Cito-stelsel, dat hele leerlingvolgsysteem in het basisonderwijs. Dat is een heel mooi systeem maar het verschil is dat die niet meer leidend is. Wat nu leidend is, dat is het oordeel van de leerkracht. De heer Van Meenen van D66 en ook mevrouw Ypma onderkennen dat, want ze gaan niet voor niets allerlei commissies en meldpunten instellen voor scholen die het allemaal anders willen hebben. Het werkt dus niet. Hun eigen systeem werkt niet. Men is nu al in de garage bezig om allerlei noodmaatregelen te treffen om het toch te laten werken maar dat is doodzonde. We hadden iets moois maar dat hebben we niet meer.

De heer Van Meenen (D66):

Het is precies zoals de heer Beertema zegt. Wat leidend is, dat is uiteindelijk het oordeel van de leerkracht. Ik begrijp niet dat D66 een partij zou zijn die de leerkracht opzij wil schuiven, juist niet, want de leerkracht wordt helemaal in positie gebracht. Dat meldpunt, of de geschillencommissie die er al is, is voor niets anders bedoeld dan voor de situaties waarin scholen daar niet goed mee omgaan, bijvoorbeeld als het advies op een onzorgvuldige manier tot stand komt of als middelbare scholen zich er niet aan houden. Is de heer Beertema het met mij eens dat daar wel tegen moet worden opgetreden?

De heer Beertema (PVV):

We hadden een mooi instrument dat duidelijkheid schiep maar we hebben nu een systeem waarbij 45% van de ouders heel veel waarde hecht aan de Cito-toetsscore, ook als die niet meetelt voor het schooladvies, een kwart van de ouders bang is dat het schooladvies verkeerd wordt ingeschat, 20% van de ouders bang is dat het schooladvies te laag wordt ingeschat, en 4% bang is dat het schooladvies te hoog wordt ingeschat door de leraar. 39% van de ouders gaat bezwaar maken. Dat zijn de percentages waarmee al die commissies te maken krijgen die herstellende werkzaamheden moeten gaan verrichten. Die krijgen het heel druk. We hebben een bureaucratisch monster geschapen. Dat hebben wij te danken aan D66 en mevrouw Ypma van de PvdA.

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):

Voorzitter. De nieuwe wet stelt dat het advies van de leerkracht in het basisonderwijs leidend is. Dat is een mooi uitgangspunt, maar daarin schuilt ook een risico, want ook leerkrachten hebben onbewust veronderstellingen over het leervermogen van een leerling, die niet altijd juist hoeven te zijn. Dat kan nadelig voor een leerling uitpakken.

Uit onderzoek blijkt dat leerkrachten vaak onderadviseren. Het rapport Basisschooladviezen en etniciteit van de gemeente Amsterdam toont aan dat een derde van de leerlingen een lager basisschooladvies krijgen dan je op basis van een Cito-toets mag verwachten. Dat is een schrikbarend hoog percentage. Dan heb je het niet over een incident, maar over een grootschalige, structurele tekortkoming. Daarom stellen wij voor, de belangen en de positie van de leerling en de ouders te versterken, zodat leerlingen hun talenten en potenties ten volle kunnen benutten.

Wij hebben twee vragen aan de staatssecretaris. De eerste vraag is in lijn met wat de heer Van Meenen heeft voorgesteld, namelijk leerlingen en ouders de mogelijkheid te geven om tegen het lage schooladvies in beroep te gaan bij een onafhankelijke instantie. De heer Van Meenen noemde al de Geschillencommissie passend onderwijs. Wij vragen de staatssecretaris, na te gaan welke bestaande onafhankelijke instantie dit het beste kan doen.

Mijn tweede vraag is, een terugkerend onderzoek naar onderadvisering te doen, zodat dit probleem structureel in de gaten wordt gehouden. Ik citeer graag minister Asscher. Als Amsterdamse wethouder zei hij over onderadvisering het volgende. Als je het uiterste er nu niet uithaalt, is het later heel moeilijk in te halen. De docenten moeten het beste uit een kind halen, of dit nu geel, zwart of wit is. Wij roepen staatssecretaris Dekker daarom op om het probleem van onderadvisering met grote urgentie te lijf te gaan, zodat ieder kind het onderwijs krijgt waar het recht op heeft.

Mevrouw Straus (VVD):

Ik dank de heer Kuzu voor dit betoog over kinderen met onderadvisering, want ik deel dat van harte met hem. Mijn vraag aan hem is: is het u bekend dat wij in het wetsvoorstel over de centrale eindtoets hiervoor iets speciaals hebben opgenomen? Als een kind op de eindtoets beter scoort dan op basis van het schooladvies in eerste instantie is aangegeven, moet het schooladvies worden heroverwogen. Dat moet gebeuren in samenspraak met de ouders.

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):

Ik ken de nieuwe wet en ik heb dit gelezen. Ik denk dat mevrouw Straus van de VVD in de afgelopen periode ook de berichten in de krant heeft gelezen, waarin staat dat heel veel ouders moeite en problemen hebben met het feit dat onderadvisering plaatsvindt, omdat er heel onduidelijkheid in het systeem zit.

Mevrouw Straus (VVD):

Ik begrijp dat, want wij gaan daar pas dit jaar mee beginnen. Nogmaals, ik vind het prima dat u dit punt als zodanig hier adresseert, want het is inderdaad een probleem. Maar wij hebben dat met deze wet al een plek gegeven. Ik hoor van u niet of u vertrouwen hebt in de manier waarop wij dat een plek hebben gegeven en wat u eventueel nog extra zou willen.

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):

In de nieuwe wet staat dat het advies van de leerkracht leidend is, zoals ik al zei. Dat is een goed uitgangspunt, maar tegelijkertijd zien wij dat er heel veel onduidelijkheid is over het systeem en dat ouders er weinig vertrouwen in hebben. Dan kan het allemaal heel mooi op papier staan, maar het schort eraan in de uitvoering. Daarom voeren wij dit debat met elkaar. Ik ben dus benieuwd naar de antwoorden van de staatssecretaris op onze vragen over dit onderwerp.

Mevrouw Straus (VVD):

Voorzitter. Vandaag spreken wij over het bericht dat scholen in het voortgezet onderwijs het schooladvies van de basisschool niet vertrouwen en leerlingen bij toelating toetsen. Laat ik meteen maar duidelijk zijn: een toelatingstoets is onder de nieuwe wetgeving niet toegestaan. Ik vind het wel frappant dat deze kwestie speelt in het onderwijs. De afgelopen weken heb ik namelijk vaak te horen gekregen dat het onderwijs geen toets meer kon verdragen, en dat de politiek door toetsen op te leggen aantoonde geen vertrouwen te hebben in het onderwijs. We moeten nu constateren dat het onderwijs zelf een nieuwe toets introduceert. Moeten we daarmee dan ook de conclusie trekken dat het onderwijsveld blijkbaar geen vertrouwen heeft in zichzelf en in elkaar?

De afgelopen jaren is er hard gewerkt om de basis van ons onderwijs op orde te krijgen. Zo zijn er vanaf dit schooljaar in het primair onderwijs een verplicht leerlingvolgsysteem en een eindtoets op elke basisschool en is er de laatste jaren flink ingezet op het verbeteren van taal en rekenen, allemaal om ervoor te zorgen dat leerlingen aan het einde van de basisschool op het juiste niveau komen en dat gedurende de hele basisschoolperiode voor de leerling, ouder en leraar zichtbaar is op welk niveau de leerling staat. Door het verplicht stellen van het gebruik van het leerlingvolgsysteem is het schooladvies immers niet zomaar een oordeel van één leraar op één moment. Het is een advies op basis van een schoolloopbaan van acht jaar. Als scholen hier serieus mee aan de slag gaan, krijgen leerlingen gewoon een goed en passend advies.

Scholen in het voortgezet onderwijs die nu aangeven een toelatingstoets in te willen voeren, hebben blijkbaar weinig vertrouwen in het schooladvies. Een van de redenen die zij hiervoor hebben, is dat zij vinden dat de inspectie hen te streng beoordeelt als leerlingen het niveau van het advies niet blijken te halen. De Kamer heeft dit probleem onderkend en heeft de motie van mevrouw Ypma op dit punt bijna unaniem gesteund. Hoe staat het met het onderzoek door de inspectie dat erop is gericht om bij het bepalen van het onderbouwrendement de afstroom minder nadrukkelijk bepalend te laten zijn? Is het bij scholen wellicht niet bekend dat de regelgeving op dit punt gewijzigd gaat worden en is dat de reden waarom het vo deze toelatingstoets wil inzetten?

In plaats van een toets in te zetten als toelatingsinstrument, terwijl we met de centrale eindtoets juist een norm hebben afgesproken voor het niveau waarop kinderen het basisonderwijs verlaten, zou de VVD veel liever zien dat basisscholen en scholen in het voortgezet onderwijs veel meer met elkaar samenwerken. Die vo-scholen weten namelijk precies waar de zwakke punten zitten bij de basisscholen waar hun leerlingen vandaan komen. De VVD zou veel liever zien dat zij het gesprek met elkaar aangaan om te bekijken waar die zwakke punten kunnen worden weggenomen. Zo ken ik bijvoorbeeld scholen in het voortgezet onderwijs die heel graag hun docenten in het basisonderwijs zouden willen inzetten om bepaalde vakgebieden voor die leerlingen iets extra's te geven en ik ken ook basisscholen die daarvoor openstaan. De regelgeving over verschillen in bevoegdheid staat dit echter in de weg. Ik heb hier al eerder aandacht voor gevraagd. Ik heb toen de toezegging gekregen dat docenten uit het vo ook in het po les kunnen gaan geven. Dit zou per 1 augustus 2016 mogelijk zijn. Gaan we dat inderdaad halen en hoe gaan wij dit zowel bij p.o.-scholen als bij vo-scholen goed onder de aandacht brengen?

Als scholen in het p.o. en scholen in het vo het gesprek met elkaar aangaan en meer met elkaar samenwerken, nemen zij gezamenlijk verantwoordelijkheid voor een goede aansluiting tussen primair en voortgezet onderwijs. Daar hebben vervolgens alle kinderen profijt van. Dat is in het belang van de leerlingen, de ouders en ook de scholen zelf.

De voorzitter:

Hiermee zijn wij aan het eind van de eerste termijn van de Kamer gekomen.

De vergadering wordt van 11.52 uur tot 12.05 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik geef de minister het woord.

Staatssecretaris Dekker:

Dank u voor deze promotie, voorzitter, maar met permissie zeg ik dat ik nog slechts staatssecretaris ben.

Voorzitter. Op dit moment gaan in veel Nederlandse huishoudens de gesprekken aan de keukentafel over de overstap van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs. Ongeveer 200.000 kinderen gaan deze zomer de stap zetten naar wat wel "de middelbare" wordt genoemd. Open dagen van scholen worden op dit moment druk bezocht. Uiterlijk 1 maart hebben alle leerlingen van de basisschool het advies binnen. Daarin staat naar welke schoolsoort in het voortgezet onderwijs hij of zij na de zomer kan gaan. Ook maken alle leerlingen in april dit jaar voor het eerst op alle scholen een eindtoets die nog van invloed kan zijn op het schooladvies, maar wel op de manier waarop de eindtoets oorspronkelijk was bedoeld, namelijk als een second opinion, een tweede, onafhankelijk gegeven. Het is heel belangrijk dat leerlingen in het voortgezet onderwijs in de schoolsoort en op het niveau terechtkomen waarvoor ze aanleg en interesse hebben. Voor een leerling is niets demotiverender dan voortdurend het gevoel te hebben het niveau niet aan te kunnen, of juist andersom, voortdurend het gevoel te hebben onvoldoende te worden uitgedaagd. Een goede plaatsing van de leerling, in de juiste schoolsoort en op het juiste niveau, is daarom van cruciaal belang.

Daarom hebben we met z'n allen het basisschooladvies weer leidend gemaakt. We weten namelijk inmiddels uit heel veel onderzoeken dat dat basisschooladvies de beste voorspeller is, en het beste middel voor succes in het voortgezet onderwijs. Het is ook nog een beter middel dan alleen wat vroeger de Cito-toets werd genoemd.

Er zijn veel vragen gesteld. Ik wil die langslopen aan de hand van vijf blokjes. Ik zal beginnen met wat te zeggen over het schooladvies. Hoe komt dat precies tot stand en wat betekent het? Het tweede blokje gaat meer over de overgang van het p.o. naar het vo, en de afspraken die daarover op lokaal niveau worden gemaakt. Het derde blokje gaat over de vraag hoe we bekijken of het goed gaat. Kunnen we ingrijpen, handhaven en er toezicht op houden of scholen de nieuwe procedure en regels ook echt volgen zoals ze zijn bedoeld? Het vierde blokje gaat over het onderbouwrendement. Daarover is veel gezegd en daarover is volgens mij ook nogal wat verwarring ontstaan. Het lijkt me goed om daarbij even stil te staan. In het laatste blokje vallen wat losse vragen.

Ik begin dus met het schooladvies. Laat ik hier benadrukken dat het schooladvies niet tot stand komt op basis van een soort onderbuikgevoel van de leraar in groep 8. Dat zou ook heel raar zijn, want zo'n leraar zou dan namelijk na ongeveer zes maanden een advies moeten geven. In hoeverre is dat mogelijk? Het schooladvies volgt namelijk de ontwikkeling van een kind tijdens de acht jaar dat hij op de basisschool heeft gezeten. Wat zijn de sterke en wat zijn de zwakke punten? Hoe zien de toetsen eruit die in de tussentijd zijn afgenomen? Wat kunnen we in het leerlingvolgsysteem zien over de leerling? Op basis van al die informatie komt het schooladvies tot stand. Daarbij is dus niet alleen maar de leerkracht in groep 8 betrokken, maar ook bijvoorbeeld die in groep 7, de intern begeleider en de directeur. Je kunt dus echt zeggen dat het een schooladvies is, niet een leerkrachtadvies. We weten dat het basisschooladvies in de praktijk een goede voorspeller is voor de schoolsoort in het voortgezet onderwijs die het beste bij de leerling past.

Het basisschooladvies is een betere voorspeller dan de eindtoets alleen. We zagen bovendien dat die eindtoets zich in de praktijk eigenlijk had ontwikkeld tot een soort eindexamen, en tot hét toegangsticket tot het voortgezet onderwijs. Daarbij was een momentopname bepalend geworden. We willen naar de situatie waarbij die toets weliswaar wordt afgenomen op alle scholen en bij alle leerlingen, maar waarbij de toets weer wordt tot wat ooit de bedoeling was, namelijk een tweede gegeven. Dat is de reden waarom we het schooladvies leidend hebben gemaakt bij de toelating en plaatsing in het voortgezet onderwijs. De verplichte eindtoets schuift op in de tijd, maar ze is op een later moment voor een klein aantal schooladviezen nog wel relevant als het gaat om het naar boven toe heroverwegen van het advies, als toch blijkt dat de eindtoets hoger uitvalt dan het schooladvies.

Nu het schooladvies centraal staat, is het wel belangrijk dat dat advies betrouwbaar en van goede kwaliteit is. We hebben het heel vaak over de middelbare scholen die moeten weten wat ze binnen krijgen, maar ik vind dat vooral leerlingen recht hebben op een zo goed mogelijk advies, opdat ze zelf ook een realistisch beeld hebben van wat ze aan zouden kunnen en wat het best bij hen past. Het eigenaarschap van dat advies — laat ik dat ook maar benadrukken — ligt volledig bij de basisschool. Wij verwachten dat die daarmee professioneel omgaat. De inspectie constateerde onlangs in een rapport hierover dat veel scholen dat doen, maar dat er nog wel wat verbeteringen mogelijk zijn, zoals de vraag hoe scholen omgaan met de druk van ouders. Dat kan bijvoorbeeld door vooraf duidelijk aan te geven, hoe dat schooladvies tot stand komt en de ouders daarin goed mee te nemen. Daarom kijken we in de komende tijd niet alleen naar hoe scholen in het vo de regels naleven, maar ook naar de ontwikkeling van de kwaliteit van de basisschooladviezen.

Het feit dat het schooladvies leidend is, wil niet zeggen dat vo-scholen geen inzicht krijgen in de onderbouwing van dat schooladvies en dat deze informatie niet kan worden overgedragen bij de inschrijving van de leerlingen. Daarover is een aantal vragen gesteld, onder anderen door de heer Klaver en mevrouw Ypma. In het kader van wat je een warme overdracht van leerlingen zou kunnen noemen, is het juist cruciaal dat dat gebeurt. Het gaat bijvoorbeeld om informatie over hoe leerlingen ervoor staan wat de referentieniveaus taal en rekenen betreft. Dat is essentieel om ervoor te zorgen dat sprake is van een doorlopende leerlijn, zodat ook in het vo kan worden ingespeeld op de plaats van een leerling. Hieruit lijkt wat verwarring te bestaan: men denkt dat deze informatie niet meer mag worden overgedragen aan een vo-school. Dat is niet het geval. De vo-school waar de leerling wordt ingeschreven, mag deze bredere informatie wel ontvangen, wat is vastgelegd in het Besluit uitwisseling leer- en begeleidingsgegevens. Maar de crux zit hem erin dat deze informatie niet mag worden gebruikt bij de plaatsing of bij het afwijken van het schooladvies. Ik zeg er een heel dikke streep onder dat het schooladvies, dus het eindadvies, leidend is.

De voorzitter:

Bent u klaar met dit onderdeel?

Staatssecretaris Dekker:

Ik heb nog een hele trits vragen te beantwoorden.

De voorzitter:

Dan stel ik voor dat u dit blokje afmaakt.

Staatssecretaris Dekker:

De heer Bisschop van de SGP vroeg wat het ministerie kan doen om scholen te ondersteunen om het schooladvies inhoudelijk zo goed mogelijk te maken. Ik zie eerst en vooral dat heel veel scholen dat nu al goed doen. Ik ben ook in gesprek met de PO-Raad om te bezien of we daarin nog meer kunnen betekenen. Dat heeft onlangs geleid tot een handreiking, die ook is verstuurd naar scholen, waarin aandachtspunten en verbeteringen staan die kunnen worden betrokken bij de schooladvisering.

De heer Van Meenen stelde een vraag over gecombineerde adviezen, zoals een havo/vwo- of een mavo/havoadvies. Helder moet zijn dat basisscholen de volle ruimte hebben om deze gemengde adviezen af te geven. Daar zit juist een meerwaarde in, want voor sommige leerlingen is geen sprake van een evident havo- of vwo-advies, maar zit het ergens tussenin. Ik ben dan ook groot voorstander van het behoud van die ruimte. Als daar lokaal over gesproken wordt, is het belangrijk om te benadrukken dat basisscholen niet mogen worden gedwongen om enkelvoudige adviezen af te geven. Als daar afspraken over zijn — ik zou dat onwenselijk vinden en ik zal daar ook scherp op zijn — en een basisschool toch een gemengd advies geeft, is de school in het voortgezet onderwijs daar ook aan gebonden.

Er is gevraagd hoe, als je een gemengd advies krijgt, dat zich effectueert, wat dat dan precies voor advies is en wat dat betekent voor de overstap. Ik vind dat wij daar helder over moeten zijn: als wij kiezen voor gemengde adviezen, dan zijn dat ook gemengde adviezen. In die zin ga ik niet helemaal mee in het betoog van bijvoorbeeld mevrouw Ypma, die zegt: als je een mavo/havoadvies hebt, geeft dat automatisch het recht op toegang tot een havo, al zou dat bij wijze van spreken een categorale havo zijn. Ik ben het wat dat betreft iets meer eens met de lijn van de heer Rog. Als je een havo/vwo-advies hebt, geeft dat je niet automatisch het recht om toegang te krijgen tot een categoraal gymnasium. Mocht je niet het vwo-niveau halen, dan is daar geen mogelijkheid om terug te vallen op het havo. Ik ben blij dat we in Nederland heel veel brede scholengemeenschappen hebben en gelukkig ook nog brede brugklassen, ook al zijn daar discussies over en zie je dat dat wat minder wordt. Het is in het belang van het kind dat zo veel mogelijk recht wordt gedaan aan dat gemengde advies. Daarom moeten kinderen op een school terecht komen, waar de mogelijkheid bestaat om, als je een mavo/havoadvies hebt en je het aankunt, op het havo terecht te komen, en om, als dat niet het geval is, niet van school af te hoeven, maar op die school naar het mavo te gaan.

De voorzitter:

Ik zie mevrouw Ypma naar de interruptiemicrofoon lopen, maar ik wil de staatssecretaris eerst de gelegenheid geven om het eerste onderdeel af te ronden. Daarna kunnen dan eventueel vragen worden gesteld. Ik vraag de staatssecretaris wel om er een beetje vaart achter te zetten, want hij is nu zonder interrupties ruim tien minuten met één onderwerp bezig en er moeten nog vijf onderwerpen worden behandeld.

Staatssecretaris Dekker:

Hierna nog vier, maar dit is wel het grootste.

De heren Van Meenen en Kuzu hebben vragen gesteld over het schooladvies. Dat is een belangrijk advies, want het is nu leidend en bindend voor scholen. Zij vroegen of ouders daar nu beroep en bezwaar tegen zouden moeten kunnen aantekenen. Het verschil tussen bijvoorbeeld een besluit over de plaatsing van een school en het schooladvies, is dat het schooladvies een professioneel oordeel is. Het is dus niet een besluit van een bestuursorgaan en het is in die zin dan ook niet mogelijk om daar beroep en bezwaar tegen aan te tekenen. Bij beroep en bezwaar, even doorredenerend, zou de rechter niet een inhoudelijke onderwijskundige afweging kunnen maken. De rechter toetst of de wet- en regelgeving goed is toegepast. Ik denk dat als je die stap zou maken, dat veel juridificering met zich brengt en de druk op scholen is al enorm groot. Ik denk dat de huidige klachtenprocedure, die elke basisschool volgens de wet dient te hebben, met een klachtencommissie die wel voluit inhoudelijk naar het schooladvies kan kijken, het niveau is waarop we de positie van ouders sterk moeten houden. Als ouders het niet eens zijn met het schooladvies, kunnen zij via die route een klacht indienen, die dan ook serieus zal worden behandeld. Ik vind het trouwens wel een thema dat we, als we toch gaan evalueren, moeten meenemen: is de positie van ouders op die manier goed ingebed?

Mevrouw Siderius vroeg naar het voorlopige schooladvies, een suggestie van de Landelijke Ouderraad. Dat is uiteindelijk aan de scholen in het basisonderwijs zelf, maar ik heb er weinig op tegen dat scholen werken met een voorlopig advies in de aanloop naar het definitieve advies. Dat geeft ook helderheid aan ouders over de verwachtingen. Het voorlopige advies is ook een vertrekpunt voor nadere gesprekken tussen de basisschool, de ouders en de school waar een kind naartoe zou willen. Die werkwijze is dus prima, maar ik vind het te ver gaan om het verplicht op te leggen, mocht dat de vraag van mevrouw Siderius zijn.

Daarmee ben ik gekomen aan het einde van het eerste blokje.

De heer Klaver (GroenLinks):

De staatssecretaris zei inmiddels weer een tijdje geleden: het schooladvies kan gepaard gaan met het dossier van de leerling waarin informatie staat over de toetsen, maar dat mag een school nooit laten meewegen bij het wel of niet aannemen van een leerling. Hoe ziet hij het voor zich dat de directeur van zo'n school een scheiding in zijn hoofd aanbrengt tussen al die gegevens die hij voor zich heeft?

Staatssecretaris Dekker:

Een school mag niet willekeurig tegen een leerling zeggen: ik neem je wel of niet aan. Je moet daarvoor een bepaald beleid hebben geformuleerd. Een van de dingen die we nu wettelijk hebben verankerd, is het feit dat basisschooladvies hierin leidend moet zijn. Als een kind een havoadvies krijgt en vervolgens aanklopt bij een havo, kan men niet zeggen: je hebt weliswaar havoadvies, maar de toetsresultaten uit groep 6 staan ons niet aan, dus mag je niet bij ons naar binnen. Dan overtreed je de wet en is er ook aanleiding om in te grijpen. Wat mij betreft staat het schooladvies als een paal boven water. Die achterliggende gegevens zijn niet geheel irrelevant.

Laat ik een ander voorbeeld geven, namelijk dat van kwetsbare kinderen, kinderen die geïndiceerd moeten worden voor leerwegondersteunend onderwijs. In dat geval is het heel handig als een school naast het schooladvies sec weet waar een leerling staat, op welke onderdelen hij een achterstand heeft opgelopen. De school moet dat niet alleen na de toelating weten, maar soms ook al daarvoor.

Laat ik een ander voorbeeld geven.

De voorzitter:

Nee, het moet echt kort. U krijgt een vraag en u hebt al twee voorbeelden gegeven.

Staatssecretaris Dekker:

Dan laat ik het hierbij.

De voorzitter:

Graag.

De heer Klaver (GroenLinks):

Stel dat een school veel meer aanmeldingen heeft dan er plaatsen zijn. Dan wordt er geselecteerd op basis van criteria die niet altijd even helder zijn. Een school kan laten meewegen hoe het dossier van een kind is opgebouwd en wie de beste resultaten heeft behaald. Het punt is het volgende. Als het schooladvies leidend moet zijn, waarom geven we middelbare scholen dan niet alleen het schooladvies en krijgen scholen het dossier van het kind, dat zeer relevant is, pas op het moment dat het kind is aangenomen? Daarmee voorkomen we dat er op welke wijze dan ook misbruik van gemaakt kan worden. Volgens mij moet je niet de gelegenheid bieden om daarop te selecteren. Ik snap heel goed dat scholen dat doen. Als ik directeur van een school was, zou ik er misschien ook wel naar kijken.

Staatssecretaris Dekker:

Laat ik het beeld wegnemen dat een school willekeurig kan selecteren als zich meer kinderen inschrijven dan het aanbod aan kan. Je moet heel heldere afspraken maken over de basis waarop je dat doet. In veel gemeenten gebeurt dat ook al. Dan wordt er gewoon geloot of er wordt gekeken naar postcodebeleid, broertjes/zusjesregelingen en dergelijke. Dat is geen willekeur. Er mag geen cherrypicking plaatsvinden. Laat ik een ander voorbeeld geven. Als wij alleen maar uitgaan van het basisschooladvies en er geen verdere informatie mag worden gegeven, kan het gebeuren dat een kind dat een bepaalde ondersteuningsbehoefte heeft bijvoorbeeld omdat het zwaar autistisch is, wordt aangenomen op een school. Als dan vervolgens blijkt dat de school daarvoor niet het benodigde ondersteuningsaanbod kan leveren, moet zo'n kind alsnog worden overgeplaatst. Ik denk dat wij heel veel moeilijkheden kunnen voorkomen als wij hier niet zo gespannen in gaan zitten, maar het overlaten aan de goede gesprekken tussen de scholen in het primair en het voortgezet onderwijs om vast te stellen welke informatie wordt verschaft aan een school in het voortgezet onderwijs om te komen tot een goede overdracht. Daarmee kunnen de basisscholen ook niet worden verplicht om informatie over te dragen. Dit vindt vaak plaats op basis van een goed gesprek en lokale afspraken. Als een school zegt dat zij dit niet relevant vindt, is zij niet verplicht om dat te doen.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ik ga toch hierop door. Dit lijkt een klein punt, maar het is zeer essentieel. Hier zit het lek in de wet, namelijk de plaatsingswijzers waarin allerlei afspraken worden gemaakt waardoor kinderen niet worden geselecteerd. Is het niet veel slimmer om kinderen eerst toe te laten? De staatssecretaris heeft gelijk dat voor kinderen die passend onderwijs nodig hebben, het dossier dan misschien wel moet worden meegegeven. Van alle andere kinderen krijgt de school het dossier pas na aanmelding.

Staatssecretaris Dekker:

Ik zou er geen groot voorstander van zijn om dit opnieuw bij wet te regelen. Je moet dit bij wet regelen, want op dit moment maken de wet en de onderliggende besluiten die uitwisseling wel mogelijk. Je zou dat dus moeten verbieden. Ik denk dat de nadelen daarvan veel groter zijn dan het risico dat mevrouw Ypma ziet.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ik denk dat het wel een groot probleem is en dat kinderen hierdoor worden geweigerd. Wij willen niet alles wettelijk vastleggen, maar een motie kan de staatssecretaris misschien wel helpen. Wij willen niet alles vastleggen in de wet, maar wij willen wel een duidelijke Kameruitspraak die de staatssecretaris dan vervolgens kan overbrengen. Is de staatssecretaris bereid te communiceren dat er wel voor kinderen die passend onderwijs nodig hebben, bij aanmelding een dossier mag worden opgevraagd, maar niet voor alle andere kinderen?

Staatssecretaris Dekker:

Het is het een of het ander. Wij regeren in dit land niet bij moties. Als de regering in een motie wordt gevraagd om dit aan te passen, dan moet zij de wet aanpassen. Daarmee is veel tijd gemoeid; dat hebben wij dan zeker niet voor dit jaar geregeld. Ik zet grote vraagtekens bij de wenselijkheid hiervan. Laat ik nog een ander voorbeeld geven. Bij gemengde schooladviezen kan het heel erg helpen als de school iets weet van de achtergrond en de ontwikkeling van een leerling met een mavo/havoadvies als die leerling en zijn ouders kiezen voor havo. Zij kan dan tot een beredeneerde toelating komen. Als je die achterliggende informatie niet meer geeft, loop je ook het risico dat massaal wordt gezegd: dat risico nemen wij niet, wij zetten deze leerling in mavo.

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):

De wet is inderdaad duidelijk. Het is ook niet onze bedoeling om een administratieve organisatie op te tuigen voor bezwaar- en beroepsmogelijkheden. In de wet is bepaald dat het advies van de school leidend is. Wij hebben een inspectie die toezicht kan houden. Begrijp ik nu goed dat de staatssecretaris van mening is dat de positie van ouders geborgd is door een klachtenprocedure en -reglement die worden meegenomen bij de evaluatie van de wet?

Staatssecretaris Dekker:

Ja.

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):

Vindt de staatssecretaris dat dit recht doet aan de discussie en de onduidelijkheid die in de afgelopen periode is ontstaan, en die in de komende tijd hoogstwaarschijnlijk zal blijven bestaan? Vindt hij niet dat we de positie van de ouders bij zo'n belangrijk onderwerp, dat gaat over de toekomst van een kind, veel beter moeten borgen en daar ook werk van moeten maken?

Staatssecretaris Dekker:

Ik zie het probleem dat de heer Kuzu schetst niet helemaal. Als we het schooladvies en het professionele oordeel van leraren en de school als geheel zo belangrijk vinden, waarom vertrouwen we daar dan niet meer op?

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):

Ik krijg nu een vraag, voorzitter. Uiteraard doet dit niets af aan het vertrouwen dat we hebben in het professionele oordeel van de leraar. Wat ons betreft is het echter minstens zo belangrijk dat ouders daar een belangrijke rol in hebben. Leraren en de school maken de leerling acht jaar lang mee in het basisonderwijs. De ouders van de kinderen maken hun kind echter de rest van hun leven mee. Zij hebben ook inzicht in wat een kind wel of niet kan. Als er sprake is van een enorme discussie, gaat het wat ons betreft niet om het vertrouwen dat we zouden moeten hebben in het systeem of de leraren. Het gaat erom dat we de positie van de ouders daarin kunnen versterken.

Staatssecretaris Dekker:

Ik heb al aangegeven dat het heel erg goed is als scholen ouders erbij betrekken en als zij niet pas in maart van groep 8 te horen krijgen wat de verwachtingen van de school zijn over wat hun kind zou aankunnen. Een professioneel schooladvies komt tot stand in de discussie tussen leraren, intern begeleiders en de directeur. Zij zeggen op een gegeven moment: alles afwegende denken wij dat een havo/vwo-advies het beste bij dit kind past. Het is toch heel erg raar als dat vervolgens een punt van onderhandeling wordt met ouders die niet tevreden zijn, vinden dat het een vwo-advies moet worden en zeggen dat hun kind per se naar het categoraal gymnasium moet? Dat verhoogt alleen maar de druk die nu al vaak door scholen wordt gevoeld.

De heer Rog (CDA):

De staatssecretaris geeft aan dat hij ruim baan wil geven aan gemengde adviezen. Dat krijgt volop steun van de CDA-fractie. Wat gaan we met die gemengde adviezen doen? Volgens mij is dat nog niet helemaal helder. De staatssecretaris heeft terecht gezegd dat het voor een categoraal gymnasium ingewikkeld is om een havo/vwo-advies per definitie toe te kennen. Maar wat doen we met die gemengde adviezen op brede scholengemeenschappen? Betekent een mavo/havoadvies dat een leerling dus het recht heeft om naar het havo te gaan?

Staatssecretaris Dekker:

Op een brede scholengemeenschap heb je dan het gesprek over de vraag waar een leerling goed terechtkan. Als je een mavo/havo-advies hebt en je gaat naar een brede scholengemeenschap, is het helemaal niet gek als je in een brede brugklas mavo/havo terechtkomt.

De heer Rog (CDA):

Dat ben ik geheel met de staatssecretaris eens. Hij komt straks vast ook nog terug op mijn pleidooi voor de brede brugklassen. Niet alle brede scholengemeenschappen hebben echter een brede brugklas. Heeft deze leerling dan recht op toelating tot de enkelvoudige havoroute?

Staatssecretaris Dekker:

Zo in detail is dat niet geregeld. Wat is geregeld, is dat scholen hierin een goede afweging maken en dat je met een mavo/havoadvies niet geweigerd kunt worden door een brede scholengemeenschap.

Er is al wat gezegd over de ruimte die nodig is voor het maken van afspraken. Bij het besluit om het schooladvies centraal te stellen is het belang van samenwerkings- en afstemmingsafspraken tussen het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs ook steeds benadrukt. In de toelichting op het Toetsbesluit PO dat hier vorig jaar heeft voorgehangen en dat onderwerp is geweest van het schriftelijk overleg heb ik aangegeven dat de kwaliteit van de schooladviezen en een goede overstap gebaat zijn bij samenwerking en dialoog tussen het primair en voortgezet onderwijs. Dat gebeurt niet door een blauwdruk voor deze samenwerking voor te schrijven, maar vooral door ruimte te geven om hier onderling goede afspraken over te maken. Dat kan bijvoorbeeld aan de hand van plaatsingswijzers en protocollen, natuurlijk allemaal binnen de algemene kaders van wet- en regelgeving. Het is wat mij betreft een goede zaak dat p.o.- en vo-scholen afspraken maken over inschrijvings- en aanmeldingsprocedures en over de informatie die wordt overgedragen. Hierbij kan ook rekening worden gehouden met lokale en regionale omstandigheden. In grote steden zijn die plaatsingswijzers bijvoorbeeld van groot belang om het proces ordentelijk te laten verlopen en om ervoor te zorgen dat ieder kind zo snel mogelijk weet waar het aan toe is.

Ik heb er niet onmiddellijk een probleem mee wanneer basisscholen met het voortgezet onderwijs afspreken hoe en met welke gegevens zij het schooladvies onderbouwen. Je zou kunnen zeggen dat dit het wederzijds vertrouwen in dat advies versterkt. Er mogen bijvoorbeeld afspraken worden gemaakt over hoe de basisschool toetsgegevens gebruikt bij de totstandkoming van het advies. Er moet wel voor worden gezorgd dat dit niet verwordt tot een rigide berekeningssystematiek, alleen maar op basis van methodeafhankelijke toetsen. Een leerling is meer dan de optelsom van zijn cognitieve prestaties; ook andere vaardigheden en talenten zijn van belang.

Ik krijg de indruk dat dit in het onderwijs breed wordt onderschreven, bijvoorbeeld op basis van de brief die de PO-Raad en VO-raad hebben gestuurd. Zij benadrukken daarin gezamenlijk nog een aantal dingen. Zo geven zijn aan dat bij dit alles vooropstaat dat de basisschool op basis van een weging van de informatie en de inzichten het schooladvies uiteindelijk zelf vaststelt en dat het schooladvies de doorslag geeft bij de uiteindelijke plaatsing van een leerling in het voortgezet onderwijs. Zolang het leidende karakter van het schooladvies wordt gerespecteerd, is er wat mij betreft ruimte voor lokale en regionale afspraken en zouden we dit volgens mij ook niet helemaal moeten dichtregelen. Dit raakt aan het kleine debatje dat we zojuist hadden over de vraag wanneer die aanvullende informatie moet worden meegegeven aan scholen. Ik denk dat ik dit nu niet hoef te herhalen.

De voorzitter:

Bent u klaar met dit onderdeel?

Staatssecretaris Dekker:

Ja, voorzitter. Ik probeer de overlap met interrupties eruit te vissen.

De heer Bisschop had een vraag over die lokale afspraken: zijn scholen verplicht om daaraan deel te nemen? Mijn antwoord daarop is ronduit: nee. Scholen zijn nooit verplicht om deel te nemen aan regionale plaatsingswijzers; dat is soms erg nuttig, maar dit vindt plaats op vrijwillige basis. Laat ik er helder over zijn dat dit bijvoorbeeld ook betekent dat een vo-school leerlingen niet mag weigeren omdat de toeleverende basisschool niet aan die regionale afspraken meedoet. Dit gaat dus puur op basis van vrijwilligheid en idem dito voor de afspraken die daarin worden gemaakt. Ik wil ruimte bieden voor goede afspraken en er geen onnodige schotten tussen plaatsen, maar ik wil niet dat basisscholen zich op een of andere manier gedwongen voelen of zien om dingen te doen die zij niet willen.

Mevrouw Siderius van de SP gaf aan dat tal van vo-scholen eisen dat kinderen voor de toelating bepaalde scores hebben behaald in het leerlingvolgsysteem. Zij vroeg of die eis mag worden gesteld. Mijn antwoord daarop is ronduit: nee. Het schooladvies is leidend. Er kunnen tussen scholen in het basis- en voortgezet onderwijs wel afspraken worden gemaakt over hoe basisscholen tot hun schooladviezen komen. Ik denk dat dat goed is, want het vergroot het onderlinge vertrouwen in de kwaliteit van die schooladviezen.

Mevrouw Siderius (SP):

De staatssecretaris zegt dat middelbare scholen en basisscholen in de plaatsingswijzer afspraken kunnen maken over de informatie die wordt meegegeven met het schooladvies. Maar volgens de wet mag dat natuurlijk niet. Volgens de wet moeten scholen zich echt alleen beroepen op het schooladvies. De vraag is dan eigenlijk de volgende. Als scholen vrijwillig die afspraken maken, als basisscholen niet onder druk worden gezet, als zij het oké vinden om die cijfers gewoon te overleggen en daarmee akkoord zijn, mag het dan wel of niet? In het onderzoek van de onderwijsinspectie is gekeken naar de plaatsingswijzers. Uit dat onderzoek blijkt echter niet of het vrijwillige of min of meer gedwongen afspraken zijn. Hoe kun je dan aan de resultaten uit dat onderzoek de conclusie verbinden dat wet- en regelgeving al dan niet wordt nageleefd? Ik hoop dat mijn vraag een beetje duidelijk is.

Staatssecretaris Dekker:

Dat is in mijn ogen heel eenvoudig. Welke onderliggende informatie er ook wordt meegegeven, er is een uiteindelijk schooladvies en dat moet leidend zijn. Een school in het voortgezet onderwijs die daarvan afwijkt, overtreedt de wet- en regelgeving die wij hebben afgesproken. Zo eenvoudig is het. Je kunt een hele berg onderliggende informatie meegeven als je daar goede afspraken over maakt en als partijen dat nuttig vinden, maar het gaat om het uiteindelijke schooladvies. Dat moet leidend zijn.

Mevrouw Siderius (SP):

De discussie gaat echter over het vrijwillig meegeven van de toetsresultaten. Als een basisschool daarmee instemt, kan een middelbare school die dus gebruiken bij de toelating. Dat mag officieel niet, maar dat staat dus wel in de plaatsingswijzer en dat wordt ook als voorwaarde genoemd. In de brief van de Landelijke Ouderraad staat een hele lijst met allerlei voorbeelden uit plaatsingswijzers waaruit dat blijkt. De vraag is natuurlijk wel: hoe moet je dat interpreteren? Zeggen we dat dit niet meer mag voorkomen in de plaatsingswijzers? Hoe moet dat dan worden geformuleerd? Wat kan wel en niet? Waar ligt de grens? Het lijkt mij echt detailwerk om dat helemaal vast te leggen. De achterliggende vraag is natuurlijk: wat is de positie van de ouder als hij niet wil dat de toetsgegevens worden meegestuurd, maar als er in de plaatsingswijzer wel staat dat er vrijwillige afspraken zijn tussen het basisonderwijs en het middelbaar onderwijs?

Staatssecretaris Dekker:

Voor dat laatste geval zijn er allemaal richtlijnen en besluiten over wat scholen precies mogen uitwisselen, ook om te zorgen voor een warme overdracht. De beste garantie om ervoor te zorgen dat hetgeen een grote meerderheid van de Kamer wil, gebeurt, namelijk dat het schooladvies leidend is, is om er steeds op te blijven hameren dat scholen in het voortgezet onderwijs zich daarop uiteindelijk moeten baseren. Dat geeft ook bepaalde rechten aan ouders en leerlingen om aanspraak te maken op een bepaald niveau in het voortgezet onderwijs.

Ik kom op de voorlichting en de handhaving. Er zijn vragen gesteld over plaatsingswijzers en over scholen waarvan er signalen zijn dat ze nog niet helemaal langs deze lijn handelen. Laat ik beginnen met de voorlichting. Ik vertrouw erop dat het leeuwendeel van de scholen in het voortgezet onderwijs het basisschooladvies zal respecteren en overnemen. Ik heb geen enkele aanleiding om op voorhand aan te nemen dat zij dat niet zullen doen. Ik baseer mij daarbij bijvoorbeeld op de voorlichting door de PO-Raad en de VO-raad waarin dat steeds weer wordt benadrukt — beide organisaties zeggen: dit is een goede lijn waaraan wij willen vasthouden — en op de respons die er is geweest op de preventieve acties van de inspectie. Als er nog niet volledig conform de nieuwe wet- en regelgeving wordt gewerkt en scholen en regio's daarop worden gewezen, lijkt het erop dat het overgrote deel van die scholen zegt: dan passen wij dat nog aan. Dat lijkt ook op lokaal niveau te leiden tot het gewenste resultaat. Ik verwijs daarbij bijvoorbeeld naar de uitspraak die de Rotterdamse onderwijswethouder De Jonge de afgelopen week heeft gedaan in de gemeenteraad, dat bij de toepassing van de Rotterdamse plaatsingswijzer leerlingen geplaatst moeten worden overeenkomstig het basisschooladvies. Daar was onduidelijkheid over. Daar was discussie over. Er werd uiteindelijk benadrukt dat het gaat om dat basisschooladvies.

De inspectie heeft een aantal ons bekende regionale afspraken en plaatsingswijzers bekeken. Daarbij bleek dat er vaak sprake is van een goede informatieoverdracht maar dat middelbare scholen zich soms toch het recht voorbehouden om op basis van deze informatie af te wijken van het schooladvies, wat volgens mij ook hetgeen is waar mevrouw Siderius op wees. Laat ik helder zijn: dat is niet toegestaan. Op het verzoek van de inspectie om deze afspraken aan te passen, is constructief gereageerd. Inmiddels zijn acht van de elf plaatsingswijzers aangepast. Twee zijn er weliswaar aangepast maar nog niet helemaal conform. Dus daar hebben we wederom op gewezen. En op één wachten we nog. Naast de regionale afspraken bekijkt de inspectie momenteel steekproefsgewijs de toelatingsprocedures van individuele scholen om na te gaan in hoeverre deze voldoen aan de nieuwe regelgeving. Waar nodig, worden scholen in staat gesteld om deze aan te passen in lijn met de wet. Nagenoeg alle scholen die hierop worden aangesproken, zijn bereid om hun informatie aan te passen.

Indien ondanks de voorlichting en alle acties die worden ondernomen een school in het voortgezet onderwijs straks toch schooladviezen naast zich neerlegt, wordt er wat mij betreft gewoon ingegrepen. Laat ik daar hier helder over zijn. Ik heb het gevoel dat dit een debat is waarin het overgrote deel van het parlement het eens is met de lijn is zoals we die hier uitzetten, maar ik vind de timing van dit debat heel erg goed om nog maar eens het signaal af te geven dat daar waar dat niet gebeurt, er zal worden ingegrepen. Daarbij is een belangrijke rol weggelegd voor de onderwijsinspectie, die uiteraard signalen opvangt en bij het risicogerichte toezicht ook ingrijpt als die signalen serieus zijn. In het uiterste geval kan dit leiden tot een bekostigingsmaatregel. Ik zeg er direct bij dat het nemen van zo'n maatregel altijd bedoeld is als een ultimum remedium, als een stok achter de deur. Zo'n maatregel volgt na een waarschuwing. Scholen krijgen eerst de mogelijkheid om te herstellen wat er mis is, zoals dat nu ook al in het preventieve toezicht gebeurt. De inspectie zal niet alleen reageren op signalen, maar zal dit onderwerp de komende periode ook steeds inbrengen in haar gesprekken met schoolbesturen door hen te wijzen op de nieuwe regelgeving.

Daarnaast zal de inspectie in het najaar een kleinschalig onderzoek doen naar de feitelijke gang van zaken bij de toelating. Deze inzichten zullen betrokken worden bij de gehele evaluatie van de nieuwe wetgeving. Daarbij zal er uiteraard expliciete aandacht zijn voor de overgang van p.o. naar vo. Mevrouw Ypma vroeg of er na deze eerste ronde al geëvalueerd kan worden. Ik heb bij de wetsbehandeling in de Eerste Kamer de formele wetsevaluatie al vervroegd naar twee jaar na ingang van de wet. Ik heb er geen bezwaar tegen om al in het najaar te komen met een quickscan of een soort eerste indruk van hetgeen het eerste jaar heeft opgeleverd, zonder dit tot een formele wetsevaluatie te maken. Ik vind namelijk ook dat je veranderingen de tijd moet geven. Wel kunnen wij nagaan waar de knelpunten zitten en of deze extra acties van onze kant vragen, zodat wij een en ander volgend jaar verder kunnen aanscherpen. Deze monitoring is niet alleen gericht op de toelating in het voortgezet onderwijs, maar ook op de samenwerking tussen het p.o. en het vo en de kwaliteit van de basisschooladviezen. Uiteindelijk gaat het immers om vertrouwen. Aan ons wordt steeds vertrouwen in het onderwijs gevraagd, maar vertrouwen is vooral ook binnen het onderwijs belangrijk. Scholen in het voortgezet onderwijs moeten vertrouwen op de professionaliteit van hun collega's in het basisonderwijs.

Er is een aantal vragen gesteld over voorlichting en handhaving. Mevrouw Ypma vroeg of er niet een meldpunt met doorzettingsmacht bij bijvoorbeeld de inspectie moet komen. De inspectie staat altijd open voor signalen. Serieuze signalen van ouders worden altijd opgepakt. De inspectie doet dit nu al op een laagdrempelige manier bij scholen door hen preventief aan te spreken als de toelatingsprocedures nog niet volledig zijn geactualiseerd op basis van de nieuwe wet- en regelgeving. De inspectie kijkt daarbij serieus naar de signalen die binnenkomen, ook als ouders erop wijzen dat een vo-school het basisschooladvies niet volgt. Zij verleent echter geen rechtsbijstand aan ouders. De inspectie acteert richting de scholen en grijpt in als scholen de regels niet volgen. Ouders kunnen in individuele gevallen ook altijd terecht bij de Landelijke Ouderraad om advies en bijstand te vragen. Bij individuele besluiten over toelating op scholen — dat is in zekere zin nu niet anders dan in de vorige situatie — hebben ouders altijd het recht om bezwaar te maken en in beroep te gaan.

Er is gevraagd hoe de communicatie met de ouders en de scholen is geweest. Wij hebben daarvoor heel erg aangesloten bij hetgeen ouders verwachten. Wij weten dat zij informatie over dit soort procedures graag ontvangen via de eigen school voor basisonderwijs of voortgezet onderwijs. Daar is alles op gericht geweest. Wij hebben een campagne opgezet om scholen hierover goed te informeren. De PO-Raad en de VO-raad zijn hierbij betrokken geweest. Ook de Landelijke Ouderraad heeft van ons veel informatie ontvangen over de nieuwe wet- en regelgeving. Via de website rijksoverheid.nl is veel gedaan. Ik denk dat ook dit debat bijdraagt aan de helderheid die wij kunnen geven aan ouders over de wijze waarop een en ander verloopt.

Verschillende fracties hebben gevraagd wanneer er precies kan worden ingegrepen. Mevrouw Ypma vroeg hoeveel sancties er al zijn opgelegd. Er zijn op dit moment formeel nog geen sancties opgelegd. Dat is ook nog niet mogelijk geweest, omdat de wet op dit punt formeel nog niet is overtreden. De toelatingsbeslissingen vallen immers pas na 1 maart, in de regel in maart en april. Wij hebben steeds richting scholen aangegeven dat wij zullen ingrijpen als zij zich niet houden aan wet- en regelgeving. Wij oefenen nu als het ware al heel veel preventief toezicht uit door er met het vingertje wat dreigend op te wijzen wanneer scholen die wet- en regelgeving niet goed hebben doorgevoerd in de procedures. Dan zien wij overigens dat het overgrote deel van die scholen — en van die regio's — zegt dat ze het verkeerd begrepen hebben. Soms staan de verouderde procedures nog op de website, maar doet de school het allang op een andere manier. Vervolgens is er de bereidheid om de procedures aan te passen conform de nieuwe wet- en regelgeving.

De voorzitter:

Bent u klaar met dit punt?

Staatssecretaris Dekker:

Ja.

De voorzitter:

Dan geef ik het woord aan mevrouw Ypma voor een interruptie.

Mevrouw Ypma (PvdA):

De staatssecretaris en ik zijn het er gelukkig over eens dat het belangrijk is dat ouders zich kunnen melden bij de inspectie. Ik wil graag duidelijkheid hebben over de volgende punten. Er zijn ontzettend veel ouders voor wie het onduidelijk is, die hier vragen over hebben en die zien dat scholen zich niet aan de wet houden. Is de staatssecretaris bereid om de inspectie ook echt als meldpunt voor het komend jaar te beschouwen en haar doorzettingsmacht te geven om direct in te grijpen in de selectieprocedure van scholen voor voortgezet onderwijs die het schooladvies negeren?

Staatssecretaris Dekker:

Ik wil hier twee dingen over zeggen. Ouders moeten weten dat ze altijd bij de inspectie terechtkunnen als dingen op school niet pluis zijn. Dat geldt voor toelating, voor examens, voor slechte kwaliteit, voor slechte leraren en noem het allemaal maar op. We moeten er dus geen apart meldpunt voor maken, want dan maken we het te ingewikkeld. Ouders kunnen daar gewoon terecht.

De inspectie handelt nooit naar aanleiding van individuele casuïstiek en individuele gevallen. Mevrouw Ypma wil dat de inspectie opkomt voor de ouders en onmiddellijk ingrijpt. Dat kan de inspectie niet. Daartoe heeft zij niet de bevoegdheid en dat is ook niet de rol van de inspectie. De inspectie gebruikt de signalen om te bekijken of er sprake is van een overtreding van de wet- en regelgeving om vervolgens sanctionerend op te treden richting de school. Doorgaans heeft een telefoontje van een inspecteur met een strenge toon tot gevolg dat de school zegt: we begrijpen het en we passen het aan. Als een school dat niet doet, zal er een conflict ontstaan tussen de inspectie en die school en zal er handhavend worden opgetreden. Dat bedoel ik ook met de uitspraak dat de inspectie geen rechtsbijstand verleent aan individuele ouders. Ouders zullen individueel in actie moeten komen om beroep en bezwaar aan te tekenen tegen een besluit dat volgens hen onterecht is genomen. Dat bedoel ik ook met de uitspraak dat de inspectie geen rechtsbijstand verleent aan individuele ouders.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Dan laten we de ouders toch in de kou staan? Als er echt scholen of regio's zijn die bij hun selectieprocedure de wet niet handhaven en het schooladvies niet centraal stellen, dan moet er toch een instantie zijn waarbij ouders kunnen aankloppen, die vervolgens ook ingrijpt? Die instantie moet dat dan vervolgens niet alleen voor die ouders doen, maar ook voor al die andere ouders die in die regio wonen. Ik vraag de staatssecretaris nogmaals of hij bereid is om te communiceren dat ouders altijd bij de inspectie terechtkunnen, zeker ook op dit punt? Is hij voorts bereid om op een andere manier in te grijpen als die selectieprocedure niet klopt? Ik leg de bal dus bij de staatssecretaris.

Staatssecretaris Dekker:

Dat doet de inspectie al. Nogmaals: ouders kunnen terecht bij de inspectie. Dat kan niet vaak genoeg gezegd worden. Een goede manier om ervoor te zorgen dat al die ouders worden geholpen, is de inspectie handhavend te laten optreden tegen een school. Nog beter is het dat het niet zo ver komt. Dat is precies waarom er vanuit de inspectie extra capaciteit is om ervoor te zorgen dat scholen überhaupt niet de fout in gaan en dat scholen die dat wel doen hun procedures aanpassen en corrigeren. Dat is de beste oplossing om dit tegen te gaan.

De voorzitter:

Ik stel voor u verder gaat met uw betoog. Volgens mij hebt u nog twee onderwerpen om te bespreken.

Staatssecretaris Dekker:

Ik denk dat het goed is om nog even stil te staan bij het onderbouwrendement. Een van de kwaliteitscriteria die de inspectie hanteert voor het voortgezet onderwijs is de mate waarin leerlingen in het derde leerjaar op ten minste hetzelfde niveau zitten als het basisschooladvies voorspelde. Dat heet het onderbouwrendement. Het is een enorm belangrijke indicator die veel zegt over de kwaliteit van de school.

Zoals gezegd mogen middelbare scholen hun beslissing om leerlingen op een bepaald schoolniveau toe te laten alleen baseren op de schooladviezen van de basisschool. Wat gebeurt er als de adviezen van de basisschool evident en consequent onder de maat zijn, of onvoldoende betrouwbaar? Dat vroeg de heer Bisschop. Als een basisschool consequent een te hoog advies geeft, ziet de middelbare school dat terug in zijn onderbouwrendement. Wordt de vo-school in dat geval niet aangesproken op iets waar hij zelf niets aan kan en zelfs niets aan mag doen? Zo interpreteer ik de vraag maar even.

Allereerst is het goed om iets te zeggen over de wijze waarop het onderbouwrendement wordt bepaald en hoe daar een oordeel aan wordt verbonden. Het onderbouwrendement wordt niet bepaald op basis van één leerling, maar op basis van alle leerlingen die op een gegeven moment in het derde leerjaar zitten. Als een leerling op een lager of hoger niveau zit dan in het basisschooladvies stond, leidt dat tot een plus- of een minscore van 1 of 0,5. Zit de leerling op het niveau, dan leidt dat tot een neutrale score. Zo leidt een leerling met een havo/vwo-advies die na drie jaar op de havo zit tot een klein minnetje, en als hij op het vwo zit tot een klein plusje. Al deze positieve en negatieve afwijkingen worden bij elkaar opgeteld. Het gaat dus niet om één individuele leerling, maar om een heel leerlingencohort. Doordat het rendement is gebaseerd op alle leerlingen in het derde leerjaar, is de uitslag een gemiddelde. Het oordeel over het rendement is bovendien gebaseerd op een driejarig gemiddelde. Het gaat dus echt om een substantieel aantal leerlingen. Ook dat draagt ertoe bij dat uitschieters worden voorkomen.

De heer Rog vroeg of een school een negatief rendement krijgt als een leerling een havo/vwo-advies heeft en naar de havo gaat. Wordt de school daarop afgerekend? Het antwoord daarop is dus nee. Immers, afstroom ten opzichte van het basisschooladvies wordt in de berekening van het onderbouwrendement gecompenseerd door opstroom. Zo lang er meer opstroom dan afstroom is ten opzichte van het basisschooladvies, heeft dat voor het onderbouwrendement van een middelbare school geen negatieve consequenties. Kort gezegd: als middelbare school heb je pas een slecht onderbouwrendement als er structureel en substantieel meer leerlingen in de derde klas op een lager niveau zitten dan het basisschooladvies aangaf, vergeleken met andere scholen in het middelbaar onderwijs. Maar als zich die situatie voordoet, is er dan ook niet echt iets aan de hand? De vraag is of een school die erin slaagt om alle leerlingen met een mavo/havoadvies naar de havo te brengen, het niet een stuk beter doet dan een school die van alle leerlingen met een mavo/havoadvies daar niet in slaagt en alle leerlingen uiteindelijk op de mavo plaatst. Ik zou heel graag willen dat de inspectie daar scherp op is en scherp op blijft.

Naar aanleiding van het voorstel van de VO-raad onderzoekt de inspectie momenteel of er een bandbreedte kan worden gehanteerd bij het oordeel over het onderbouwrendement van een school. Dat maakt nog wat meer ruimte voor afwijking mogelijk, waardoor scholen wellicht nog minder koudwatervrees behoeven te hebben. Ik ben erg blij dat ook de PO-Raad en de VO-raad dat woord "koudwatervrees" hanteren, want je kunt je echt afvragen wat hier nu precies het probleem is.

Mochten adviezen van een basisschool — ik kijk naar de heer Bisschop — evident en consequent onder de maat zijn en dus onvoldoende betrouwbaar, dan is het ook van belang dat de middelbare school, bij voorkeur samen met andere middelbare scholen, die leerlingen van die basisschool afnemen deze basisschool daarop aanspreken.

In tweede instantie zal ook de inspectie vo-scholen die structureel overadviseren kunnen aanspreken. Bovendien kan de inspectie bij het oordeel van het onderbouwrendement van een vo-school hiermee rekening houden door beredeneerd af te wijken. Dus als een school te maken heeft met datgene wat de heer Bisschop noemde, dan hoeft dat niet onmiddellijk te leiden tot een probleem.

Er zijn vragen gesteld, allereerst …

De voorzitter:

De Rog nog op het vorige punt.

De heer Rog (CDA):

Ik werd even afgeleid door een ambtenaar van de staatssecretaris; dat is een slimme tactiek. Ik kom zo even terug, want dit is een belangrijk punt waar ik met de staatssecretaris over wil spreken.

De voorzitter:

Ik ben benieuwd welke ambtenaar dat was. U hebt ook nog een tweede termijn.

Staatssecretaris Dekker:

Het werkt ook nog, voorzitter!

De voorzitter:

Gaat u verder.

Staatssecretaris Dekker:

Ik heb op dit blokje nog een aantal vragen. Dat stelt de heer Rog in staat om daar straks op terug te komen.

Er is gevraagd naar de uitvoering van de motie-Ypma over het voordeel van de twijfel. Er is lang gediscussieerd over het bijstellen van het schooladvies in het geval de eindtoets hoger is dan het oorspronkelijke advies. Vervolgens is gezegd dat het, als dat dan naar boven wordt bijgesteld, niet zo mag zijn dat een vo-school erop wordt afgerekend als toch blijkt dat het oorspronkelijke schooladvies beter was. De inspectie geeft daar gevolg aan door altijd te kijken naar het oorspronkelijke advies, ook als dat op een later moment iets wordt verhoogd. Dat is dus het ijkpunt.

Er is ook gevraagd of wij binnen drie maanden met een voorstel kunnen komen over een eventuele aanpassing van de beoordeling van het onderbouwrendement. Ik ga mijn best doen en er ook vaart achter zetten dat het onderzoek dat nu plaatsvindt en de gesprekken die lopen met de VO-raad over wat je eventueel kunt doen met bandbreedte daarin wordt meegenomen.

De heer Rog (CDA):

Voorzitter, ik ben er weer helemaal bij. We hadden het inderdaad over het onderbouwrendement. De staatssecretaris heeft aangegeven dat hij claimt dat er eigenlijk helemaal geen sprake is van afrekenen van die vo-scholen. Maar is de staatssecretaris het met mij eens dat als 100 leerlingen een havo/vwo-advies krijgen en daarvan 90 naar het havo gaan, er dan wel degelijk sprake is van 40 minnetjes en dat dat in zichzelf betekent dat een school er belang bij heeft om leerlingen niet op het hoogste niveau te plaatsen maar op het laagste niveau van het gemengde advies?

Staatssecretaris Dekker:

Nee, het is juist precies andersom,mijnheer Rog. Op dit moment is de prikkel in het inspectietoezicht dat scholen in het voortgezet onderwijs worden gestimuleerd om leerlingen juist wel in het hoogste niveau te krijgen. Als wij nu die bandbreedte gaan toepassen, zoals de VO-raad graag wil, en als wij dus niet meer kijken of zij op het havo- of het vwo-niveau worden geplaatst, dan maakt het in de toekomst niet meer uit en dan valt die prikkel dus weg. Ik denk dat we leerlingen kansen ontnemen als we het toezicht door de inspectie zo gaan verbreden en verwateren dat we hier niet meer naar kijken. Ik vind het belangrijk dat als een leerling een havo/vwo-advies krijgt, een school er alles aan doet om die leerling dat vwo-diploma te kunnen laten halen. Het moet voor een school in het voortgezet onderwijs niet te makkelijk worden om te zeggen: weet je wat, van die 100 leerlingen doen we er maar 90 op het havo. Dat vind ik echt te makkelijk. Ik denk dat we leerlingen kansen ontnemen als we het toezicht door de inspectie zo gaan verbreden en verwateren dat we hier niet meer naar zouden kijken. Ik vind het belangrijk dat als een leerling een havo/vwo-advies krijgt, een school er alles aan doet om te kijken of die leerling dat vwo-diploma kan halen. En dat het niet te makkelijk wordt voor een school in het voortgezet onderwijs om dan te zeggen: weet je wat, van die 100 leerlingen stoppen we er maar 90 in de havo. Dat vind ik echt te makkelijk.

De heer Rog (CDA):

De staatssecretaris denkt inderdaad dat vo-scholen een prikkel nodig hebben om leerlingen op het hoogst mogelijke niveau te brengen, in ieder geval het niveau dat de basisschool adviseert. Het CDA denkt dat we leerlingen kansen moeten geven en dat vo-scholen op dit moment risicomijdend gedrag vertonen en dat ze leerlingen met zo'n gemengd advies naar het laagste niveau drukken, precies omwille van dat afrekenen door de inspectie. Dat willen we onze leerlingen toch niet aandoen? Dit is echt een verschil van inzicht tussen de staatssecretaris en mij. Ik hoor graag van de staatssecretaris of hij deze redenering niet gewoon kan volgen.

De voorzitter:

Een korte reactie van de staatssecretaris.

Staatssecretaris Dekker:

Het is echt een groot misverstand dat de heer Rog naar voren brengt. Als 100 leerlingen een havo/vwo-advies hebben en een school zou bij voorbaat al die kinderen de havo laten doorlopen — wat ik zeer onwenselijk zou vinden en de heer Rog volgens mij ook — heeft de inspectie nu een titel om in te grijpen. Zij verwachtte immers dat van die 100 leerlingen die een havo/vwo-advies hebben gekregen, toch ten minste de helft op het vwo zou belanden. Nu heeft de inspectie dus een titel om in te grijpen. De inspectie heeft die titel niet meer als je dat gaat verbreden en als je zegt dat het eigenlijk niet uitmaakt of je, als je een havo/vwo-advies hebt, de havo of het vwo afmaakt, alsook dat de inspectie daar niet meer naar moet kijken. Het is goed dat er naar het onderbouwrendement wordt gekeken en dat scholen worden gestimuleerd om leerlingen met een havo/vwo-advies zo veel mogelijk naar het vwo te brengen. Het is echt een groot misverstand als de heer Rog dit zo naar voren brengt. Als 100 leerlingen een havo/vwo-advies hebben en een school zou bij voorbaat zeggen "weet je wat, we laten al die kinderen het havo doorlopen" wat ik zeer onwenselijk zou vinden en de heer Rog volgens mij ook, heeft de inspectie nu een titel om in te grijpen. Omdat er dan gezegd wordt: van die 100 leerlingen die een havo/vwo-advies hebben gekregen, hadden we verwacht dat toch ten minste de helft op het vwo zou belanden. Nu heeft de inspectie een titel om in te grijpen. Als je dat gaat verbreden en zegt dat het eigenlijk niet uitmaakt of je, als je een havo/vwo-advies hebt, nu uiteindelijk de havo of het vwo afmaakt, en daar moet de inspectie niet meer naar kijken, heeft de inspectie die titel niet meer. Ik denk dat het goed is dat er naar het onderbouwrendement wordt gekeken en dat scholen worden gestimuleerd om leerlingen met een havo/vwo-advies zo veel mogelijk naar het vwo te brengen.

De voorzitter:

Ik kijk even of de staatssecretaris nu aan zijn afronding toekomt.

Staatssecretaris Dekker:

Er resteren nog enkele vragen die ik niet kon onderbrengen in de blokjes die we eerder hebben bediscussieerd. Zo resteert er een vraag van de heer Van Meenen en mevrouw Ypma over de terugkoppeling van de resultaten van leerlingen in het voorgezet onderwijs naar het primair onderwijs. In sommige regio's gebeurt dat al. Het is verder belangrijk om te benadrukken dat er op dit moment wordt gewerkt aan een doorstroommonitor, waarbij geaggregeerde en dus niet tot de persoon herleidbare gegevens van oud-leerlingen in het vervolgonderwijs worden teruggekoppeld naar individuele instellingen. Die doorstroommonitor is recentelijk in gebruik genomen. Ik kreeg echter de indruk dat mevrouw Ypma nog iets verder wilde gaan en dat haar vragen erop neerkomen dat de gegevens van leerlingen op individueel niveau worden teruggekoppeld, zoals ook de sectorraden in een brief aangeven. Dat heeft dan echter wel effecten voor de privacy van leerlingen. Het gaat dus om het terugkoppelen en wellicht staat niet iedere leerling of ouder daarom te springen. Ik wil hiernaar kijken, maar ik wil dan ook wel zorgvuldigheid betrachten. Wellicht staat ze mij toe dat ik dit punt meeneem in de quickscan van na de zomer.

De tweede vraag onder dit laatste kopje is een vraag van de heer Kuzu. Hij vroeg of we onderzoek kunnen doen naar onderadvisering. Dit maakt onderdeel uit van de wetsevaluatie en daarnaast maakt het ook onderdeel uit van het jaarlijkse onderwijsverslag. Dat geldt overigens voor onderadvisering, maar ook voor overadvisering.

Ik kom tot het einde van mijn betoog. De overstap van basisschool naar middelbare school en de toelating en plaatsing van leerlingen in het voortgezet onderwijs moeten in mijn ogen gewoon goed verlopen. Het is daarom belangrijk dat middelbare scholen durven te vertrouwen op de kwaliteit en de betrouwbaarheid van het schooladvies van de basisschool. Het is van belang dat het basisschooladvies de verwachtingen ook echt waarmaakt. Dan kunnen leerlingen de verwachtingen die zij in het basisonderwijs hebben opgebouwd, in het voortgezet onderwijs ook waarmaken.

De voorzitter:

Mevrouw Siderius wil iets zeggen, maar ik zie meer Kamerleden naar de interruptiemicrofoon toe lopen. Hebt u geen behoefte aan een tweede termijn? Ik constateer dat daar wel behoefte aan is.

Mevrouw Siderius (SP):

We zitten nog in de eerste termijn. Een vraag van mij is niet beantwoord. Ik heb onder andere een vraag gesteld over de aanmelddatum. Soms is er nu overlap: het definitieve schooladvies is er nog niet, maar de aanmeldprocedure voor middelbare scholen is al wel gestart. Dat zorgt soms voor onduidelijkheid. Het komt er soms op neer dat kinderen op een wachtlijst komen te staan of dat ze zich niet kunnen aanmelden bij de school van hun voorkeur.

Staatssecretaris Dekker:

Ik vind het van belang dat het definitieve schooladvies beschikbaar is voordat de aanmeldprocedure van scholen sluit. Het zou heel erg raar zijn als scholen niet wachten tot de periode van maart alvorens zij definitief overgaan tot plaatsing.

De voorzitter:

Mevrouw Siderius, tot slot.

Mevrouw Siderius (SP):

Oké. De vraag was juist iets anders. We hebben met elkaar afgesproken dat het definitieve schooladvies er voor 1 maart moet zijn. Dan zou je kunnen zeggen: we beginnen de aanmeldprocedure vanaf 1 maart. Dan is voor ieder kind het definitieve schooladvies bekend en kan de aanmeldprocedure van start gaan. Je hebt dan vijf maanden de tijd voor de aanmeldprocedure. De vraag is of dat voldoende is. Zou je het niet achter elkaar moeten zetten in plaats van dat het elkaar nu overlapt?

Staatssecretaris Dekker:

Ik denk dat we niet alles vanuit Den Haag moeten regelen. Ik heb er geen bezwaar tegen als scholen bij de open dagen, die er vaak zijn, zeggen: je kunt je alvast aanmelden. Sommige leerlingen weten immers al heel goed welke kant het schooladvies opgaat. Dat die mogelijkheid voor 1 maart bestaat, is volgens mij niet zozeer het probleem. Het moet in ieder geval netjes worden afgerond. Als aanmeldprocedures zouden eindigen voor 1 maart, zou ik dat raar vinden.

De voorzitter:

De heer Van Meenen heeft een interruptie. Het wordt keurig bijgehouden.

De heer Van Meenen (D66):

Ik heb mij heel erg beperkt, maar nu even niet. De aanleiding tot dit debat was dat we constateerden dat er overal in het land overtredingen plaatsvinden van wat wij voor ogen hadden. Nu denk ik dat dit debat heeft geholpen om nog wat preciezer te krijgen wat er wel en niet kan. We zullen straks nog wel enige moties zien om dat nog helderder te krijgen. Maar mijn vraag aan de staatssecretaris is: wat heeft de individuele ouder hier op dit moment aan? Waar kan hij of zij zich melden als bijvoorbeeld het basisschooladvies niet goed tot stand is gekomen dan wel het advies niet wordt opgevolgd als gevolg van de procedure die een middelbare school ten onrechte hanteert?

Staatssecretaris Dekker:

Een ouder kan zich melden bij de basisschool als hij het niet eens is met het schooladvies of als hij daar een klacht over heeft. Daar is ook een klachtenprocedure voor. Een school kan zich melden bij de inspectie als de inschrijvingsprocedure van het voortgezet onderwijs niet goed gaat.

De heer Van Meenen (D66):

Maar de inspectie zal volgens mij geen individuele gevallen behandelen. Dat doet zij gewoon niet. Zij kijkt op macroniveau naar het beleid van de school. Of ik moet mij vergissen, maar volgens mij leidt dit niet een oplossing van het probleem.

Staatssecretaris Dekker:

Ik heb zojuist aangegeven dat dit in mijn ogen wel tot een oplossing van het probleem kan leiden. We zien nu ook al dat scholen die dreigen de procedures verkeerd toe te passen, daar door de inspectie op worden gewezen en dat zij vervolgens de procedure aanpassen conform de nieuwe wet- en regelgeving. Het is dus heel relevant dat we die signalen binnenkrijgen, want anders kunnen we er niet op handelen. Dat is volgens mij de beste manier om hier te werk te gaan.

Mevrouw Straus (VVD):

Volgens mij heeft de staatssecretaris een vraag van mij niet beantwoord, over het verschil in bevoegdheid tussen docenten in het p.o. en vo en over de vraag wat eraan in de weg staat dat docenten uit het vo in het p.o. les kunnen geven. Dit zou per 1 augustus 2016 mogelijk moeten worden. Klopt dat inderdaad? Zo vraag ik de staatssecretaris. Is men nog op het juiste tijdpad?

Staatssecretaris Dekker:

Misschien mag ik daar in tweede termijn even op terugkomen.

De voorzitter:

Dat lijkt mij prima. Ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording voor de vragen in de eerste termijn. Ik heb begrepen dat er behoefte is aan een tweede termijn. De spreektijd daarin bedraagt een minuut en twintig seconden. Het woord is aan mevrouw Ypma van de PvdA-fractie.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Voorzitter. Ik dien twee moties in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat leerkrachten van de basisschool hun schooladvies baseren op de gehele ontwikkeling van het kind in de loop van alle schooljaren en het leerlingvolgsysteem;

constaterende dat er scholen voor voortgezet onderwijs zijn die van basisscholen verlangen dat ze onderliggende gegevens, zoals toetsen uit eerdere leerjaren, ter beschikking stellen;

constaterende dat dit geen recht doet aan het bieden van kansen aan kinderen, zeker niet aan laatbloeiers of kinderen die heel hard hun best doen om achterstanden weg te werken en dat het in strijd is met de wet;

verzoekt de regering, duidelijk te communiceren naar ouders, basisscholen en het voortgezet onderwijs dat toelating van leerlingen tot het voortgezet onderwijs niet gebaseerd mag worden op toetsen uit eerdere jaren of toelatingstoetsen en dat behoudens de wettelijke uitzonderingen vo-scholen kinderen enkel en alleen moeten toelaten op basis van het schooladvies, tenzij de eindtoets hoger uitvalt dan het schooladvies;

verzoekt de regering tevens, met een snellere evaluatie te komen, kort na de zomer van 2015, van deze nieuwe wetgeving, zodat ook snel duidelijk wordt of er dingen misgaan en, zo ja, wat dit dan is en of er volgend schooljaar niet langer dezelfde onzekerheid bestaat;

verzoekt de regering voorts, in deze evaluatie dan ook te laten meenemen hoe de plaatsingswijzers functioneren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Ypma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 217 (31289).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in bijna alle regionale plaatsingswijzers basisscholen verplicht gesteld worden om leerlingen ten behoeve van het voortgezet onderwijs een enkelvoudig schooladvies mee te geven, terwijl basisscholen hiertoe wettelijk niet gedwongen kunnen worden;

constaterende dat we kinderen altijd de kans moeten bieden om het beste uit zichzelf te halen en het niet voor alle leerlingen op 11- of 12-jarige leeftijd mogelijk is een enkelvoudig schooladvies te verstrekken, en leerlingen er baat bij kunnen hebben een gemengd schooladvies te krijgen;

verzoekt de regering om nadrukkelijk te communiceren naar basisscholen dat zij altijd het recht hebben om gecombineerde schooladviezen te geven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ypma en Rog. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 218 (31289).

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter. Uit mijn laatste interruptie is duidelijk geworden dat de positie van ouders met name ten opzichte van het voortgezet onderwijs buitengewoon zwak is als niet wordt voldaan aan plaatsing conform het advies. Daarom dien ik de volgende moties in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat veel van de problemen met betrekking tot het basisschooladvies het gevolg zijn van een advies dat niet in goed overleg met ouders tot stand is gekomen, dan wel van een weigering tot toelating die geen recht doet aan het afgegeven schooladvies;

verzoekt de regering, te onderzoeken hoe de positie van ouders in relatie tot de bovengenoemde problemen optimaal versterkt kan worden en de Kamer hierover voor de zomer van 2015 te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Meenen en Kuzu. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 219 (31289).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het bestraffen van scholen op basis van rendementsindicatoren in de onderbouw leidt tot perverse prikkels om leerlingen te selecteren op basis van additionele informatie buiten het schooladvies om;

overwegende dat de terugkoppeling van rendementscijfers in de onderbouw naar basisscholen wel van groot belang kan zijn voor de scholen om de procedures rondom het afgeven van het schooladvies te verbeteren;

verzoekt de regering, ervoor zorg te dragen dat de terugkoppeling van rendementscijfers in de onderbouw richting basisscholen verbeterd wordt;

verzoekt de regering tevens, de rendementscijfers in de onderbouw in het geval van een gecombineerd advies niet langer te laten meetellen in het oordeel van de inspectie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Meenen en Klaver. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 220 (31289).

De heer Klaver (GroenLinks):

Voorzitter. Ik betwijfel of de wet zo helder is. Ik denk dat er nog te veel ruimte wordt gegeven aan scholen om toch ook te selecteren op eerdere toetsresultaten. In het korte interruptiedebatje dat we daarover hadden, zei de staatssecretaris terecht dat er situaties kunnen zijn waarin het wel nodig is dat die resultaten eerder worden gedeeld, dus voordat een kind is aangenomen. Ik denk wel dat het besluit om die resultaten al dan niet te delen dan wel aan de ouders is. Dat is een belangrijke verantwoordelijkheid van de ouders. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het vooraf delen van het onderwijskundig rapport kan leiden tot selectie van leerlingen op basis van informatie anders dan het schooladvies;

constaterende dat het voor leerlingen met een zorgbehoefte van belang kan zijn om voorafgaand aan de toelating het onderwijskundig rapport reeds met de school voor voortgezet onderwijs te delen;

verzoekt de regering, zo spoedig mogelijk de wet aan te passen zodat het onderwijskundig rapport pas na toelating van de leerling met de school voor voortgezet onderwijs gedeeld wordt, tenzij met instemming van de ouders is besloten het rapport voorafgaand aan de toelating te delen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Klaver en Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 221 (31289).

De heer Rog (CDA):

Voorzitter. Ik heb samen met mevrouw Ypma een motie ingediend over het behoud van de gemengde schooladviezen, ook in de regionale plaatsingswijzers. Daarnaast verschil ik kennelijk ernstig van mening met de staatssecretaris over de indicator onderbouwrendement. Ik dien daarom een motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat scholen in het voortgezet onderwijs door de inspectie afgerekend kunnen worden op de indicator "onderbouwrendement" als gevolg van gemengde schooladviezen door de basisschool, indien meer dan de helft van de leerlingen met een gemengd schooladvies op het laagste van de twee niveaus terechtkomt;

constaterende dat scholen in het voortgezet onderwijs daarom vaak enkelvoudige schooladviezen eisen van basisscholen en dat leerlingen daardoor minder kans krijgen op een hoger onderwijsniveau;

verzoekt de regering, het opbrengstenmodel van de inspectie zo aan te passen dat scholen bij de indicator "onderbouwrendement" in het derde jaar niet langer afgerekend kunnen worden als leerlingen op een van de niveaus van het gemengde advies onderwijs volgen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Rog. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 222 (31289).

De heer Rog (CDA):

De staatssecretaris is niet ingegaan op mijn verzoek om met een visie te komen rond de brede brugklas. Ik dien daarom een motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Onderwijsraad in zijn rapporten "Vroeg of laat" (2010) en "Overgangen in het onderwijs" (2014) nadrukkelijk aandacht vraagt voor de nadelige gevolgen van een vroege selectie voor sommige leerlingen;

constaterende dat de Onderwijsraad in deze adviezen concrete aanbevelingen doet met betrekking tot een meer divers aanbod in de brugperiode, zoals een gemengde brugklas, een verlengde brugklas en kop- en voetklassen;

verzoekt de regering, een visie te ontwikkelen op de toekomst van de onderbouw in het voortgezet onderwijs en daarbij te reageren op de concrete adviezen van de Onderwijsraad en de Kamer daar uiterlijk in het najaar van 2015 over te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Rog en Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 223 (31289).

Dan geef ik nu het woord aan de heer Bisschop. Ik zie dat hij het woord niet wenst te voeren. Dan is het woord nu aan mevrouw Siderius namens de SP-fractie.

Mevrouw Siderius (SP):

Voorzitter. Ik heb twee moties. De eerste motie gaat toch over de aanmeldingsprocedure voor het nieuwe schooljaar.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de definitieve basisschooladviezen vaak nog niet beschikbaar zijn, terwijl aanmeldprocedures voor middelbare scholen al lopen;

overwegende dat hierdoor leerlingen zich soms al moeten inschrijven bij de school van hun voorkeur voordat het definitieve schooladvies binnen is;

verzoekt de regering, ervoor te zorgen dat middelbare scholen de aanmeldingsprocedure voor het nieuwe schooljaar pas starten zodra de termijn voor het geven van het definitieve schooladvies is verstreken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Siderius. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 224 (31289).

Mevrouw Siderius (SP):

Het blijkt maar weer dat de verplichte toetsing in het basisonderwijs zorgt voor veel onduidelijkheid, veel verwarring en ook veel wantrouwen jegens docenten die dat schooladvies moeten geven. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, de verplichte eindtoets in het basisonderwijs te schrappen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Siderius. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 225 (31289).

Mevrouw Siderius (SP):

Wat ons betreft, is de eindtoets in het basisonderwijs weer een nieuwe tak aan de boom van de afrekencultuur. Volgens mij moeten wij daar juist korte metten mee maken.

De heer Beertema (PVV):

Voorzitter. Ik moet even een ander geluid laten horen. De PvdA heeft dit probleem zelf in de wereld geholpen, gesteund door de staatssecretaris en de VVD, die daarmee een enorme draai heeft gemaakt ten opzichte van het kabinet-Rutte I. Wij vragen de staatssecretaris om toch zijn verantwoordelijkheid te nemen en te erkennen dat voor alle problemen die wij vandaag hebben besproken, een beleidsarme oplossing voorhanden is, namelijk de Cito-toets weer als matchinginstrument inzetten door het moment naar voren te halen. Vandaar de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de afnamedatum van de centrale eindtoets verschoven is van het voorjaar (februari) naar bijna het einde van het schooljaar (mei);

constaterende dat de centrale eindtoets daarmee geen matchinginstrument meer kan zijn dat een objectief schooladvies geeft ten aanzien van het vervolgonderwijs;

overwegende dat het voortgezet onderwijs daarmee genoodzaakt wordt om eigen toelatingsprocedures te ontwikkelen, wat tot veel onduidelijkheid zal leiden;

verzoekt de regering om de (afname)datum voor de centrale eindtoets te verschuiven naar het midden van het schooljaar (februari) en de toets daarmee weer de rol te geven van objectief matchinginstrument, naast het advies van de school,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Beertema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 226 (31289).

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de antwoorden die hij in zijn eerste termijn heeft gegeven. Wij hebben de staatssecretaris ertoe opgeroepen om werk te maken van onderadvisering en wij hebben hem gevraagd om onderzoek te doen aan de hand van het rapport Basisschooladviezen en etniciteit van de gemeente Amsterdam uit 2007. De staatssecretaris heeft daarop geantwoord dat er jaarlijks onderwijsverslagen zijn. Wij hebben daar een korte blik op geworpen en we zien daarin toch heel summiere informatie over onderadvisering. Daarom dien ik een motie in, maar eerst geef ik de cijfers over onderadvisering. Het gaat om een derde van de totale populatie in Amsterdam, bij Nederlandse leerlingen om 28%, bij Marokkaans-Nederlandse leerlingen om 41%, bij Surinaams-Nederlandse leerlingen om 34% en bij Turks-Nederlandse leerlingen om 44%. Daarom dien ik deze motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het rapport "Basisschooladviezen en etniciteit" van de gemeente Amsterdam uit 2007 laat zien dat een derde van de leerlingen een lager schooladvies krijgt dan je op grond van hun Cito-toets zou verwachten;

constaterende dat dit lagere schooladvies deze leerlingen belemmert hun talenten en potenties volledig te benutten;

verzoekt de regering, een terugkerend onderzoek in te stellen naar de mate waarin onderadvisering tegenwoordig in Nederland plaatsvindt en of bepaalde groepen (sociaal-economisch, etnisch, gender) hier extra kwetsbaar voor zijn,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kuzu. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 227 (31289).

Daarmee is een eind gekomen aan de tweede termijn van de Kamer. De staatssecretaris heeft behoefte aan een schorsing van vijf minuten.

De vergadering wordt van 13.26 uur tot 13.31 uur geschorst.

Staatssecretaris Dekker:

Voorzitter. Er resteerde nog één vraag uit de eerste termijn. Mevrouw Straus heeft gevraagd of het gaat lukken om voor 1 augustus 2016 iets te doen aan de bevoegdheden. Het antwoord op die vraag is "ja".

Er zijn elf moties ingediend. De eerste motie, op stuk nr. 217, is van mevrouw Ypma. Die motie omvat twee verzoeken. Met het eerste verzoek ben ik het volmondig eens, dus dat gaan we doen. Met het tweede verzoek kan ik, denk ik, een heel eind meegaan. Ik zag mevrouw Ypma in de eerste termijn al knikken. Er vindt een formele wetsevaluatie plaats na vier jaar. Ik heb de Kamer toegezegd dat ik na twee jaar met een tussentijdse evaluatie kom. Mag ik het verzoek van mevrouw Ypma in de motie als volgt opvatten? We gaan na de zomer gewoon evalueren hoe dat eerste jaar nu is gegaan. Daarbij zullen we ook die plaatsingswijzers meenemen. Het zal geen formele wetsevaluatie of tussenevaluatie zijn, maar gewoon het zoeken naar een antwoord op de vragen welke lessen we kunnen trekken uit het afgelopen jaar en hoe we onze procedures kunnen aanpassen. Als ik de vraag van mevrouw Ypma zo mag opvatten, wil ik daar eigenlijk wel in meegaan. Dan laat ik het oordeel over deze motie aan de Kamer.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ik wil graag meegeven dat de staatssecretaris mijn motie inderdaad op die manier kan interpreteren.

Staatssecretaris Dekker:

Volgens mij is het ook niet heel verrassend als ik zeg dat ik het volmondig eens ben met wat er in de motie op stuk nr. 218 wordt gevraagd. Basisscholen hebben altijd het recht om gecombineerde adviezen te geven. Sterker nog, ik vind dat juist heel goed, omdat dit eigenlijk een veel meer verfijnde systematiek is. Anders is er alleen maar de categorale schoolsoort, maar soms zit het er gewoon tussenin. Laten we dat vooral behouden. Ik laat het oordeel over deze motie aan de Kamer, maar we gaan dit sowieso doen.

De motie op stuk nr. 219, van de heer Van Meenen en de heer Kuzu, gaat over de positie van ouders. Ik ontraad die motie. De positie van ouders wordt meegenomen in de brede monitor van de wet. Daarover wordt de Kamer al eind 2016 geïnformeerd. Ik vind het onverstandig om daar nu één element uit te pakken. Bovendien is de positie van ouders volgens mij wel degelijk goed geborgd als het gaat om het advies, bijvoorbeeld met de eindtoets zelf. Het tweede onafhankelijk gegeven laat zien of de basisschool het bij het rechte eind had. Als ouders dan nog niet tevreden zijn, is er altijd nog de klachtenprocedure. Als het gaat om plaatsing kunnen ouders terecht bij de inspectie. Voor individuele casuïstiek staat verder altijd beroep en bezwaar open.

De voorzitter:

Mijnheer Van Meenen, ik zie dat u wilt reageren. U mag één korte vraag stellen, maar alleen als die betrekking heeft op de motie. We gaan nu niet opnieuw het debat voeren.

De heer Van Meenen (D66):

Eind 2016 gaan we daar dus iets van horen. Dat is nu precies het punt. Eind 2016 is voor heel veel ouders te laat. We voeren dit debat omdat er veel misgaat. De staatssecretaris maakt terecht een onderscheid tussen enerzijds de klachtenprocedure van de basisschool waar men een beroep op kan doen, en anderzijds, als het advies niet wordt opgevolgd, de mogelijkheid om een brief te schrijven naar de inspectie. Laten we gewoon eens onderzoeken hoe die positie kan worden versterkt, met name in de richting van het voortgezet onderwijs. Het lijkt mij verstandig om, zonder in juridisering te vervallen, juist dát punt eens te onderzoeken.

De voorzitter:

Helder, mijnheer Van Meenen.

Staatssecretaris Dekker:

Ik wil hiervan geen al te principieel debat maken, omdat ik het belangrijk vind dat we straks kijken naar de wet in zijn geheel en dat we daarbij dit punt meenemen. Misschien mag ik het daarom als volgt doen? Ik heb mevrouw Ypma zojuist toegezegd dat wij richting het najaar een quickscan doen. Ik zeg nu toe dat we dit element daarin meenemen. Mijn punt is dat ik vind dat op dit moment de positie van ouders erg goed is geborgd. Ik wil dus niet al op voorhand de indruk wekken dat die positie nog nadere versteviging behoeft. Als dat anders blijkt te zijn, dan kom ik daar onmiddellijk op terug en dan zal ik dat meenemen in de quickscan.

De voorzitter:

Wat zegt u hiermee precies over de motie?

Staatssecretaris Dekker:

Ik wil deze motie ontraden, omdat die vraagt om een apart onderzoek. Maar wellicht is het een tegemoetkoming in de richting van de heer Van Meenen dat ik dit een onderdeel laat zijn van de quickscan die ik zojuist aan mevrouw Ypma hebt toegezegd. Dit net zoals de plaatsingswijzers, waarover specifiek wordt gesproken in haar motie.

De heer Van Meenen (D66):

Mag ik het dan zo interpreteren dat dit onderzoek wordt meegenomen in de quickscan?

Staatssecretaris Dekker:

Ja.

De heer Van Meenen (D66):

Als we het allebei zo interpreteren, is het neem ik aan ondersteuning van beleid geworden. Dan zijn we het toch eens?

Staatssecretaris Dekker:

De heer Van Meenen vraagt om een apart onderzoek.

De heer Van Meenen (D66):

Nu niet meer.

De voorzitter:

We gaan niet eindeloos over een motie praten. Nu moet helder zijn wat de staatssecretaris adviseert met betrekking tot deze motie.

Staatssecretaris Dekker:

Ik ga haar toch ontraden. In de tekst van deze motie wordt er al op voorgesorteerd dat de positie van de ouder versterking behoeft, maar voor mij ligt die vraag open. Is hier überhaupt een probleem? Als dat het geval is, dan blijkt dat uit de quickscan. Ik wil echter niet op voorhand al oplossingsrichtingen onderzoeken.

De voorzitter:

Er is de tijd tot dinsdag om de motie eventueel aan te passen.

Staatssecretaris Dekker:

Dan de motie-Van Meenen/Klaver op stuk nr. 220. Ik wil deze motie echt ontraden. Dat heeft ermee te maken dat als de inspectie niet meer naar de rendementscijfers kan kijken, dat iedere prikkel bij scholen weghaalt om alles uit leerlingen te halen als er sprake is van een combinatieadvies. Dat lijkt mij onverstandig.

De motie-Klaver/Van Meenen op stuk nr. 221 wil ik ook ontraden. Het is niet verstandig om dit zo algemeen voor te schrijven en daar nu al allerlei schotten tussen te zetten. Ik benadruk nogmaals dat basisscholen niet verplicht zijn om extra informatie te geven aan scholen in het voortgezet onderwijs, maar ik wil het ze zeker ook niet verbieden.

De heer Klaver (GroenLinks):

De kern waar bijna de hele Kamer het over eens is — ik kijk naar de heer Beertema — is dat het schooladvies leidend moet zijn en dat het dossier van het kind ondersteunend is. Waarom is het dan per se nodig of waarom moet dan de standaardregel zijn dat dat tegelijkertijd of nog voordat het schooladvies wordt gegeven, aan het voortgezet onderwijs wordt doorgegeven? Dat is niet noodzakelijk om aan een wens van deze Kamer tegemoet te komen.

Staatssecretaris Dekker:

Het is geen standaardregel, het is ook geen plicht in de wet, maar er bestaat een mogelijkheid voor scholen om daar op lokaal niveau afspraken over te maken. Dat heeft er soms mee te maken dat het wederzijds belangrijk wordt geacht dat je ook de onderbouwing van je advies meegeeft en dat het soms goed is om iets meer in te kleuren hoe een leerling het in het verleden heeft gedaan en hoe hij het op verschillende onderdelen doet. Dat laat onverlet dat het basisschooladvies leidend moet zijn. Volgens mij kun je ook heel goed vaststellen wanneer scholen in het voortgezet onderwijs zich daar niet aan houden. Als een school in het voortgezet onderwijs zegt: ik heb al deze gegevens en ik heb een basisschooladvies, maar ondanks dat het basisschooladvies zegt dat dit een leerling is voor het havo, trek ik mij daar niets van aan, omdat hij het in groep zes een keer niet goed heeft gedaan op een toets, dan is die school in overtreding. Dat is de beste maatstaf om scholen aan te houden. Ik zou het zonde vinden als we nu harde schotten gaan zetten tussen het p.o. en het vo, terwijl we juist altijd de mond vol hebben over warme overdrachten.

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik wil de default veranderen. Default is nu de standaardoptie: het wordt niet gegeven voordat het schooladvies is uitgebracht. Er zit echter wel een clausule in, zou je kunnen zeggen, namelijk: als het toch nodig is, kan het alsnog gedeeld worden, met instemming van de ouders. Ik ben het eens met de reactie van de staatssecretaris in zijn eerste termijn dat het soms toch nodig kan zijn om dit te doen, bijvoorbeeld als er sprake is van passend onderwijs. Die ruimte biedt deze motie ook. Ik vind dat de staatssecretaris hieraan te gemakkelijk voorbijgaat. Ik vraag hem met andere ogen nog eens naar deze motie te kijken.

Staatssecretaris Dekker:

Als ik meega met de motie van de heer Klaver en de heer Van Meenen, gaan we het mijns inziens te strak in de procedure zetten. Dan moet er toestemming komen van ouders. U moest eens weten om hoeveel kinderen het gaat die een bepaalde ondersteuningsbehoefte hebben in het onderwijs, of die een bepaalde indicatie moeten krijgen in het kader van lwoo of pro. Dat gaan we dan enorm procedureel maken. Scholen moeten dan eerst bij ouders langs voor toestemming. Ik zie dat gewoon niet zitten.

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter.

De voorzitter:

Nee, mijnheer Van Meenen. De eerste ondertekenaar is de heer Klaver. Hij heeft al een paar vragen over de motie gesteld. U bent medeondertekenaar, maar het is niet de bedoeling dat medeondertekenaars ook vragen gaan stellen.

Staatssecretaris Dekker:

Ik kom op de motie op stuk nr. 222 van de heer Rog. Die gaat eveneens over het onderbouwrendement en het weghalen van de indicator. Nogmaals, dat lijkt mij echt onverstandig. Ik wil deze motie dan ook ontraden. Dat haalt immers juist de stimulans voor scholen weg om zo veel mogelijk — kinderen moeten het ook aankunnen — uit kinderen met een gemengd advies te halen. Precies daarop ziet de inspectie nu ook toe. Als we deze motie zouden volgen, zou dat komen te vervallen.

De motie op stuk nr. 223 gaat over een visie op de brede brugklas. Op de Onderwijsraadrapporten uit 2010 en met name 2014 hebben we volgens mij al gereageerd, ook vanuit het kabinet. Ook op deze onderdelen zijn we al ingegaan. De lijn was: we achten het zeer waardevol, maar tegelijkertijd is het de vrijheid van scholen om hierin keuzes te maken. Ik wil deze motie dan ook ontraden.

De heer Rog (CDA):

Het is heel jammer dat de staatssecretaris dit doet. Het is waar dat in één heel korte alinea een paar opmerkingen van de Onderwijsraad worden herhaald, waarna wordt opgemerkt dat het aan het onderwijsveld zelf is om het lekker uit zoeken. In deze motie wordt echter gevraagd om een visie van het kabinet. Er wordt gevraagd om in gesprek te gaan met actoren in het onderwijsveld en om eens inhoudelijk te reageren op dat belangrijke adviesorgaan van de regering, namelijk de Onderwijsraad, die tot twee keer toe een aantal adviezen heeft uitgebracht. Die zullen toch nauw verband houden met de discussie die we vandaag voeren. Het enige dat ik aan de staatssecretaris vraag, is: bent u bereid om hierover het gesprek aan te gaan en de Kamer daarover een brief te schrijven, zodat we daar verder mee kunnen?

Staatssecretaris Dekker:

In gesprek gaan is iets anders dan een visie opstellen. Ik wil best in gesprek gaan met het voortgezet onderwijs om te bekijken of hier een reëel probleem speelt, wat er aan de hand is, of er behoefte bestaat aan beleid en een visie. Als het antwoord daarop in den brede "ja" is, is dat voor mij aanleiding om daar eens naar te kijken. Vooralsnog heb ik die indruk niet. Ik zie heel veel brede scholengemeenschappen en ik zie nog steeds een heleboel brede brugklassen. Ik vind het dan te voorbarig om met een visie te komen, maar misschien kan ik de heer Rog enigszins tegemoet komen. Als hij mij vraagt om eens te praten met de VO-raad om te bezien of het ook daar een actueel thema is, heb ik daar geen problemen mee.

De heer Rog (CDA):

Kijk, dat is hartstikke mooi!

Staatssecretaris Dekker:

Kijk aan, zo doen wij zaken.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Rog stel ik voor, zijn motie (31289, nr. 223) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Wij gaan nu naar de motie op stuk nr. 224.

Staatssecretaris Dekker:

Voorzitter. Die motie ontraad ik, want ik wil de ruimte aan scholen laten om dit zelf verstandig in te richten. Ik wil dit niet potdicht regelen.

De motie op stuk nr. 225 ontraad ik ook. De Kamer heeft twee jaar geleden juist aangegeven dat het belangrijk is dat alle leerlingen op alle scholen een eindtoets doen. Daarvoor was toen een ruime meerderheid en het lijkt mij niet verstandig om dit dan nu weer terug te draaien.

De motie op stuk nr. 226 van de heer Beertema ontraad ik langs dezelfde lijn. Er was toen een brede wens om het toetsmoment wat in de tijd naar achter te schuiven, zodat het ook in tijd dat ondersteunende advies en een tweede objectief gegeven zou worden in plaats van een soort eindexamen. Dat was het immers min of meer geworden in het basisonderwijs. Ik sta nog steeds volledig achter die beslissing.

De motie op stuk nr. 227 van de heer Kuzu ontraad ik, omdat zij volstrekt overbodig is. Dat gebeurt nu al; dit wordt in het kader van de vierjarige evaluatie van de wet bekeken. De Kamer ontvangt hierover na twee jaar bericht en dit onderwerp maakt bovendien deel uit van het jaarlijkse onderwijsverslag.

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):

De staatssecretaris zegt dat de motie overbodig is. Ik kan in de onderwijsjaarrapporten niet de gegevens vinden waar ik in de motie om vraag. Hoe kan de motie dan overbodig zijn?

Staatssecretaris Dekker:

Zoekt en gij zult vinden.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Wij zullen volgende week dinsdag stemmen over de ingediende moties. Ik dank de staatssecretaris, de Kamerleden en de mensen die dit debat op de publieke tribune hebben gevolgd, voor hun aanwezigheid.

De vergadering wordt van 13.48 uur tot 14.20 uur geschorst.

Naar boven